Beleidsregels inning bestuursrechtelijke premie Zorgverzekeringswet 2012

Het College voor zorgverzekeringen,

gelet op artikel 9a tot en met 9d, 18a tot en met 18g, en 34a van de Zorgverzekeringswet, alsmede artikel 6.4a.1, 6.5.1, 6.5.2 en 6.5.3 van de Regeling zorgverzekering,

heeft in zijn vergadering van 29 mei 2012 besloten:

Artikel 1 De melding van de zorgverzekering als bedoeld in artikel 18c Zorgverzekeringswet (wanbetalers)

  • 1. Voor de toepassing en uitvoering van het bepaalde in de artikelen 18c, 18d in combinatie met 18f, 18g en 34a van de Zorgverzekeringswet maakt het college gebruik van de gegevens die de zorgverzekeraar verschaft op grond van de regeling ingevolge artikel 92 Zorgverzekeringswet, van de gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie en van de gegevens uit de UWV-polisadministratie.

  • 2. Het college maakt, zo nodig, nadere werkafspraken met de zorgverzekeraars over de wijze en het tijdstip van aanlevering van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, en eventueel andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 18c, 18d in combinatie met 18f, 18g en 34a, van de Zorgverzekeringswet.

  • 3. De zorgverzekeraars leveren de gegevens aan overeenkomstig de werkafspraken, bedoeld in het tweede lid. Gegevens die niet overeenkomstig de regeling ingevolge artikel 92 Zorgverzekeringswet of de nadere werkafspraken zijn aangeleverd neemt het college niet in behandeling.

  • 4. Het college neemt de melding door de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 18c, eerste lid, Zorgverzekeringswet niet verder in behandeling indien:

    • a. de melding ziet op een zorgverzekering van een verzekeringnemer en, indien deze een andere is dan de verzekeringnemer, de verzekerde, die op het moment van de melding, bedoeld in het eerste lid, de leeftijd van 18 jaar en vijf maanden nog niet heeft bereikt;

    • b. de melding ziet op een zorgverzekering van een verzekeringnemer en, indien deze een andere is dan de verzekeringnemer, de verzekerde die op het moment van de melding bedoeld in het eerste lid, minder dan vijf maanden bij de zorgverzekeraar die de melding doet verzekerd is geweest;

    • c. het door de zorgverzekeraar gebruikte burgerservicenummer of sociaal fiscaalnummer niet voldoet aan de daarvoor geldende eisen;

    • d. de melding niet vergezeld gaat van de verklaring als bedoeld in artikel 18c, derde lid;

    • e. niet aannemelijk is dat het aanbod tot het treffen van een betalingsregeling, bedoeld in artikel 18a, eerste lid en de mededeling, bedoeld in artikel 18a, vierde lid Zorgverzekeringswet, dan wel de mededeling, bedoeld in artikel 18b, eerste lid Zorgverzekeringswet de verzekeringnemer, en, indien deze een andere is dan de verzekeringnemer, de verzekerde heeft bereikt;

    • f. de melding ziet op een zorgverzekering van een overleden verzekeringnemer en, indien deze een andere is dan de verzekeringnemer, de verzekerde.

Artikel 2 De zorgverzekering als bedoeld in artikel 9d en 18e Zorgverzekeringswet (voormalig onverzekerden)

  • 1. Voor de toepassing en uitvoering van het bepaalde in de artikelen 18e in combinatie met 18f, 18g en 34a van de Zorgverzekeringswet maakt het college gebruik van de gegevens die zijn gebruikt bij de toepassing en uitvoering van de artikelen 9a, 9b, 9c en 9d van de Zorgverzekeringswet, van de gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie en van de gegevens uit de UWV-polisadministratie.

  • 2. Het college maakt, zo nodig, nadere werkafspraken met de zorgverzekeraars over de wijze en aanlevering van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, en eventueel andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 18e in combinatie met 18f, 18g en 34a, van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 3 Het besluit van het CVZ over de verschuldigdheid, de heffing en de inning van de bestuursrechtelijke premie

  • 1. Het college bericht de verzekeringnemer zo spoedig mogelijk dat de verzekeringnemer de bestuursrechtelijke premie verschuldigd is. Het college deelt daarbij ten minste mee:

    • a. dat de degene die bij het college is gemeld op grond van artikel 18c Zorgverzekeringswet bestuursrechtelijke premie per maand verschuldigd is tot nader bericht van het college;

    • b. dat de bestuursrechtelijke premie, voor degene die op grond van artikel 9d, eerste lid verzekerd is, per maand verschuldigd is gedurende 12 maanden;

    • c. wat de hoogte van de bestuursrechtelijke premie per maand is;

    • d. dat het college, indien mogelijk, de volledige bestuursrechtelijke premie, op de inkomsten van de verzekeringnemer, bedoeld in artikel 18f, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet zal doen inhouden;

    • e. dat het college, indien inhouding op de inkomsten, bedoeld in onderdeel c, niet volledig kan plaatsvinden, de bestuursrechtelijke premie int door de aan de verzekeringnemer toekomende zorgtoeslag of het voorschot daarop aan zich te laten uitbetalen;

    • f. dat het college bij toepassing van onderdeel d, het restant van de bestuursrechtelijke premie op andere wijze in rekening zal brengen;

    • g. dat het college, indien sprake is van melding van overige verzekerden naast de verzekeringnemer op grond van artikel 18c Zorgverzekeringswet, de bestuursrechtelijke premie voor deze verzekerden op andere wijze in rekening brengt dan met toepassing van onderdeel d;

    • h. dat het niet mogelijk is bezwaar aan te tekenen tegen een besluit over de verschuldigdheid van de bestuursrechtelijke premie of de hoogte daarvan.

  • 2. Het college kan besluiten de heffing en inning van de bestuursrechtelijke premie te wijzigen. Het college zal de verzekeringnemer daarover tijdig berichten.

  • 3. Eenmaal per kalenderjaar stuurt het college een bericht aan de verzekeringsnemer omtrent de hoogte van de bestuursrechtelijke premie per maand voor het daaropvolgende jaar.

Artikel 4 De inhouding door de inhoudingsplichtige

  • 1. Als een verzekeringnemer meerdere bronnen van inkomen heeft, zal het college in beginsel de inhoudingsplichtige van wie de verzekeringnemer het hoogste inkomen ontvangt opdracht geven tot inhouding, mits dat inkomen toereikend is voor het voldoen van de maandelijkse bestuursrechtelijke premie.

  • 2. Het college geeft de inhoudingsplichtige zo spoedig mogelijk na de melding door de zorgverzekeraar, bedoeld in artikel 18c, eerste lid, Zorgverzekeringswet, dan wel na aanvang van de zorgverzekering als bedoeld in artikel 9d, eerste lid, Zorgverzekeringswet, opdracht tot maandelijkse inhouding en afdracht van de bestuursrechtelijke premie ten laste van het inkomen van de verzekeringnemer.

    De inhoudingsplichtige draagt de maandelijkse inhouding binnen zes weken na de eerste dag van de maand waarop de bestuursrechtelijke premie betrekking heeft, af aan het college.

  • 3. Het college zal uitzendorganisaties en daarmee vergelijkbare organisaties slechts aanschrijven als inhoudingsplichtige voor zover het gaat om werknemers die in een dienstverband staan met die organisaties, waaruit zij een maandelijks inkomen betrekken.

  • 4. Het college zal geen opdracht tot inhouding geven op:

    • a. overlijdensuitkeringen;

    • b. de uitkering die het UWV krachtens de Ziektewet uitkeert;

    • c. uitkeringen op grond van hoofdstuk IV van de Werkloosheidswet.

  • 5. Indien de inhoudingsplichtige aan het college een verifieerbaar signaal geeft waaruit blijkt dat de verzekeringnemer geen inkomen meer van hem ontvangt, zal het college de inhoudingsplichtige zo spoedig mogelijk meedelen dat hij de opdracht tot inhouding van de bestuursrechtelijke premie intrekt. Het college zal gelijktijdig de verzekeringnemer over de intrekking informeren en daarbij meedelen op welke andere wijze de invordering van de bestuursrechtelijke premie wordt voortgezet.

Artikel 5 De inschakeling van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) bij incasso van de vordering op de verzekeringnemer

  • 1. Het college draagt de invordering van de bestuursrechtelijke premie op aan het CJIB:

    • a. indien het college geen opdracht geeft tot inhouding aan een inhoudingsplichtige;

    • b. indien het bestuursrechtelijke premie betreft voor verzekerden, niet zijnde de verzekeringnemer.

  • 2. Na overdracht van de invordering, bedoeld in het eerste lid, doet het college maandelijks opgave aan het CJIB welk bedrag het CJIB moet invorderen.

  • 3. Na overdracht van de invordering verzoekt het CJIB aan de Belastingdienst na te gaan of de verzekeringsnemer of zijn partner een zorgtoeslag of een voorschot daarop als bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag ontvangt en, indien dit het geval is, de uitbetaling daarvan aan het CJIB te doen.

  • 4. Het CJIB stuurt een acceptgiro waarmee de verzekeringnemer, de bestuursrechtelijke premie of, na toepassing van het derde lid, het restant daarvan, kan voldoen.

  • 5. Bij uitblijven van betaling binnen 6 weken na verzending van de acceptgiro bedoeld in het vorige lid, stuurt het CJIB éénmalig een aanmaning tot betaling binnen twee weken na verzending van de aanmaning. Daarbij zal het CJIB de verzekeringnemer namens het college aanzeggen dat het college de betaling kan afdwingen door op kosten van de verzekeringnemer invorderingsmaatregelen te treffen.

  • 6. Indien na toepassing van het vijfde lid de verzekeringnemer de bestuursrechtelijke premie niet heeft voldaan, gaat het college, via het CJIB, over tot invordering bij dwangbevel. Het dwangbevel kan betrekking hebben op meerdere bestuursrechtelijke maandpremies die niet zijn voldaan of op toekomstige vorderingen van verschuldigde bestuursrechtelijke maandpremies.

  • 7. Het CJIB vordert namens het college de kosten van ten uitvoerlegging in bij de verzekeringnemer.

  • 8. Het CJIB kan het college adviseren de invordering te staken, omdat invordering gelet op de omstandigheden waarin de verzekeringnemer verkeert geen redelijk doel meer dient. Indien de invordering is gestaakt, kan het college op enig moment, het CJIB verzoeken de invordering opnieuw aan te vangen, tenzij de verzekeringnemer door de zorgverzekeraar is afgemeld bij het college.

Artikel 6 De invordering van de bestuursrechtelijke premie bij de inhoudingsplichtige

  • 1. Indien de inhoudingsplichtige niet binnen zes weken na verzending van de opdracht tot inhouding en afdracht van de bestuursrechtelijke premie aan die opdracht voldoet, stuurt het college hem een herinnering tot betaling binnen twee weken na verzending van de herinnering. Blijft betaling binnen twee weken na de herinnering achterwege, dan stuurt het college een aanmaning. Daarbij zegt het college aan dat het de betaling bij het uitblijven daarvan kan afdwingen door op kosten van de inhoudingsplichtige invorderingsmaatregelen uit te voeren dan wel te laten uitvoeren.

  • 2. Indien na de termijn van twee weken na de aanmaning, bedoeld in het eerste lid, geen betaling heeft plaatsgevonden, zal het college tot invordering van de bestuursrechtelijke premie bij de inhoudingsplichtige middels een dwangbevel overgaan. Het dwangbevel kan betrekking hebben op meerdere bestuursrechtelijke maandpremies die niet door de inhoudingsplichtige zijn voldaan of op toekomstige vorderingen.

Artikel 7 De eindafrekening voor de verzekeringnemer

  • 1. Het college stuurt zo spoedig mogelijk na ontvangst van de melding, bedoeld in artikel 18d, derde lid, Zorgverzekeringswet, alsmede aan het einde van de periode, bedoeld in artikel 18e Zorgverzekeringswet, de verzekeringnemer, een bericht dat deze de bestuursrechtelijke premie niet langer verschuldigd is. Hierbij vermeldt het college dat het niet mogelijk is tegen dit besluit bezwaar aan te tekenen.

  • 2. Het college stuurt de verzekeringnemer, zo spoedig mogelijk na het bericht, bedoeld in het eerste lid, een eindafrekening, die tenminste omvat:

    • a. het saldo van aan het college af te dragen bestuursrechtelijke premie en reeds ontvangen bestuursrechtelijke premie;

    • b. een vermelding van het bedrag dat door het CVZ is ontvangen van de broninhouder. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op het saldo, bedoeld in onderdeel a;

    • c. de mededeling van het college dat de verzekeringnemer het saldo, bedoeld in onderdeel a, rekeninghoudend met onderdeel b, aan het college dient te betalen dan wel van het college terugontvangt.

  • 3. Indien uit de eindafrekening blijkt dat er te veel bestuursrechtelijke premie is ingehouden of betaald, betaalt het college het saldo binnen zes weken na ontvangst van het rekeningnummer aan de verzekeringnemer uit.

  • 4. In afwijking van het tweede lid schort het college de toezending van een eindafrekening op als de melding, bedoeld in het eerste lid, is gedaan in verband met het sluiten van een overeenkomst tot stabilisatie als bedoeld in artikel 18c, tweede lid, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet.

  • 5. Het college maakt de opschorting, bedoeld in het vorige lid, ongedaan zodra de overeenkomst tot stabilisatie is beëindigd.

Artikel 8 De invordering restschuld bij de verzekeringnemer door het CJIB

  • 1. Indien het college vaststelt dat de verzekeringnemer het saldo van de eindafrekening aan het college moet terugbetalen zal het CJIB, namens het college, tot invordering van het saldo overgaan, tenzij het college aanleiding heeft om af te zien van het invorderen van het saldo van de eindafrekening.

  • 2. Het college vordert bij de eindafrekening ten hoogste de standaardpremie in over de achterstallige maanden. Het college vermeldt dit op de eindafrekening.

  • 3. Betaling van het saldo geschiedt binnen zes weken na vaststelling van de eindafrekening.

  • 4. Het CJIB zal de verzekeringnemer één keer aanmanen om binnen twee weken de betaling alsnog te doen.

  • 5. Indien na toepassing van de vorige leden de verzekeringnemer de bestuursrechtelijke premie niet alsnog heeft voldaan, gaat het CJIB, namens het college, over tot invordering bij dwangbevel.

  • 6. Het CJIB zal, namens het college, de kosten van invordering en beslaglegging in verband met de invordering van het saldo op de eindafrekening bij de verzekeringnemer in rekening brengen.

Artikel 9 De betalingsregeling voor de invordering van de restschuld bij de verzekeringnemer

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 8, derde lid, doet het CJIB, namens het college, de verzekeringnemer een standaardbetaalvoorstel doen ter voldoening van het saldo van de eindafrekening.

  • 2. Het standaardbetaalvoorstel is gebaseerd op onderstaande tabel en voorziet in gelijke maandelijkse termijnen:

    Vorderingen van (in €):

    In maximaal:

    50,– tot 120,–

    6 maanden

    120,– tot 300,–

    12 maanden

    300,– tot 600,–

    18 maanden

    600,– tot 900,–

    24 maanden

    900,– tot 1.200,–

    30 maanden

    1.200,– tot 1.500,–

    36 maanden

    1.500,– of meer

    60 maanden

  • 3. Op verzoek van de verzekeringnemer kan het CJIB, namens het college, in afwijking van het in het vorige lid opgenomen standaardbetaalvoorstel, een individuele betalingsregeling treffen. Daarbij is het uitgangspunt een termijn van maximaal 60 maanden.

  • 4. Op basis van door de verzekeringnemer te verstrekken financiële gegevens berekent het CJIB, namens het college, de aflossingscapaciteit voor de individuele betalingsregeling, bedoeld in het derde lid. Indien uit de berekening blijkt dat de aflossingscapaciteit meer bedraagt dan de in het standaardbetaalvoorstel opgenomen bedragen, past het CJIB, namens het college, het eerder vastgestelde bedrag van het standaardbetaalvoorstel, bedoeld in het tweede lid, toe.

  • 5. Als de verzekeringnemer het standaard betaalvoorstel of de individuele betalingsregeling gedurende de looptijd niet nakomt, maant het CJIB, namens het college, de verzekeringnemer éénmalig aan voor het niet nagekomen termijnbedrag. Vindt geen nakoming plaats, dan vervalt het standaardbetaalvoorstel dan wel trekt het college de individuele betalingsregeling in en wordt de invordering, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, vijfde en zesde lid, voor het gehele openstaande bedrag onverkort voortgezet.

  • 6. Het CJIB treft geen betalingsregeling, namens het college, indien het saldo van de eindafrekening ter invordering aan de deurwaarder is overgedragen.

Artikel 10 Het afzien van invordering van de restschuld bij de verzekeringnemer

Het college vordert het saldo van de eindafrekening niet in als:

  • a. de verzekering is afgemeld door de zorgverzekeraar vanwege deelname aan een schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 18d, derde lid, onderdeel b, van de Zorgverzekeringswet of aan een schuldregeling als bedoeld in artikel 18d, derde lid, onderdeel c, van de Zorgverzekeringswet;

  • b. de verzekeringnemer is overleden; of

  • c. het saldo van de eindafrekening minder dan 50 euro bedraagt.

Artikel 11 De vaststelling en invordering van de achterstallige betalingen bij de inhoudingsplichtige na afmelding

  • 1. Het college stuurt gelijk met het bericht, bedoeld in artikel 7, eerste lid, aan de inhoudingsplichtige een bericht dat deze niet langer de bestuursrechtelijke premie hoeft in te houden en af te dragen. Hierbij vermeldt het college dat het niet mogelijk is tegen dit besluit bezwaar aan te tekenen.

  • 2. Indien de inhoudingsplichtige nog achterstallige betalingen van bestuursrechtelijke premie verschuldigd is, worden deze ingevorderd.

  • 3. Het college vordert het saldo van de eindafrekening, bedoeld in het vorige lid, niet bij de verzekeringnemer in maar bij de inhoudingsplichtige.

  • 4. Indien het saldo van de eindafrekening negatief is, stelt het college dit saldo aan de verzekeringnemer betaalbaar. Het derde tot en met het vijfde lid van artikel 7 zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Het college vordert het saldo van de eindafrekening, bedoeld in het tweede lid, niet in als het saldo minder dan 50 euro bedraagt.

Artikel 12 Werkafspraken

Het college maakt zo nodig met het Centraal Justitieel Incassobureau, Vektis, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, de Belastingdienst, de Sociale Verzekeringsbank en de zorgverzekeraars werkafspraken ten behoeve van de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 18c tot en met 18g en 34a, van de Zorgverzekeringswet, en het bepaalde in deze beleidsregels. Zo nodig kan daarbij van het bepaalde in deze beleidsregels worden afgeweken.

Artikel 13 Citeertitel

  • 1. Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels inning bestuursrechtelijke premie Zorgverzekeringswet 2012.

  • 2. De Beleidsregels inning bestuursrechtelijke premie Zorgverzekeringswet 2009 worden ingetrokken.

Artikel 14 Inwerkingtreding en publicatie

Deze beleidsregels worden met toelichting in de Staatscourant geplaatst.

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van twee dagen nadat deze zijn gepubliceerd in de Staatscourant en werken terug tot en met 1 juni 2012.

Voorzitter Raad van Bestuur, A. Moerkamp.

TOELICHTING

Algemeen deel

Wanbetalers

Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heft en int de bestuursrechtelijke premie bij verzekeringnemers die gedurende meer dan zes maanden de verzekeringspremie aan hun zorgverzekeraar niet hebben betaald.

Kort gezegd komt het er op neer dat zorgverzekeraars op grond van artikel 18c van de Zorgverzekeringswet de verzekeringnemer die een premieschuld ter hoogte van zes maanden of meer heeft moet melden bij het CVZ. Vanaf dat moment vervalt de premieplicht van de verzekeringnemer aan de zorgverzekeraar. In plaats daarvan heft het CVZ bestuursrechtelijke premie, ter hoogte van 130% van de standaardpremie volgens de Wet op de zorgtoeslag. Het CVZ is verantwoordelijk voor de invordering van deze premie bij de verzekeringnemer. De bij de zorgverzekeraar opgebouwde schuld, die is opgebouwd tot de melding bij het CVZ, blijft de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar. Melding bij het CVZ betekent dus uitdrukkelijk niet dat het CVZ de schuld van de verzekeringnemer bij de zorgverzekeraar overneemt.

Voormalige onverzekerden

Met ingang van 15 maart 2011 (TK, vergaderjaar 2010–2011, 32 150) zijn de bepalingen voor de bestuursrechtelijke premie-inning uitgebreid met de inning van de bestuursrechtelijke premie bij (voormalige) onverzekerden bij wie het CVZ uiteindelijk is overgaan tot het ambtshalve sluiten van een zorgverzekering. In verband met deze nieuwe regeling trekt het CVZ de oude beleidsregels inning bestuursrechtelijke premie in. De onderhavige beleidsregels komen daarvoor in de plaats.

De hoogte van de bestuursrechtelijke premie voor deze groep is vastgesteld op 100% van de eerdergenoemde standaardpremie. De voormalig onverzekerden betalen deze premie gedurende de eerste 12 maanden van de ambtshalve gesloten zorgverzekering. Daarna betalen zij nominale premie aan de zorgverzekeraar.

Het CVZ maande een onverzekerde eerst om zélf een zorgverzekering af te sluiten; laat hij dit na dan volgt – met tussenpozen van 3 maanden – twee keer een boeteoplegging. Is hij 3 maanden na de tweede boete nog steeds niet verzekerd, dan sluit het CVZ namens hem een zorgverzekering en start de bestuursrechtelijke premieheffing. Begin 2012 is het CVZ gestart met het ambtshalve sluiten van zorgverzekeringen onder gelijktijdige oplegging van bestuursrechtelijke premie.

Voor deze beide groepen heeft de wetgever het CVZ een aantal specifieke invorderingsinstrumenten gegeven bij de uitvoering van de bestuursrechtelijke premieheffing.

Invorderingsinstrumenten

Het belangrijkste instrument dat het CVZ heeft is de mogelijkheid om direct op het inkomen van de verzekeringnemer de bestuursrechtelijke premie te laten inhouden. Het CVZ benadert de werkgever, uitkeringsinstantie of het pensioenfonds van de verzekeringnemer met het verzoek om tot inhouding van de bestuursrechtelijke premie over te gaan. Het gaat niet om een vrijblijvend verzoek. De inhoudingsplichtigen zijn verplicht om aan het verzoek te voldoen. Indien zij niet aan het verzoek voldoen worden zij zelf, in plaats van de verzekeringnemer, jegens het CVZ verantwoordelijk voor de betaling van de bestuursrechtelijke premie.

Naast het instrument van broninhouding op het inkomen, kan het CVZ ook de zorgtoeslag die de verzekeringnemer ontvangt, naar zich laten overmaken. Daarvan wordt pas gebruik gemaakt als er geen volledige broninhouding op het inkomen kan plaatsvinden. Op verzoek van het CVZ wordt de zorgtoeslag dan niet uitgekeerd aan de betrokkene, maar aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Het nog resterende deel van de bestuursrechtelijke premie wordt dan door middel van een acceptgirokaart in rekening gebracht bij de betrokkene.

Dit instrument, de omleiding van de zorgtoeslag, wordt in 2013 in gebruik genomen.

Als er geen inkomensbronnen zijn, dan draagt het CVZ de uitvoering van de volledige invordering van de bestuursrechtelijke premie aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) over.

Het CVZ kan de bestuursrechtelijke premie bij dwangbevel invorderen wanneer de verzekeringnemer deze niet voldoet. Het CVZ kan daarmee zonder tussenkomst van de rechter uitvoering geven aan de invordering van de bestuursrechtelijke premie.

Een deel van de wanbetalers heeft een uitkering. In die gevallen is de inhoudingsplichtige een uitkeringsinstantie. Het CVZ heeft met de grootste uitkeringsinstanties, het UWV en de SVB afspraken gemaakt over een geautomatiseerde informatieuitwisseling voor een gestroomlijnde verwerking van de broninhouding. Met individuele werkgevers of groepen van werkgevers zijn dergelijke afspraken minder goed te maken. Dit wordt vooral veroorzaakt door de diversiteit van systemen die bij hen in gebruik zijn en de relatief kleinere aantallen wanbetalers bij die inhoudingsplichtigen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Onder wanbetaler wordt in het hiernavolgende verstaan: een verzekeringnemer die ter zake van een door hem gesloten zorgverzekering een premieachterstand van zes of meer maandpremies heeft laten ontstaan bij de zorgverzekeraar. Een verzekeringnemer kan namens zichzelf een verzekering sluiten of namens een ander. Om die reden wordt in de beleidsregels de formulering die de Zorgverzekeringswet ook gebruikt toegepast: ‘een verzekeringnemer en, indien deze een andere is dan de verzekeringnemer, de verzekerde’. Echter daar waar het de inning van en berichtgeving over de bestuursrechtelijke premie betreft richt het CVZ zich alleen op de verzekeringnemer.

Om de melding van een wanbetaler door een zorgverzekeraar aan het CVZ te kunnen verwerken heeft het CVZ persoonsgegevens nodig. De wet verplicht het CVZ om met de zorgverzekeraars op basis van het burgerservicenummer te communiceren. Daarnaast heeft het CVZ adres gegevens nodig. Voor een juiste uitvoering van de bestuursrechtelijke premie inning maakt het CVZ gebruik van de adressen uit de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Voor de aanlevering van gegevens is tevens van belang het bepaalde in de Regeling elektronisch gegevensverkeer Zorgverzekeringswet. De zorgverzekeraars zijn op basis van die regeling verplicht om de daar genoemde gegevens aan het CVZ te leveren op de in die regeling beschreven wijze. De gegevens waar het CVZ in die regeling om vraagt zijn de adresgegevens, de geboortedatum, het burgerservicenummer en de ingangsdatum van de verzekering van de verzekerde, alsmede de datum waarop de premieschuld van zes maanden, bedoeld in artikel 18c, eerste lid Zorgverzekeringswet is bereikt.

Het CVZ toetst marginaal of de melding door de zorgverzekeraar correct is. Het CVZ doet dat door de leeftijd van de gemelde verzekeringnemer te controleren. Is de verzekerde jonger dan 18 jaar en vijf maanden, dan kan er bij zijn verzekering per definitie geen sprake zijn van structurele wanbetaling. Een minderjarige betaalt immers geen nominale premie. Als de verzekerde minder dan vijf maanden verzekerd is bij de meldende zorgverzekeraar is er ook geen sprake van een wanbetaler die bij het CVZ gemeld kan worden.

De reden dat deze toets op vijf maanden is gesteld hangt samen met de systematiek van nominale premie inning in de Zorgverzekeringswet. Daarbij dient de nominale premie voor een maand te worden voldaan voorafgaand aan die maand. De zogeheten ‘premievervaldag’ is dan ook de 1e dag van de maand. Na deze dag is bij uitblijven van de betaling sprake van een schuld. Dit betekent dat er bij niet betaling van nominale premie er na een feitelijk tijdsverloop van vijf maanden een achterstand is van zes maandpremies is ontstaan.

De melding dient op grond van de wet vergezeld te gaan van een verklaring van de zorgverzekeraar. Met deze verklaring geeft de zorgverzekeraar aan dat hij de noodzakelijke stappen, voorafgaand aan de melding aan het CVZ, heeft doorlopen.

Verder dient de zorgverzekeraar aannemelijk te maken dat het aanbod tot het treffen van de betalingsregeling en de overige mededelingen voor de uitvoering van artikel 18a en 18b, de betrokkene hebben bereikt. Hiervan is sprake als de brieven zijn verzonden naar geldige adressen uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA).

Bij constatering van dubbele verzekering ontvangt de tweede meldende zorgverzekeraar bericht dat de betrokkene reeds is aangemeld. Het is aan de beide zorgverzekeraars om de melding van de wanbetaler bij het CVZ te heroverwegen. Aan de zorgverzekeraars wordt in overweging gegeven om de verzekeringnemer te adviseren één van de twee verzekeringen op te zeggen.

Ten slotte heeft het CVZ de gegevens van de zorgverzekeraar ook nodig voor de uitvoering van artikel 34a van de Zorgverzekeringswet. Daarin is geregeld dat het CVZ de zorgverzekeraars compenseert voor het feit dat zij de gemelde verzekeringnemers en hun eventuele verzekerden in de verzekering houden. Voor deze compensatie gelden afzonderlijke beleidsregels.

Het CVZ en de zorgverzekeraars maken voor de informatie-uitwisseling in verband met de melding (en afmelding) van de wanbetalers gebruik van infrastructurele voorzieningen en uitwisselingstandaarden. Daarbij zijn de zorgverzekeraars zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit (van de aanlevering) van de gegevens die het CVZ nodig heeft om de melding van de wanbetaler te verwerken. Als het CVZ onvolledige of onjuiste gegevens ontvangt dan keurt het CVZ de melding af. Van de zorgverzekeraars mag verwacht worden dat zij zorgvuldig met de melding (en afmelding) van de wanbetalers omgaan. Immers zodra het CVZ de melding heeft ontvangen zijn daar grote consequenties voor de betrokken verzekeringnemer aan verbonden. Het CVZ moet op de gegevens van de zorgverzekeraar afgaan en daarmee is de verzekeringnemer die als wanbetaler wordt gemeld dus ook afhankelijk van de kwaliteit van de melding door de zorgverzekeraar. Zorgverzekeraars zijn verplicht zich te houden aan de afspraken over gegevensaanlevering, overeenkomstig het bepaalde in de Regeling op grond van artikel 92 Zorgverzekeringswet (Regeling elektronische gegevensaanlevering Zorgverzekeringswet). De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) zal door het CVZ van informatie over de kwaliteit en tijdigheid van de door zorgverzekeraars aangeleverde gegevens kunnen worden voorzien.

In de Memorie van Toelichting op artikel 18d, eerste lid, van de wet staat dat het CVZ voorziet in een marginale toets alvorens de melding van de wanbetaler in behandeling te nemen. Het CVZ heeft in het vierde lid van artikel 1 van deze beleidsregels weergegeven wat die marginale toets inhoudt. De beschreven situaties, zijn situaties die op grond van de wet niet mogen voorkomen bij melding en die voor het CVZ ook als zodanig eenvoudig controleerbaar zijn, als de zorgverzekeraar zich houdt aan de eisen die het CVZ aan hem stelt bij de gegevensaanlevering voor de melding.

Verder zij opgemerkt dat uit artikel 18c van de Zorgverzekeringswet reeds voortvloeit dat een zorgverzekeraar de melding niet met terugwerkende kracht kan doen. De zorgverzekeraar zal in het algemeen de melding doen op het moment dat de premievervaldag van de laatste termijn voor het ontstaan van de zes maandschuld is verstreken. Als de melding veel later plaatsvindt zal de zorgverzekeraar zijn recht op compensatie over het verleden verliezen. Dit is alleen anders als de zorgverzekeraar later meldt, omdat de verzekeringnemer de zes maandschuld betwist.

Artikel 2

Voor de start van de bestuursrechtelijke premieheffing bij de voormalig onverzekerden beschikt het CVZ al over alle noodzakelijke persoonsgegevens. Dit betreft de gegevens die ook door het CVZ zijn gebruikt bij de opsporing van en boeteopleggingen aan onverzekerden. Gedurende negen maanden na aanvang van de opsporing heeft de aanmaning plaatsgehad, gevolgd door boeteopleggingen. Blijft de onverzekerde in gebreke zichzelf te verzekeren, dan sluit het CVZ een verzekering namens de betrokkene bij een zorgverzekeraar.

Het CVZ informeert de betrokkene bij welke zorgverzekeraar hij is verzekerd en deelt betrokkene mee dat hij gedurende 12 maanden de bestuursrechtelijke premie dient te voldoen. De zorgverzekeraar stuurt de betrokkene de polispapieren.

Artikel 3

Het CVZ informeert de verzekeringnemer over de consequenties van het bestuursrechtelijke premieregiem. Tegen de vaststelling dat iemand wanbetaler is en tegen de ambtshalve sluiting van een zorgverzekering voor een onverzekerde staat bij het CVZ geen rechtsgang open. Tegen de wijze waarop het CVZ de bestuursrechtelijke premie voor hen invordert wel. Het is de voor de wanbetaler overigens wel mogelijk een geschil bij de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) of de burgerlijke rechter aanhangig te maken tegen het feit dat zijn zorgverzekeraar hem als wanbetaler aanmerkt in verband met de bij die zorgverzekeraar openstaande schuld.

Het CVZ zal direct onderzoeken of het innen van de bestuursrechtelijke premie middels broninhouding mogelijk is. In de meeste gevallen zal het CVZ dat op eenvoudige wijze kunnen doen door uitwisseling van gegevens met de polisadministratie van het UWV. Als het CVZ onvoldoende informatie heeft om een broninhouder te verzoeken tot inhouding over te gaan, dan zal het CVZ de bestuursrechtelijke premie op een andere wijze vorderen. Het streven is om de betrokkene zo veel mogelijk met één beschikking te informeren. Het is echter niet altijd mogelijk om alle benodigde informatie tijdig beschikbaar te hebben, zodat het CVZ het besluit over de wijze van invorderen van de bestuursrechtelijke premie ook separaat kan afgeven. Wanneer betrokkene van werkgever wisselt zal het CVZ de broninhouding zo spoedig mogelijk op de nieuwe inkomensbron laten plaatsvinden en hem daarover informeren.

Artikel 4

Om de uitvoering niet te gecompliceerd te maken voert het CVZ broninhouding alleen bij de hoogste inkomensbron uit. In de praktijk zal de opdracht tot broninhouding alleen plaatsvinden als die bron voldoende toereikend is om de gehele bestuursrechtelijke premie te voldoen. Indien de bron ontoereikend is, is het uit oogpunt van efficiency en het beperkt houden van de administratieve lastendruk op het bedrijfsleven aangewezen om geen broninhouding toe te passen. Het CVZ zal in dergelijke gevallen de bestuursrechtelijke premie innen door middel van acceptgiro’s.

Niet alleen de betrokkene zelf ontvangt van het CVZ een besluit over het feit dat het CVZ de bestuursrechtelijke premie middels broninhouding zal invorderen. Ook de werkgever of uitkeringsinstantie die de bestuursrechtelijke premie aan het Zorgverzekeringsfonds moet overmaken ontvangt daarover van het CVZ een besluit. De bestuursrechtelijke premie is per maand verschuldigd. Werkgevers of uitkeringsinstanties die geen maandelijkse uitbetaalfrequentie hebben, worden tegelijk met het besluit van informatie voorzien hoe dan te handelen zodat zij op zo eenvoudig mogelijke wijze in hun salarissystemen de afdracht van de bestuursrechtelijke premie verwerken. Het CVZ sluit in zijn beleidsregels aan op de bepalingen van de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht. Om die reden is opgenomen dat de afdracht binnen zes weken moet plaatsvinden.

Om praktische redenen zal het CVZ uitzendorganisaties en organisaties die werknemers op detacheringsbasis uitzenden niet aanschrijven als inhoudingsplichtige. De dienstverbanden zijn te kort en de inkomsten te onregelmatig om op een efficiënte manier broninhouding toe te passen. In deze gevallen zal het CVZ artikel 5 van de beleidsregels toepassen. Voor werknemers die een vast dienstverband hebben met uitzendorganisaties zal het CVZ de uitzendorganisatie uiteraard wel aanschrijven met het verzoek broninhouding te plegen.

Het CVZ geeft de broninhouder (inhoudingsplichtige) een beschikking met de opdracht het inhouden van bestuursrechtelijke premie stop te zetten als de broninhouder het CVZ verifieerbaar over het einde van het dienstverband informeert. De betrokken verzekeringnemer zal hierover eveneens een bericht van het CVZ ontvangen.

Als het CVZ tijdig informatie over een nieuw dienstverband ontvangt zal het CVZ de nieuwe werkgever berichten over de broninhouding. Het CVZ is daarbij afhankelijk van de polisadministratie van het UWV. De verwerkingssnelheid van gewijzigde dienstverbanden in die polisadministratie kan er toe leiden dat de broninhouding tijdelijk niet kan plaatsvinden. In die gevallen zal het CVZ artikel 5 van deze beleidsregels toepassen.

Artikel 5

Het CVZ zal de invordering van de bestuursrechtelijke premie die na toepassing van het vorige artikel niet middels broninhouding kan plaatsvinden overdragen aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Het CJIB heeft de capaciteit en deskundigheid om op eenvoudige wijze de incasso ter hand te nemen.

Het CJIB zal daarbij vanaf 2013 eerst nagaan of de betrokkene een zorgtoeslag ontvangt van de Belastingdienst/Toeslagen. Als dat het geval is dan wordt de uitbetaling van de zorgtoeslag aan betrokkene gestaakt en wordt de toeslag overgemaakt naar het CJIB. Daarmee wordt dan het te incasseren bedrag aan bestuursrechtelijke premie verlaagd.

Incasso zal in eerste instantie middels maandelijkse acceptgiro’s plaatsvinden. Indien op deze acceptgiro’s geen betaling aan het CVZ volgt zal het CJIB na zes weken een aanmaning aan de betrokken verzekeringnemer sturen.

De vordering van het CVZ kan snel oplopen indien betaling van de bestuursrechtelijke premie door de verzekeringnemer uitblijft. Het CVZ zal daarom al na het uitblijven van de eerste betaling overgaan tot een dwangbevelprocedure. De Zorgverzekeringswet geeft het CVZ de mogelijkheid om bij beslaglegging ook voor toekomstige te vervallen premies beslag te laten leggen. Het CVZ zal van die mogelijkheid gebruik maken als het dwangbevel wordt uitgevaardigd. Het CJIB zal de werkzaamheden namens het CVZ laten uitvoeren door deurwaarders die door het CJIB zijn gecontracteerd. De standaard normen en eisen die het CJIB aan deurwaarders voor alle CJIB werkzaamheden stelt, zijn hier ook van toepassing. Het CVZ zal de kosten van de deurwaarder op de verzekeringnemer laten verhalen. De kosten van het CJIB, waaronder de kosten van de aanmaning, zijn niet voor rekening van de verzekeringnemer. Pas bij overdracht naar de deurwaarder worden er kosten gemaakt die voor rekening van de verzekeringnemer zijn.

Artikel 6

De inhoudingsplichtige die geen gevolg geeft aan de opdracht tot broninhouding, wordt zelf verantwoordelijk voor de achterstallige bestuursrechtelijke premie. Het CVZ zal de niet ingehouden bijdragen direct op de inhoudingsplichtige verhalen. Het CVZ zal een deurwaarder opdracht geven de bestuursrechtelijke premie in te vorderen bij de inhoudingsplichtige. Het is de inhoudingsplichtige op grond van artikel 18f, vierde lid, van de Zorgverzekeringswet niet toegestaan deze bestuursrechtelijke premie achteraf nog op de verzekeringnemer te verhalen.

Artikel 7

Wanneer de zorgverzekeraar de wanbetaler afmeldt, of wanneer de periode van twaalf maanden is verstreken, zal het CVZ de verzekeringnemer middels een besluit informeren dat hij niet langer een bestuursrechtelijke premie aan het CVZ verschuldigd is. Het is niet mogelijk hiertegen bezwaar aan te tekenen.

Het CVZ zal de balans opmaken van (nog niet) voldane bestuursrechtelijke premie. Voor zover die premie niet middels broninhouding zou worden ingehouden is de verzekeringnemer hiervoor verantwoordelijk. Indien uit de eindafrekening van het CVZ blijkt dat er nog een bedrag open staat zal het CVZ dit bedrag in beginsel bij de verzekeringnemer invorderen. Blijkt dat er te veel door de verzekeringnemer is afgedragen dan zal het CVZ tot terugbetaling van het teveel betaalde overgaan. Tegen de eindafrekening van het CVZ en de wijze waarop het CVZ een eventueel saldo invordert is het wel mogelijk bezwaar aan te tekenen.

Indien de wanbetaler door de zorgverzekeraar is afgemeld, omdat de verzekeringnemer een stabilisatieovereenkomst heeft gesloten, schort het CVZ de afgifte van een eindafrekening op tot dat de stabilisatieovereenkomst is beëindigd.

Indien de stabilisatieovereenkomst uitmondt in een regeling tot aflossing van de schulden van de verzekeringnemer, kan het CVZ dat feit betrekken bij de eindafrekening. Immers in dat geval boekt het CVZ de restschuld af. Als de stabilisatieovereenkomst eindigt zonder dat een schuldregeling tot stand is gekomen, zal de zorgverzekeraar de verzekeringnemer, met een grote mate van waarschijnlijkheid, opnieuw bij het CVZ aanmelden. Het is vanuit administratief oogpunt dan gewenst dat het CVZ de bestuursrechtelijke premie op dezelfde voet zal kunnen innen. De restschuld die tot dan toe door de verzekeringnemer is opgebouwd blijft dan staan.

Artikel 8

Voor de invordering van het eindsaldo na afmelding heeft de wetgever het CVZ wel de mogelijkheid van het toepassen van een dwangbevel gegeven maar verder geen bijzondere invorderingsinstrumenten. Het CVZ zal het eindsaldo van de eindafrekening dus niet via broninhouding of zorgtoeslag invorderen. Het CVZ zal, alvorens tot invordering over te gaan, het eindsaldo van de afrekening zodanig aanpassen dat de resterende schuld nog maximaal de standaardpremie is vermenigvuldigd met het aantal openstaande maanden dat de bestuursrechtelijke premie niet is voldaan. Het CVZ acht dit redelijk. De bestuursrechtelijke premie voor wanbetalers bedraagt 130% van de standaardpremie. De hoogte van de bestuursrechtelijke premie voor deze groep vormt een prikkel om de maandelijkse betaling van nominale premie aan de zorgverzekeraar te voldoen. De hoogte van de bestuursrechtelijke premie dient geen doel meer als de verzekeringnemer aan zijn betalingsverplichtingen jegens de zorgverzekeraar heeft voldaan. In situaties dat een verzekeringnemer weer met een schone lei bij zijn zorgverzekeraar kan beginnen, kan het verminderen van de nog openstaande schuld bij het CVZ hem daarbij helpen. Daarom verlaagt het CVZ het saldo van de nog niet betaalde bestuursrechtelijke premie bij wanbetalers met 30%. Verder is in artikel 10 van deze regeling bepaald in welke situaties het CVZ volledig af zal zien van invordering van de restschuld bij het CVZ.

Artikel 9

Deze bepaling bevat de uitgangspunten van het invorderingsbeleid van de restschuld van de bestuursrechtelijke premie.

Bij de invordering van de restschuld biedt het CVZ de verzekeringnemer standaard de mogelijkheid om de schuld in gelijke termijnen te voldoen. Afhankelijk van de omvang van de restschuld bepaalt het CVZ in hoeveel – gelijke – termijnen de restvordering betaald kan worden. De termijnen bepaalt het CVZ aan de hand van de tabel zoals opgenomen in het tweede lid.

In afwijking van het standaard betaalvoorstel kan de verzekeringnemer verzoeken om met hem een individuele betalingsregeling te treffen. Dit is alleen mogelijk in uitzonderlijke situaties en zou het geval kunnen zijn wanneer de verzekeringnemer meent dat het standaard betaalvoorstel tot een te zware financiële last leidt gedurende de aflossingsperiode. Voorafgaand aan het besluit over een individuele betalingsregeling verstrekt de verzekeringnemer de noodzakelijke gegevens omtrent zijn financiële positie.

Zodra de verzekeringnemer een betaaltermijn niet voldoet, vindt een aanmaning plaats. Als de verzekeringnemer niet aan de aanmaning voldoet, dan vervalt het betaalvoorstel c.q. wordt de betalingsregeling ingetrokken. Voor de restvordering vaardigt het CVZ een dwangbevel uit, welke wordt overgedragen aan de deurwaarder. De aanmaning op een niet nagekomen termijnbedrag vindt gedurende de looptijd van het betaalvoorstel of de betalingsregeling slechts één maal plaats. Mocht de verzekeringnemer gedurende de looptijd tweemaal in gebreke blijven, dan vervalt het betaalvoorstel c.q. wordt de betalingsregeling ingetrokken. Voor de restvordering vaardigt het CVZ dan een dwangbevel uit, die vervolgens wordt overgedragen aan de deurwaarder.

Het CVZ treft na de overdracht van het dwangbevel aan de deurwaarder geen betalingsregeling meer. Dit laat onverlet dat de deurwaarder, bij de uitoefening van zijn ambtshandelingen, zelf tot een nadere betalingsregeling met de verzekeringnemer kan komen.

Artikel 10

Het CVZ boekt het saldo van de eindafrekening welke minder bedraagt dan 50 euro af. Het CVZ zal in die gevallen niet tot invordering overgaan, omdat de kosten daarvan niet opwegen tegen de baten.

Het CVZ zal niet tot invordering van het saldo van de eindafrekening overgaan als de wanbetaler als gevolg van het treffen van een schuldsaneringsregeling is afgemeld. In dat geval kan het alsnog invorderen van de eindafrekening namelijk op gespannen voet komen te staan met het voldoen aan de eisen van de schuldsaneringsregeling. Het is dan van groter belang dat de verzekeringnemer zijn nominaal verschuldigde zorgverzekeringspremie blijft voldoen aan de zorgverzekeraar en niet opnieuw in het regiem van de bestuursrechtelijke premies terecht komt.

Als een verzekeringnemer is overleden en hij om die reden bij het CVZ wordt afgemeld zal het VZ een eventueel openstaand saldo op de eindafrekening niet op zijn erven verhalen.

Artikel 11

Als het CVZ de bestuursrechtelijke premie heeft geïnd bij een inhoudingsplichtige dan zal het CVZ deze een eindafrekening sturen als de verzekeringnemer wordt afgemeld. Wanneer er nog een saldo openstaat dan zal het CVZ de inhoudingsplichtige aanspreken op het niet nakomen van zijn verplichtingen tot inhouding. De inhoudingsplichtige had de bestuursrechtelijke premie op het inkomen van de verzekeringnemer moeten inhouden. Slechts wanneer de vordering minder dan 50 euro bedraagt zal het CVZ het eindsaldo op de eindafrekening afboeken.

Artikel 12

De werkafspraken met de in dit artikel genoemde instanties hebben vooral betrekking op de wijze waarop gegevensuitwisseling langs geautomatiseerde weg plaatsvindt en de vastlegging daarvan in een convenant en een Service Level Agreement (SLA). De werkafspraken bieden waarborgen dat werking van de systemen, inrichting van de processen en procedures zodanig zijn dat uitvoering van de afgesproken werkzaamheden kwalitatief onbetwist is, alsmede volledig en tijdig plaatsvindt.

Voorzitter Raad van Bestuur, A. Moerkamp.

Naar boven