Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 12 juni 2012, nr. IENM/BSK-2012/13196, tot wijziging van enkele regelingen in verband met de invoering van de geluidproductieplafonds (Invoeringsregeling geluidproductieplafonds)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 104a, vijfde lid, van de Wet geluidhinder, artikel 11A.2 van de Wet milieubeheer en de artikelen 3.9 en 4.22 van het Besluit geluidhinder;

Besluit:

ARTIKEL I

In artikel 17, onder c, van het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving wordt ‘11.1’ vervangen door: 11A.1.

ARTIKEL II

In hoofdstuk 1 van de Regeling bodemkwaliteit wordt na artikel 1.1 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1.2

Deze regeling berust mede op artikel 11A.2, zesde lid, van de Wet milieubeheer.

ARTIKEL III

De Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begrippen ‘aantal maatregelpunten’, ‘aantal reductiepunten’ en ‘financieel doelmatig’ en de daarbij behorende begripsomschrijvingen vervallen.

2. In de begripsomschrijving van ‘geluidbeperkende maatregel’ wordt na ‘Bijlage 1,’ ingevoegd: indien en.

3. In de alfabetische rangschikking worden de volgende begrippen en de daarbij behorende begripsomschrijvingen ingevoegd:

ligplaats voor een woonschip: ligplaats in het water, bestemd om door een woonschip te worden ingenomen;

maatregelpunt: rekeneenheid waarin de kosten voor het treffen van een geluidbeperkende maatregel zijn uitgedrukt;

reductiepunt: rekeneenheid waarin het budget van een cluster voor het treffen van geluidbeperkende maatregelen is uitgedrukt;

woonwagenstandplaats: standplaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Huisvestingswet.

4. Het begrip ‘geluidsgevoelige objecten’ en de daarbij behorende begripsomschrijving worden vervangen door: geluidsgevoelig object: woning, ander geluidsgevoelig gebouw, woonwagenstandplaats en ligplaats voor een woonschip;.

5. De begripsomschrijving van ‘situatie zonder maatregelen’ komt te luiden:

situatie waarin geen geluidbeperkende maatregelen aanwezig zijn en:

  • a. een weg een wegdek heeft met de akoestische kwaliteit van dicht asfaltbeton, dan wel het wegdek heeft dat feitelijk aanwezig is, indien dit tot een hogere geluidsbelasting leidt dan dicht asfaltbeton;

  • b. een spoorweg een bovenbouwconstructie heeft van langgelast spoor op houten dwarsliggers, dan wel de bovenbouwconstructie heeft die feitelijk aanwezig is indien deze tot een hogere geluidsbelasting leidt dan langgelast spoor op houten dwarsliggers.

B

Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Deze regeling berust mede op artikel 104a, vijfde lid, van de Wet geluidhinder.

C

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt ‘en de geluidsgevoelige objecten waar in het kader van de Nota Mobiliteit geluidbeperkende maatregelen overwogen worden’.

2. In het tweede lid wordt ‘hoofdstuk VI, afdeling 2A en afdeling 3, en hoofdstuk VII, afdeling 2, van de Wet geluidhinder’ vervangen door: hoofdstuk VI, afdeling 3 en 7, van de Wet geluidhinder.

D

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, aanhef, wordt voor de zinsnede ‘uit het akoestisch onderzoek blijkt dat’ ingevoegd: naar het oordeel van de Minister van Infrastructuur en Milieu.

2. Het derde lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. een geluidreductie realiseert die vrijwel gelijk is aan de nieuw te treffen maatregel.

E

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het aantal reductiepunten behorende bij een cluster wordt bepaald door het optellen van de reductiepunten per woning, die overeenkomstig het tweede en derde lid worden gegenereerd door alle geluidsgevoelige objecten in het cluster.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het aantal reductiepunten per woning op basis van de hoogste toekomstige geluidsbelasting op de woning vanwege een weg of spoorweg in de situatie zonder maatregelen is opgenomen in tabel 1 van Bijlage 2.

3. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Ten behoeve van de toepassing van het tweede lid en tabel 1 van Bijlage 2 worden andere geluidsgevoelige objecten dan woningen omgerekend naar woningen, waarbij wordt gelijkgesteld aan een woning:

    • a. elke vijftien strekkende meter geluidsbelaste gevel van een geluidsgevoelig object per bouwlaag;

    • b. een woonwagenstandplaats;

    • c. een ligplaats voor een woonschip.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Bij de toepassing van deze regeling worden achtereenvolgens in overweging genomen:

    • a. bronmaatregelen, en

    • b. andere geluidbeperkende maatregelen, al dan niet in combinatie met bronmaatregelen, die leiden tot de meeste geluidreductie.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘strekken tot een geluidreductie van ten minste 5 dB’ vervangen door: leiden tot een afname van de geluidsbelasting van ten minste 5 dB.

G

Artikel 7, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Indien de berekende toekomstige geluidsbelasting, in de situatie dat er geluidbeperkende maatregelen zijn getroffen, lager is dan de waarde in tabel 2 van Bijlage 2, wordt bij toepassing van het eerste lid de waarde uit tabel 2 van Bijlage 2, die op de betreffende situatie van toepassing is, gehanteerd als toekomstige geluidsbelasting vanwege de weg of spoorweg.

H

Artikel 8 vervalt.

I

Tabel 1 van Bijlage 1 komt te luiden:

Tabel 1 Bronmaatregelen, de randvoorwaarden en de maatregelpunten

Omschrijving bronmaatregel

Randvoorwaarden

Maatregelpunten

Weg

   

Stille elementverharding

– enkel bij sanering

3 per 10 m2 t.o.v. elementverharding

Dicht Asfalt Beton (DAB)

– enkel bij sanering

5 per 10 m2 t.o.v. elementverharding

Wegdek:

Zeer Open Asfalt Beton (ZOAB)

– voldoende verkeersintensiteit

– geen wringend of remmend verkeer

– snelheid meer dan 70 km per uur

4 per 10 m2 t.o.v. DAB

Wegdek:

2-laags Zeer Open Asfalt Beton

– voldoende verkeersintensiteit

– geen wringend of remmend verkeer

– snelheid meer dan 70 km per uur

26 per 10 m2 t.o.v. DAB

22 per 10 m2 t.o.v. ZOAB

Wegdek:

Dunne deklaag

– snelheid niet boven 80 km per uur

– niet op kruisingen of rotondes

13 per 10 m2 t.o.v. DAB

9 per 10 m2 t.o.v. ZOAB

16 per 10 m2 t.o.v. elementverharding

Spoorweg

   

Raildemper

– niet tegen wissels of voegen

– alleen bij betonnen dwarsliggers

46 per meter enkel spoor

Betonnen dwarsliggers

– aanwezigheid ballastbed

45 per meter enkel spoor

J

Tabel 2 van Bijlage 2 komt te luiden:

Tabel 2 Waarde, bedoeld in artikel 7

Situatie

Waarde weg

Waarde spoorweg

Aanleg, reconstructie of wijziging van een weg of spoorweg als bedoeld in hoofdstuk VI, afdeling 7, van de Wet geluidhinder ten aanzien van andere geluidsgevoelige objecten dan die zijn gemeld op grond van artikel 89 van de Wet geluidhinder

De voor bedoelde objecten ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in hoofdstuk VI, afdeling 4, van de Wet geluidhinder en artikel 3.1 van het Besluit geluidhinder

De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in paragraaf 4.2.2 van het Besluit geluidhinder

Wijziging of reconstructie van een weg of spoorweg als bedoeld in hoofdstuk VI, afdeling 7, van de Wet geluidhinder, ten aanzien van geluidsgevoelige objecten die zijn gemeld op grond van artikel 89 van de Wet geluidhinder

De geluidsbelasting van de gevel van de saneringsobjecten, in de situatie dat er voor deze saneringsobjecten financieel doelmatige geluidbeperkende maatregelen zouden zijn getroffen op grond van hoofdstuk VI, afdeling 3, van de Wet geluidhinder en afdeling 3.2 van het Besluit geluidhinder

De geluidsbelasting van de gevel onderscheidenlijk aan de grens van de saneringsobjecten, in de situatie dat er voor deze saneringsobjecten financieel doelmatige geluidbeperkende maatregelen zouden zijn getroffen op grond van afdeling 4.3 van het Besluit geluidhinder

Sanering op grond van hoofdstuk VI, afdeling 3, van de Wet geluidhinder en afdeling 3.1 en 4.3 van het Besluit geluidhinder

De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in hoofdstuk VI, afdeling 3, van de Wet geluidhinder en afdeling 3.1 van het Besluit geluidhinder

De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in afdeling 4.3 van het Besluit geluidhinder

Wijziging van een spoorweg als bedoeld in artikel 4.7 van het Besluit geluidhinder, ten aanzien van geluidsgevoelige objecten die zijn gemeld op grond van artikel 4.17 van het Besluit geluidhinder

N.v.t.

De geluidsbelasting van de gevel onderscheidenlijk aan de grens van de gemelde objecten, in de situatie dat er voor deze objecten financieel doelmatige geluidbeperkende maatregelen zouden zijn getroffen op grond van afdeling 4.3 van het Besluit geluidhinder

Wijziging van een spoorweg als bedoeld in artikel 4.7 van het Besluit geluidhinder, ten aanzien van andere geluidsgevoelige objecten dan die zijn gemeld op grond van artikel 4.17 van het Besluit geluidhinder

N.v.t.

De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in paragraaf 4.2.2 van het Besluit geluidhinder

Artikel IV

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Invoeringswet geluidproductieplafonds in werking treedt.

Artikel V

Deze regeling wordt aangehaald als: Invoeringsregeling geluidproductieplafonds.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma.

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling voorziet in de aanpassing van enkele regelingen in verband met de inwerkingtreding van de wet van 24 november 2011 tot van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds)1 en de inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds.2

Deze invoeringsregeling vormt een aanvulling op de Invoeringswet geluidproductieplafonds en het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds. Daarmee zijn reeds op het niveau van wet en algemene maatregel van bestuur de noodzakelijke wijzigingen in bestaande wet- en regelgeving aangebracht.

De wijzigingen in deze invoeringsregeling zijn vooral technisch van aard. Het betreft een aanpassing van verwijzingen en een aanpassing van de wettelijke grondslag. Daarnaast krijgt de Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder een andere functie. Dit wordt verder toegelicht in de artikelsgewijze toelichting bij artikel III.

De invoering van de geluidproductieplafonds leidt tot meer wijzigingen van regelingen dan opgenomen in deze invoeringsregeling. Zo worden de oude reken- en meetvoorschriften ingetrokken als onderdeel van een nieuw Reken- en meetvoorschrift geluid 2012, vanwege de samenhang met daarin opgenomen overgangsrecht. Hetzelfde geldt voor de intrekking van de Regeling zonekaart spoorwegen. Die regeling wordt ingetrokken door de Regeling zonekaart spoorwegen geluidhinder.

Gevolgen voor het bedrijfsleven

In paragraaf 6 van de memorie van toelichting bij de wet van 24 november 2011 tot wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds)3 is uitgebreid ingegaan op de effecten van de invoering van de geluidproductieplafonds op bestuur, burgers en bedrijven. Ook zijn daarbij de administratieve lasten in beeld gebracht. De invoeringsregeling is beperkt tot het aanbrengen van enkele technische aanpassingen in bestaande regelgeving. Uit deze regeling vloeien, gelet op deze aard van de regeling, geen administratieve lasten of inhoudelijke nalevingskosten voort.

Artikelsgewijs

Artikel I

In het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving worden functionarissen aangewezen voor diverse taken en bevoegdheden in de uitvoering en handhaving van het omgevingsrecht. In artikel 17 van dat aanwijzingsbesluit wordt verwezen naar titel 11.1 van de Wet milieubeheer. Deze titel wordt met de inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds vernummerd tot titel 11A.1 (artikel III). Dit artikel voorziet daarom in een aanpassing van de verwijzing in artikel 17 van het aanwijzingsbesluit.

Artikel II

Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds is de grondslag van de Regeling bodemkwaliteit, dat is artikel 11.2 van de Wet milieubeheer, vernummerd tot artikel 11A.2. Dit artikel voorziet daarom in een aanpassing van de grondslag van de Regeling bodemkwaliteit.

Artikel III

De Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder (hierna: Regeling doelmatigheid) was oorspronkelijk opgesteld om doelmatigheidscriteria te regelen in het kader van wijziging van rijksinfrastructuur onder het regime van de Wet geluidhinder. De doelmatigheidscriteria voor rijksinfrastructuur maken voortaan echter deel uit van de uitvoeringsregelgeving voor geluidproductieplafonds (het Besluit geluid milieubeheer en de Regeling geluid milieubeheer).

Het is echter mogelijk dat bij wijzigingen van rijksinfrastructuur tevens aangrenzende delen van het onderliggend wegennet worden meegenomen in het project (zie artikel 104a Wet geluidhinder, zoals dat luidt na inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds). Op het onderliggend wegennet is de Wet geluidhinder van toepassing, zodat voor die delen van projecten de doelmatigheidscriteria uit de Regeling doelmatigheid hun functie nog behouden.

Om dit te bewerkstelligen wordt die regeling omgehangen (de grondslag wordt het genoemde artikel 104a van de Wet geluidhinder) en geactualiseerd (bijvoorbeeld: toevoegen van ligplaatsen voor woonboten als geluidsgevoelige objecten). Hierna worden de verschillen ten opzichte van de oude Regeling doelmatigheid zoveel mogelijk benoemd en toegelicht.

Onderdeel A

De begrippen ‘aantal maatregelpunten’ en ‘aantal reductiepunten’ zijn vervallen. Hiervoor in de plaats zijn de begrippen maatregelpunt en reductiepunt opgenomen. Deze begrippen en de begripsomschrijvingen komen overeen met de gehanteerde begrippen en begripsomschrijvingen in het Besluit geluid milieubeheer.

Met de Invoeringswet geluidproductieplafonds is het begrip ‘financieel doelmatig’ opgenomen in artikel 104a van de Wet geluidhinder. In de Regeling doelmatigheid kunnen daarom het begrip ‘financieel doelmatig’ en de begripsomschrijving daarvan vervallen.

De begripsomschrijving van ‘geluidsgevoelig object’ wordt aangevuld met het begrip ligplaats voor een woonschip. Met het Invoeringsbesluit geluidproductieplafonds is in het Besluit geluidhinder bepaald dat dergelijke ligplaatsen een geluidsgevoelig terrein zijn en dus onder de reikwijdte van de Wet geluidhinder vallen.

Het begrip ‘saneringsobject’ is vervallen. In tabel 2 van bijlage 2 is voor het onderscheid tussen saneringsobjecten en andere objecten aangesloten bij het gemeld zijn van objecten op grond van artikel 89 van de Wet geluidhinder.

De begripsomschrijving van ‘situatie zonder maatregelen’ was toegeschreven op rijksinfrastructuur en decentrale infrastructuur. De Regeling doelmatigheid is niet langer van toepassing op rijksinfrastructuur. Om die reden is de begripsomschrijving aangepast. Daarbij wordt voor een weg aangesloten bij een wegdek met de akoestische kwaliteit van dicht asfaltbeton en voor een spoorweg bij een bovenbouwconstructie van langgelast spoor op houten dwarsliggers. Als er feitelijk een lawaaiiger wegdek of bovenbouwconstructie aanwezig is, wordt er voor de situatie zonder maatregelen uitgegaan van dit feitelijk aanwezige wegdek of deze feitelijk aanwezige bovenbouwconstructie.

Onderdeel B

De grondslagen van de Regeling doelmatigheid, artikel 87b, vierde en vijfde lid, en artikel 106, vierde lid, van de Wet geluidhinder, komen met de inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds te vervallen. Voor rijksinfrastructuur zijn nieuwe doelmatigheidsbepalingen tot stand gekomen, gebaseerd op geluidproductieplafonds. De bepalingen over doelmatigheid in de Regeling doelmatigheid behouden wel hun functie – in licht aangepaste vorm – voor situaties waarin de beheerder van rijksinfrastructuur tevens wijzigingen aanbrengt in aangrenzende delen van het onderliggend wegennet of van spoorwegen buiten het hoofdspoorwegennet, zoals bedoeld in artikel 104 van de Wet geluidhinder. Het vijfde lid van dat artikel vormt daarom voortaan mede de grondslag van de Regeling doelmatigheid.

Onderdeel C

In artikel 2, eerste lid, is bepaald dat bij de bepaling van de doelmatigheid van maatregelen in het kader van sanering een cluster enkel bestaat uit de betrokken saneringsobjecten. De zinsnede met de verwijzing naar de Nota Mobiliteit is vervallen. Met deze zinsnede was beoogd om ook de geluidsgevoelige objecten die op grond van de Nota Mobiliteit in aanmerking komen voor maatregelen, mee te nemen in de doelmatigheidsafweging. De Nota Mobiliteit ziet echter op rijkswegen en hoofdspoorwegen, waarvoor de sanering met de Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de invoering van geluidproductieplafonds en de overheveling van hoofdstuk IX van de Wet geluidhinder naar de Wet milieubeheer (modernisering instrumentarium geluidbeleid, geluidproductieplafonds) wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. In de Regeling doelmatigheid worden geluidsgevoelige objecten langs deze wegen en spoorwegen dan ook niet langer meegenomen.

In artikel 2, tweede lid, zijn de verwijzingen naar de Wet geluidhinder aangepast aan de Wet geluidhinder zoals deze luidt na inwerkingtreding van de Invoeringswet geluidproductieplafonds.

Onderdeel D tot en met F

Met de wijzigingen in de artikelen 3, 5, 6, eerste lid, en 7 wordt de redactie van deze artikelen in overeenstemming gebracht met de artikelen inzake financiële doelmatigheid van het Besluit geluid milieubeheer.

Met de wijziging in artikel 6, tweede lid, wordt als voorwaarde aan overdrachtsmaatregelen gesteld dat zij leiden tot een verlaging van de geluidsbelasting van ten minste 5 dB. Voorheen was in dit lid de eis gesteld dat een overdrachtsmaatregel strekt tot een geluidreductie van ten minste 5 dB. In de praktijk bleek dit echter een te strenge voorwaarde te kunnen zijn, waardoor op zich doelmatige maatregelen niet zouden kunnen worden getroffen. De geluidreductie wordt namelijk bepaald op basis van artikel 7, waarbij wordt gekeken naar het verschil tussen de toekomstige geluidsbelasting met geluidbeperkende maatregelen en zonder geluidbeperkende maatregelen. Bij die verschilbepaling wordt de voor het object toepasselijke ten hoogste toelaatbare waarde als ondergrens gehanteerd voor de toekomstige geluidsbelasting met geluidbeperkende maatregelen. In een situatie dat de geluidsbelasting met geluidbeperkende maatregelen al net boven de ten hoogste toelaatbare waarde ligt en een project aan de weg of spoorweg leidt tot een toename van de geluidsbelasting zonder maatregelen van bijvoorbeeld 3 dB, is het dus niet mogelijk om te voldoen aan de voorwaarde dat een scherm een geluidreductie van 5 dB realiseert. Dat betekent dat in dat geval het scherm niet geplaatst wordt, ook al zou het op basis van de overige criteria wel als doelmatig worden beschouwd.

Om dit ongewenste effect te voorkomen, is het verband met de geluidreductie losgelaten.

Onderdeel G

Artikel 8 bevatte het overgangsrecht voor de inwerkingtreding van de Regeling doelmatigheid. Deze bepaling is inmiddels uitgewerkt en kan dus vervallen.

Artikel IV

De inwerkingtreding van deze invoeringsregeling is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de plafondsystematiek: dat zal naar verwachting op een van de vaste verandermomenten zijn.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma.


X Noot
1

Kamerstukken I 2010/11, 32 252, nr. A.

X Noot
2

Kamerstukken I 2010/11, 32 625, nr. A.

X Noot
3

Kamerstukken II 2009/10, 32 252, nr. 3.

Naar boven