Beleidsregels van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 6 juni 2012, nr. 267278, houdende vaststelling van beleidsregels inzake schelpdierverplaatsingen

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998;

Besluit:

HOOFDSTUK I. DEFINITIES

Artikel 1

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

minister:

Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

probleemsoorten:

een soort waarvan op basis van de best beschikbare wetenschappelijke kennis kan worden aangenomen dat deze een significant negatief effect kan hebben voor de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied.

HOOFDSTUK II. IMPORTVOORWAARDEN OOSTERSCHELDE

Artikel 2

De minister kan voor het importeren en uitzaaien in de Oosterschelde van mariene schelpdieren een vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 verlenen als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. De vergunningaanvraag heeft betrekking op mariene schelpdieren afkomstig uit kustgebieden uit OSPAR regio II (Noordzee) en regio III (Keltische zee).

  • 2. Er is aangetoond dat voldoende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat probleemsoorten levend in de Oosterschelde terecht kunnen komen.

  • 3. Er is gebruik gemaakt van een integrale risicobeoordeling en er zijn kritische beheerspunten opgesteld in een control- en managementplan.

  • 4. Het control- en managementplan bevat een schelpdier afhankelijke soorten inventarisatie van het herkomstgebied waaruit blijkt dat er geen probleemsoorten voor het importgebied in het herkomstgebied zijn aangetroffen.

  • 5. Onderdeel van het control- en managementplan is een retrospectieve monitoring om te bewaken dat er toch geen probleemsoorten zijn of worden geïntroduceerd in het importgebied.

  • 6. Indien uit de retrospectieve monitoring blijkt dat probleemsoorten of in potentie probleemsoorten worden gevonden dan dienen er corrigerende maatregelen te worden genomen. Mogelijk te nemen corrigerende maatregelen zijn in het plan vastgelegd.

HOOFDSTUK III. ZUID-NOORDTRANSPORTEN

Artikel 3

De minister kan voor het transport van mosselzaad uit de Oosterschelde naar de Nederlandse Waddenzee een vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 verlenen als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • 1. Er is aangetoond dat voldoende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat probleemsoorten levend in de Waddenzee terecht kunnen komen.

  • 2. Er is gebruik gemaakt van een integrale risicobeoordeling en er zijn kritische beheerspunten opgesteld in een control- en managementplan.

  • 3. Het control- en managementplan bevat een schelpdier afhankelijke soorten inventarisatie van het herkomstgebied binnen de Oosterschelde waaruit blijkt dat er geen probleemsoorten voor de Waddenzee in het herkomstgebied zijn aangetroffen.

  • 4. Onderdeel van het control- en managementplan is een retrospectieve monitoring van het importgebied om te bewaken dat er toch geen probleemsoorten zijn of worden geïntroduceerd in de Waddenzee.

  • 5. Indien er probleemsoorten of in potentie probleemsoorten worden gevonden als gevolg van de retrospectieve monitoring dan dienen er corrigerende maatregelen te worden genomen. Mogelijk te nemen corrigerende maatregelen zijn in het plan vastgelegd.

HOOFDSTUK IV. SLOTBEPALING

Artikel 4

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker.

TOELICHTING

De Staatssecretaris van EL&I wil voorwaarden stellen waaronder het mogelijk is vergunning te verlenen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbwet) voor het importeren en uitzaaien van mariene schelpdieren in de Oosterschelde en voor het transport van mosselzaad uit de Oosterschelde naar de Nederlandse Waddenzee. De Staatssecretaris van EL&I is voor deze activiteiten bevoegd gezag.

Met onderhavige beleidsregels is een kader geboden waaronder deze schelpdierverplaatsingen mogelijk zijn naar Natura 2000-gebieden met behoud van de natuurdoelen.

Om alle betrokken partijen bij de Nbwet vergunningverlening ervaring op te laten doen met de uitvoering en handhaving van de beleidslijn, is deze vooralsnog alleen van toepassing op de importen naar de Oosterschelde en op de Zuid-Noordverplaatsingen van mosselzaad van de Oosterschelde naar de Waddenzee.

Totstandkoming beleidsregels

Deze beleidsregels zijn opgesteld voor schelpdiertransporten ter specificering van de beleidsnota invasieve exoten. In deze beleidsnota is aangegeven dat invasieve exoten een (significant) negatief effect op de instandhoudingdoelstellingen van Natura 2000-gebieden in de kustwateren kunnen hebben. De drie belangrijkste introductieroutes waarmee probleemsoorten in de Nederlandse kustwateren geïntroduceerd kunnen worden zijn: (1) schelpdiertransporten, (2) ballastwater en (3) hull fouling (scheepshuidaangroei). De risico’s die de drie belangrijkste introductieroutes van mariene en kustgebonden probleemsoorten met zich brengen zijn in beginsel door preventie te voorkomen, de secundaire verspreiding van probleemsoorten vanuit nabij gevestigde populaties is dat vrijwel niet. Voor de behandeling van ballastwater is het Ballaswaterverdrag1 opgesteld. Voor het voorkomen van de insleep van probleemsoorten met de aangroei op scheepshuiden, waarbij in het bijzonder de recreatievaart van belang wordt geacht, geldt een internationale IMO richtlijn. Deze beleidsregels richten zich niet op ballastwater en hull fouling maar enkel op de schelpdiertransporten. De beleidsregels vormen hiermee een uitwerking van de beleidsnota invasieve exoten.

Schelpdierimporten Oosterschelde

Bij de huidige vergunningverlening op grond van de Nbwet voor het importeren en uitzaaien van mariene schelpdieren worden de ecologische risico’s van de schelpdiertransporten per exportgebied beoordeeld op basis van een schelpdier afhankelijke soorteninventarisatie (hierna: SASI) van het herkomstgebied. Daarbij wordt gekeken of er probleemsoorten aanwezig zijn in het herkomstgebied die met de schelpdiertransporten zouden kunnen meeliften én of deze een impact kunnen hebben op de natuurdoelen van het betreffende importgebied. Als dat het geval is wordt import uit het betreffende herkomstgebied niet toegestaan.

Daarnaast worden ook bigbag-controles (retrospectieve monitoring) uitgevoerd van geïmporteerde mosselpartijen om te bezien of er toch geen andere (levende) soorten voorkomen dan in de SASI staan vermeld. Tevens wordt per soort nagegaan wat de vestigingskansen zijn in de Oosterschelde. Ook in de nabijgelegen herkomstgebieden kunnen namelijk probleemsoorten voorkomen die zich nog niet in de Nederlandse kustwateren gevestigd hebben.

Bovengenoemde systeemopzet is gedocumenteerd in importprotocol2 en is een voorbeeld van een control- en managementplan waarin kritische beheerspunten zijn benoemd.

Onderhavige beleidsregels sluiten aan bij de huidige importpraktijk door te bepalen dat een vergunning op grond van de Nbwet kan worden verleend als is aangetoond dat er geen probleemsoorten met een transport levend in de Oosterschelde terecht kunnen komen. Een probleemsoort is een soort waarvan op basis van de best beschikbare wetenschappelijke kennis kan worden aangenomen dat deze een (significant) negatief effect kan hebben voor de instandhoudingsdoelen van een Natura 2000-gebied. Om dit aan te kunnen tonen zal er gebruik moeten worden gemaakt van een integrale risicobeoordeling en worden er kritische beheerspunten opgesteld in een control- en managementplan. Het control- en managementplan bevat een SASI en een retrospectieve monitoring. Als er als gevolg van de monitoring toch probleemsoorten worden gevonden dan dienen er corrigerende maatregelen genomen te worden. De eventueel te treffen maatregelen zijn in het control- en managementplan opgenomen.

Van uitheemse soorten waarvan nog niet wetenschappelijk bekend is of zij een bedreiging voor de instandhoudingsdoelstellingen kunnen vormen, beslist de staatssecretaris op basis van een zogenoemd expert judgement of de soort moet worden aangemerkt als een mogelijke probleemsoort.

De beleidsregels bepalen dat voor het importeren en uitzaaien in de Oosterschelde vergunning kan worden verleend voor mariene schelpdieren afkomstig uit OSPAR regio II3 en III4.

De OSPAR gebiedsindeling wordt ook gehanteerd in de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (hierna: KRM) en in het OSPAR5 verdrag. Het gaat om kustgebieden van de OSPAR regio II, de Noordzee in ruime zin, en regio III, de Keltische zeeën. Deze gebieden vallen samen met de gelijknamige KRM gebiedsdelen. De ICES Working Group on Introductions and Transfers of Marine Organisms (WGITMO) heeft voor de OSPAR regio’s een overzicht gemaakt van het aantal soorten exoten per deelgebied (OSPAR Quality Status Report 2010). De OSPAR regio-indeling wordt ook bij het Ballastwater Verdrag gebruikt. Preventie van introductie en beheer van exoten maakt onderdeel uit van zowel de KRM, het OSPAR Verdrag en het Ballastwater Verdrag. Het gebruik van de OSPAR gebiedsindeling in de beleidsregels zorgen daarmee voor een goede samenhang met internationale wetgeving en verdragen.

Mariene schelpdieren, afkomstig uit andere gebieden dan OSPAR II en III regio mogen niet naar het importgebied worden verplaatst om te worden uitgezaaid. Met name ten zuiden van deze gebieden bevinden zich veel meer soorten, niet alleen geïntroduceerde probleemsoorten, maar ook veel andere soorten waarvan onbekend is of deze zich als probleemsoort kunnen ontwikkelen na introductie in onze kustwateren. De probleemsoorten die in de kustgebieden voorkomen van de Noordzee in brede zin en de Keltische zeeën zijn goed in kaart gebracht door onder andere de SASI’s en andere inventarisaties.

Zuid-Noordverplaatsingen van mosselzaad

In de Oosterschelde komen beduidend meer (invasieve) exoten voor dan in de Waddenzee. Twaalf soorten zijn risicovol. Daarom is het van belang dat er voorwaarden worden gesteld waaronder een vergunning op grond van de Nbwet kan worden verleend. Gezien het natuurbelang van de Waddenzee hanteert het ministerie van EL&I drie uitgangspunten voor de Zuid-Noord transporten, namelijk:

  • Het risico voor het introduceren van probleemsoorten (waaronder invasieve exoten) dient voldoende afgedekt te zijn (beheersbaar).

  • Handhaving en toezicht moeten voldoende borging bieden.

  • Voldoende mate van acceptatie bij de verschillende maatschappelijke actoren.

Voor de Zuid-Noordverplaatsingen geldt dat de staatssecretaris voor het transport van mosselzaad uit de Oosterschelde naar de Nederlandse Waddenzee vergunning kan verlenen als is aangetoond dat voldoende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat probleemsoorten met het transport levend in de Waddenzee terecht kunnen komen. De criteria voor de Zuid-Noord transporten zijn van toepassing op halfwasmosselen voor zover die voorkomen in het te transporteren mosselzaad.

Om aan te kunnen tonen dat er voldoende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat probleemsoorten met het transport levend in de Waddenzee terecht kunnen komen zal er gebruik moeten worden gemaakt van integrale risicobeoordeling en worden er kritische beheerspunten opgesteld in een control- en managementplan. Het control- en managementplan bevat een SASI en een retrospectieve monitoring. Als er als gevolg van de monitoring toch probleemsoorten worden gevonden dan dienen er corrigerende maatregelen genomen te worden. De eventueel te treffen maatregelen zijn van te voren in het control- en managementplan opgenomen.

Van uitheemse soorten waarvan nog niet wetenschappelijk bekend is of zij een bedreiging voor de instandhoudingsdoelstellingen kunnen vormen, beslist de staatssecretaris op basis van een zogenoemd expert judgement of de soort moet worden aangemerkt als een mogelijke probleemsoort.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker.


X Noot
1

Internationaal verdrag voor de controle en het beheer van ballastwater en sedimenten van schepen.

X Noot
2

Gittenberger, A. 2010. Schelpdier import monitoring protocol. GiMaRIS rapport 2010.10d4, Leiden.

Naar boven