Controleprotocol Subsidieregeling Stichting VSO
1. Algemeen
In artikel 10, tweede lid, van de Subsidieregeling Stichting VSO is geregeld dat voor
de verantwoording van de bestede subsidiegelden een controleprotocol wordt gehanteerd.
Op basis van artikel 12, eerste lid, van de regeling dient de Stichting VSO zes maanden
na afloop van het boekjaar een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in. Deze
aanvraag gaat ondermeer vergezeld van een financieel verslag over de bestede subsidiegelden,
de jaarrekening en accountantsverklaringen bij beide documenten. Tevens maakt een
schriftelijke verklaring van de accountant over de naleving van de aan de subsidie
verbonden verplichtingen onderdeel uit van de aanvraag.
1.1 Reikwijdte accountantscontrole
Dit controleprotocol dient om de reikwijdte en het object van de accountantscontrole
van het financiële verslag van de Stichting VSO nader aan te geven. Er wordt niet
beoogd een aanpak van de accountantscontrole voor te schrijven. Veelal zal de accountant
zich immers bij zijn controle baseren op een (risico) analyse van de administratieve
organisatie en interne controle bij de stichting en op basis daarvan komen tot een
optimale afweging van de in te zetten controlemiddelen.
De accountantscontrole strekt zich uit tot de deugdelijkheid van het financiële verslag
en de rechtmatigheid van het daarin verantwoorde beheer. Onder de controle op de rechtmatigheid
van het verantwoorde beheer wordt verstaan de controle of de verantwoorde bestedingen
(lasten) tot stand zijn gekomen in overeenstemming met de relevante regelgeving. Het
doel van deze controle is te komen tot het afgeven van een accountantsverklaring bij
het financiële verslag van de Stichting VSO.
1.2 Regelgeving
De van toepassing zijnde regelgeving betreft de Subsidieregeling Stichting VSO. Van
belang zijn daarbij met name de volgende artikelen:
-
– Artikel 3. Hierin wordt aangegeven waaraan de BZK-subsidie mag worden besteed.
-
– Artikel 8. Hierin is de vorming van een egalisatiereserve voorzien.
-
– Artikel 9. Hierin wordt voor bepaalde rechtshandelingen toestemming van de Minister
vereist.
-
– Artikel 12. Hierin worden de vereiste verantwoordingsdocumenten genoemd alsook geregeld
waar deze documenten in elk geval inzicht in moeten verschaffen.
-
– Artikel 13. Hierin wordt geregeld dat Titel 9 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
van overeenkomstige toepassing is.
2. Aandachtspunten
De accountant stelt vast dat:
-
– de bestedingen ten laste van de BZK-subsidie zoals verantwoord in het financiële verslag
voldoen aan de eisen zoals ze zijn opgenomen in artikel 3, eerste en tweede lid, van
de Subsidieregeling Stichting VSO en juist en volledig zijn weergegeven;
-
– de jaarlijkse toevoeging aan de egalisatiereserve het verschil is tussen de jaarlijks
vastgestelde (BZK)-subsidie vermeerderd met het totaalbedrag aan sectorbijdragen en
de jaarlijkse werkelijke kosten van de activiteiten die met de subsidie zijn bekostigd.
3. De accountantsverklaring en -rapportage
Voor geconstateerde onjuistheden en onzekerheden gaat de accountant na wat hiervan
de consequenties zijn voor de af te geven accountantsverklaring.
In de accountantsverklaring bij het financiële verslag dient het punt dat het controleprotocol
is nageleefd tot uiting te worden gebracht. Een dergelijke vermelding impliceert mede
dat de controle is uitgevoerd met inachtneming van de hieronder gestelde eisen. De
accountant heeft bij zijn oordeelsvorming gestreefd naar een ‘hoge mate van zekerheid’.
Indien dit begrip ten behoeve van het gebruik van statistische techniek moet worden
gekwantificeerd dan is een betrouwbaarheid van 95% gehanteerd. De accountant heeft
geconcludeerd dat de meest waarschijnlijke fout (goedkeuringstolerantie) met betrekking
tot de deugdelijkheid van het financiële verslag en de rechtmatigheid van het daarin
verantwoorde beheer, niet groter is dan aangegeven in onderstaande tabel.
Overzicht van toleranties
|
Onjuistheden in de verantwoording/besteding
|
Onzekerheden in de controle
|
|
Beperking
|
Afkeuring
|
Beperking
|
Oordeel onthouding
|
|
> 1% en < 3%
|
> 3%
|
> 3% en < 10%
|
> 10%
|
TOELICHTING
Algemeen
Inleiding
De centrale verantwoordelijkheid voor het arbeidsvoorwaardenoverleg voor het overheidspersoneel
lag tot 1993 bij de Minister van Binnenlandse Zaken. In 1993 is dit overleg gedecentraliseerd.
Voortaan werd er onderhandeld over arbeidsvoorwaarden op sectorniveau, in aanvankelijk
8 en later 14 sectoren. De overheidswerkgevers hebben daarna samenwerking gezocht
onder de naam van het Verbond Sectorwerkgevers Overheid, aanvankelijk zonder formeel
juridische status. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties financierde
het VSO vanuit haar verantwoordelijkheid voor een goed werkend systeem van arbeidsvoorwaardenvorming
binnen de collectieve sector.
In 2002 werd bij een evaluatie1 geconcludeerd dat het afstemmingsmechanisme goed werkte en dit de kwaliteit van het
overlegstelsel als geheel ten goede is gekomen.
In 2004 werden plannen gemaakt om het VSO te verzelfstandigen en een stichting op
te richten. In de tussentijd nam het aantal sectoren toe en de noodzaak tot onderlinge
afstemming werd steeds groter geacht.
Oprichting Stichting VSO
Per 1 juli 2005 is de Stichting Verbond Sectorwerkgevers Overheid opgericht.
De ‘Regeling subsidiëring Stichting VSO’ is ook op dat moment ingegaan.
Door aparte rechtspersoonlijkheid voor het VSO te creëren, is het VSO niet langer
bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondergebracht en
komt het interbestuurlijke karakter van het VSO beter tot uiting.
De stichting dient als platform voor werkgevers in de overheidssectoren ter onderlinge
afstemming en expertise uitwisseling ten behoeve van het arbeidsvoorwaardenoverleg.
Organisatorisch bestaat het VSO uit een bestuur en een bureau.
Alle overheidssectoren2 wijzen een vertegenwoordiger voor het bestuur aan. De stemverhouding in het bestuur
wordt bepaald door de omvang van het aantal dienstverbanden. Uit de vertegenwoordigers
wordt een dagelijks bestuur gekozen van drie personen.
Evaluatieonderzoek
Artikel 4:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereist bij een subsidie die
op een wettelijke voorschrift berust, dat ten minste eenmaal in de vijf jaar een verslag
wordt gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk.
Om die reden heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties medio
2011 aan de Rijksauditdienst verzocht om een onderzoek in te stellen naar de doeltreffendheid
en de effecten van de subsidie in de praktijk. Hierbij is ook gevraagd te onderzoeken
of de regeling in de huidige vorm voldoende werkt om de beleidsdoelen die BZK hiermee
voor ogen heeft te bereiken.
De Rijksauditdienst heeft dit onderzoek in augustus 2011 afgerond.
De belangrijkste conclusies uit de rapportage van de Rijksauditdienst zijn:
-
• De algemene intentie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
bij de verzelfstandiging van het VSO was een 50–50 kostenverdeling tussen het ministerie
en de totale sectorbijdrage aan het VSO voor de platformondersteuning; deze intentie
is niet als zodanig in de huidige subsidieregeling opgenomen.
-
• De huidige subsidieregeling omschrijft niet duidelijk welke activiteiten wel en niet
uit de subsidie bekostigd dienen te worden.
-
• Het VSO wordt als een bruikbaar instrument ervaren voor afstemming van arbeidsvoorwaarden-
en met name pensioenbeleid voor overheidswerkgevers en het ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties zowel in de rol van .coördinerend minister als in de
rol van een van de sectorwerkgevers.
Gelet op de bevindingen van de Rijksauditdienst is voor de jaren 2012 en verder een
nieuwe subsidieregeling opgesteld.
Uitgangspunten nieuwe subsidieregeling
Kern van de nieuwe subsidieregeling is dat het doel van de subsidie strakker en eenduidiger
wordt geformuleerd. Daarbij wordt duidelijker geregeld welke kosten uit de subsidie
van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bekostigd kunnen
worden. In de regeling wordt ook bepaald dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties per boekjaar nooit meer subsidie verstrekt dan het totaalbedrag
dat de overheidssectoren in dat boekjaar als bijdrage aan de Stichting VSO hebben
geleverd. Verder wordt voorzien in de vorming van een egalisatiereserve. De subsidieregeling
heeft een maximale looptijd van vijf jaar. Tevens zal een evaluatie plaatsvinden.
Op basis van de uitkomsten daarvan kunnen dan nieuwe afspraken worden gemaakt voor
de volgende periode.
Verhouding van deze regeling tot de Algemene wet bestuursrecht
Op de subsidierelatie met de Stichting VSO is de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
van toepassing. Dat betekent dat behalve deze regeling ook de subsidievoorschriften
uit de Awb gelden. Met betrekking tot een aantal voorschriften, met name van procedurele
aard, is er omwille van de leesbaarheid voor gekozen deze expliciet in de regeling
op te nemen, ook al volgt een en ander rechtstreeks uit de Awb.
Voorts volgt uit de Awb dat tegen de besluiten tot subsidieverlening en subsidievaststelling
bezwaar en beroep kan worden aangetekend.
Artikelsgewijs
Artikel 2
Dit artikel geeft de titel voor de jaarlijkse subsidieverstrekking ten behoeve van
de in artikel 3 bedoelde activiteiten. Met de bepaling in het tweede lid van artikel
2 wordt beoogd een 50–50 kostenverdeling tussen de BZK-bijdrage en de totale sectorbijdrage
aan het VSO voor de platformfunctie te bewerkstelligen. Het vijfde lid van artikel
2 wijst op het begrotingsvoorbehoud, aangezien de subsidiebedragen worden verleend
ten laste van begrotingen die nog niet zijn vastgesteld of goedgekeurd.
Artikel 3
In dit artikel worden de activiteiten genoemd ten behoeve waarvan de subsidie wordt
verstrekt. In het activiteitenplan dat jaarlijks bij de aanvraag van de subsidie wordt
ingediend, worden de activiteiten meer gedetailleerd uitgewerkt. Met de activiteiten
onder d. wordt met name gedoeld op de dienstverlening aan individuele sectoren op
het pensioendossier. Dit is een onderwerp waarover in veel sectoren weinig specifieke
kennis aanwezig is. Het is ook mogelijk dat er in de toekomst ten aanzien van andere
thema’s vanuit bepaalde sectoren of zelfs vanuit individuele werkgevers binnen een
van de aangesloten sectoren verzoeken om dergelijke aanvullende diensten worden gedaan.
Deze aanvullende diensten worden door de stichting VSO verleend aan sectorwerkgevers
als verbond, of in het belang van het verbond, casu quo de individuele leden voor
zover met deze diensten niet in concurrentie wordt getreden met private aanbieders
van soortgelijke diensten.
Artikel 5
Dit artikel geeft de termijn aan die in acht moet worden genomen bij het geven van
een beschikking tot subsidieverlening. De Regeling vaststelling Aanwijzingen voor
subsidieverstrekking (Regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken,
van 15 december 2009, Stcrt. 2009, nr. 20306) geeft in aanwijzing 17 termijnen voor het geven van een beschikking tot subsidieverlening.
De hierin genoemde termijnen van 13 weken en – in bepaalde gevallen– van 22 weken
dienen te worden opgenomen in de subsidieregelgeving en vormen een invulling van de
‘redelijke termijn’. Bij de termijnen die in de aanwijzingen zijn opgenomen geldt
uiteraard dat deze op basis van de Awb worden opgeschort met de duur van een eventuele
reactietermijn voor de aanvrager c.q. subsidieontvanger voor het aanleveren van door
de subsidieverstrekker gevraagde extra informatie.
Artikel 8
In dit artikel wordt de mogelijkheid tot het vormen van een egalisatiereserve geregeld.
Na afloop van deze regeling dient de helft van het bedrag waarmee de egalisatiereserve
het maximum van € 250.000,– overschrijdt, aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties te worden teruggestort. De andere helft van het bedrag waarmee
de egalisatiereserve het maximum overschrijdt kan worden teruggestort naar de sectoren.
Uitgangspunt is dat het restant in het kader van een nieuwe subsidieregeling als egalisatiereserve
wordt aangewend voor activiteiten die alsdan worden gesubsidieerd.
Artikel 9
In dit artikel wordt bepaald dat de Stichting VSO de toestemming van de Minister van
Binnenlandse Zaken behoeft voor het verrichten van bepaalde rechtshandelingen. Het
betreft de wijziging van de statuten en de vorming van fondsen en reserveringen.
Artikel 12
In dit artikel wordt de verantwoording geregeld. Uitgangspunt is dat deze per activiteit
als bedoeld in artikel 3, eerste lid plaatsvindt. In de Regeling vaststelling Aanwijzingen
voor subsidieverstrekking wordt in aanwijzing 17, lid 6, geregeld dat een aanvraag
van een beschikking tot subsidievaststelling plaats vindt binnen 13 weken na het verricht
zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, dan wel binnen een in de
regeling op te nemen afwijkende termijn. In deze regeling is gekozen voor een langere
termijn gelet op de set verantwoordingsdocumenten die de aanvraag tot vaststelling
dient te vergezellen.
Artikel 14
In dit artikel wordt de vaststelling van de subsidie geregeld. Het tweede, derde en
vierde lid volgen al uit de Awb (artikel 4:46), maar zijn volledigheidshalve hier
nog eens opgenomen. De Awb biedt verder ook mogelijkheden tot het intrekken of wijzigen
van een nog niet of al wel vastgestelde subsidie (afdeling 4.2.6).
Artikel 15
De in 2015 geplande evaluatie heeft tot doel informatie te verkrijgen omtrent de ontwikkeling
en de kwaliteit van de gesubsidieerde activiteiten. Aan de hand hiervan kunnen afspraken
met de Stichting VSO worden gemaakt voor de periode na afloop van deze subsidieregeling.
De evaluatie zal door of in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties worden uitgevoerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.W.E. Spies.