TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
De bepalingen in deze regeling strekken onder meer ter uitvoering van hoofdstuk 11
van de Wet milieubeheer. In dit hoofdstuk is het systeem van geluidproductieplafonds
voor rijksinfrastructuur neergelegd. Daarnaast wordt met de bepalingen in deze regeling
uitvoering gegeven aan de implementatie van de Europese richtlijn omgevingslawaai.1
2. Aanleiding en achtergrond
Hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer maakt deel uit van de gefaseerde herziening van
de Wet geluidhinder. De eerste stap in deze gefaseerde herziening was de implementatie
van de Europese richtlijn omgevingslawaai in de Wet geluidhinder (Stb. 2004, 338). Daarna is met de wet houdende wijziging van de Wet geluidhinder (modernisering
instrumentarium geluidbeleid, eerste fase, Stb. 2006, 350) een aantal wijzigingen doorgevoerd in de Wet geluidhinder. De invoering van hoofdstuk
11 in de Wet milieubeheer maakt deel uit van een volgende fase en behelst een meer
fundamentele herziening van het geluidbeleid. Bovendien wordt in deze fase de eerste
stap gezet in de integratie van de Wet geluidhinder in de Wet milieubeheer.
3. Hoofdlijnen van het nieuwe stelsel
Met de inwerkingtreding van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer worden geluidproductieplafonds
ingevoerd als instrument voor de beheersing van geluidsbelasting vanwege rijkswegen
en hoofdspoorwegen: de zogenoemde plafondsystematiek. Deze geluidproductieplafonds
geven de geluidproductie aan die een rijksweg of hoofdspoorweg mag voortbrengen op
aan weerszijden van die weg of spoorweg gelegen referentiepunten. Deze plafonds moeten
permanent worden nageleefd.
Deze regeling ziet, voor zover het de geluidproductieplafonds betreft, op de aanwijzing
van brongegevens, waarmee de geluidproductie van een weg of spoorweg wordt vastgesteld,
en bevat nadere regels over geluidbeperkende maatregelen en het doelmatigheidscriterium,
de cumulatie van het geluid op een referentiepunt ten gevolge van meerdere geluidsbronnen
en de inhoud van het geluidregister.
Met de wet van 24 november 2011 houdende wijziging van de Wet milieubeheer in verband
met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van
de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer2 zijn ook de regels inzake geluidsbelastingkaarten en actieplannen in de zin van de
richtlijn omgevingslawaai verplaatst van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer.
De nadere regels omtrent de inhoud, de vormgeving en de inrichting van de geluidsbelastingkaarten
en de actieplannen zijn daarom ook verplaatst van het Besluit omgevingslawaai naar
het Besluit geluid milieubeheer. In navolging daarvan worden ook de nadere regels
uit de Regeling omgevingslawaai verplaatst naar de onderhavige regeling. Het gaat
daarbij om de aanwijzing van agglomeraties en om regels over de inrichting van de
geluidsbelastingkaart en de wijze waarop een geluidsbelastingkaart ter beschikking
wordt gesteld. De artikelen uit de Regeling omgevingslawaai over het bepalen van de
geluidsbelasting vanwege een weg, spoorweg, inrichting of verzameling van inrichtingen
en de bijlage met karteringsmethoden worden opgenomen in het Reken- en meetvoorschrift
geluid 2012. De Regeling omgevingslawaai wordt ingetrokken.
4. Uitvoering en handhaving
De uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid van de plafondsystematiek is vooral afhankelijk
van de eisen opgenomen in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. Voor een uitgebreide
toelichting wordt daarom kortheidshalve verwezen naar paragraaf 3.8 van de memorie
van toelichting behorende bij de wet van 24 november 2011 houdende wijziging van de
Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling
van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer.3
De regels over geluidsbelastingkaarten en actieplannen zijn inhoudelijk niet gewijzigd
ten opzichte van de Regeling omgevingslawaai. Voor de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
van deze regels heeft de opname in deze nieuwe regeling dan ook geen gevolgen.
5. Gevolgen
5.1 Financiële gevolgen voor rijksoverheid, burgers, bedrijven en andere overheden
De lasten die voortvloeien uit de invoering van de plafondsystematiek hebben betrekking
op het bevoegd gezag en de beheerders van de betrokken wegen en spoorwegen, dus de
Minister van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat en ProRail. Deze lasten zijn
berekend in het kader van een onderzoek naar de bestuurslasten en de administratieve
lasten ten gevolge van de invoering van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer.4 In paragraaf 6.1 van de memorie van toelichting behorende bij de wet van 24 november
2011 houdende wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds
en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer
zijn de lasten reeds toegelicht.5 Deze regeling heeft geen aanvullende financiële gevolgen.
De integratie van de Regeling omgevingslawaai in de onderhavige regeling is een technische
samenvoeging van regelgeving en niet gericht op inhoudelijke veranderingen. Deze samenvoeging
heeft dan ook geen gevolgen voor de omvang van de bestuurslasten of administratieve
lasten.
5.2 Gevolgen voor het milieu
Naar verwachting zullen de effecten van de plafondsystematiek positief zijn voor zowel
het milieu als de leefomgeving. De plafondsystematiek zal leiden tot een betere handhaafbaarheid
en de groei van geluidsbelasting wordt beheerst. Voor een overzicht van de gevolgen
de voor het milieu en de leefomgeving van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer wordt
daarom kortheidshalve verwezen naar paragraaf 6.4 van de memorie van toelichting behorende
bij de wet van 24 november 2011 houdende wijziging van de Wet milieubeheer in verband
met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van
de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer.6
6. Advisering en consultatie
Bij het opstellen van de regeling is advies gevraagd aan deskundigen van Rijkswaterstaat
en ProRail, de beheerders van de rijkswegen en de hoofdspoorwegen. Daarnaast is de
Inspectie Leefomgeving en Transport betrokken bij de totstandkoming van de regeling.
Tot slot is de regeling voorgelegd aan de VNG. De inbreng van deze partijen is betrokken
bij het opstellen van de regeling.
7. Evaluatie
Hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer wordt tien jaar na inwerkingtreding van dat hoofdstuk
geëvalueerd. Daarbij zal ook worden gekeken naar de werking van de onderliggende regelgeving.
In dat kader wordt dus ook deze regeling betrokken in de evaluatie.
8. Transponeringstabel
Onderwerp
|
Richtlijn omgevingslawaai
|
Regeling omgevingslawaai
|
Regeling geluid milieubeheer
|
Reken- en meetvoorschrift geluid 2012
|
Begrippen
|
|
Artikel 1
|
Artikel 1
|
Artikel 1.1 en artikel 7.2
|
Aanwijzing agglomeraties
|
Artikel 4
Bijlage III
|
Artikel 2
|
Artikel 4
|
–
|
Geluidsbelasting-kaart: tabellen
|
|
Artikel 3
|
Artikel 5
|
–
|
Gemiddeld aantal bewoners
|
|
Artikel 4
|
Artikel 6
|
–
|
Geografische kaart: legenda
|
Artikel 7, derde lid
Bijlage IV
|
Artikel 5
|
Artikel 7
|
–
|
Verzoek om inlichtingen en gegevens
|
|
Artikel 6
|
Artikel 8
|
–
|
Dosis-effectrelatie
|
|
Artikel 7
|
Artikel 9
|
–
|
Bepalen geluidsbelasting vanwege weg/spoorweg
|
|
Artikel 8
|
–
|
Artikel 7.3
|
Bepalen geluidsbelasting vanwege inrichtingen
|
|
Artikel 9
|
–
|
Artikel 7.4
|
Geluidsbelastingkaarten
|
Artikel 7, derde lid
|
Bijlage I
|
Bijlage I
|
–
|
Bepalingsmethoden
|
Artikel 6, eerste en derde lid
|
Bijlage III
|
–
|
Bijlage VII
|
Geluidsbelasting-indicatoren
|
Bijlage I
|
Bijlage III
|
–
|
Bijlage VII
|
Bepalingsmethoden voor geluidsbelastingindicatoren
|
Bijlage II
|
Bijlage III
|
–
|
Bijlage VII
|
Bepalings-methoden voor gezondheidseffecten
|
Bijlage III
|
Bijlage II
|
Bijlage II
|
–
|
Artikelsgewijs
Artikel 1
Afschermende objecten
Onder afschermende objecten worden nadrukkelijk verstaan: wallen en schermen, die
langs een weg of spoorweg zijn geplaatst met als doel de kwaliteit van het milieu
en leefomgeving te verbeteren. Het kan daarom ook gaan om schermen die zijn geplaatst
ten behoeve van de verbetering van de luchtkwaliteit, maar bijvoorbeeld niet om gebouwen
die een afschermend effect hebben op de geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten.
Bronregisterlijn
Een bronregisterlijn is een lijn die schematisch de geografische ligging van een deel
van de weg of spoorweg aangeeft. De lijn wordt beschreven door de punten waartussen
zij een verbinding vormt. Deze punten zijn vastgelegd met rijksdriehoekcoördinaten.
Bij elke bronregisterlijn horen bepaalde eigenschappen van het gedeelte van de bron
dat de lijn representeert. Het gaat daarbij om de omvang en samenstelling van het
verkeer, de snelheid van het verkeer, de spoorconstructie of het soort wegdek, de
plafondcorrectiewaarde en voor spoor ook een aanduiding omtrent het al dan niet remmen
van de trein.
Een bronregisterlijn wordt in de artikelen 2 en 3 van deze regeling aangewezen als
brongegeven en wordt als zodanig betrokken bij het berekenen van de geluidproductie.
De wijze waarop een bronregisterlijn wordt betrokken bij de berekening is opgenomen
in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
Plafondcorrectiewaarde
In de memorie van toelichting behorende bij de wet van 24 november 2011 houdende wijziging
van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en
de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer7 wordt gesproken over ‘een werkruimte’. Bij de inwerkingtreding van hoofdstuk 11 van
de Wet milieubeheer bedraagt de werkruimte voor wegen en spoorwegen waarvoor de geluidproductieplafonds
zijn bepaald op basis van artikel 11.45, eerste lid, van de Wet milieubeheer: 1,5
dB. Deze werkruimte is nodig om fluctuaties in de verkeersomvang op te vangen en omdat
de beheerder bij groei van verkeer het treffen van geluidbeperkende maatregelen moet
kunnen voorbereiden.
Om de werkruimte te verwerken in een rekenmethode wordt het begrip plafondcorrectiewaarde
geïntroduceerd. Er is bewust gekozen voor de meer neutrale term ‘plafondcorrectiewaarde’,
omdat het ook mogelijk is deze een andere waarde dan 1,5 dB te geven. Dat is onder
meer wenselijk voor een goede vaststelling van de geluidproductieplafonds op grond
van artikel 11.45, tweede lid, van de Wet milieubeheer. Voor deze vaststelling vindt
een vertaling van de gegevens uit de betreffende besluiten naar een geluidproductieplafond
plaats.
De plafondcorrectiewaarde kan ook een negatieve waarde hebben, bijvoorbeeld –1 dB.
Op deze manier kan succesvol bronbeleid doorwerken in de geluidproductieplafonds.
De plafondcorrectiewaarde wordt in de artikelen 2 en 3 van deze regeling aangewezen
als brongegeven en wordt als zodanig betrokken bij het berekenen van de geluidproductie.
De wijze waarop de plafondcorrectiewaarde wordt betrokken bij de berekening is opgenomen
in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
Artikel 2 en 3
Deze artikelen zijn een uitwerking van artikel 11.1 van de wet. Met behulp van brongegevens
kan de geluidwaarde vanwege de weg of spoorweg op het referentiepunt worden bepaald.
De hoogte van het geluidproductieplafond wordt dan ook mede bepaald aan de hand van
deze brongegevens.
De brongegevens worden ook gebruikt door gemeenten bij de berekening van geluidsbelastingen
van geluidsgevoelige objecten ten gevolge van rijkswegen of hoofdspoorwegen. Dit wordt
geregeld in het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
Artikel 4
De aanwijzing van de agglomeraties heeft in twee tranches plaatsgevonden. Met de eerste
tranche8 zijn de agglomeraties met ten minste 250.000 inwoners aangewezen. Vervolgens zijn
met een tweede tranche9 de agglomeraties met ten minste 100.000 inwoners aangewezen. Daarbij is eerst een
selectie gemaakt van alle gemeenten met meer dan 100.000 inwoners. Geschrapt zijn
hieruit de gemeenten die uit meerdere kleinere kernen bestaan. Vervolgens zijn clusters
gezocht van gemeenten die gezamenlijk meer dan 100.000 inwoners tellen en onderling
een zekere stedenbouwkundige samenhang laten zien. De laatste groep wordt gevormd
door gemeenten die aan de 100.000 plus gemeenten grenzen waarbij het bebouwde gebied
aan de gemeentegrens min of meer aansluitend is.
Artikel 5
De Minister van Infrastructuur en Milieu dient gegevens te verstrekken aan de Commissie
van Europese Gemeenschappen. Daarom hoeven uitsluitend deze gegevens aan de Minister
te worden verstrekt.
Artikel 6
De gemiddelde grootte van huishoudens van 2,2 dient voor de bepaling van het aantal
bewoners binnen een geluidscontour. Bij de vaststelling is niet gekozen voor differentiatie
naar gemeente of provincie, omdat het aantal bewoners uitsluitend een statistische
functie heeft. Mede aan de hand van deze aantallen kan de trend worden bepaald als
gevolg van autonome of andere ontwikkelingen of de uitvoering van actieplannen. De
waarde van 2,2 is gebaseerd op cijfers van het CBS en is geactualiseerd ten opzichte
van waarde die nog was opgenomen in de Regeling omgevingslawaai.
Artikel 7
Artikel 7 bepaalt dat de geografische kaarten een legenda moeten hebben. De legenda
verklaart de informatie die op grond van de artikelen 11 en 14 tot en met 20 van het
Besluit geluid milieubeheer op de geografische kaarten moet staan. Niet alle in deze
artikelen bedoelde informatie hoeft op alle geografische kaarten te worden aangegeven.
Artikel 8
In hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer is een tweetal artikelen, 11.7 en 11.16, opgenomen
in verband met het uitwisselen van gegevens tussen overheidsinstanties om te kunnen
voldoen aan de wettelijke eisen voor het opstellen van geluidsbelastingkaarten of
actieplannen. Artikel 8 geeft een nadere invulling van deze artikelen.
Artikel 9
Dosis-effectrelaties drukken de relatie uit tussen het geluidsniveau en de mate van
hinder die de bewoners ervan ondervinden. De dosis-effectrelaties opgenomen in de
tabellen van bijlage 2 zijn gebaseerd op de meest recente onderzoeken.
Artikel 10
In artikel 10 worden de geluidbeperkende maatregelen aangewezen. Het begrip ‘geluidbeperkende
maatregel’ ziet op maatregelen die de geluidproductie vanwege een weg of spoorweg
beperken. Het gaat daarbij zowel om maatregelen die de geluidproductie van de bron
verminderen, de zogenoemde bronmaatregelen, als om maatregelen die de overdracht van
het geluid van de bron naar de ontvanger beperken, de zogenoemde overdrachtsmaatregelen,
zoals geluidschermen en geluidwallen. De geluidbeperkende maatregelen worden in aanmerking
genomen bij het vaststellen of wijzigen van een geluidproductieplafond. De afweging
welke geluidbeperkende maatregelen kunnen worden getroffen, gebeurt in het zogenoemde
doelmatigheidscriterium, waarbij de kosten van maatregelen worden afgezet tegen de
baten ervan.
In bijlage 3 zijn de geluidbeperkende maatregelen opgenomen. Naast bronmaatregelen
(tabel 1) en overdrachtsmaatregelen (tabel 2) is, op grond van artikel 31, vijfde
lid, van het Besluit geluid milieubeheer een derde categorie geluidbeperkende maatregelen
opgenomen in (tabel 3). Dit zijn maatregelen die uitsluitend in uitzonderlijke omstandigheden
worden toegepast. Deze worden voor toepassing van het doelmatigheidscriterium dan
ook apart behandeld. Voor een toelichting wordt kortheidshalve verwezen naar de artikelsgewijze
toelichting op artikel 31, vijfde lid, van het Besluit geluid milieubeheer.10
Aan de toepassing van enkele van de geluidbeperkende maatregelen zijn technische randvoorwaarden
verbonden. Deze zijn opgenomen in de tabellen 1 en 2 van bijlage 3. Daarnaast kan
de toepassing van een bepaalde geluidbeperkende maatregel in een specifieke situatie
praktisch niet mogelijk zijn om andere technische redenen. In dat geval zal de beheerder
de maatregel ook niet voorstellen en dit in de motivering van zijn maatregelenkeuze
toelichten.
De begripsomschrijving van geluidbeperkende maatregel beperkt overigens niet de bevoegdheid
van de beheerder om andere maatregelen, zoals bijvoorbeeld verkeersmaatregelen, te
treffen. Bij het bepalen van de financiële doelmatigheid van geluidbeperkende maatregelen
worden dit soort maatregelen in beginsel echter niet betrokken.
Artikel 11
De maatregelpunten zijn per geluidbeperkende maatregel gebaseerd op de gemiddelde
kosten uit het verleden voor een dergelijke maatregel. Daarin zijn de volgende elementen
meegenomen: de voorbereiding van het treffen van de maatregel en de begeleiding van
en het toezicht op de bouw en aanleg van de maatregel, de totale bouw- en aanlegkosten
van de maatregel, inclusief direct daaraan gerelateerde posten zoals verkeersvoorzieningen
en veiligheidsmaatregelen en daarnaast (jaarlijks) beheer, onderhoud en noodzakelijke
vervanging gedurende een periode van 30 jaar. Bij de berekeningen is gebruik gemaakt
van ervaringsgetallen die zijn gegeneraliseerd. Hierdoor zullen de gehanteerde maatregelpunten
in gemiddelde situaties overeenkomen met de werkelijk benodigde investeringen over
een periode van 30 jaar, maar zullen specifieke ramingen van de kosten voor een maatregel
altijd afwijken.
In het tweede lid is opgenomen dat bij het bepalen van de maatregelpunten zowel de
eventuele bestaande geluidbeperkende maatregelen als nieuw te treffen geluidbeperkende
maatregelen worden betrokken. Voor het bepalen van de reductiepunten wordt immers
uitgegaan van de toekomstige geluidsbelasting zonder aanwezigheid van geluidbeperkende
maatregelen (artikel 32, tweede lid, van het Besluit geluid milieubeheer). De maatregelpunten
voor maatregelen die in werkelijkheid echter al aanwezig zijn, worden daarom eveneens
meegenomen in de afweging.
Artikel 12
Op grond van artikel 11.25 van de Wet milieubeheer wordt een aantal gegevens met betrekking
tot geluidproductieplafonds in het geluidregister opgenomen. Met dit artikel worden,
op grond van artikel 11.25, achtste lid, nog een aantal gegevens genoemd die het geluidregister
moet bevatten.
Artikel 13
Met de inwerkingtreding van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer is een geluidregister
in het leven geroepen. Het beheer van het register is opgedragen aan de Minister van
Infrastructuur en Milieu (artikel 11.25, zesde lid). Dat belet niet dat het beheer
van het geluidregister onder zijn verantwoordelijkheid door een ander kan worden uitgeoefend.
Zo is de Minister voornemens om het beheer van het register voor wegen op te dragen
aan Rijkswaterstaat als beheerder van die wegen.
De Minister draagt als formele beheerder zorg voor een openbaar toegankelijk geluidregister.
Op grond van artikel 11.25, zevende lid, van de Wet milieubeheer is het register voor
eenieder langs elektronische weg toegankelijk. Dit brengt met zich mee dat de gegevens
in het geluidregister in beginsel continu via internet moeten kunnen worden bereikt.
Er kunnen zich omstandigheden voordoen waardoor het register niet naar behoren functioneert
of niet bereikbaar is. De zorgplicht van dit artikel brengt met zich mee dat de Minister
in die gevallen zo spoedig mogelijk zorgt voor een goed functionerend en bereikbaar
geluidregister. Gelet op de verschillende omstandigheden die zich kunnen voordoen,
is het niet goed mogelijke een vaste termijn op te nemen. Het streven bestaat om calamiteiten
binnen een werkdag op te lossen.
Artikel 14
In dit artikel is bepaald dat de Minister voor Infrastructuur en Milieu zorg draagt
voor een kwaliteitsplan voor het geluidregister. Met dit kwaliteitsplan wordt inzichtelijk
gemaakt op welke wijze het geluidregister wordt beheerd (artikel 11.25, achtste lid,
van de Wet milieubeheer) en op welke wijze de kwaliteit van het geluidregister wordt
gewaarborgd. Onderdeel van het kwaliteitsplan zijn in ieder geval de beschrijvingen
van het de procedures rondom het actualiseren van de gegevens, de vindbaarheid van
de gegevens en het reageren op een verzoek met betrekking tot de gegevens in het register.
In hoofdstuk 18 van de Wet milieubeheer wordt de bevoegdheid tot bestuurlijke handhaving
van de diverse onderdelen van de Wet milieubeheer geregeld. De Invoeringswet geluidproductieplafonds11 voegt aan dit hoofdstuk artikel 18.2j toe. Artikel 18.2j regelt de handhaving voor
het hoofdstuk 11. De Inspectie Leefomgeving en Transport zal op basis hiervan ook
toezicht houden op het beheer van het geluidregister. Dit kan bijvoorbeeld door middel
van het opvragen van het controleren van processen uit het kwaliteitsplan of het steekproefsgewijs
checken van de in het register ingevoerde gegevens. Tevens is de Inspectie Leefomgeving
en Transport voornemens om op reguliere basis een audit organiseren om te controleren
of het gewenst dan wel noodzakelijk is om het beheer te verbeteren.
Artikel 15
De geluidproductieplafonds worden per bron (weggedeelte of baanvak) afzonderlijk vastgesteld.
De hoogte van het plafond is alleen afgestemd op de geluidproductie van de afzonderlijke
geluidsbron, ook al liggen er meerdere bronnen in elkaars nabijheid. Van cumulatie
is sprake indien de geluidsbelasting van een geluidsgevoelig object wordt bepaald
door meer dan één geluidsbron en de geluidsbelasting vanwege elk van deze geluidsbronnen
boven de voorkeursgrenswaarde is of kan zijn gelegen. In dergelijke gevallen geldt
het geluidproductieplafond nog steeds per afzonderlijke geluidsbron, maar er kan de
behoefte bestaan om bij de vaststelling of wijziging van het geluidproductieplafond
voor deze bron ook rekening te houden met de geluidsbelasting vanwege andere bronnen.
Daartoe is een voorziening opgenomen in artikel 11.30, vijfde lid, van de Wet milieubeheer.
Het onderhavige artikel strekt ter uitvoering van artikel 11.30, vijfde lid, en wijst
de andere categorieën van geluidsbronnen aan die in de beschouwing moeten worden betrokken.
Met betrekking tot de aangewezen wegen en spoorwegen wordt opgemerkt dat het zowel
gaat om wegen en spoorwegen waarvoor een geluidproductieplafond is vastgesteld als
om wegen en spoorwegen die onder de systematiek van de Wet geluidhinder, de zogenoemde
zonesystematiek, vallen.
Met betrekking tot de aangewezen luchthavens wordt opgemerkt dat ook Schiphol onder
de luchthavens, bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet luchtvaart valt.
Artikel 16
Artikel 11.33, zesde lid van de Wet milieubeheer bepaalt dat degene die het akoestisch
onderzoek uitvoert, ook onderzoek doet naar de effecten van de samenloop (de cumulatie)
van de geluidsbelasting van de weg of spoorweg en een andere geluidsbron die valt
binnen een van de categorieën, genoemd in artikel 15. Op grond van artikel 11.33,
zevende lid, onderdeel c, kunnen echter gevallen worden aangewezen waarin redelijkerwijs
kan worden aangenomen dat geen behoefte bestaat aan een onderzoek naar de effecten
van samenloop. Artikel 16 voorziet in deze aanwijzing.
Een akoestisch onderzoek naar de effecten van samenloop kan bij de vaststelling van
een geluidproductieplafond achterwege blijven indien de geluidsbelasting op geluidsgevoelige
objecten vanwege een weg onder de 50 dB of vanwege een spoorweg onder de 55 dB blijft
(onderdeel a). Dit zijn de voorkeurswaarden, bedoeld in artikel 11.30, eerste lid,
van de Wet milieubeheer.
Een akoestisch onderzoek naar de effecten van samenloop kan bij de wijziging van een
geluidproductieplafond achterwege blijven indien de geluidsbelasting op geluidsgevoelige
objecten vanwege een weg of spoorweg onder de waarde blijft die de betrokken geluidsgevoelige
objecten vanwege die weg of spoorweg ondervinden bij volledige benutting van het geldende
geluidproductieplafond (onderdeel b). Dit is de waarde, bedoeld in artikel 11.30,
tweede lid, van de Wet milieubeheer. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat het
opnieuw vaststellen van een geluidproductieplafond met een gelijktijdige verplaatsing
van het referentiepunt, bijvoorbeeld in het geval van de aanleg van een nieuwe rijbaan
bij een bestaande weg, valt onder artikel 11.30, tweede lid, van de Wet milieubeheer.
Deze situatie valt onder onderdeel b: een akoestisch onderzoek naar de effecten van
samenloop hoeft in deze gevallen dan ook niet plaats te vinden, indien de geluidbelasting
ten gevolge van het nieuw vastgestelde geluidproductieplafond onder de waarde blijft,
die de objecten ondervinden bij de volledige benutting van het huidige geluidproductieplafond.
Het aanleggen van een geheel nieuwe weg valt wel onder onderdeel a, er bestaat immers
geen geldend geluidproductieplafond.
Tot slot kan een akoestisch onderzoek naar de effecten van samenloop achterwege blijven
indien de geluidsbelasting vanwege de andere geluidsbron de voorkeurswaarde niet overschrijdt
(onderdeel c). Het betreft hier de voorkeurswaarde, genoemd in artikel 11.2 van de
Wet milieubeheer. Dit geldt ook voor geluidsbronnen die zijn geregeld in de Wet geluidhinder
en daar een eigen normering kennen.
Artikel 17
De inhoud van de Regeling omgevingslawaai is opgenomen in deze regeling dan wel in
het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. De Regeling omgevingslawaai wordt daarom
ingetrokken.
Artikel 18
De inwerkingtreding van deze regeling is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de
plafondsystematiek: dat zal naar verwachting op een van de vaste verandermomenten
zijn.
Bijlage 1
In bijlage 1 is aangegeven op welke gegevens een verzoek om inlichtingen als bedoeld
in artikel 8 van deze regeling kan hebben. In deel A zijn de gegevens opgenomen die
op verzoek van burgemeester en wethouders moeten worden verstrekt, in deel B zijn
het in hoofdzaak gegevens die op verzoek aan burgemeester en wethouders moeten worden
verstrekt. De te verstrekken gegevens hebben tot doel conform het Reken- en meetvoorschrift
geluid 2012 te kunnen rekenen en de standaard karteringsmethoden, die zijn opgenomen
in bijlage VII bij het Reken- en meetvoorschrift geluid, te kunnen gebruiken.
Bijlage 2
Bij het opstellen van geluidsbelastingkaarten als bedoeld in de artikelen 10 en 13
van het besluit kan met behulp van de percentages uit de dosis-effectrelaties op eenvoudige
wijze het aantal (ernstig) gehinderden en slaapgestoorden per geluidsbelastingklasse
worden bepaald.
Bijlage 3
Deze bijlage geeft naast een opsomming van de geluidbeperkende maatregelen met de
daarbij behorende aantallen maatregelen, ook de algemene randvoorwaarden voor toepassing
van de maatregelen.
Een specifieke randvoorwaarde geldt voor het bepalen van doelmatige afschermende maatregelen
langs rijkswegen in het kader van de sanering. In het kader van de sanering gaat het
om het verwezenlijken van een substantiële verbetering van de geluidsituatie in de
omgeving van de infrastructuur. In het algemeen draagt de plaatsing van een scherm
met een hoogte van 1 meter daar, gelet op het beperkte effect, onvoldoende aan bij.
Daarom is als randvoorwaarde voor die situatie een minimale hoogte van 2 meter geëist.
Vanwege de geheel andere geometrie leveren schermen met een hoogte van 1 meter langs
spoorwegen in de regel een grotere reductie en is daar deze randvoorwaarde niet op
van toepassing. Bij het treffen van maatregelen in het kader van de naleving kan een
enkele dB reductie, en daarmee ook een lager scherm, bepalend zijn voor het binnen
een geluidproductieplafond blijven of niet.
Voor de bouw van overdrachtsmaatregelen zoals schermen, gelden de algemene voorwaarden
aan de fysieke gesteldheid die ook buiten het kader van deze regeling gelden. Het
gaat bijvoorbeeld om voorwaarden met het oog op veiligheid van de verkeersdeelnemers.
De in de tabel opgenomen maatregelen en ook de opgenomen kosten in de vorm van maatregelpunten
zijn afgestemd op de eisen van artikel 11.3 van de Wet milieubeheer. Dat artikel houdt
een minimum akoestische kwaliteit in voor uitvoering van wegen en spoorwegen. Ingevolge
de invulling daarvan in artikel 7 van het Besluit geluid milieubeheer houdt die eis
toepassing van ZOAB of een daaraan gelijkwaardig wegdektype in en voor spoor de toepassing
van betonnen dwarsliggers en langgelast spoor op ballastbed. Voor wegen en spoorwegen
waarop het genoemde wegdek of de genoemde spoorconstructie nog niet aanwezig vloeit
de verplichting om die maatregelen toe te passen reeds uit artikel 11.3 van de Wet
milieubeheer voort en maakt derhalve geen deel uit van de toepassing van de financiële
doelmatigheidstoets. Dat geldt ook als er nog geen aanleg of vervanging heeft plaatsgevonden
en de gewenste stille constructie daarom nog niet aanwezig is (zie artikel 11.2 van
de Wet milieubeheer).
Het aantal maatregelpunten is ook afgestemd op toepassing van de minimum akoestische
kwaliteit. Het aantal punten wordt daarom gegeven ten opzichte van een situatie waarin
de infrastructuur al aan die eis voldoet. Dat geldt ook voor wegvakken waarop een
ZOAB- of gelijkwaardig wegdek technisch niet mogelijk is. Wordt op een dergelijk wegvak
een dunne deklaag overwogen, dan worden dezelfde maatregelpunten gebruikt als voor
een wegvak waar reeds ZOAB aanwezig is of mogelijk zou zijn. Hiermee wordt voorkomen
dat voor wegvakken waar ZOAB of gelijkwaardig niet mogelijk is, de aanleg van een
dunne deklaag daardoor ook nog extra bemoeilijkt zou worden door een hoger aantal
maatregelpunten.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J.J. Atsma.