Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 13 juni 2012, nr. WJZ / 12057247, houdende wijziging van de Subsidieregeling energie en innovatie alsmede wijziging van de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2012

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op artikelen 2, tweede lid, 4, 5, 7, 14a, 15, 16, 17, 19, 25, 44 en 50 van het Kaderbesluit EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling energie en innovatie wordt als volgt gewijzigd.

A

Paragraaf 3.10 komt te luiden:

§ 3.10 Smart grids

Artikel 3.10.1

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

innovatiecontract smart grids:

innovatiecontract smart grids dat als bijlage is gevoegd bij de Rapportage Topsector Energie van april 20121;

programmalijn:

in bijlage 3.10.1 opgenomen programmalijn;

smart-grids-project:

geheel van activiteiten bestaande uit een demonstratieproject, fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of een combinatie daarvan, dat past binnen een programmalijn.

Artikel 3.10.2

De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een deelnemer in een samenwerkingsverband, waarvan ten minste een ondernemer deel uitmaakt, die een smart-grids-project uitvoert.

Artikel 3.10.3
  • 1. In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie:

    • a. ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op fundamenteel onderzoek;

    • b. ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op industrieel onderzoek;

    • c. ten hoogste 25% van de subsidiabele kosten voor zover deze betrekking hebben op experimentele ontwikkeling.

  • 2. Indien de subsidiabele kosten betrekking hebben op een combinatie van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling, bedraagt de subsidie het gewogen gemiddelde van de in het tweede lid genoemde percentages van de desbetreffende subsidiabele kosten.

  • 3. In afwijking van de Regeling steunintensiteit bedraagt de subsidie ten hoogste 40 procent van de subsidiabele kosten voor zover die kosten betrekking hebben op activiteiten, niet zijnde fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling.

  • 4. De in het eerste en derde lid genoemde percentages, met uitzondering van het percentage, genoemd in het eerste lid, onder a, worden verhoogd met 10 procentpunten, voor zover de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door een MKB-ondernemer.

  • 5. Indien de subsidieontvanger een ondernemer in de landbouwsector is, is de verhoging, bedoeld in het vierde lid, niet van toepassing voor zover de subsidiabele kosten betrekking hebben op investeringen waardoor de productiecapaciteit zal toenemen.

  • 6. Het maximum subsidiebedrag bedraagt € 1.000.000 per project. Indien verscheidene aanvragen worden gedaan die betrekking hebben op hetzelfde project en die tezamen een subsidiebedrag van meer dan € 1.000.000 betreffen of indien het totale subsidiebedrag voor de deelnemers van een samenwerkingsverband meer bedraagt dan € 1.000.000, wordt het meerdere naar rato in mindering gebracht op de aan de betrokken aanvragers te verstrekken subsidie.

Artikel 3.10.4

Bij de toepassing van artikel 6 van het Kaderbesluit EZ-subsidies worden buiten beschouwing gelaten subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en bijdragen van de Commissie van de Europese Gemeenschappen op grond van het Zevende Kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie.

Artikel 3.10.5

Op projectkosten als bedoeld in artikel 3.10.3, derde lid, is artikel 14a van het Kaderbesluit EZ-subsidies van toepassing en zijn de artikelen 10, derde lid, 38, eerste lid, onder b tot en met d, en 41 van het Kaderbesluit EZ-subsidies niet van toepassing.

Artikel 3.10.6

De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

Artikel 3.10.7

De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, is vier jaar.

Artikel 3.10.8

De minister beslist afwijzend op een aanvraag:

  • a. voor zover de te verwachten resultaten onvoldoende bijdrage leveren aan de verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding, mede gelet op het herhalingspotentieel;

  • b. voor zover het project onvoldoende innovatief is; de internationale stand van de techniek is de referentie;

  • c. indien er onvoldoende vertrouwen is in de doelmatigheid en doeltreffendheid van het project;

  • d. indien er onvoldoende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie te verwachten zijn;

  • e. indien de subsidie minder bedraagt dan € 125.000;

  • f. indien reeds eerder op grond van deze paragraaf een subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project.

Artikel 3.10.9
  • 1. De minister rangschikt aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, hoger naarmate het project meer bijdraagt aan de criteria omtrent:

    • a. maatschappelijk-economische impact: de mate waarin, bezien vanuit de doelstelling en de focus van het innovatiecontract smart grids, wordt bijgedragen aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding in combinatie met de mate waarin projectresultaten meer economische waarde creëren voor Nederland, mede gelet op de toepassingsmogelijkheden van de projectresultaten en het in Nederland en daarbuiten optredende herhalingspotentieel;

    • b. projectorganisatie: de mate van doelmatigheid en doeltreffendheid van de bij het project betrokken partijen en de mate van kwaliteit van de projectorganisatie;

    • c. kosteneffectiviteit: de mate waarin de aanvrager verhoudingsgewijs minder subsidie vraagt dan op basis van de regeling is toegestaan;

    • d. innovatie: de mate waarin wordt bijgedragen aan technologische vernieuwing – afgelezen aan de internationale stand der techniek – of aan wezenlijk nieuwe toepassingen van bestaande technologie of vernieuwing in de organisatie van de keten.

  • 2. Geen subsidie wordt verleend voor een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project.

  • 3. Voor de rangschikking weegt het criterium, genoemd in het eerste lid, onder a, 50%, het eerste lid, onder b, 20%, het eerste lid, onder c, 20% en het eerste lid, onder d, 10%.

Artikel 3.10.10
  • 1. De subsidieontvanger start binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de uitvoering van het project.

  • 2. De subsidieontvanger draagt zorg voor de openbaarmaking en verspreiding van de resultaten van het project.

Artikel 3.10.11

Het formulier voor het indienen van een aanvraag voor:

  • a. een subsidie is opgenomen in bijlage 3.10.2;

  • b. een subsidievaststelling is opgenomen in bijlage 3.10.3.

B

1. Als bijlage 3.10.1, behorende bij de Subsidieregeling energie en innovatie, wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 1.

2. Als bijlage 3.10.2, behorende bij de Subsidieregeling energie en innovatie, wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 2.

3. Als bijlage 3.10.3, behorende bij de Subsidieregeling energie en innovatie, wordt vastgesteld de bij deze regeling behorende bijlage 3.

ARTIKEL II

In de tabel bij artikel 1 van de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2012 worden twee rijen toegevoegd, luidende:

5.14

Subsidieregeling energie en innovatie (smart grids)

3.10.2

 

15-06 t/m 02-07

4.000.000

5.15

Subsidieregeling energie en innovatie (smart grids)

3.10.2

 

09-07 t/m 01-10

6.350.000

ARTIKEL III

Op subsidies die voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling zijn verstrekt en op aanvragen waarop voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling nog niet is beslist blijft de Subsidieregeling energie en innovatie van toepassing zoals zij voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling luidde.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 13 juni 2012

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen.

BIJLAGE 1

Bijlage 3.10.1, behorende bij artikel 3.10.1

De doelstellingen van het innovatiecontract smart grids zijn vertaald in een viertal programmalijnen met daarbinnen de onderwerpen voor smart-grids-projecten die kunnen bijdragen aan het realiseren van de beoogde doelen:

  • 1. Diensten en producten (B2C, B2B en C2B), met de volgende onderwerpen: intelligente applicaties, energiemanagement (balanceren van het energieaanbod en ‘vraagsturing’) en energieopslag en conversie. De focus ligt op intelligente applicaties en energiemanagement. Verwacht wordt dat energieopslag pas in een later stadium waarde gaat creëren en ondersteunend zal zijn in energiemanagement, waarbij energieopslag vooral ingezet zal worden als optimalisatietool.

  • 2. Virtuele infrastructuur (o.a. ICT), met de onderwerpen: open generiek ICT platform ten behoeve van dienstontwikkeling, ICT architecturen ten behoeve van demand side management, data management en asset management, standaardisatie roadmap, veiligheid en privacy. De focus ligt op internationale standaardisering van protocollen en interfaces (niet alleen voor communicatie, maar ook voor demand side management, asset management en data management) en ‘security by design’. Bedrijven zijn bij voorkeur vanaf de start betrokken bij concrete implementaties, omdat kleine en praktische implementaties de richting zullen bepalen.

  • 3. Fysieke infrastructuur, onderverdeeld in: toenemende flexibiliteit, nieuwe componenten, veiligheid/betrouwbaarheid (‘security’), oplaadpunten voor elektrisch rijden, (fysieke) energieopslag en smart gas grids. Voor deze tender ligt de focus op: standaardisatie, energieconversie en netintegratietechnologieën voor optimale inzet van energiebronnen op diverse spanningniveaus, asset management van de Smart Grid infrastructuur en sensoring waaronder de ontwikkeling van nieuwe meetmethodologieën.

  • 4. Institutionele en sociale innovatie. Deze spelen in samenhang met de technologische vernieuwingen een hoofdrol. Maatschappelijke acceptatie, het ontwikkelen van strategieën voor de interventie in het gedrag van eindgebruikers, het ontwerpen van nieuwe marktmodellen en business concepten en aanpassingen in de wet- en regelgeving zijn noodzakelijke randvoorwaarden voor het succes van smart grids – en zelfs voor de energietransitie. De focus ligt op onderzoek naar belangen en drijfveren van energieconsumenten (onder andere samenwerking met de creatieve industrie) en onderzoek naar nieuwe rollen in de energieservice economie en bijbehorende aanpassing van wet- en regelgeving.

BIJLAGE 2

Aanvraag subsidie smart grids

AANMELDING + MACHTIGING DEELNEMER SAMENWERKINGSVERBAND (BIJLAGE BIJ AANVRAAG SUBSIDIE)

BIJLAGE 3

Aanvraag vaststelling subsidie

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Nieuwe bedrijvenbeleid

Het kabinet heeft gekozen voor een nieuw bedrijvenbeleid. Dit nieuwe beleid is uiteengezet in de kamerbrief van 13 september 2011 (Kamerstukken II 2011/12, 32 637, nr. 15). In deze brief wordt de ambitie van het nieuwe bedrijvenbeleid uiteengezet. Door het bundelen en beter op elkaar afstemmen van de inspanningen van betrokken partijen, kan de concurrentiekracht van Nederland worden versterkt. Daarbij past een gezamenlijke ambitie:

  • 1. Nederland in de top 5 van kenniseconomieën in de wereld (in 2020);

  • 2. Stijging van de Nederlandse R&D-inspanningen naar 2,5% van het BBP (in 2020);

  • 3. Topconsortia voor Kennis en Innovatie waarin publieke en private partijen participeren voor meer dan € 500 miljoen waarvan ten minste 40% gefinancierd door het bedrijfsleven (in 2015).

Het nieuwe bedrijvenbeleid heeft bijzondere aandacht voor negen topsectoren van de Nederlandse economie: High Tech Systemen en Materialen, Energie, Creatieve Industrie, Logistiek, Agro&Food, Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, Life Sciences & Health, Water en Chemie. Het thema Hoofdkantoren is als aandachtspunt hieraan toegevoegd, omdat het belangrijk is dat Nederland zijn positie als aantrekkelijk hoofdkwartier van internationaal opererende bedrijven verder uitbouwt.

Topsector Energie

In de Europese Unie is afgesproken 80–95% broeikasgasreductie in 2050 te realiseren. Voor de energiesector betekent dit de facto CO2-neutraal in 2050. Dit is de stip op de horizon. Het kabinet zet in op een voorwaardelijke doelstelling van 40% in 2030. De uiteindelijke hoogte is afhankelijk van adequate mondiale actie en een adequate waarborging van de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven. Voor de kortere termijn (2020) gelden de volgende concrete doelen voor Nederland:

  • 20% minder CO2-uitstoot

  • 14% hernieuwbare energie tegen de laagst mogelijke kosten

  • benutting van het potentieel aan energiebesparing

Tegelijkertijd staat Nederland voor de uitdaging om onze economie te versterken door naar de top van de kenniseconomie te groeien en de uitgaven voor innovatie te vergroten. De internationale markt voor duurzame energieopties groeit zeer snel. Door een goede innovatieaanpak kan het verdienvermogen van de sector structureel toenemen. Specifiek voor de energiesector komen daar voor 2020 de volgende doelen bij: concurrerende energieprijzen op zowel korte als lange termijn en sneller en meer concurrerend maken van duurzame energieopties.

De ambities voor verduurzaming van de energiehuishouding en versterking van de economie gaan hand in hand. Succesvolle doorbraken in energieopties dragen immers bij aan betaalbaarheid, versterken de positie van de desbetreffende bedrijven en brengen de verduurzaming van de energievoorziening dichterbij.

Aan de basis van de totstandkoming van de Topconsortia voor Kennis & Innovatie (TKI’s) ligt een innovatiecontract. In een innovatiecontract zijn doelstellingen en acties opgenomen waarmee de sector tot de wereldtop gaat of blijft behoren. De afgelopen periode is gewerkt aan het tot stand komen van de innovatiecontracten. Deze innovatiecontracten zijn als bijlagen bij de brief aan de Kamer van 2 april 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 32 637, nr. 32) aan de Kamer aangeboden.

De Topsector Energie heeft op zeven deelthema’s innovatiecontracten opgesteld. Binnen deze innovatiecontracten zijn scherpe keuzes gemaakt; alleen op de innovaties waar Nederlandse partijen tot de top van de wereldmarkt (kunnen gaan) behoren wordt geïnvesteerd. Deze zeven thema’s zijn:

  • 1. Energiebesparing gebouwde omgeving;

  • 2. Energiebesparing industrie (in samenwerking met Topsector Chemie);

  • 3. Gas;

  • 4. Smart grids;

  • 5. Wind op Zee;

  • 6. Solar Energy (in samenwerking met Topsector HTSM) en

  • 7. Bio-energie (in samenwerking met Topsector Chemie).

In de Rapportage Topsector Energie van april 2012 (http://www.top-sectoren.nl/energie/sites/default/files/documents/Rapportage%20bij%20Innovatiecontracten%20Topsector%20Energie.docx.pdf) is onder andere aangekondigd dat er in 2012 twee tenders zullen komen voor smart grids. Deze regeling is de uitwerking daarvan.

2. Doelstelling

In het innovatiecontract smart grids zijn een visie en een ambitie voor de ontwikkeling van smart grids neergelegd. Smart grids zijn cruciaal voor het realiseren van de doelen van het topteam Energie. De doelen van innovatiecontract smart grids zijn gericht op ontwikkelingen die spelen op de middellange termijn en in strategische zin neerkomen op een meer grootschalige toepassing van smart grids vanaf het eind van het lopende decennium en begin jaren 2020. Het achterliggende businessidee is, dat eindgebruikers (zowel huishoudens als zakelijke gebruikers) onder toenemende flexibiliteit in energievoorziening keuzevrijheid krijgen bij in- en verkoop van energie en nieuwe producten en diensten in samenhang met energie.

De doelen van het innovatiecontract smart grids zijn vertaald in een viertal programmalijnen waarbinnen smart-grids-projecten kunnen bijdragen aan het realiseren van de beoogde doelen:

  • 1. Diensten en producten;

  • 2. Virtuele infrastructuur;

  • 3. Fysieke infrastructuur en

  • 4. Institutionele en sociale innovatie.

Het type projecten dat door de regeling wordt ondersteund zijn combinaties van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling en demonstratie. Projecten moeten passen binnen de in bijlage 3.10.1 opgenomen programmalijnen, die ook uitgebreid zijn beschreven in het innovatiecontract smart grids.

Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend in twee tenderperioden. De doelgroep van de eerste tender bestaat uit consortia rondom (aanzetten voor) projectvoorstellen die zijn ingediend bij de innovatietafel smart grids tijdens het opstellen van het innovatiecontract. Andere consortia zijn echter niet uitgesloten. Voorwaarde is wel, dat de projecten passen binnen de beschreven programmalijnen en bijdragen aan de doelen van het innovatiecontract. Ook geldt als voorwaarde, dat de projecten innovatief zijn en dat de kwaliteit van het projectplan en businessidee voldoende is.

Het beschikbare bedrag wordt verdeeld op basis van een rangschikking door de minister.

3. Programmatische sturing

Programmatische sturing is belangrijk binnen het topsectorenbeleid en vindt plaats op verschillende manieren. Allereerst doordat het Topconsortium voor Kennis & Innovatie Smart Grids verantwoordelijk is voor het opstellen van het programma, verwoord in het innovatiecontract smart grids. Ten tweede door het gebruik van afwijzingsgronden om te sturen op voldoende kwaliteit van de projecten. Aanvragen kunnen afgewezen worden als de projecten onvoldoende scoren op de beoordelingscriteria of als het project te klein is. Bij aanvragen voor gelijksoortige projecten kan de laagst gerangschikte aanvraag afgewezen worden ongeacht haar plaats in de ranking. Ook kan er afgewezen worden als soortgelijke projecten in het verleden al gehonoreerd zijn op grond van deze paragraaf. Ten derde door het gebruik van de rangschikkingscriteria, waardoor alleen die projecten die het meest bijdragen aan het programma subsidie krijgen. Op de vierde plaats wordt er gestuurd in de aard van de projecten door samenwerking te verplichten, in het samenwerkingsverband minimaal één ondernemer te laten deelnemen en extra subsidie te verstrekken voor deelname van MKB-ondernemingen. Verder organiseert het TKI Smart Grids voorafgaand aan de sluiting van een tender matchmakingsessies om de kwaliteit van de projectvoorstellen te verhogen door advies en koppeling aan samenwerkingspartners. Tot slot kan het TKI Smart Grids de minister adviseren om in een toekomstige tender een programmalijn te sluiten voor inschrijving als er al voldoende activiteiten uit de eerste tender op gekomen zijn.

4. Uitvoering

De uitvoering van het subsidie-instrument zal in handen zijn van Agentschap NL, het agentschap voor duurzaamheid en innovatie van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

5. Administratieve lasten

Alle aanvragers van een subsidie zullen een aanvraagformulier inclusief projectplan moeten indienen. Alle ontvangers van een subsidie zullen daarnaast met de administratieve taken worden geconfronteerd, bepaald in de Subsidieregeling energie en innovatie. Er wordt niet afgeweken van de standaardbepalingen en standaardformulieren die zijn ingericht op minimale administratieve lasten. Zo hoeven er bijvoorbeeld geen voorschotaanvragen te worden ingediend, omdat voorschotten automatisch uitgekeerd worden. Voor tussentijdse rapportages wordt aangesloten bij de door de aanvrager zelf aangegeven mijlpalen. Hierbij geldt een maximum van één rapportage per jaar conform de intentie van het Kaderbesluit EZ-subsidies. Voor de controleverklaring zijn uniforme formulieren opgesteld voor alle hoofdstukken onder de Subsidieregeling energie en innovatie.

Er worden voor de eerste en tweede tender van 2012 respectievelijk 12 en 20 aanvragen verwacht, waarvan naar verwachting in totaal 12 aanvragen gehonoreerd kunnen worden. De administratieve lasten die het bovenstaande voor ondernemingen met zich brengt, worden in totaal geschat op € 296.640; dit is 2,87% van het totale subsidiebedrag van € 10,35 miljoen.

6. Staatssteun

De subsidiefaciliteit voor smart-grids-projecten is als paragraaf opgenomen in de Subsidieregeling energie en innovatie (SEI). Aldus is ervoor gezorgd, dat de subsidiëring krachtens deze paragraaf voldoet aan de algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV), zoals artikel 1.5 van de SEI aangeeft. Zo wordt in artikel 8 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, op welk besluit de SEI is gebaseerd, geregeld dat het bedrag van de subsidie wordt verlaagd indien dat noodzakelijk is op basis van de AGVV.

Ook de bepalingen van de subsidieparagraaf zelf zijn in overeenstemming met de AGVV. Deze paragraaf maakt het mogelijk dat binnen één project meerdere krachtens de AGVV vrijgestelde vormen van steun van toepassing kunnen zijn. Het in artikel 3.10.3, eerste en derde lid, geformuleerde onderscheid geeft uitvoering aan de voorwaarde van artikel 7, tweede lid, van de AGVV dat het verschillende identificeerbare kosten betreft die in aanmerking komen voor steun; met andere woorden dat de voor steun in aanmerking komende kosten duidelijk gealloceerd kunnen worden. Dit onderscheid is blijkens de door het Agentschap NL verrichte uitvoeringstoets ook in de praktijk uitvoerbaar.

De steunpercentages die in artikel 3.10.3 zijn vastgesteld en de bepaling in artikel 3.10.5 met betrekking tot de in aanmerking komende projectkosten, zorgen ervoor dat voldaan wordt aan de eis van artikel 7, derde lid, van de AGVV, dat bij cumulatie de hoogste steunintensiteit niet zal worden overschreden.

De steunintensiteit voor kosten die betrekking hebben op activiteiten die onder het milieubeschermingssteunkader vallen is 40% (50% voor een MKB-ondernemer); dus lager dan de 60%, genoemd in artikel 21, tweede lid, van de AGVV en lager dan de 45% zonder MKB-verhoging, genoemd in artikel 23, tweede lid, van de AGVV. De berekening van de in aanmerking komende kosten geschiedt met inachtneming van de in artikel 21, derde lid, in verbinding met artikel 18, zesde en zevende lid, van de in de AGVV genoemde methode. Het hier toepasselijke artikel 14a van het Kaderbesluit EZ-subsidies verwijst naar de punten 80 tot en met 84 van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu, welke punten overeenkomen met hetgeen in de AGVV hierover is geregeld.

Daar waar de kosten betrekking hebben op fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, is de steunintensiteit vastgesteld op ten hoogste 80%, respectievelijk 50 en 25%, met een verhoging van 10 procentpunten voor MKB-ondernemers. Voor fundamenteel onderzoek geldt deze verhoging niet. Daarmee wordt voldaan aan artikel 31 van de AGVV. De in aanmerking komende kosten zijn gedefinieerd in de artikelen 10 tot en met 14 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, waarmee wordt voldaan aan artikel 31, vijfde lid, van de AGVV.

Artikel 8 van de AGVV geeft aan dat steun die op grond van de AGVV wordt verleend een stimulerend effect moet hebben. Voor MKB-ondernemingen wordt het stimulerende effect aangenomen als de subsidieaanvraag ingediend wordt voordat de werkzaamheden aan het project zijn begonnen. Grote ondernemingen moeten daarnaast op grond van artikel 8, derde lid, voorafgaand aan de subsidieverleningsbeschikking met documenten aantonen dat de subsidie een stimulerend effect zal hebben. Daarbij moeten zij voldoen aan één van de in dit artikel genoemde criteria: er moet sprake zijn van een wezenlijke toename van

  • a) de omvang of reikwijdte van het project; b) de totale uitgaven van de onderneming voor het project of c) de snelheid waarmee het project wordt voltooid. Aan deze voorwaarde wordt voldaan doordat Agentschap NL in de uitvoering grote ondernemingen zal vragen om goed onderbouwd – indien mogelijk met kwantitatieve gegevens – met interne documentatie aan te tonen dat door de subsidie aan ten minste één van de drie genoemde criteria is voldaan.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

§ 3.10 van Hoofdstuk 3 van de Subsidieregeling energie en innovatie is vervangen door een nieuwe paragraaf, § 3.10 Smart grids. Hierna worden de afzonderlijke bepalingen van deze paragraaf toegelicht.

Artikel 3.10.3

Dit artikel stelt het subsidiepercentage voor een smart-grids-project vast, waarbij een onderscheid is gemaakt naar de activiteiten binnen een smart-grids-project.

Voor zover de projectkosten betrekking hebben op activiteiten als bedoeld in paragraaf 2.2, onder e, f en g, van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C 323/01 (PbEU C 323) (zie ook artikel 30, tweede, derde en vierde lid, in samenhang met artikel 31 van de AGVV, geldt een subsidiepercentage van 80 indien de kosten betrekking hebben op fundamenteel onderzoek, 50 indien de kosten betrekking hebben op industrieel onderzoek en 25 indien de kosten betrekking hebben op experimentele ontwikkeling. Indien sprake is van kosten die zowel betrekking hebben op fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek als experimentele ontwikkeling, wordt het gewogen gemiddelde als subsidiepercentage vastgesteld.

Voor zover de kosten betrekking hebben op activiteiten die niet gekwalificeerd worden als fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, geldt een subsidiepercentage van 40.

Indien de aanvrager een MKB-ondernemer is, worden de hierboven genoemde percentages met 10 procentpunten verhoogd. Deze opslag is niet van toepassing op fundamenteel onderzoek en evenmin – ter voldoening aan het landbouwsteunkader – op een landbouwondernemer indien de subsidiabele kosten betrekking hebben op investeringen waardoor de productiecapaciteit zal toenemen.

Voorts stelt dit artikel een maximum subsidiebedrag vast. Voor een smart-grids-project is dit € 1.000.000.

Artikel 3.10.4

Dit artikel betreft de cumulatie van subsidie. Voor alle regelingen onder het Kaderbesluit geldt dat door een bestuursorgaan of de Europese Commissie reeds verstrekte subsidies in mindering gebracht worden. Bij de smart-grids-projecten tellen daarbij volgende subsidies niet mee:

  • Subsidies op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (SDE+);

  • Subsidies op grond van het Zevende Kaderprogramma van de Europese Commissie (KP7).

Reden om de SDE+ uit te sluiten is in grote lijnen dat de overheid met beide regelingen verschillende doelen wil nastreven, namelijk innovatie (regeling Smart grids projecten) en exploitatie (SDE+), waarbij het niet bezwaarlijk is als beide doelen in één project samenkomen. Reden om subsidies uit KP7 uit te sluiten is dat het niet de bedoeling is goede projecten te belemmeren subsidie aan te vragen bij de Europese Commissie.

Artikel 8 van het Kaderbesluit EZ-subsidies ziet er op toe dat cumulatie van subsidies niet in strijd komt met de algemene groepsvrijstellingsverordening.

Artikel 3.10.5

Dit artikel verklaart artikel 14a van het Kaderbesluit EZ-subsidies van toepassing, indien sprake is van projectkosten als genoemd in artikel 3.10.3, derde lid, met als doel de extra investeringskosten die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van het project voor subsidie in aanmerking te laten komen. Daarnaast is in dit soort gevallen artikel 10, derde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies niet van toepassing verklaard. Hierdoor is het mogelijk de eventuele restwaarde van specifiek voor de subsidiabele activiteiten aangeschafte apparatuur deel uit te laten maken van de subsidiabele kosten.

Wanneer sprake is van projectkosten als bedoeld in artikel 3.10.3, eerste lid, die fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling betreffen, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van het Kaderbesluit EZ-subsidies van toepassing. Het moet dan gaan om projectkosten als omschreven in de artikelen 10 tot en met 14 van het Kaderbesluit EZ-subsidies.

Artikel 3.10.7

Dit artikel geeft invulling aan de in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, genoemde termijn. Het gaat om de termijn waarbinnen het project voltooid dient te worden. Voor een smart-grids-project is deze termijn vastgesteld op vier jaar.

Artikel 3.10.8

Dit artikel bepaalt, in aanvulling op artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit EZ-subsidies, op welke gronden de minister een aanvraag kan afwijzen. Hierbij wordt gekeken naar de bijdrage die door een smart-grids-project wordt geleverd aan de verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding, de innovativiteit van een project, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het project en eventueel positieve gevolgen van het project voor de Nederlandse economie. Een aanvraag kan ook afgewezen worden indien reeds subsidie is verstrekt voor een soortgelijk project of indien de subsidie minder is dan € 125.000.

Artikel 3.10.9

In dit artikel worden de criteria bepaald, welke de minister zal gebruiken bij de rangschikking van de aanvragen. Een smart-grids-project zal hoger worden gerangschikt naarmate het project meer bijdraagt aan maatschappelijk-economische impact, projectorganisatie, kosteneffectiviteit en innovatie. Het tweede lid bepaalt dat geen subsidie wordt verleend aan een project dat lager is gerangschikt dan een soortgelijk project. Ook hier is beoogd het aantal innovatieve projecten op verschillende terreinen te vergroten.

Bij het criterium maatschappelijk-economische impact, bedoeld in het eerste lid, onder a, gaat het om een samenstel van factoren. Niet alleen gaat het om de mate waarin wordt bijgedragen aan verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding, ook gaat het om de mate waarin de projectresultaten meer economische waarde creëren voor de Nederland. Het perspectief van de topsector energie is leidend bij de toepassing van dit criterium.

Met verduurzaming van de energiehuishouding wordt bedoeld het schoner, betrouwbaarder of betaalbaarder maken van de energiehuishouding. Energiehuishouding is breder dan energievoorziening: het gaat hier om de hele keten van bron, via conversie en infrastructuur tot gebruik.

De economische waarde kan het gevolg zijn van opbrengsten die in het verlengde van de projectresultaten gemaakt kunnen worden door de betrokken ondernemingen of andere in Nederland gevestigde ondernemingen. Opbrengsten verkregen uit export vallen hier tevens onder. Ook kan de economische waarde worden gecreëerd door middel van kostenvoordelen die kunnen worden behaald door de deelnemers of bij bredere toepassing van de projectresultaten in de Nederlandse economie. De te verwachten breedte van de toepassing wordt hier dus meegewogen.

In de beoordeling zal een termijn van minimaal vijf jaar na marktintroductie of implementatie worden meegenomen waarbinnen de economische waardecreatie plaatsvindt. Tevens weegt de hoogde van de aangevraagde subsidie mee in de beoordeling.

Uiteraard dienen de verwachtingen gerechtvaardigd te zijn en derhalve goed onderbouwd te worden. Belangrijk is, dat daaruit een strategische visie op de verdere vermarkting van de projectresultaten blijkt, waarin ook duidelijk wordt hoe de bij het project betrokken partijen rekening houden met niet-technologische factoren (bijvoorbeeld sociale, economische of juridische) die van invloed zijn op een succesvolle marktintroductie. In het projectplan dient aangetoond te worden dat ook over deze niet-technologische belemmeringen is nagedacht en dat waar mogelijk en nodig activiteiten in het projectplan zijn opgenomen om deze belemmeringen weg te nemen. Dit zal de kans op een geslaagde innovatie vergroten. Bij dit criterium dient ook de beheersbaarheid van de commerciële risico’s inzichtelijk te worden gemaakt. Hiermee wordt bedoeld dat het project een reële kans van slagen moet hebben. Ten aanzien van het laatste zinsdeel van dit criterium wordt opgemerkt dat het aanvaardbaar is als het toepassingsgebied van de betrokken innovatie beperkt blijft tot de betrokken projectdeelnemers, maar dat er meer reden is om publieke middelen te investeren in innovaties waarvan het toepassingsbereik in Nederland groter is of die de potentie in zich hebben nieuwe markten te openen. Dit geldt te meer als de aanvrager bereid is mee te werken aan kennisverspreiding voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden verwacht.

Bij doelmatigheid van de projectorganisatie, het eerste lid, onder b, wordt gekeken naar een goede verhouding tussen het aantal deelnemers en de omvang van het project, een realistische tijdsplanning en organisatie van het project. Bij de doeltreffendheid van de projectorganisatie spelen aspecten een rol als de relevante capaciteiten van de deelnemers, de gezamenlijk inhoudelijke aanpak, de economische benutting van de projectresultaten en de visie op de samenwerking. Bij de beoordeling van dit criterium is het positief als alle partijen uit de keten betrokken zijn die nodig zijn om het projectresultaat tot marktintroductie te brengen, evenals een afnemer.

Met het criterium kosteneffectiviteit, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt beoogd niet meer subsidie te geven dan de subsidieaanvragers nodig hebben. Op deze manier kunnen zoveel mogelijk projecten worden gesubsidieerd. Daarom scoren projecten hoger in de rangschikking naarmate de aanvragers verhoudingsgewijs minder subsidie vragen dan op basis van de regeling is toegestaan.

Bij het criterium innovatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, moet het gaan om een innovatie met betrekking tot producten, processen of diensten. De stand van de techniek of kennis, internationaal gezien, is daarbij de maatstaf. Dit kan ook gaan om een innovatieve samenwerking. Er wordt meer bijgedragen aan dit criterium naarmate er meer sprake is van vernieuwing, bezien in het spectrum van marginale technische en organisatorische verbetering tot een technologische of organisatorische doorbraak, met inbegrip van de mate waarin een project zicht biedt op effecten van- en mogelijke oplossingen voor knelpunten in de sfeer van regelgeving. Ook wezenlijke vernieuwingen of wezenlijke nieuwe toepassingen van bestaande producten, processen of diensten kunnen worden aangemerkt als innovaties. Wel geldt dat de technische, economische of maatschappelijke risico's die aan een project verbonden zijn beheersbaar dienen te zijn. In dit verband wordt gewezen op de afwijzingsgronden, genoemd in artikel 3.10.8 van de regeling.

Artikel 3.10.10

In dit artikel worden enkele verplichtingen opgelegd aan de subsidie-ontvanger. Zo dient het project binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening te worden gestart. Daarnaast dient de subsidie-ontvanger zorg te dragen voor de openbaarmaking en verspreiding van de resultaten van het project.

Artikel II

Met het oog op de invoering van paragraaf 3.10 Smart grids wordt ook de Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2012 gewijzigd. De openstellingsperioden voor het indienen van subsidie-aanvragen zijn bepaald op 15 juni tot en met 2 juli 2012 voor de eerste tender en op 9 juli tot en met 1 oktober 2012 voor de tweede tender. Er zijn subsidieplafonds vastgesteld van € 4 miljoen voor de eerste tender en van € 6,35 miljoen voor de tweede tender.

Artikel III

De datum van inwerkingtreding wijkt af van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. Dit is gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij spoedige inwerkingtreding (uitzonderingsgrond 1).

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.J.M. Verhagen.

Naar boven