ARTIKEL I
In artikel 17, onder c, van het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving wordt
‘11.1’ vervangen door: 11A.1.
ARTIKEL II
In hoofdstuk 1 van de Regeling bodemkwaliteit wordt na artikel 1.1 een artikel ingevoegd,
luidende:
Artikel 1.2
Deze regeling berust mede op artikel 11A.2, zesde lid, van de Wet milieubeheer.
ARTIKEL III
De Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De begrippen ‘aantal maatregelpunten’, ‘aantal reductiepunten’ en ‘financieel doelmatig’
en de daarbij behorende begripsomschrijvingen vervallen.
2. In de begripsomschrijving van ‘geluidbeperkende maatregel’ wordt na ‘Bijlage 1,’
ingevoegd: indien en.
3. In de alfabetische rangschikking worden de volgende begrippen en de daarbij behorende
begripsomschrijvingen ingevoegd:
ligplaats voor een woonschip: ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip
te worden ingenomen;
maatregelpunt: rekeneenheid waarin de kosten voor het treffen van een geluidbeperkende
maatregel zijn uitgedrukt;
reductiepunt: rekeneenheid waarin het budget van een cluster voor het treffen van
geluidbeperkende maatregelen is uitgedrukt;
woonwagenstandplaats: standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van
de Huisvestingswet.
4. Het begrip ‘geluidsgevoelige objecten’ en de daarbij behorende begripsomschrijving
worden vervangen door: geluidsgevoelig object: woning, ander geluidsgevoelig gebouw, woonwagenstandplaats en ligplaats voor een
woonschip;.
5. De begripsomschrijving van ‘situatie zonder maatregelen’ komt te luiden:
situatie waarin geen geluidbeperkende maatregelen aanwezig zijn en:
-
a. een weg een wegdek heeft met de akoestische kwaliteit van dicht asfaltbeton, dan wel
het wegdek heeft dat feitelijk aanwezig is, indien dit tot een hogere geluidsbelasting
leidt dan dicht asfaltbeton;
-
b. een spoorweg een bovenbouwconstructie heeft van langgelast spoor op houten dwarsliggers,
dan wel de bovenbouwconstructie heeft die feitelijk aanwezig is indien deze tot een
hogere geluidsbelasting leidt dan langgelast spoor op houten dwarsliggers.
B
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 1a
Deze regeling berust mede op artikel 104a, vijfde lid, van de Wet geluidhinder.
C
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt ‘en de geluidsgevoelige objecten waar in het kader van
de Nota Mobiliteit geluidbeperkende maatregelen overwogen worden’.
2. In het tweede lid wordt ‘hoofdstuk VI, afdeling 2A en afdeling 3, en hoofdstuk VII,
afdeling 2, van de Wet geluidhinder’ vervangen door: hoofdstuk VI, afdeling 3 en 7,
van de Wet geluidhinder.
D
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, aanhef, wordt voor de zinsnede ‘uit het akoestisch onderzoek blijkt
dat’ ingevoegd: naar het oordeel van de Minister van Infrastructuur en Milieu.
2. Het derde lid, onderdeel c, komt te luiden:
E
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
2. Het tweede lid komt te luiden:
3. Het vierde lid komt te luiden:
F
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
2. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘strekken tot een geluidreductie van ten minste
5 dB’ vervangen door: leiden tot een afname van de geluidsbelasting van ten minste
5 dB.
G
Artikel 7, tweede lid, komt te luiden:
-
2. Indien de berekende toekomstige geluidsbelasting, in de situatie dat er geluidbeperkende
maatregelen zijn getroffen, lager is dan de waarde in tabel 2 van Bijlage 2, wordt
bij toepassing van het eerste lid de waarde uit tabel 2 van Bijlage 2, die op de betreffende
situatie van toepassing is, gehanteerd als toekomstige geluidsbelasting vanwege de
weg of spoorweg.
I
Tabel 1 van Bijlage 1 komt te luiden:
Tabel 1 Bronmaatregelen, de randvoorwaarden en de maatregelpunten
Omschrijving bronmaatregel
|
Randvoorwaarden
|
Maatregelpunten
|
Weg
|
|
|
Stille elementverharding
|
– enkel bij sanering
|
3 per 10 m2 t.o.v. elementverharding
|
Dicht Asfalt Beton (DAB)
|
– enkel bij sanering
|
5 per 10 m2 t.o.v. elementverharding
|
Wegdek:
Zeer Open Asfalt Beton (ZOAB)
|
– voldoende verkeersintensiteit
– geen wringend of remmend verkeer
– snelheid meer dan 70 km per uur
|
4 per 10 m2 t.o.v. DAB
|
Wegdek:
2-laags Zeer Open Asfalt Beton
|
– voldoende verkeersintensiteit
– geen wringend of remmend verkeer
– snelheid meer dan 70 km per uur
|
26 per 10 m2 t.o.v. DAB
22 per 10 m2 t.o.v. ZOAB
|
Wegdek:
Dunne deklaag
|
– snelheid niet boven 80 km per uur
– niet op kruisingen of rotondes
|
13 per 10 m2 t.o.v. DAB
9 per 10 m2 t.o.v. ZOAB
16 per 10 m2 t.o.v. elementverharding
|
Spoorweg
|
|
|
Raildemper
|
– niet tegen wissels of voegen
– alleen bij betonnen dwarsliggers
|
46 per meter enkel spoor
|
Betonnen dwarsliggers
|
– aanwezigheid ballastbed
|
45 per meter enkel spoor
|
J
Tabel 2 van Bijlage 2 komt te luiden:
Tabel 2 Waarde, bedoeld in artikel 7
Situatie
|
Waarde weg
|
Waarde spoorweg
|
Aanleg, reconstructie of wijziging van een weg of spoorweg als bedoeld in hoofdstuk
VI, afdeling 7, van de Wet geluidhinder ten aanzien van andere geluidsgevoelige objecten
dan die zijn gemeld op grond van artikel 89 van de Wet geluidhinder
|
De voor bedoelde objecten ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in
hoofdstuk VI, afdeling 4, van de Wet geluidhinder en artikel 3.1 van het Besluit geluidhinder
|
De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in paragraaf 4.2.2 van het
Besluit geluidhinder
|
Wijziging of reconstructie van een weg of spoorweg als bedoeld in hoofdstuk VI, afdeling
7, van de Wet geluidhinder, ten aanzien van geluidsgevoelige objecten die zijn gemeld
op grond van artikel 89 van de Wet geluidhinder
|
De geluidsbelasting van de gevel van de saneringsobjecten, in de situatie dat er voor
deze saneringsobjecten financieel doelmatige geluidbeperkende maatregelen zouden zijn
getroffen op grond van hoofdstuk VI, afdeling 3, van de Wet geluidhinder en afdeling
3.2 van het Besluit geluidhinder
|
De geluidsbelasting van de gevel onderscheidenlijk aan de grens van de saneringsobjecten,
in de situatie dat er voor deze saneringsobjecten financieel doelmatige geluidbeperkende
maatregelen zouden zijn getroffen op grond van afdeling 4.3 van het Besluit geluidhinder
|
Sanering op grond van hoofdstuk VI, afdeling 3, van de Wet geluidhinder en afdeling
3.1 en 4.3 van het Besluit geluidhinder
|
De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in hoofdstuk VI, afdeling
3, van de Wet geluidhinder en afdeling 3.1 van het Besluit geluidhinder
|
De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in afdeling 4.3 van het Besluit
geluidhinder
|
Wijziging van een spoorweg als bedoeld in artikel 4.7 van het Besluit geluidhinder,
ten aanzien van geluidsgevoelige objecten die zijn gemeld op grond van artikel 4.17
van het Besluit geluidhinder
|
N.v.t.
|
De geluidsbelasting van de gevel onderscheidenlijk aan de grens van de gemelde objecten,
in de situatie dat er voor deze objecten financieel doelmatige geluidbeperkende maatregelen
zouden zijn getroffen op grond van afdeling 4.3 van het Besluit geluidhinder
|
Wijziging van een spoorweg als bedoeld in artikel 4.7 van het Besluit geluidhinder,
ten aanzien van andere geluidsgevoelige objecten dan die zijn gemeld op grond van
artikel 4.17 van het Besluit geluidhinder
|
N.v.t.
|
De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in paragraaf 4.2.2 van het
Besluit geluidhinder
|
Artikel IV
Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Invoeringswet geluidproductieplafonds
in werking treedt.
Artikel V
Deze regeling wordt aangehaald als: Invoeringsregeling geluidproductieplafonds.
TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling voorziet in de aanpassing van enkele regelingen in verband met de inwerkingtreding
van de wet van 24 november 2011 tot van de Wet milieubeheer in verband met de invoering
van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder
naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds)1 en de inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds.2
Deze invoeringsregeling vormt een aanvulling op de Invoeringswet geluidproductieplafonds
en het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds. Daarmee zijn reeds op het niveau
van wet en algemene maatregel van bestuur de noodzakelijke wijzigingen in bestaande
wet- en regelgeving aangebracht.
De wijzigingen in deze invoeringsregeling zijn vooral technisch van aard. Het betreft
een aanpassing van verwijzingen en een aanpassing van de wettelijke grondslag. Daarnaast
krijgt de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder een andere functie.
Dit wordt verder toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij artikel III.
De invoering van de geluidproductieplafonds leidt tot meer wijzigingen van regelingen
dan opgenomen in deze invoeringsregeling. Zo worden de oude reken- en meetvoorschriften
ingetrokken als onderdeel van een nieuw Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, vanwege
de samenhang met daarin opgenomen overgangsrecht. Hetzelfde geldt voor de intrekking
van de Regeling zonekaart spoorwegen. Die regeling wordt ingetrokken door de Regeling
zonekaart spoorwegen geluidhinder.
Gevolgen voor het bedrijfsleven
In paragraaf 6 van de memorie van toelichting bij de wet van 24 november 2011 tot
wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds
en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer
(modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds)3 is uitgebreid ingegaan op de effecten van de invoering van de geluidproductieplafonds
op bestuur, burgers en bedrijven. Ook zijn daarbij de administratieve lasten in beeld
gebracht. De invoeringsregeling is beperkt tot het aanbrengen van enkele technische
aanpassingen in bestaande regelgeving. Uit deze regeling vloeien, gelet op deze aard
van de regeling, geen administratieve lasten of inhoudelijke nalevingskosten voort.
Artikelsgewijs
Artikel I
In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving worden functionarissen aangewezen
voor diverse taken en bevoegdheden in de uitvoering en handhaving van het omgevingsrecht.
In artikel 17 van dat aanwijzingsbesluit wordt verwezen naar titel 11.1 van de Wet
milieubeheer. Deze titel wordt met de inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds
vernummerd tot titel 11A.1 (artikel III). Dit artikel voorziet daarom in een aanpassing
van de verwijzing in artikel 17 van het aanwijzingsbesluit.
Artikel II
Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds is de grondslag
van de Regeling bodemkwaliteit, dat is artikel 11.2 van de Wet milieubeheer, vernummerd
tot artikel 11A.2. Dit artikel voorziet daarom in een aanpassing van de grondslag
van de Regeling bodemkwaliteit.
Artikel III
De Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder (hierna: Regeling doelmatigheid)
was oorspronkelijk opgesteld om doelmatigheidscriteria te regelen in het kader van
wijziging van rijksinfrastructuur onder het regime van de Wet geluidhinder. De doelmatigheidscriteria
voor rijksinfrastructuur maken voortaan echter deel uit van de uitvoeringsregelgeving
voor geluidproductieplafonds (het Besluit geluid milieubeheer en de Regeling geluid
milieubeheer).
Het is echter mogelijk dat bij wijzigingen van rijksinfrastructuur tevens aangrenzende
delen van het onderliggend wegennet worden meegenomen in het project (zie artikel
104a Wet geluidhinder, zoals dat luidt na inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds).
Op het onderliggend wegennet is de Wet geluidhinder van toepassing, zodat voor die
delen van projecten de doelmatigheidscriteria uit de Regeling doelmatigheid hun functie
nog behouden.
Om dit te bewerkstelligen wordt die regeling omgehangen (de grondslag wordt het genoemde
artikel 104a van de Wet geluidhinder) en geactualiseerd (bijvoorbeeld: toevoegen van
ligplaatsen voor woonboten als geluidsgevoelige objecten). Hierna worden de verschillen
ten opzichte van de oude Regeling doelmatigheid zoveel mogelijk benoemd en toegelicht.
Onderdeel A
De begrippen ‘aantal maatregelpunten’ en ‘aantal reductiepunten’ zijn vervallen. Hiervoor
in de plaats zijn de begrippen maatregelpunt en reductiepunt opgenomen. Deze begrippen
en de begripsomschrijvingen komen overeen met de gehanteerde begrippen en begripsomschrijvingen
in het Besluit geluid milieubeheer.
Met de Invoeringswet geluidproductieplafonds is het begrip ‘financieel doelmatig’
opgenomen in artikel 104a van de Wet geluidhinder. In de Regeling doelmatigheid kunnen
daarom het begrip ‘financieel doelmatig’ en de begripsomschrijving daarvan vervallen.
De begripsomschrijving van ‘geluidsgevoelig object’ wordt aangevuld met het begrip
ligplaats voor een woonschip. Met het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds is
in het Besluit geluidhinder bepaald dat dergelijke ligplaatsen een geluidsgevoelig
terrein zijn en dus onder de reikwijdte van de Wet geluidhinder vallen.
Het begrip ‘saneringsobject’ is vervallen. In tabel 2 van bijlage 2 is voor het onderscheid
tussen saneringsobjecten en andere objecten aangesloten bij het gemeld zijn van objecten
op grond van artikel 89 van de Wet geluidhinder.
De begripsomschrijving van ‘situatie zonder maatregelen’ was toegeschreven op rijksinfrastructuur
en decentrale infrastructuur. De Regeling doelmatigheid is niet langer van toepassing
op rijksinfrastructuur. Om die reden is de begripsomschrijving aangepast. Daarbij
wordt voor een weg aangesloten bij een wegdek met de akoestische kwaliteit van dicht
asfaltbeton en voor een spoorweg bij een bovenbouwconstructie van langgelast spoor
op houten dwarsliggers. Als er feitelijk een lawaaiiger wegdek of bovenbouwconstructie
aanwezig is, wordt er voor de situatie zonder maatregelen uitgegaan van dit feitelijk
aanwezige wegdek of deze feitelijk aanwezige bovenbouwconstructie.
Onderdeel B
De grondslagen van de Regeling doelmatigheid, artikel 87b, vierde en vijfde lid, en
artikel 106, vierde lid, van de Wet geluidhinder, komen met de inwerkingtreding van
de Invoeringswet geluidproductieplafonds te vervallen. Voor rijksinfrastructuur zijn
nieuwe doelmatigheidsbepalingen tot stand gekomen, gebaseerd op geluidproductieplafonds.
De bepalingen over doelmatigheid in de Regeling doelmatigheid behouden wel hun functie
– in licht aangepaste vorm – voor situaties waarin de beheerder van rijksinfrastructuur
tevens wijzigingen aanbrengt in aangrenzende delen van het onderliggend wegennet of
van spoorwegen buiten het hoofdspoorwegennet, zoals bedoeld in artikel 104 van de
Wet geluidhinder. Het vijfde lid van dat artikel vormt daarom voortaan mede de grondslag
van de Regeling doelmatigheid.
Onderdeel C
In artikel 2, eerste lid, is bepaald dat bij de bepaling van de doelmatigheid van
maatregelen in het kader van sanering een cluster enkel bestaat uit de betrokken saneringsobjecten.
De zinsnede met de verwijzing naar de Nota Mobiliteit is vervallen. Met deze zinsnede
was beoogd om ook de geluidsgevoelige objecten die op grond van de Nota Mobiliteit
in aanmerking komen voor maatregelen, mee te nemen in de doelmatigheidsafweging. De
Nota Mobiliteit ziet echter op rijkswegen en hoofdspoorwegen, waarvoor de sanering
met de Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds
en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer
(modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) wordt uitgevoerd
op grond van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. In de Regeling doelmatigheid worden
geluidsgevoelige objecten langs deze wegen en spoorwegen dan ook niet langer meegenomen.
In artikel 2, tweede lid, zijn de verwijzingen naar de Wet geluidhinder aangepast
aan de Wet geluidhinder zoals deze luidt na inwerkingtreding van de Invoeringswet
geluidproductieplafonds.
Onderdeel D tot en met F
Met de wijzigingen in de artikelen 3, 5, 6, eerste lid, en 7 wordt de redactie van
deze artikelen in overeenstemming gebracht met de artikelen inzake financiële doelmatigheid
van het Besluit geluid milieubeheer.
Met de wijziging in artikel 6, tweede lid, wordt als voorwaarde aan overdrachtsmaatregelen
gesteld dat zij leiden tot een verlaging van de geluidsbelasting van ten minste 5 dB.
Voorheen was in dit lid de eis gesteld dat een overdrachtsmaatregel strekt tot een
geluidreductie van ten minste 5 dB. In de praktijk bleek dit echter een te strenge
voorwaarde te kunnen zijn, waardoor op zich doelmatige maatregelen niet zouden kunnen
worden getroffen. De geluidreductie wordt namelijk bepaald op basis van artikel 7,
waarbij wordt gekeken naar het verschil tussen de toekomstige geluidsbelasting met
geluidbeperkende maatregelen en zonder geluidbeperkende maatregelen. Bij die verschilbepaling
wordt de voor het object toepasselijke ten hoogste toelaatbare waarde als ondergrens
gehanteerd voor de toekomstige geluidsbelasting met geluidbeperkende maatregelen.
In een situatie dat de geluidsbelasting met geluidbeperkende maatregelen al net boven
de ten hoogste toelaatbare waarde ligt en een project aan de weg of spoorweg leidt
tot een toename van de geluidsbelasting zonder maatregelen van bijvoorbeeld 3 dB,
is het dus niet mogelijk om te voldoen aan de voorwaarde dat een scherm een geluidreductie
van 5 dB realiseert. Dat betekent dat in dat geval het scherm niet geplaatst wordt,
ook al zou het op basis van de overige criteria wel als doelmatig worden beschouwd.
Om dit ongewenste effect te voorkomen, is het verband met de geluidreductie losgelaten.
Onderdeel G
Artikel 8 bevatte het overgangsrecht voor de inwerkingtreding van de Regeling doelmatigheid.
Deze bepaling is inmiddels uitgewerkt en kan dus vervallen.
Artikel IV
De inwerkingtreding van deze invoeringsregeling is gekoppeld aan de inwerkingtreding
van de plafondsystematiek: dat zal naar verwachting op een van de vaste verandermomenten
zijn.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J.J. Atsma.