Aanwijzing rechtsmachtgeschillen bij strafprocedures

Categorie: informatie-uitwisseling, vervolging

Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. artikel 130 lid 4 Wet RO

Afzender: College van procureurs-generaal

Adressaat: Hoofden van de parketten

Registratienummer: 2012A013

Datum vaststelling: 05-06-2012

Datum inwerkingtreding: 15-06-2012

Geldigheidsduur: 31-05-2016

Publicatie in Stcrt.: PM

Vervallen:

Relevante beleidsregels OM: Aanwijzing internationale gemeenschappelijke onderzoeksteams (2008A007)

Wetsbepalingen: – Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures

– Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging, ondertekend te Straatsburg op 15 mei 1972

– Artikel 54 van de Schengen uitvoeringsovereenkomst van 19 juni 1990

– Artikel 68 Wetboek van Strafrecht

– Artikel 552l Wetboek van Strafvordering

Jurisprudentie:

Bijlage(n):

Samenvatting

In 2009 heeft de Raad van de Europese Unie een kaderbesluit vastgesteld over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures. Dit besluit bevat regels voor de justitiële autoriteiten van de lidstaten voor het voeren van rechtstreeks en gestructureerd overleg en tot nauwere samenwerking, wanneer tijdens een strafrechtelijk onderzoek (zowel opsporingsfase als vervolgingsfase) blijkt dat een parallel onderzoek wordt gevoerd in het buitenland tegen dezelfde persoon en wegens dezelfde feiten. In deze aanwijzing worden de procedures beschreven voor het leggen van contact en voor het voeren van overleg tussen leden van het Nederlandse Openbaar Ministerie en de bevoegde autoriteiten van andere EU lidstaten teneinde vast te stellen of er parallelle strafprocedures lopen wegens dezelfde feiten en ten aanzien van dezelfde personen. Naast het voorkomen van schending van het beginsel ‘ne bis in idem’, kan op deze wijze door de Nederlandse officier van justitie, bij voorkeur in een vroegtijdig stadium, een effectieve oplossing wordt bereikt in een strafzaak door samen te werken met partners in het buitenland.

Achtergrond

Aan deze aanwijzing liggen ten grondslag het Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009

over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures en artikel 552l Wetboek van Strafvordering.

Dit kaderbesluit strekt tevens tot het voorkomen van schending van het beginsel ‘ne bis in idem.’1

Het kaderbesluit treedt niet in de plaats van het Europees Verdrag betreffende de overdracht van strafvervolging, ondertekend te Straatsburg op 15 mei 1972 en laat ook andere regelingen betreffende de overdracht van strafvervolging tussen de lidstaten onverlet. Internationale strafrechtelijke samenwerking verloopt via de wederzijdse rechtshulp in strafzaken. Om de samenwerking beter te laten verlopen is in het verleden Eurojust opgericht. Eurojust dient in kennis gesteld te worden in zaken waarin zich rechtsmachtgeschillen voordoen of zich waarschijnlijk zullen voordoen.2

Daarnaast zijn in Nederland Internationale Rechtshulpcentra (IRC’s) opgericht, die de inkomende en uitgaande rechtshulpverzoeken registreren en expertise hebben op de afhandeling hiervan. De IRC’s kunnen een belangrijke rol spelen bij de uitwisseling van informatie over de aard en de stand van parallelle procedures, zoals in het Kaderbesluit bedoeld, en behulpzaam zijn bij het leggen van contact met de autoriteiten in andere lidstaten.

1. Procedure voor het leggen van contact

A. Bij uitgaande verzoeken:

Redelijke gronden

Indien de officier van justitie tijdens het strafrechtelijk onderzoek ‘op redelijke gronden’ aanneemt dat in een andere lidstaat een parallelle strafrechtelijke procedure wegens dezelfde feiten ten aanzien van dezelfde personen wordt gevoerd, die ertoe kan leiden dat er einduitspraken in verschillende lidstaten worden gedaan, dan treedt de officier van justitie, door tussenkomst van het IRC in contact met de andere lidstaat (zie artikel 5 lid 1 van het Kaderbesluit 2009/948/JBZ). Het IRC is behulpzaam in het vinden van de bevoegde autoriteiten in de andere lidstaat en zal daarbij onder meer gebruik kunnen maken van het Europees Justitieel Netwerk, waarvan IRC officieren van justitie lid zijn. Het contact is vormvrij en kan bijvoorbeeld per e-mail plaatsvinden, mits het contact schriftelijk kan worden vastgelegd.3

Van ‘redelijke gronden’ kan ik ieder geval in de volgende gevallen sprake zijn:

  • a. een verdachte voert aan dat er tegen hem in een andere lidstaat een parallelle strafrechtelijke procedure wordt gevoerd. Hierover moet hij wel enigszins concrete verklaringen afleggen dan wel gegevens verstrekken;

  • b. uit een rechtshulpverzoek van een bevoegde autoriteit uit een andere lidstaat blijkt dat er mogelijk een dergelijke procedure loopt;

  • c. een politiële of justitiële autoriteit verstrekt informatie waaruit volgt dat van een parallelle strafrechtelijke procedure sprake kan zijn;

  • d. uit een Nederlands strafrechtelijk onderzoek komt naar voren dat er mogelijk een dergelijke procedure loopt.

De vraag of er al dan niet redelijke gronden bestaan, bepaalt de officier van justitie zelf. Uiteraard is het in het kader van de efficiency van belang om in een zo vroeg mogelijk stadium een parallelle procedure te onderkennen. Zo kan reeds vroegtijdig informatie worden uitgewisseld, bekeken worden of (een gedeelte van) de strafzaak kan worden overgedragen, Europol dan wel Eurojust worden ingeschakeld of andere samenwerkingsverbanden worden voorgesteld (denk aan Joint Investigation Teams).

Minimaal in verzoek op te nemen informatie aan andere lidstaat

De officier van justitie, die in contact wil treden met een bevoegde autoriteit in een andere lidstaat, verstrekt aan deze bevoegde autoriteit in ieder geval de volgende gegevens:

  • de contactgegevens;

  • de feiten en omstandigheden die het voorwerp uitmaken van de strafprocedure;

  • alle relevante identiteitsgegevens van de verdachte en, in voorkomend geval, van slachtoffers;

  • de stand van de procedure, en

  • in voorkomend geval, informatie over de voorlopige hechtenis van de verdachte.

Met het oog op de voortgang van het onderzoek, verdient het aanbeveling om in het verzoek aan te geven binnen welke termijn de bevoegde autoriteit van de andere lidstaat kan antwoorden.

B. Bij inkomende verzoeken:

Minimum aan gegevens in het antwoord te verstrekken informatie

Het verzoek van de bevoegde autoriteit uit een lidstaat komt rechtstreeks bij de officier van justitie binnen of via een IRC. Indien het verzoek rechtstreeks bij de officier van justitie binnenkomt, meldt hij dit bij het IRC.

De officier van justitie antwoordt binnen de gestelde termijn dan wel, indien geen termijn is bepaald, met bekwame spoed of in Nederland een parallelle procedure wordt gevoerd. In ieder geval dient het antwoord de volgende gegevens te bevatten:

  • of een strafrechtelijke procedure wordt of is gevoerd wegens feiten waarvan een aantal of alle overeenstemmen met de strafprocedure die in het informatieverzoek is genoemd en of dezelfde persoon daarbij is betrokken.

Indien bevestigend:

  • de contactgegevens;

  • de stand van de strafrechtelijke procedure of de aard van de einduitspraak.

Het antwoord is vormvrij en kan bijvoorbeeld per e-mail plaatsvinden, mits het contact schriftelijk kan worden vastgelegd. Indien het antwoord niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven stelt de officier van justitie, eventueel door tussenkomst van het IRC, de bevoegde autoriteit gemotiveerd in kennis van de termijn waarbinnen het antwoord kan worden verwacht.

2. Procedure voor rechtstreeks overleg

Wanneer is vastgesteld dat parallelle procedures lopen, treedt de officier van justitie rechtstreeks met de bevoegde autoriteit van een lidstaat in overleg om overeenstemming te bereiken over een effectieve oplossing ter voorkoming van de nadelige gevolgen van de parallelle procedures. Het IRC kan hierbij behulpzaam zijn. De officier van justitie stelt de bevoegde autoriteit op de hoogte van alle belangrijke procedurele maatregelen die in de Nederlandse strafrechtelijke procedure zijn genomen. De bevoegde autoriteit doet dit eveneens ten aanzien van de buitenlandse procedure. Tevens is het aan te bevelen dat de officier van justitie afspraken maakt met de bevoegde autoriteit hoe de uitgewisselde informatie wordt vastgelegd en gebruikt in de strafrechtelijke procedure.

Wanneer door de bevoegde autoriteit specifieke informatie wordt gevraagd waardoor wezenlijke Nederlandse veiligheidsbelangen kunnen worden geschaad of de veiligheid van personen in gevaar zou kunnen komen, kan die informatie door de officier van justitie worden geweigerd.

Er zijn verschillende mogelijkheden voor wat betreft de uitkomsten van het overleg:

  • stopzetting van het onderzoek in Nederland of in het buitenland;

  • overdracht van strafvervolging aan Nederland of aan het buitenland;

  • parallelle onderzoeken uitvoeren in beide lidstaten met duidelijke afspraken voor wat betreft de vraag ‘wie vervolgt welke verdachte(n) voor welke strafbare feiten en waar vindt de vervolging plaats?’;

  • Internationale gemeenschappelijke Onderzoeksteams/ Joint Investigation Teams (JIT’s). Zie hiervoor de Aanwijzing internationale gemeenschappelijke onderzoeksteams van het College PG’s (2008A007).

Zolang er geen overeenstemming is bereikt over de verdere behandeling van de lopende strafrechtelijke procedures, kan de officier van justitie de Nederlandse strafprocedure voortzetten ten aanzien van de strafbare feiten die binnen zijn bevoegdheid vallen. Ingevolge het kaderbesluit 2009/426/JBZ van 16 december 2008 dient Eurojust in kennis te worden gesteld van zaken waarin zich (waarschijnlijk) rechtsmachtgeschillen (zullen) voordoen, uiteraard voor zover de zaken vallen onder de bevoegdheid van Eurojust (zie artikel 4 van het Kaderbesluit uit 2002 genoemd onder voetnoot 2).

Vastlegging

Met het oog op transparantie legt de officier van justitie vast dat de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat is geraadpleegd over de vraag of aldaar een parallelle strafprocedure wordt gevoerd.

Van belang is om daarbij op te nemen of contact is geweest, met wie, welke documenten zijn uitgewisseld en wat de procedure heeft opgeleverd. Deze informatie kan in het procesdossier worden opgenomen.

Taal

Ten behoeve van het rechtstreeks (mondeling) overleg kan elke taal worden gekozen die door beide partijen wordt verstaan en gesproken.

Overgangsrecht

Deze aanwijzing is geldig vanaf de datum van inwerkingtreding.


X Noot
1

Zie ook artikel 54 Schengen Uitvoeringsovereenkomst.

X Noot
2

De rol van Eurojust bestaat erin de coördinatie van de bevoegde autoriteiten in de lidstaten te bevorderen en te zorgen voor een vlottere justitiële samenwerking tussen die autoriteiten. Eurojust is opgericht bij Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2009/426/JBZ inzake het versterken van Eurojust).

X Noot
3

Telefonisch contact tussen de justitiële autoriteiten dient om die reden in een notitie te worden vastgelegd.

Naar boven