Besluit van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 10 mei 2012, nr. WBCTU 2012/1, houdende wijziging van de Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

Gelet op de Wet Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba, het Besluit Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de Regeling Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

Besluit:

ARTIKEL I

De Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt als volgt gewijzigd:

A

2/2.2 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

2.2 Uitleg artikel 1a WTU-BES

Artikel 1a
  • 1. Deze wet is, met uitzondering van hoofdstuk 2, van overeenkomstige toepassing op:

    • a. Nederlanders, geboren buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

    • b. Nederlanders die buiten Bonaire, Sint Eustatius en Saba de Nederlandse nationaliteit verkregen hebben.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, is deze wet niet van overeenkomstige toepassing op Nederlanders die op dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen, indien en voor zover deze wet niet op de vader of de moeder van toepassing is.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, is deze wet evenmin van overeenkomstige toepassing op Nederlanders, die:

    • a. direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een ononderbroken periode van tenminste een jaar hun woonplaats als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen hebben gehad op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius of Saba en die geboren zijn op dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland, dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland de Nederlandse nationaliteit verkregen hebben;

    • b. kinderen zijn van de onder a bedoelde Nederlanders en direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een ononderbroken periode van tenminste een jaar hun woonplaats hebben gehad op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

Toelichting artikel 1a WTU-BES:

De bepalingen van de WTU-BES zijn van overeenkomstige toepassing op:

  • Nederlanders die door geboorte (eerste lid, sub a), naturalisatie of optie (eerste lid, sub b) buiten de eilanden of de openbare lichamen de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen; of

  • Nederlanders, en hun kinderen, die niet direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 tenminste een ononderbroken periode van tenminste een jaar in de openbare lichamen hun woonplaats hebben gehad (derde lid).

De bepalingen van de WTU-BES zijn niet van overeenkomstige toepassing op:

  • a. de eilandskinderen van de openbare lichamen; en

  • b. Nederlandse kinderen die op of in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en waarvan één van de ouders is aan te merken als eilandskind van de openbare lichamen (zie artikel 1a, tweede lid, WTU-BES). Dit is bijvoorbeeld het geval als de ouders primair met het oog op de ziekenhuisbevalling naar de bovengenoemde landen zijn gereisd. Ook deze kinderen zijn eilandskinderen van de openbare lichamen;

  • c. Nederlanders die op dan wel in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het Europese deel van Nederland zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en die direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 een ononderbroken periode van tenminste een jaar in de openbare lichamen woonplaats hebben gehad (zie artikel 1a, derde lid, WTU-BES);

  • d. kinderen van de in het vorige punt genoemde Nederlanders, als ze direct voorafgaand aan 10 oktober 2010 gedurende een ononderbroken periode van tenminste een jaar hun woonplaats hebben gehad op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

Ad a

Onder eilandskinderen van de openbare lichamen wordt verstaan: Nederlanders die op Bonaire, Sint Eustatius of Saba zijn geboren of de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen en hun Nederlandse kinderen, waar dan ook geboren.

Ad c

Voor het begrip ‘woonplaats’ is aangesloten bij de definitie zoals genoemd in artikel 10, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES. Daaruit volgt dat perioden van afwezigheid van de openbare lichamen binnen de referteperiode van een jaar niet in de weg staan aan de behandeling als eilandskind van de openbare lichamen. De duur en de reden van afwezigheid binnen de referteperiode is niet van belang, zolang vaststaat dat de betrokken Nederlander in de referteperiode ononderbroken zijn woonplaats op de openbare lichamen heeft gehad. De referteperiode van een jaar heeft tot doel om te voorkomen dat Nederlanders zich voor 10 oktober 2010 vestigen in de openbare lichamen met het oogmerk behandeld te worden als eilandskind van de openbare lichamen.

Ad d

De periode genoemd onder d wordt niet als onderbroken beschouwd door een verblijf buiten de openbare lichamen voor studiedoeleinden of wegens geneeskundige behandeling. In dat geval zijn de bepalingen van de WTU-BES niet van toepassing.

Als de Nederlander niet binnen een jaar na de voltooiing van zijn studie of de beëindiging van de geneeskundige behandeling is teruggekeerd naar de openbare lichamen, dan wordt de vreemdeling geacht zijn hoofdverblijf te hebben verplaatst. De bepalingen van de WTU-BES zijn in dat geval wel op die vreemdeling van toepassing.

Met het vorenstaande wordt aangesloten bij artikel 4 WTU-BES.

B

2/2.3.2 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

2.3.2 Toelating van rechtswege op grond van artikel 3, vijfde en zesde lid, WTU-BES

Meerderjarige Nederlanders op wie de WTU-BES van toepassing is hebben toelating van rechtswege als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. beschikken over een verklaring van goed gedrag, gedurende de laatste vijf jaren, afgegeven door het bevoegde gezag binnen twee maanden voor hun aankomst in de openbare lichamen of een schriftelijke verklaring waaruit zulks genoegzaam blijkt;

  • b. beschikken over huisvesting;

  • c. beschikken over voldoende middelen van bestaan om in hun levensonderhoud te voorzien. Voor voldoende middelen van bestaan wordt verwezen naar hoofdstuk 3/1.9.3.3 CTU-BES.

De minderjarige Nederlandse kinderen van de bovengenoemde Nederlanders die toelating van rechtswege hebben op grond van artikel 3, vijfde lid, WTU-BES, hebben toelating van rechtswege als één van de ouders het ouderlijk gezag heeft.

Ad a

Dit betekent dat de aanvrager over een verklaring goed gedrag moet beschikken uit alle landen waar de Nederlander de afgelopen 5 jaar heeft verbleven.

C

2/3.1 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

3.1 Bijzondere categorieën

Aan de volgende bijzondere categorieën personen (vreemdelingen of Nederlanders) wordt op aanvraag de toelating van rechtswege in de openbare lichamen toegekend (zie artikel 3, eerste lid, WTU-BES):

  • a. vreemdelingen van overheidswege uitgezonden, zolang zij in overheidsdienst zijn;

  • b. vreemdelingen, die in dienst zijn geweest van een openbaar lichaam en uit dien hoofde pensioen of uitkering bij wijze van pensioen genieten, alsmede de niet hertrouwde weduwen van zodanige vreemdelingen;

  • c. in de openbare lichamen als zodanig toegelaten beroepsconsuls, beroepsconsulaire ambtenaren en ander consulair personeel;

  • d. militairen, gedurende de tijd dat zij in de openbare lichamen zijn gestationeerd;

  • e. opvarenden van tot de zee- of luchtmacht van enige mogendheid behorende schepen of luchtvaartuigen, gedurende de tijd dat de openbare lichamen met toestemming van de bevoegde autoriteit worden aangedaan;

  • f. de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot en minderjarige kinderen van de onder a, b, c en d genoemde vreemdelingen;

  • g. vreemdelingen, in een openbaar lichaam geboren, mits zij de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt, en sinds hun geboorte onafgebroken in de openbare lichamen zijn toegelaten.

Voor vreemdelingen die vallen onder één van de bovengenoemde categorieën is het mvv-vereiste niet van toepassing. Het mvv-vereiste is alleen een afwijzingsgrond voor de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en is geen voorwaarde voor toelating van rechtswege.

Ad a:

Artikel 3, eerste lid, onder a, WTU-BES moet ruim worden uitgelegd. Hieronder vallen in ieder geval:

  • door de overheid van een ander land uitgezonden vreemdelingen, voor de duur dat zij in overheidsdienst zijn;

  • vreemdelingen op wie de WTU-BES van toepassing is en die in dienst van het land Nederland of in dienst van de openbare lichamen zijn aangesteld of die diensten verrichten ten behoeve van de Nederlandse overheid of de openbare lichamen, voor de duur van hun aanstelling, of voor de duur van de diensten verricht ten behoeve van de overheid. Een vreemdeling die al is toegelaten tot de openbare lichamen en in een later stadium bij de Nederlandse overheid of bij de openbare lichamen in dienst treedt, heeft eveneens toelating van rechtswege.

Als de vreemdeling niet meer in overheidsdienst werkzaam is, vervalt zijn toelating van rechtswege (zie artikel 5, aanhef en onder a, WTU-BES). Als hij in de openbare lichamen wil verblijven voor een ander doel, moet hij daartoe een aanvraag om verlening voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd indienen.

Ad b:

Zolang de vreemdeling pensioen of uitkering bij wijze van pensioen ontvangt, dan wel zolang de weduwe of weduwnaar niet is hertrouwd.

Ad c:

Zolang de vreemdeling in consulaire dienst is.

Ad d:

Zolang de vreemdeling militair is en is gestationeerd in de openbare lichamen.

Ad e:

Gedurende de tijd dat de openbare lichamen met toestemming van de bevoegde autoriteit wordt aangedaan.

Ad f:

Zolang de echtgenoot niet van tafel en bed is gescheiden.

Zolang de kinderen minderjarig zijn.

De ongehuwde partner, van vreemde nationaliteit, van een vreemdeling die van rechtswege toelating heeft, kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aanvragen voor een verblijfsdoel verband houdend met gezinshereniging bij partner. De geldigheidsduur van deze verblijfsvergunning is in beginsel een jaar. Als de hoofdpersoon korter dan een jaar van rechtswege is toegelaten, dan is de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de ongehuwde partner daarop afgestemd. Dit geldt ook voor de minderjarige kinderen, als deze kinderen zelf niet de Nederlandse nationaliteit hebben.

Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie

Op grond van artikel 38 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie zijn leden en plaatsvervangend leden van het Hof alsmede hun echtgenoten of geregistreerd partners en minderjarige kinderen voor zover zij met hen een gemeenschappelijke huishouding voeren van rechtswege toegelaten tot de landen, en daarmee in voorkomend geval ook tot de openbare lichamen. Aan de leden en plaatsvervangend leden van het Hof en hun echtgenoten of geregistreerde partners worden geen nadere voorwaarden gesteld voor de uitoefening van een beroep of het verrichten van arbeid.

Gelet op het bovenstaande wordt op aanvraag een verklaring inzake toelating van rechtswege in de openbare lichamen afgegeven aan de leden en plaatsvervangend leden alsmede hun echtgenoten of geregistreerd partners en minderjarige kinderen voor zover zij met hen een gemeenschappelijke huishouding voeren.

D

2/3.2.2 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

3.2.2 Vereiste bescheiden

Bij het indienen van een aanvraag om een verklaring van toelating van rechtswege moeten de volgende gegevens en bescheiden worden verstrekt dan wel overgelegd (door zowel vreemdelingen als Nederlanders):

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding (indien nodig voorzien van een geldig visum);

  • c. door vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a tot en met g, WTU-BES: bescheiden waaruit blijkt dat men behoort tot één van de in artikel 3, eerste lid, onder a tot en met g, WTU-BES genoemde categorieën;

  • d. door Nederlanders als bedoeld in artikel 3, vijfde en zesde lid, WTU-BES:

    • een verklaring van goed gedrag, gedurende de laatste vijf jaren, afgegeven door het bevoegde gezag binnen twee maanden voor aankomst in de openbare lichamen of een schriftelijke verklaring waaruit dit genoegzaam blijkt;

    • bescheiden waaruit blijkt dat men beschikt over huisvesting in de openbare lichamen;

    • bewijs van voldoende middelen van bestaan te weten:

      • volledig ingevulde en ondertekende werkgeversverklaring en een kopie geldig document voor grensoverschrijding van de werkgever;

      • recente verklaring van de Inspecteur der Belastingen van een vastgesteld belastbaar inkomen van ten minste USD 20,112 (als werkgever een eenmansbedrijf of particulier is) of

      • een bankverklaring waaruit blijkt dat wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan.

    • bij kinderen als bedoeld in artikel 3, zesde lid, WTU-BES:

      • een geboorteakte van het kind;

      • indien van toepassing: een bewijs waaruit blijkt dat één van de in het vijfde lid bedoelde ouders het ouderlijk gezag heeft.

  • e. door (plaatsvervangend) leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, hun echtgenoten of geregistreerd partners en hun minderjarige kinderen:

    • het Koninklijk Besluit, houdende de benoeming van de aanvrager tot lid van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie.

    bij hun echtgenoten of geregistreerd partners:

    • een huwelijksakte of akte van geregistreerd partnerschap.

    bij hun minderjarige kinderen:

    • een geboorteakte van het kind;

    • indien van toepassing: een bewijs waaruit blijkt dat een van de ouders (het lid van het Hof of zijn/haar echtgenoot/geregistreerd partner) het ouderlijk gezag heeft.

Bewijs ouderlijk gezag

Dit geldt alleen als uit de geboorteakte blijkt dat het kind niet het biologisch kind is van beide ouders. In dat geval moet een rechterlijke uitspraak overgelegd worden waaruit blijkt dat het ouderlijk gezag / voogdij aan de in de openbare lichamen verblijvende ouder is toegewezen.

E

3/1.12.1 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

1.12.1 Verlengen van de vergunning

Een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd kan worden afgewezen (zie artikel 9, eerste lid, WTU-BES):

  • a. als de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is aangevraagd;

  • b. met het oog op de openbare orde of het algemeen belang, waaronder economische redenen mede worden begrepen;

  • c. als niet kan worden aangetoond dat degene voor wie toelating wordt verzocht over voldoende middelen van bestaan zal beschikken.

Tijdige indiening

De aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is tijdig ingediend, als de aanvraag is ontvangen uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt (zie artikel 5.36, eerste lid, BTU-BES). De aanvraag kan maximaal vier maanden voor het verstrijken van de geldigheidsduur en uiterlijk op de dag van verloop van de geldigheidsduur worden ingediend. De vreemdeling wordt geacht gedurende zijn verlengingsverzoek rechtmatig in de openbare lichamen te verblijven.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd, afloopt (zie artikel 7, vijfde lid, WTU-BES).

Niet-toerekenbaar te laat

Als de aanvraag later is ontvangen en de termijnoverschrijding de vreemdeling niet kan worden toegerekend, dan kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt (zie artikel 5.36, eerste lid, BTU-BES en artikel 7, zesde lid, WTU-BES).

De vraag of de te late ontvangst van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te rekenen, wordt van geval tot geval beoordeeld. Als uitgangspunt geldt dat de vreemdeling zelf de volledige verantwoordelijkheid draagt voor tijdige indiening van de verlengingsaanvraag.

Onderstaande omstandigheden kunnen niet worden aangemerkt als verschoonbare redenen voor termijnoverschrijding:

  • de vreemdeling is er door de overheid niet op gewezen dat zijn vergunning afloopt;

  • vakantie;

  • detentie; en

  • nonchalance.

Als de te late indiening van de aanvraag of de te late verstrekking van de noodzakelijke gegevens of bescheiden niet aan de vreemdeling toe te rekenen is, wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlengen in aansluiting op de verlopen vergunning.

Niet-tijdig, maar binnen de redelijke termijn

Als de aanvraag tot verlenging niet op de uiterste datum is ingediend, maar wel binnen zes maanden na afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, moet de aanvraag wel als een verlengingsaanvraag worden behandeld. Alle vereiste documenten moeten ook binnen die termijn zijn overgelegd (zie artikel 5.38 BTU-BES). De aanvraag wordt in dat geval niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv en ook niet als de vreemdeling weigert een onderzoek naar en zonodig behandeling aan TBC te ondergaan (artikel 5.38, lid 1, BTU-BES).

Bovengenoemde geldt niet als de vreemdeling:

  • zijn hoofdverblijf buiten de openbare lichamen heeft gevestigd; of

  • onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden en die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid (zie artikel 5.38, lid 2, BTU-BES).

Als de aanvraag wordt ingewilligd dan is de ingangsdatum de datum waarop de verlengingsaanvraag is ingediend, tenzij het de vreemdeling niet is toe te rekenen dat de aanvraag te laat is ingediend (zie artikel 7, zesde lid, WTU-BES). Er ontstaat een onderbreking in het verblijfsrecht van de vreemdeling wat gevolgen heeft voor de opbouw van de verdere verblijfsrechten. Als de te late indiening van de aanvraag of de te late verstrekking van de noodzakelijke gegevens of bescheiden niet aan de vreemdeling toe te rekenen is, wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlengen in aansluiting op de verlopen verblijfsvergunning.

Niet-tijdig en niet binnen een redelijke termijn

De niet-tijdig ingediende aanvraag tot het wijzigen of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt gelijkgesteld met een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (zie artikel 5.36, tweede lid, BTU-BES). Dat is het geval als de verlengingsaanvraag na zes maanden, na verloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, is ingediend. Betrokkene heeft in die periode geen verblijfsrecht. Betrokkene moet de afhandeling van de aanvraag in het buitenland afwachten. Als positief op de aanvraag is beslist verkrijgt betrokkene weer toelating tot verblijf in de zin van artikel 6 van de WTU-BES.

F

3/1.12.3.2 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

1.12.3.2 Voortzetting verblijf na intrekking verblijfsvergunning

De aanvraag van de vreemdeling wiens verblijfsvergunning is ingetrokken, maar waarbij de aanvraag nog is ontvangen binnen de redelijke termijn van zes maanden na de datum waarop de intrekkingsbeschikking is bekendgemaakt, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortzetting van verblijf. Het valt onder de categorie ‘niet-tijdig maar binnen de redelijke termijn’. De aanvraag is slechts tijdig als deze is ingediend vóór het tijdstip tot wanneer de verblijfsvergunning is ingetrokken. Als de verblijfsvergunning is ingetrokken tot en met de datum waarop zij is verleend, kan betrokkene per definitie niet tijdig een verlengingsaanvraag indienen. De aanvraag wordt in deze gevallen aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating.

G

3/3.8.3 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

3.8.3 Voortgezet verblijf na vijf jaar

Gedurende vijf jaar na inwerkingtreding van het BTU-BES wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in het kader van ‘voortgezet verblijf’ (zoals opgenomen in artikel 5.2, lid 1 sub e, BTU-BES) verleend aan de vreemdeling die:

  • direct voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit;

  • vijf jaar ononderbroken in de openbare lichamen heeft verbleven;

  • met de vergunning tot tijdelijk verblijf in verband met het verrichten van ‘arbeid in loondienst’ of ‘arbeid als zelfstandige’;

  • toelating tot verblijf heeft behouden in de openbare lichamen en niet het hoofdverblijf buiten de openbare lichamen heeft verplaatst; en

  • voor die arbeid gedurende die periode ononderbroken een tewerkstellingsvergunning is verleend of voor de vreemdeling die arbeid als zelfstandige heeft verricht een vestigings- en directievergunning is verleend (zie artikel 10.1, lid 1, 2 en 3, BTU-BES).

H

3/3.8.4 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

3.8.4 Verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd na vijf jaar

Gedurende vijf jaar na inwerkingtreding van het BTU-BES wordt de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zoals opgenomen in artikel 5.45 BTU-BES) verleend aan de vreemdeling die:

  • direct voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit;

  • vijf jaar ononderbroken in de openbare lichamen heeft verbleven;

  • bij vergunning verleend toegelaten is geweest; en

  • toelating tot verblijf heeft behouden in de openbare lichamen en niet het hoofdverblijf buiten de openbare lichamen heeft verplaatst (zie artikel 10.3, lid 1 en 2, BTU-BES).

De aanvraag wordt beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen en niet op het tijdstip waarop de geldigheidsduur van de oorspronkelijke vergunning afliep (zie artikel 5.51 BTU-BES).

I

4/4.4.4.1 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

4/4.4.4.1 Verblijfsvoorwaarden

  • a. geen gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid (zie artikel 4.1 en artikel 3.7 BTU-BES en hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.4);

  • b. voldoende middelen van bestaan voor de duur van het voorgenomen verblijf in de openbare lichamen en voor de terugreis (zie artikel 4.1 en artikel 3.8 BTU-BES);

  • c. voorwaarden tot het stellen van zekerheid (zie de artikelen 4.1 en 3.9 BTU-BES);

  • d. maximaal acht dagen (zie artikel 4.4, eerste lid, onder d, BTU-BES);

  • e. geldige TWV.

Ad c Voorwaarden tot het stellen van zekerheid

De zekerheid bestaat uit het overleggen van een verklaring van een solvabele derde die zich voor de kosten garant stelt (zie artikel 3.9, tweede lid, onder c, BTU-BES). In dit geval moet deze verklaring door de werkgever worden ondertekend. Van de overige in artikel 3.9, tweede lid, BTU-BES genoemde zekerheidstellingen wordt in beginsel geen gebruik gemaakt.

Ad d Maximaal acht dagen

De vreemdeling moet steeds binnen acht dagen terug reizen naar zijn land van herkomst, omdat zijn vrije termijn maximaal acht dagen is.

Ad e TWV-plicht

De werkgever moet in beginsel in het bezit zijn van een TWV (behoudens uitzonderingen genoemd in artikel 3 Wav BES en de artikelen 7 en 8 Besluit uitvoering Wav BES). Voor de verlening van de TWV voor arbeid voor maximaal 12 weken moet de vreemdeling in het bezit zijn van een bewijs van rechtmatig verblijf. Met het oog daarop kan de vreemdeling zich melden bij de IND-unit Caribisch Nederland, die hem een verklaring afgeeft als aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan (zie artikel 3, derde lid, WTU-BES).

Geen TWV-plicht

De TWV-plicht voor de werkgever geldt niet in het volgende geval:

  • de vreemdeling heeft zijn hoofdverblijf buiten de openbare lichamen; en

  • verricht gedurende maximaal 4 aaneengesloten weken in een periode van 13 weken incidentele arbeid; en

  • de incidentele arbeid bestaat uitsluitend uit werkzaamheden genoemd in artikel 8, onder a, sub 1 tot en met 5, Besluit uitvoering Wav BES., namelijk:

    • 1. het werkzaam zijn in de huishouding van toeristen, indien deze vreemdeling ook al werkzaam is in de huishouding van de desbetreffende toeristen in het land van herkomst;

    • 2. het monteren of repareren van door zijn buiten de openbare lichamen gevestigde werkgever geleverde machines of apparatuur, dan wel het installeren en aanpassen van door zijn buiten de openbare lichamen gevestigde werkgever geleverde software of het instrueren over het gebruik daarvan;

    • 3. het werkzaam zijn als artiest, musicus of beeldend kunstenaar;

    • 4. het werkzaam zijn als accountant, olie-inspecteur, advocaat, bankier of als technicus telecommunicatie in dienst van een werkgever die is gevestigd het buiten het openbaar lichaam waar de werkzaamheden worden verricht;

    • 5. het voeren van zakelijke besprekingen.

Als deze vreemdelingen echter niet onder de omschrijving van artikel 8, onder a, Besluit uitvoering Wav BES vallen, moet de werkgever wel in het bezit zijn van een TWV.

J

7/4 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

4. Verblijfsvoorwaarden

  • a. geldige mvv (zie artikel 9, eerste lid, onder a, en derde lid, WTU-BES en artikel 5.30 BTU-BES);

  • b. geldig document voor grensoverschrijding (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES en artikel 5.31 BTU-BES);

  • c. zelfstandige en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan (zie artikel 9, eerste lid, onder b en c, WTU-BES en artikel 5.32 tot en met 5.34 BTU-BES);

  • d. geen gevaar voor de openbare orde en de nationale veiligheid (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES);

  • e. bereidheid een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan en daaraan mee te werken (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES en artikel 5.35 BTU-BES);

  • f. (voorlopige) inschrijving als voltijdstudent aan een in de CTU-BES genoemde onderwijsinstelling voor hoger onderwijs (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES);

  • g. ondertekening bewustverklaring tijdelijk verblijfsrecht (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES).

Ten aanzien van deze voorwaarden zijn de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 9, eerste lid, WTU-BES van toepassing. Zie hoofdstuk 3.

Ad c Middeleneis

De financiële middelen van de vreemdeling moeten toereikend zijn om zijn studie, kosten van levensonderhoud en het college- of lesgeld te kunnen betalen gedurende de periode dat hij in de openbare lichamen wil verblijven.

Voldoende middelen van bestaan

Om te kunnen beoordelen of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan moet eerst gekeken worden door wie de studie en het verblijf worden bekostigd. Dit kan zijn:

  • a. de vreemdeling zelf of een buiten de openbare lichamen gevestigde persoon of rechtspersoon; of

  • b. door een in de openbare lichamen gevestigde persoon of rechtspersoon.

Ad a. Bekostiging door de vreemdeling of buiten de openbare lichamen gevestigde (rechts)persoon

Middelen van bestaan kunnen dan bijvoorbeeld zijn:

  • 1. een geldelijke bijdrage (bijvoorbeeld een studiebeurs) van een internationale organisatie in het land van herkomst, door of vanwege de Nederlandse regering of van een particulier fonds;

  • 2. een geldelijke bijdrage van de werkgever als sprake is van uitzending van de vreemdeling door zijn werkgever;

  • 3. een geldelijke bijdrage van een familielid of andere persoon in het land van herkomst van de vreemdeling;

  • 4. een geldbedrag (bijvoorbeeld spaargeld) op een bankrekening van de vreemdeling zelf.

Let op:

De vreemdeling die een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor studie heeft ingediend of die in het bezit is van deze verblijfsvergunning, mag zijn studie niet bekostigen door het verrichten van arbeid in loondienst of als zelfstandige. Hij mag wel arbeid verrichten van bijkomstige aard. Zie hiervoor hoofdstuk 3/7.

De geldelijke bijdrage (het bruto-inkomen) die de vreemdeling per maand ontvangt moet tenminste gelijk zijn aan USD 559 per maand, aangevuld met college- of lesgelden.

Als de vreemdeling een bedrag ineens ontvangt voor het gehele studiejaar, moet dit bedrag tenminste gelijk zijn aan 12 x USD 559 + college- of lesgeld.

Voorbeeld

Vincent wil op Saba studeren en heeft een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor studie aangevraagd. Hij krijgt een studiebeurs van een organisatie uit de Verenigde Staten. Deze betaalt de beurs per jaar in zijn geheel uit aan het begin van het studiejaar op de bankrekening van Vincent in de Verenigde Staten. Deze beurs bedraagt voor het eerste studiejaar in totaal USD 25.000. Het collegegeld is USD 15.600 voor het eerste studiejaar (USD 7.800 per semester). Het bruto-inkomen van Vincent moet gelijk zijn aan 12 x USD 559 + USD 15.600 = USD 22.308. Zijn beurs is USD 25.000. Het bruto-inkomen van Vincent, aangevuld met college- of lesgeld, is dus in dit geval voldoende.

Ad b. Bekostiging door een in de openbare lichamen gevestigde persoon of instelling/organisatie

Middelen van bestaan kunnen dan bijvoorbeeld zijn:

  • 1. een geldelijke bijdrage van een in de openbare lichamen gevestigd bedrijf;

  • 2. een geldelijke bijdrage van een in de openbare lichamen gevestigd familielid of andere persoon.

De vreemdeling moet aantonen dat de financiële positie van deze (rechts)persoon toereikend is om de studie, het levensonderhoud en het college- of lesgeld te kunnen bekostigen. Toereikend wil zeggen dat de financier over voldoende middelen van bestaan moet beschikken om in zijn eigen onderhoud (en eventueel in dat van zijn gezin) en dat van de vreemdeling te kunnen voorzien.

Dit betekent dat het bruto-inkomen van de financier op maandbasis tenminste gelijk moeten zijn aan de norm als genoemd in hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.3 + USD 559 + college- of lesgeld (omgerekend naar een maandbedrag).

De financier moet daarnaast een garantverklaring ondertekenen (zie model MBES26 CTU-BES).

De garantverklaring kan niet worden ondertekend door de onderwijsinstelling zelf. Deze zal immers niet de financier zijn van de studie en het levensonderhoud van de vreemdeling.

Bij de berekening van het bruto-inkomen van de in de openbare lichamen gevestigde persoon kan in bepaalde gevallen het inkomen van de echtgenoot of (geregistreerd) partner worden meegeteld. Zie hiervoor de regels in hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.1), De garantverklaring moet dan ook door de echtgenoot of (geregistreerd) partner worden ondertekend.

Zelfstandige middelen van bestaan

Artikel 5.32, eerste lid, BTU-BES bepaalt welke inkomensbronnen in ieder geval zelfstandig zijn. Daarnaast kunnen middelen van bestaan ook zelfstandig zijn als ze afkomstig zijn uit andere inkomensbronnen dan genoemd in artikel 5.32, eerste lid, BTU-BES. Middelen van bestaan die afkomstig zijn uit de in onder ad c en d genoemde inkomensbronnen zijn zelfstandige middelen van bestaan.

Duurzame middelen van bestaan

Middelen van bestaan zijn duurzaam als ze nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven (zie artikel 5.34, eerste lid, BTU-BES en hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.2). Uitzondering: als de student korter dan één jaar in de openbare lichamen wil verblijven voor studie, moeten de middelen van bestaan beschikbaar zijn voor de daadwerkelijke duur van het verblijf. Als hij dus een verblijf van zes maanden voor studie wil, moet hij aantonen dat hij voor die periode over voldoende middelen van bestaan beschikt.

De bekostiging van de studie kan op twee manieren plaatsvinden:

  • a. door een periodieke geldstroom;

  • b. door een geldbedrag op een (buitenlandse) bankrekening.

Ad a. Bekostiging door een periodieke geldstroom

Bekostiging door periodieke betalingen kunnen afkomstig zijn van zowel een buiten als binnen de openbare lichamen gevestigde persoon of instelling. Deze middelen zijn duurzaam als door de vreemdeling voldoende zekerheid is verschaft over het ongestoorde verloop van de periodieke geldstroom aan de hand van een verklaring van een bank.

Ad b. Geld op een (buitenlandse) bankrekening

Als de student beschikt over een bedrag op een (buitenlandse) bankrekening, moet dit bedrag minimaal gelijk zijn aan USD 559 x 12 maanden (of zoveel minder als de daadwerkelijke duur van het verblijf) + het verschuldigde college- of lesgeld. Het geld dat op de (buitenlandse) bankrekening is gestort, hoeft niet afkomstig te zijn van de student zelf. Voorwaarde is wel dat de bankrekening uitsluitend op naam van de student is gesteld.

Ad f. (Voorlopige) inschrijving aan een in de CTU-BES genoemde onderwijsinstelling

De verblijfsvergunning kan worden verleend als sprake is van (voorlopige) inschrijving aan één van de volgende onderwijsinstellingen die voltijds hoger onderwijs aanbieden:

  • 1. Saint James School of Medicine (Bonaire);

  • 2. University of St. Eustatius (St. Eustatius);

  • 3. Saba University (Saba).

De verblijfsvergunning kan ook worden verleend als sprake is van (voorlopige) inschrijving aan een onderwijsinstelling die voltijds hoger onderwijs aanbiedt en die voldoet aan de voorwaarden van de overgangsregeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap betreffende de verkrijging van de status van rechtspersoon voor hoger onderwijs.

(Voorlopige) inschrijving:

De vreemdeling moet aantonen dat hij voor een studie aan één van de hiervoor genoemde in de openbare lichamen gevestigde onderwijsinstellingen voor voltijds hoger onderwijs is of zal worden ingeschreven. Dit kan hij aantonen door een verklaring te overleggen die is afgegeven door het College van Bestuur of het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling.

Ad g Schriftelijke verklaring van tijdelijk verblijf (studentenverklaring)

Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het volgen van een studie is tijdelijk (zie artikel 5.3, tweede lid, onder c, BTU-BES). Dit betekent dat de vreemdeling die een verblijfsvergunning voor studie heeft, bij tussentijdse beëindiging van de studie of als de studie niet tijdig (dus niet binnen de maximale verblijfsduur) is afgerond, de openbare lichamen moet verlaten. De vreemdeling moet een verklaring ondertekenen dat hij ermee bekend is dat hij alleen voor het verblijfsdoel studie in de openbare lichamen mag verblijven.

Voor vreemdelingen met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor studie geldt een maximale verblijfsduur. De maximale verblijfsduur is afhankelijk van de studielast van de studie die wordt gevolgd en bedraagt één jaar meer dan die studielast. Als de vreemdeling de studie niet binnen de maximale verblijfsduur afrondt, is sprake van onvoldoende studievoortgang. In dat geval wordt de verblijfsvergunning niet verlengd en komt de vreemdeling ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor het volgen van een andere studie.

Verandering van studie

Als de vreemdeling tussentijds van studie verandert (van een studie met een studielast van meer dan vier jaar in een andere studie, of andersom), wordt de tijd die al is gestudeerd afgetrokken van de studielast van de nieuwe studie.

Voorbeeld

Alice, van Amerikaanse nationaliteit, gaat geneeskunde studeren (studielast 6 jaar). Maximale verblijfsduur voor deze studie is 7 jaar. Na één jaar breekt zij deze studie af en gaat een hoger beroepsopleiding volgen (studielast 4 jaar). De maximale verblijfsduur is bij deze studie normaliter 5 jaar. Doordat zij al 1 jaar heeft gestudeerd, heeft zij nog een maximale verblijfsduur voor studiedoeleinden van 4 jaar over (4 jaar studielast – 1 jaar al gestudeerd +1 jaar extra).

Als de vreemdeling binnen de maximale verblijfsduur de studie afrondt en een nieuwe studie begint, is de maximale verblijfsduur niet van toepassing. In dat geval is immers geen sprake van onvoldoende studievoortgang. Als hij aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor studie voldoet, wordt opnieuw een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor studie verleend. De berekening van de maximale verblijfsduur begint dan opnieuw.

Voorbeeld

Jason, van Canadese nationaliteit, rondt binnen de maximale verblijfsduur zijn medische studie af. Hij wil nu een ‘master of business administration’ gaan volgen. Omdat hij zijn medische studie binnen de maximale verblijfsduur heeft afgerond, wordt aan hem nu opnieuw een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het volgen van zijn nieuwe studie verleend, mits hij ook aan alle overige voorwaarden voldoet.

Als sprake is van een bachelor/masterstructuur wordt de studielast voor de bacheloropleiding en de masteropleiding bij elkaar opgeteld. De maximale verblijfsduur bedraagt één jaar meer dan die studielast. Het is niet noodzakelijk dat de master aan dezelfde instelling wordt gevolgd als de bachelor. Als de vreemdeling een schakeljaar volgt tussen HBO bachelor en universitaire master wordt de maximale verblijfsduur met één jaar verlengd.

K

8/1 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

1. Inleiding

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan onder voorwaarden worden verleend onder een beperking die verband houdt met verblijf als gepensioneerde of rentenier (zie artikel 7, zevende lid, WTU-BES en artikel 5.2, eerste lid, onder f, BTU-BES).

Het verblijf als gepensioneerde of rentenier moet het algemeen belang dienen van de openbare lichamen. Voor gepensioneerden en renteniers is dat het economisch belang. Dat wil zeggen dat van het verblijf van de vreemdeling als gepensioneerde of rentenier een stimulerende werking uit gaat op de economie van de openbare lichamen.

Gepensioneerde:

Onder een gepensioneerde wordt verstaan een vreemdeling die:

  • a. naar de openbare lichamen komt en een geslaagd beroep doet op de overgangsregeling voor penshonado’s/renteniers in artikel X en XI van de Invoeringswet fiscaal stelsel BES; of

  • b. een pensioenuitkering ontvangt en naar de openbare lichamen komt om zich daar te vestigen en van zijn oude dag te genieten.

Rentenier:

Onder een rentenier wordt verstaan een vermogende vreemdeling die:

  • a. naar de openbare lichamen komt en een geslaagd beroep doet op de overgangsregeling voor penshonado’s/renteniers in artikel X en XI van de Invoeringswet fiscaal stelsel BES; of

  • b. naar de openbare lichamen komt om zich daar te vestigen dan wel tijdelijk te verblijven en van eigen inkomsten, bijvoorbeeld uit eigen vermogen, te leven.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan onder een beperking verband houdend met verblijf als gepensioneerde of rentenier wordt verleend als de vreemdeling voldoet aan de onder paragraaf 2, 3.2 of 4.2 van dit hoofdstuk genoemde voorwaarden. Als hij niet voldoet aan één of meer van deze voorwaarden, wordt de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning afgewezen.

L

8/2 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

2. Vreemdelingen die een beroep doen op de penshonado/rentenierswetgeving

De ‘penshonado/rentenierregeling’ uit de artikelen 23B, 23C, 23D en 23E van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 zal op grond van artikel 13b van de Wet geldstelsel BES na de transitie tot 1 januari 2011 ongewijzigd worden voortgezet. Dit betekent dat voor zover een gepensioneerde of rentenier op het tijdstip onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van de transitie rechten en verplichtingen heeft op grond van genoemde regeling, deze rechten en verplichtingen daarna door blijven lopen.

Overgangsrecht

In artikel X en XI van de Invoeringswet fiscaal stelsel BES is een overgangsrecht opgenomen. In dit overgangsrecht wordt aangegeven dat de ‘penshonado/rentenierregeling’ uit de artikelen 23B, 23C, 23D en 23E van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 wordt voortgezet tot maximaal 1 januari 2015 voor de belastingplichtige die:

  • in de openbare lichamen woont; en

  • een dag voor 1 januari 2011 in aanmerking kwam voor de ‘penshonado/rentenierregeling’; en

  • voldoet aan de gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor de ‘penshonado/rentenierregeling’ zoals genoemd in de artikelen 23B, 23C, 23D en 23E van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943.

In de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 staan de voorwaarden vermeld waaraan een vreemdeling of Nederlander moet voldoen om een beroep te kunnen doen op de ‘penshonado/rentenierregeling’. Eén van de voorwaarden is dat men voor onbepaalde tijd toegelaten moet zijn. Dit betekent dat men in het bezit moet zijn van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of een verklaring dat men toelating van rechtswege heeft, dan wel dat men als Nederlander was toegelaten op grond van artikel 1 Landsverordening toelating en uitzetting.

Het enkel voldoen aan de voorwaarden van de fiscale ‘penshonado/rentenierregeling’ is op zichzelf geen grond voor toelating.

M

8/3.2 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

3.2 Verblijfsvoorwaarden

  • a. geldige MVV (zie artikel 9, eerste lid, onder a, en derde lid, WTU-BES jo. artikel 5.30 BTU-BES);

  • b. geldig document voor grensoverschrijding (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES en artikel 5.31 BTU-BES);

  • c. voldoende middelen van bestaan (zie artikel 9, eerste lid, onder c, WTU-BES en artikel 5.33 BTU-BES);

  • d. zelfstandige en duurzame middelen van bestaan (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES en de artikelen 5.32 en 5.34 BTU-BES);

  • e. de vreemdeling beschikt over passende huisvesting in de openbare lichamen, die als hoofdverblijf van de vreemdeling dient. Deze huisvesting is een woning in eigendom of een huurwoning (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES);

  • f. geen gevaar voor de openbare orde (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES);

  • g. bereidheid een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan en daaraan mee te werken, tenzij de uitzondering van artikel 3.18 RTU BES van toepassing is (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES en artikel 5.35 BTU-BES).

Ten aanzien van deze voorwaarden zijn de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 9, eerste lid, WTU-BES van toepassing. Deze staan in hoofdstuk 3.

Ad c en d.

De middelen van bestaan van een gepensioneerde of rentenier zijn voldoende, zelfstandig en duurzaam als:

  • a. sprake is van inkomsten uit pensioen of uit andere bron van ten minste het normbedrag als genoemd in hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.3;

  • b. over deze inkomsten de verschuldigde premies en belasting worden afgedragen.

Een pensioenuitkering moet op het tijdstip waarop de aanvraag om een verblijfsvergunning is ontvangen of de beschikking wordt gegeven nog ten minste één jaar beschikbaar zijn. Dit kan worden aangetoond met een verklaring of brief van het pensioenfonds.

N

8/3.3 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

3.3 Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document voor grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv welke is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. bewijs van zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan. Te weten:

    • 1. bij renteniers: een verklaring van een bank waarin de hoogte van het saldo van de op naam van de aanvrager gestelde bankrekening(en) staat vermeld; en

    • 2. bij renteniers: een verklaring van een lokaal gevestigde accountant of accountantskantoor waarin de hoogte van het laatstgenoten bruto jaarinkomen van de aanvrager en de hoogte van het vermogen van de aanvrager vermeld staat; en

    • 3. bij gepensioneerden: een verklaring of brief van het pensioenfonds waaruit de hoogte en duur van de ontvangen pensioenuitkering blijkt; en

    • 4. bij renteniers en gepensioneerden: bescheiden betreffende andere middelen van bestaan dan uit pensioen; en

    • 5. bij renteniers en gepensioneerden: verklaring Belastingdienst waaruit blijkt dat de verschuldigde premies en belasting zijn betaald over de inkomsten.

  • d. eigendomsbewijs eigen woning in de openbare lichamen (notariële akte) of een huurovereenkomst van een woning in de openbare lichamen; en

  • e. een uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens waaruit blijkt dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf heeft in de woning genoemd onder d).

  • f. ondertekende antecedentenverklaring (geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • g. bewijs van goed gedrag, afgegeven door een bevoegde autoriteit (niet ouder dan drie maanden op het moment van indiening van de aanvraag);

  • h. bewijs onderzoek TBC;

  • i. kopie bewijs ziektekostenverzekering (geïntegreerd in het aanvraagformulier).

Ad d

Er moet altijd gecontroleerd worden of de vreemdeling hoofdverblijf heeft in de betreffende woning in de openbare lichamen. Dit kan bijvoorbeeld aangetoond worden doordat blijkt dat de vreemdeling op het adres van de woning ingeschreven staat bij Burgerzaken.

Alle stukken moeten zijn opgesteld in het Nederlands of Engels of zijn vertaald door een betrouwbare vertaler.

O

11/5.1 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

5.1 Verblijfsvoorwaarden

  • a. feitelijke gezinsband (zie artikel 5.10, onder c, BTU-BES);

  • b. verblijfsstatus van de hoofdpersoon (zie artikel 5.11, onder a en b, BTU-BES);

  • c. geen polygamie (zie artikel 5.12 BTU-BES);

  • d. samenwoning en een gemeenschappelijke huishouding (zie artikel 5.13, onder a, BTU-BES);

  • e. geldige mvv (zie artikel 9, eerste lid, onder a, en derde lid, WTU BES, artikel 5.14 BTU-BES en artikel 5.30, tweede lid, BTU-BES);

  • f. geldig document voor grensoverschrijding (zie artikel 5.15 BTU-BES);

  • g. geen gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES en artikel 5.16 BTU-BES);

  • h. bereidheid een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan en daaraan mee te werken (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES en artikel 5.17 BTU-BES);

  • i. zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan (zie artikel 9, eerste lid, onder b en c, WTU-BES en artikel 5.33 BTU-BES).

Ad a. Familierechtelijke relatie

Op grond van artikel 5.10, onder c, BTU-BES wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 5.9 BTU-BES, op aanvraag verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van een in de openbare lichamen gevestigde hoofdpersoon. Het kind moet wel onder het rechtmatig gezag van de hoofdpersoon staan. Daarbij geldt als voorwaarde dat het kind naar het oordeel van de Minister feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon.

Het gestelde rechtmatig gezag van de om verblijf vragende echtgenoot, geregistreerd partner of partner van de hoofdpersoon moet in beginsel met gelegaliseerde bescheiden worden aangetoond.

Als het gestelde rechtmatig gezag niet met gelegaliseerde bescheiden wordt aangetoond, wordt de aanvraag afgewezen.

Pleegkind

De aanvraag om een verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 5.9 BTU-BES, wordt niet vanwege het ontbreken van een familierechtelijke relatie afgewezen als het minderjarige kind een pleegkind is van de hoofdpersoon. Daarbij geldt als voorwaarde dat het kind naar het oordeel van de Minister feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon.

Gelegaliseerde akten:

Door middel van officiële gelegaliseerde documenten wordt aangetoond dat de ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger, of (als zij zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben) de autoriteiten in het land van herkomst instemmen met het verblijf van het kind in het gezin van de pleegouders. Alleen als het recht van het land van herkomst dit vereist, is naast instemming van de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger ook instemming van de autoriteiten van het land van herkomst vereist.

De ouders moeten ook het wettelijk gezag over de minderjarige (tijdelijk) aan de pleegouders overdragen. Per land moet onderzocht worden of dit kan via een notariële verklaring of dat de ouders hiervoor een rechtelijke uitspraak nodig hebben.

De ouders verliezen niet het ouderlijk gezag over het kind.

Toestemming voor vertrek naar het buitenland van de andere mede met het gezag belaste ouder

Kinderen die alleen bij moeder of alleen bij vader verblijf aanvragen, terwijl de (biologische) vader of moeder in het land van herkomst achterblijft, moeten, naast de gebruikelijke voorwaarden, aan de volgende voorwaarde voldoen:

  • a. een verklaring dat de vader c.q. moeder toestemming verleent dat het kind bij vader c.q. moeder in de openbare lichamen mag verblijven; of

  • b. een gerechtelijke uitspraak dat het ouderlijk gezag / voogdij aan de in de openbare lichamen verblijvende moeder of vader is toegewezen.

Gelegaliseerde akten:

De familierechtelijke relatie tot degene bij wie verblijf wordt beoogd, wordt door middel van officiële gelegaliseerde bescheiden aangetoond.

Feitelijk behoren tot het gezin

Op grond van artikel 5.10, onder c, BTU-BES wordt de verblijfsvergunning verleend, als het kind feitelijk behoort en al in het buitenland feitelijk behoorde tot het gezin van de in de openbare lichamen wonende ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd. De gezinsband moet al in het buitenland hebben bestaan en het kind moet gaan samenwonen met de ouder(s).

De aanvraag wordt afgewezen, als het kind niet feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de in de openbare lichamen wonende ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd.

Voor de invulling van het begrip feitelijke gezinsband in zaken waarin minderjarige biologische of juridische kinderen bij een in de openbare lichamen verblijvende ouder verblijf vragen, wordt aangesloten bij het begrip familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.

Het gezinsleven tussen ouders en kinderen in de zin van artikel 8 EVRM eindigt slechts in zeer uitzonderlijke situaties. Ook als men niet samenwoont of maar heel kort heeft samengewoond, of er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven als beëindigd te kunnen beschouwen. Alleen de ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing van het kind beëindigt bijvoorbeeld niet het gezinsleven.

Als sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM wordt aangenomen dat een biologisch of juridisch kind feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de ouder(s).

Als sprake is van één of meer van de volgende genoemde omstandigheden wordt, in uitzondering op het bovenstaande, aangenomen dat een kind niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s):

  • i. het kind gaat zelfstandig wonen en in eigen onderhoud voorzien;

  • ii. het kind vormt een zelfstandig gezin door het aangaan van een huwelijk of een relatie;

  • iii. het kind is belast met de zorg voor buitenhuwelijkse kinderen.

Als het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), als daarnaast sprake is van één van de eerste twee hiervóór genoemde omstandigheden.

Met de genoemde uitzonderingsgevallen is duidelijk gemaakt dat er omstandigheden kunnen zijn, waarin geoordeeld kan worden dat het kind niet (meer) feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s). In de eerste twee genoemde omstandigheden kan worden aangenomen dat het kind een zekere mate van zelfstandigheid heeft bereikt. In deze gevallen komt aan de handhaving van een restrictief vreemdelingenbeleid meer gewicht toe dan aan het individuele belang van het kind om alsnog bij zijn ouder(s) in de openbare lichamen te verblijven. De zorg voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, kan uitsluitend tot het oordeel leiden dat het kind niet feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), als het kind daarnaast zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet, óf door het aangaan van een huwelijk of een relatie een zelfstandig gezin heeft gevormd.

Ad b. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

Op grond van artikel 5.11 BTU-BES wordt de verblijfsvergunning verleend, als de hoofdpersoon in de openbare lichamen verblijft als:

  • a. Nederlander;

  • b. houder van een verblijfsvergunning, die niet-tijdelijk is in de zin van artikel 5.3 BTU-BES.

Ad c. Polygamie

Als de referent met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of (geregistreerd) partnerschap is verbonden, wordt op grond van artikel 5.12 BTU-BES geen verblijfsvergunning verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van de referent als:

  • a. de referent in de openbare lichamen al samenleeft met één van de (huwelijks)partners én deze (huwelijks)partner niet de biologische of juridische ouder is van het minderjarige kind.

  • b. de referent in de openbare lichamen al samenleeft met een kind dat is geboren uit een andere (huwelijks)relatie dan die tussen de biologische of juridische ouders van het minderjarige kind.

Ad d. Samenwoning

Op grond van artikel 5.13 BTU-BES wordt de verblijfsvergunning verleend als het minderjarige kind en de hoofdpersoon (gaan) samenwonen.

Ad g. Openbare orde beleid

De verblijfsvergunning wordt op grond van artikel 5.16 BTU-BES verleend als de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid.

Ad i. Middelen

De verblijfsvergunning wordt op grond van artikel 5.18, onder a, BTU-BES verleend als de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan (zie hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.3).

Meetellen gezinsinkomen bij nareizende (voor-)kinderen

Als de hoofdpersoon (de biologische of juridische ouder bij wie de vreemdeling verblijf beoogt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 5.10, aanhef en onder b, BTU-BES met een persoon die houder is van een verblijfsvergunning, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven bruto-inkomen van die persoon – mits deze samenwoont met de hoofdpersoon – worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

Daarbij geldt als aanvullende voorwaarde dat, tenzij de bovenbedoelde partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner biologisch of juridisch ouder van de vreemdeling is, deze een garantstelling moet hebben ondertekend.

P

11/5.2 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

5.2 Vereiste bescheiden

  • a. ingevuld en ondertekend aanvraagformulier;

  • b. kopie geldig document grensoverschrijding, indien nodig voorzien van een geldige mvv, die is afgegeven voor het gevraagde verblijfsdoel;

  • c. kopie geldig document grensoverschrijding van de verblijfgever;

  • d. gelegaliseerde geboorteakte of, als uit de geboorteakte de familierechtelijke relatie tussen vreemdeling en verblijfgever niet blijkt, andere documenten met betrekking tot die familierechtelijke relatie;

  • e. In het geval van een pleegkind:

    • 1. gegevens Voogdijraad waaruit blijkt dat ingestemd wordt met het verblijf van het pleegkind;

    • 2. instemmingsverklaring van de ouders of wettelijke vertegenwoordigers dan wel van de autoriteiten van het land van herkomst dat zij instemmen met het verblijf van het kind in het gezin van de pleegouders;

    • 3. gelegaliseerde bescheiden waaruit blijkt dat de pleegouders het gezag over het pleegkind hebben;

  • f. uittreksel uit de basisadministratie persoonsgegevens waaruit het verblijfsadres en de gezinssamenstelling van de verblijfgever blijken;

  • g. gelegaliseerde bescheiden die het rechtmatig gezag aantonen;

  • h. bijlage verklaring burgerlijke staat (vanaf 16 jaar);

  • i. toestemmingsverklaring en kopie identiteitsbewijs van de achterblijvende ouder (indien gedeeld gezag);

  • j. bewijs van zelfstandige, duurzame en voldoende middelen van bestaan;

  • k. bewijs van rechtmatig verblijf van de verblijfgever;

  • l. bewijs onderzoek TBC;

  • m. ondertekende antecedentenverklaring (vanaf 16 jaar, geïntegreerd in het aanvraagformulier);

  • n. bewijs van goed gedrag (niet ouder dan 3 maanden).

Q

11/6 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

6. Verruimde gezinshereniging

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in het kader van verruimde gezinshereniging kan, op grond van artikel 5.9, lid 2, BTU-BES, op aanvraag worden verleend aan vreemdelingen van 60 jaar of ouder die in de openbare lichamen willen verblijven bij hun kind(eren). Het gaat hier dus om ouders op leeftijd, die bij een volwassen kind willen komen wonen.

De familierechtelijke relatie moet worden aangetoond met officiële gelegaliseerde documenten.

Verder wordt de eis gesteld dat achterlating van de persoon die om toelating verzoekt een onevenredige hardheid oplevert.

R

11/6.1 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

6.1 Bijzondere vereisten voor toelating

De bijzondere vereisten voor toelating zijn de volgende:

  • a. betrokkene is alleenstaande in het land van herkomst; dit moet met gelegaliseerde documenten worden aangetoond;

  • b. (vrijwel) alle kinderen van betrokkene wonen in de openbare lichamen. Als er één of meer kinderen in het land van herkomst wonen die voor de opvang van betrokkene kunnen zorgen, is toelating op grond van dit beleid niet mogelijk;

  • c. alle in de openbare lichamen verblijvende kinderen zijn in het bezit van een verblijfsvergunning die niet-tijdelijk is in de zin van artikel 5.3, lid 3, BTU-BES;

  • d. een van de kinderen beschikt of de kinderen beschikken duurzaam over voldoende middelen van bestaan om mede te kunnen voorzien in de kosten van levensonderhoud van betrokkene. Dit betekent dat kinderen gezamenlijk mogen aantonen aan het middelenvereiste te voldoen.

Ad c. Verblijfsstatus hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt verleend, als de in de openbare lichamen verblijvende kinderen in de openbare lichamen verblijven als:

  • Nederlander;

  • houder van een verblijfsvergunning, die niet-tijdelijk is in de zin van artikel 5.3, lid 3, BTU-BES.

Ad d. Middelen

De verblijfsvergunning wordt niet verleend als één van de kinderen niet duurzaam beschikt of de kinderen niet duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan (zie hoofdstuk 3, paragraaf 1.9.3.3).

S

12/3.1 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

3.1 Verblijfsvoorwaarden

In aanvulling op de algemene voorwaarden voor verblijf gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf als pleegkind de volgende cumulatieve voorwaarden:

  • a. de vreemdeling is minderjarig;

  • b. de vreemdeling wil verblijven in het gezin van een of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 7 WTU-BES;

  • c. het kind bloed- of aanverwant is van de verblijfgever;

  • d. in het land van herkomst is voor de vreemdeling naar het oordeel van de Minister geen aanvaardbare toekomst weggelegd;

  • e. de aspirant-pleegouders zijn in staat de vreemdeling een goede opvoeding en verzorging te geven;

  • f. bij de aanvraag wordt een medische verklaring overgelegd en een garantverklaring ondertekend;

  • g. de aspirant-pleegouders hebben het gezag over het kind;

  • h. de aspirant-pleegouders dienen zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan (zie artikel 9, eerste lid, onder b en c, WTU-BES en artikel 5.33 BTU-BES).

Ad c.

Verblijf kan alleen worden verleend wanneer de verblijfgever de grootouder, broer, zuster, oom of tante van het pleegkind is.

Ad d.

Het is niet mogelijk een vast kader te geven wanneer wel of geen sprake is van een onaanvaardbare toekomst in het land van herkomst. Bij elke aanvraag wordt gekeken naar de individuele omstandigheden van het kind. Hierbij wordt gekeken naar de omstandigheden waaronder het kind leeft in het land van herkomst en de omstandigheden waaronder kinderen in vergelijkbare situaties in dat land leven.

Zo zijn factoren als armoede, alleenstaande ouders en werkloosheid op zichzelf geen factoren die van belang zijn bij de beslissing of een minderjarige wel of niet als pleegkind naar de openbare lichamen kan komen. Dit kunnen omstandigheden zijn die voor vele gezinnen met kinderen of alleenstaande ouders met kinderen gelden.

Wanneer deze omstandigheden er echter voor zorgen dat het kind, in vergelijking met andere kinderen van dezelfde leeftijd in dat land, wordt uitgesloten van zaken als bijvoorbeeld onderwijs en medische zorg en daardoor niet in staat zal zijn voor zichzelf een goede toekomst op te bouwen, dan wegen deze factoren, voor dat specifieke kind, anders.

De aspirant pleegouders overleggen een schriftelijke motivering van de bijzondere omstandigheden van het kind of die van de familieleden in het land van herkomst, waaruit blijkt dat het kind niet of bezwaarlijk kan worden verzorgd door de ouders of familieleden die in het land van herkomst wonen al dan niet met (financiële) steun van familieleden die in de openbare lichamen verblijven.

Ad e.

Zo nodig wint de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel aanvullende gegevens in bij de Voogdijraad over de geschiktheid van de aspirant pleegouders voor de verzorging en opvoeding van het kind.

Ad f.

De aanvraag wordt afgewezen als uit de medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse pleegkind niet blijkt dat in redelijkheid niet valt aan te nemen dat het kind lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

Dit vereiste zal er echter niet toe leiden dat een gehandicapt kind niet zou kunnen worden opgenomen. De Voogdijraad doet hier een uitspraak over.

Uit de medische verklaring moet blijken dat het kind is getest op TBC. Een onderzoek op TBC is verplicht, tenzij het kind de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen die zijn vrijgesteld van de verplichting een TBC onderzoek te ondergaan.

Wanneer dit niet uit de medische verklaring blijkt, moet het kind (in de openbare lichamen) alsnog een TBC onderzoek ondergaan. Alleen wanneer niet aan dit onderzoek wordt meegewerkt of wanneer het kind weigert mee te werken aan de behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen, wordt de aanvraag met toepassing van artikel WTU-BES afgewezen.

Ad g.

De aanvraag wordt afgewezen als niet door middel van officiële gelegaliseerde documenten wordt aangetoond dat de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger, of (indien zij zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben) de autoriteiten in het land van herkomst instemmen met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders. Alleen als het recht van het land van herkomst dit vereist, is naast instemming van de ouder(s) of de wettelijke vertegenwoordiger ook instemming van de autoriteiten van het land van herkomst vereist.

De ouders moeten ook het wettelijk gezag over de minderjarige (tijdelijk) aan de aspirant pleegouders overdragen. Per land moet onderzocht te worden of dit kan via een notariële verklaring of dat de ouders hiervoor een rechterlijke uitspraak nodig hebben.

De ouders verliezen niet het ouderlijk gezag over het kind.

Ad h.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend als de aspirant-pleegouders niet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Als het familielid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt een echtgenoot of partner heeft, kan het inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van het gezinsinkomen. Als aanvullende voorwaarde geldt dan dat ondertekening van de garantverklaring, bedoeld in artikel art. 3.9, lid 2, onder c, BTU-BES geschiedt door de hoofdpersoon en bedoelde partner.

T

15/3.1 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

3.1 Verblijfsvoorwaarden

Het gaat hier om vreemdelingen die als echtgenoot, (geregistreerd) partner, meerderjarig kind, als ouder of ander gezinslid in het kader van gezinsvorming of (verruimde) gezinshereniging verblijf in de openbare lichamen hebben gehad.

  • a. Geldig document voor grensoverschrijding (zie artikel 5.31 BTU-BES);

  • b. Zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan (zie artikel 9, eerste lid, onder b en c, WTU-BES en de artikelen 5.32 tot en met 5.34 BTU-BES);

  • c. Geen gevaar voor de openbare orde en de nationale veiligheid (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU- BES);

  • d. De vreemdeling moet zelf verblijf hebben gehad bij een houder van een verblijfsvergunning van niet-tijdelijke aard.

  • e. De vreemdeling dient gedurende de gehele eerder verblijfsperiode aan alle voorwaarden voor verblijf te hebben voldaan.

Ad b.

Als het gaat om een meerderjarig kind dat nog feitelijk bij zijn ouders woont, studeert en financieel afhankelijk is van zijn ouders, dan mag het inkomen van de ouders meegenomen worden bij de middeleneis.

Ad d.

De (huwelijks)partner van een vreemdeling die zelf toegelaten is als student komt niet in aanmerking voor voortgezet verblijf. Dit zou immers betekenen dat de afhankelijke vreemdeling sneller in een betere verblijfsrechtelijke positie terecht zou komen dan de verblijfgever.

Ad e.

Dat de relatie op het moment van aanvragen van de vergunning voor voortgezet verblijf is verbroken, is niet van belang. Wel is van belang dat gedurende de voorafgaande periode van vijf jaar aan alle voorwaarden voor verblijf is voldaan en dat nog steeds aan de voorwaarden van artikel 9 WTU-BES wordt voldaan. Wanneer de relatie binnen een periode van vijf jaar is verbroken bestaat er in beginsel, geen recht op voortgezet verblijf.

Voorbeeld 1:

Een echtpaar is gedurende zes jaar gehuwd geweest. Gedurende de afgelopen vijf jaar heeft de vrouw verblijf bij haar echtgenoot gehad. Gedurende deze periode is aan alle voorwaarden voor verblijf voldaan. De echtgenote verzoekt om voortgezet verblijf, omdat zij inmiddels gescheiden is van haar echtgenoot. Zij kan, mits zij aan de voorwaarden voor verblijf voldoet, in het bezit gesteld worden van de verblijfsvergunning.

Voorbeeld 2:

Een man en vrouw hebben al gedurende acht jaar een relatie. De man heeft gedurende de afgelopen vijf jaar verblijf bij haar gehad. De man en vrouw hebben nog steeds een relatie en blijven bij elkaar wonen. Toch wil de man een verblijfsvergunning aanvragen in het kader van voortgezet verblijf. Wanneer aan de voorwaarden voor verblijf wordt voldaan, krijgt de man de gevraagde verblijfsvergunning. Dat hij nog steeds een relatie met zijn vriendin heeft is geen reden de man te verplichten de afhankelijke verblijfsvergunning – afhankelijk van de relatie met zijn vriendin – te houden.

Uitzondering op deze regel zijn:

  • vreemdelingen van wie de verblijfsgever binnen de periode van 5 jaar is overleden (zie paragraaf 4).

  • vreemdelingen van wie de relatie binnen 5 jaar is verbroken vanwege geweld (zie paragraaf 5).

  • gezinsleden van een verblijfgever die verblijf heeft verband houdend met bescherming. Deze gezinsleden komen niet in aanmerking voor voortgezet verblijf zolang de verblijfgever zelf niet over een zelfstandige verblijfsvergunning beschikt. Op deze manier komen de van de verblijfgever afhankelijke gezinsleden niet (eerder) in een betere verblijfsrechtelijke positie dan de vreemdeling voor wie zij voor hun verblijf afhankelijk zijn.

Wanneer vastgesteld wordt dat een vreemdeling niet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf voldoet en niet tot inwilliging van de aanvraag kan worden overgegaan, wordt altijd rekening gehouden met de werking van artikel 8 EVRM. In sommige gevallen kan er toch reden bestaan om de vreemdeling voortzetting van het verblijf toe te staan, zonder verblijf onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ te verlenen. Het verblijf dat dan verleend wordt, is verblijf in het kader van artikel 8 EVRM.

Bij de beoordeling of artikel 8 EVRM aanleiding vormt om toch voortzetting van het verblijf toe te staan moet gedacht worden aan de volgende omstandigheden:

  • a. na verbreking van de(huwelijks) relatie blijft er familie- of gezinsleven bestaan tussen ouder en kind ook al is er geen sprake meer van feitelijke samenwoning:

  • b. de ouder draagt aantoonbaar en wezenlijk bij aan de opvoeding en verzorging van het kind. Het gaat hier om meer dan regelmatig geld over maken, er moet sprake zijn van een grote mate van persoonlijke betrokkenheid bij het kind.

In dergelijke gevallen wordt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning slechts verleend voor de duur van maximaal één jaar. Bij elk verzoek om verlenging dient vastgesteld te worden dat de bijzondere gezinsband nog steeds bestaat.

Voorbeeld 1:

Uit de (huwelijks)relatie is een kind geboren. Het kind is acht jaar oud en gaat naar school. Het kind heeft een dubbele nationaliteit, de Nederlandse en de Venezolaanse. Het kind woont bij zijn moeder, maar de vader brengt en haalt het kind twee dagen in de week naar en van school. Het kind eet dan bij hem. Hij heeft samen met de moeder regelmatig contact met de school over de voortgang van het kind en wanneer er belangrijke beslissingen genomen moeten worden doen de ouders dit samen. De ouders hebben nog regelmatig contact over het kind. De vader draagt ook bij in de kosten van levensonderhoud van het kind. De ouders zijn voor deze regeling niet naar een rechter geweest. Zij hebben de afspraken in goede harmonie gemaakt en houden zich er ook aan.

Voorbeeld 2:

Uit de (huwelijks)relatie is een kind geboren. Het kind is 12 jaar oud en gaat naar school. Het kind heeft een dubbele nationaliteit, de Nederlandse en de Venezolaanse. De vader geeft, af en toe, geld aan de moeder voor het levensonderhoud van het kind. Soms ziet hij het kind wanneer zijn ex-partner zijn familie bezoekt. Hij gaat nooit alleen met zijn kind op stap en is niet betrokken bij de opvoeding van het kind.

In dit geval is er geen noemenswaardige band tussen vader en kind en ook geen reden om daarom woonachtig te blijven op de openbare lichamen.

Er kan ook sprake zijn van objectieve belemmeringen om het gezinsleven buiten de openbare lichamen voort te zetten. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan:

  • 1. een ouder die verblijf heeft in de openbare lichamen verband houdend met bescherming. Van die ouder kan niet verwacht worden dat hij terugkeert naar zijn land van herkomst om zijn kind te bezoeken;

  • 2. een kind dat niet toegelaten wordt tot het land van herkomst van de ouder met wie het geacht wordt te vertrekken.

Ad 1 en 2:

In dat geval is het volgende van belang: hij die stelt toont aan. Niet de IND-unit Caribisch Nederland toont aan dat het niet zo is, de vreemdeling bewijst dat het wel zo is.

Een ouder die verblijf heeft verband houdend met bescherming, maar die niet betrokken is bij het leven van zijn biologische kind, vormt geen objectieve belemmering. Dat de vertrekkende ouder ‘hoopt’ dat deze ouder in de toekomst wel betrokken wil zijn bij het leven van het bewuste kind is onvoldoende reden om op dit moment een objectieve belemmering aan te nemen.

Een vrouw die stelt dat haar kind niet zal worden toegelaten tot het land waar zij naar toe terug moet keren, dient dit aan te tonen door het overleggen van een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van dat land. Uit deze verklaring moet blijken dat het kind niet wordt toegelaten tot het land van herkomst van de moeder.

U

19/2 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

2. Bezwaar en beroep algemeen

Het indienen van bezwaar is niet verplicht (zie artikel 54 WarBES). Dit betekent dat een vreemdeling rechtstreeks bij het Gerecht in Eerste Aanleg in beroep kan gaan tegen een beschikking van de IND-unit Caribisch Nederland.

De IND-unit Caribisch Nederland kan besluiten een dergelijk beroepschrift als een bezwaarschrift te behandelen. Dit gebeurt in de volgende gevallen:

  • als in de beschikking is aangegeven dat tegen de beschikking bezwaar kan worden ingediend;

  • als er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden;

  • als er aanleiding is de vreemdeling omtrent het bezwaarschrift te horen.

Daarnaast kan het Gerecht in eerste aanleg de IND-unit Caribisch Nederland voorafgaande aan de openbare behandeling van het beroepschrift verzoeken om binnen een bepaalde termijn te verklaren of de IND-unit Caribisch Nederland bereid is de beschikking in heroverweging te nemen.

V

19/2.1 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

2.1 Vereisten voor de indiening van bezwaar

Wanneer de IND-unit Caribisch Nederland van plan is om voorafgaand aan een beroepschrift een bezwaarschrift te behandelen, dan wordt de mogelijkheid om bezwaar in te dienen in de beschikking opgenomen (zie artikel 56, vierde lid, WarBES).

Een bezwaarschrift in mvv-zaken moet worden toegezonden aan de IND-unit Caribisch Nederland.

Tegen de afwijzing van een verzoek verband houdende met bescherming als bedoeld in artikel 12a WTU-BES moet rechtstreeks beroep worden ingesteld.

In een bezwaarschrift moet de volgende informatie staan (artikel 57, vierde lid, WarBES):

  • a. de naam, voornaam en de woonplaats van de indiener en, indien het door een gemachtigde wordt ingediend, tevens de naam, voornamen en woonplaats van de gemachtigde;

  • b. een duidelijke omschrijving van de beschikking waartegen het bezwaarschrift zich richt;

  • c. de gronden waarop het bezwaar berust, waaronder het belang dat de bezwaarde bij de beschikking heeft;

  • d. een duidelijke omschrijving wat de indiener met dit bezwaarschrift wil bereiken;

  • e. de ondertekening door de indiener of zijn gemachtigde;

  • f. de keuze van een woonplaats in de openbare lichamen, indien de indiener geen woonplaats heeft in de openbare lichamen.

Bij het bezwaarschrift worden zo mogelijk een kopie van de beschikking en de overige op de beschikking betrekking hebbende stukken overgelegd.

Ad a:

De bezwaartermijn bedraagt, in afwijking van de WarBES, vier weken.

Ad b:

Een bezwaarschrift mag worden ingediend door de volgende personen (zie artikel 7, WarBES):

Natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen. Natuurlijke personen zijn levende personen, rechtspersonen zijn instanties die volgens het Burgerlijk Wetboek BES in bepaalde gevallen als personen mogen handelen, zoals een vennootschap of een pensioenfonds.

Wanneer een bezwaarschrift niet voldoet aan (één van) de hierboven genoemde vereisten, dan stelt de IND-unit Caribisch Nederland de indiener van het bezwaarschrift in de gelegenheid om binnen een termijn van twee weken alsnog het verzuim te herstellen.

Uitstel van indiening nadere gronden

De IND-unit Caribisch Nederland verleent voor het indienen van de nadere gronden, als bedoeld in artikel 57, vierde lid, onder c, WarBES, bij het bezwaarschrift uitstel:

  • a. Bij het niet tijdig beschikbaar zijn van een tolk: tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal wel beschikbaar is, als de indiener van het verzoek om uitstel schriftelijk kan aantonen dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is.

  • b. Bij plotselinge ziekte van de advocaat: tot vijf werkdagen (vanaf datum ziekte) voor zaken waarin de termijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt.

  • c. Bij plotselinge ziekte van de vreemdeling: tot vijf werkdagen na zijn herstel als de ziekte door het overleggen van een medische verklaring is aangetoond.

  • d. Bij vakantie van rechtshulpverleners: vijf werkdagen na de vakantie van de rechtshulpverlener als de vakantie ten minste één maand van tevoren schriftelijk is gemeld aan de IND-unit Caribisch Nederland.

Ad a:

Als de besproken tolk een al gemaakte afspraak afzegt, komt dit voor rekening van de vreemdeling, tenzij sprake is van overmacht van de zijde van de tolk.

Ad b:

Als door het uitstel de benodigde tolk niet tijdig beschikbaar is, geldt het gestelde onder a. Na afloop van de uitsteltermijn van vijf werkdagen gaat de IND-unit Caribisch Nederland ervan uit dat de zaken van de betreffende advocaat door de kantoorgenoten of collega’s zijn overgenomen.

Ad d:

Voor eenmanskantoren wordt op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn bepaald. Als uit het dossier blijkt dat de betrokken rechtshulpverlener al in eerdere fase van de procedure als rechtshulpverlener/gemachtigde is opgetreden, dan willigt de IND-unit Caribisch Nederland het verzoek om uitstel in.

De IND-unit Caribisch Nederland wijst een verzoek om uitstel af bij wijziging van de rechtshulpverlener.

Bij niet of niet tijdige indiening van de gronden het bezwaar verklaart de IND-unit Caribisch Nederland het bezwaarschrift niet-ontvankelijk.

De IND-unit Caribisch Nederland streeft er naar om binnen uiterlijk vier maanden na de datum van indiening op het bezwaarschrift te beslissen (zie artikel 69, eerste lid, WarBES).

Als de IND-unit Caribisch Nederland de streeftermijn niet haalt, verlengt de IND-unit Caribisch Nederland deze termijn eenmaal met ten hoogste dertig dagen. De IND-unit Caribisch Nederland zendt hiervan tijdig bericht aan de bezwaarde en eventuele andere partijen.

W

19/2.2 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

2.2 Opschorting van de werking van het (afwijzende) besluit

Beschikkingen genomen op grond van de WTU-BES hebben onmiddellijke werking. Het instellen van een rechtsmiddel schorst de werking ervan in beginsel niet. In individuele gevallen kan dit anders worden bepaald. In de volgende situaties zal de IND-unit Caribisch Nederland hiertoe in ieder geval niet overgaan), indien:

  • de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde is afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv (zie artikel 9, eerste lid, onder a, WTU-BES of wegens gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES);

  • de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is afgewezen of de aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning of de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is ingetrokken wegens een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES);

  • de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is afgewezen of de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is ingetrokken wegens een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES).

De vreemdeling kan het Gerecht in Eerste Aanleg verzoeken om de werking van een beschikking waartegen beroep bij het Gerecht in Eerste Aanleg of bezwaar bij de IND-unit Caribisch Nederland is ingediend geheel of gedeeltelijk te schorsen (zie artikel 85, eerste lid, WarBES). Ook kan de vreemdeling een verzoek om een voorlopige voorziening indienen (zie paragraaf 9.1.3) ter voorkoming van onevenredig nadeel. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de vreemdeling meent dat er redenen zijn om niet uitgezet te worden zolang zijn aanwezigheid nog nodig is voor de behandeling van het bezwaar- of beroepschrift of indien de uitzetting een schending meebrengt van de non-refoulement verplichtingen (zie voor non-refoulement hoofdstuk 16 CTU-BES).

Wanneer het Gerecht in Eerste Aanleg een verzoek om schorsing toewijst, wordt de werking van de beschikking onmiddellijk gestuit totdat over het beroep uitspraak is gedaan (zie artikel 88 WarBES).

De vreemdeling kan ook een verzoek om schorsing indienen hangende het hoger beroep (zie artikel 94 WarBES).

Aantekening

In het geval de vreemdeling een rechtsmiddel aanwendt maakt de IND-unit Caribisch Nederland een aantekening wat dit voor de opschorting van het aangezegde vertrek van de vreemdeling betekent. De IND-unit Caribisch Nederland stelt of plaatst in het identiteitspapier/document voor grensoverschrijding van een vreemdeling een aantekening waaruit blijkt dat op welke datum bezwaar of beroep en/of een voorlopige voorziening is ingediend. In het geval van een lopende procedure over bescherming maakt de IND-unit Caribisch Nederland de aantekening op een los inlegblad.

Ook tekent de IND-unit Caribisch Nederland aan of de vreemdeling dit rechtsmiddel mag afwachten en of de vreemdeling gedurende deze periode mag werken. Tenslotte geeft de IND-unit Caribisch Nederland aan tot wanneer de aantekening geldig blijft. Indien niet bekend is op welke datum de uitspraak bekend, vermeldt de IND-unit Caribisch Nederland een datum waarbinnen redelijkerwijs de beslissing of uitspraak te verwachten is.

In het geval de vreemdeling bezwaar of beroep instelt tegen een beschikking waarbij hem verder verblijf wordt ontzegd, neemt de IND-unit Caribisch Nederland het verblijfsdocument niet in als de uitzetting hangende het bezwaar of beroep mag worden afgewacht.

De IND-unit Caribisch Nederland haalt de genoemde aantekening door als het bezwaarschrift ongegrond is verklaard. Deze doorhaling wordt door de ambtenaar die de doorhaling verricht gedateerd en van zijn paraaf voorzien.

X

19/2.4 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

2.4 Beroep

De IND-unit Caribisch Nederland is verplicht om bij de beschikking mededeling te doen van de mogelijkheid van het indienen van beroep en de termijn waarbinnen het beroepschrift moet zijn ingediend bij het Gerecht in Eerste Aanleg (artikel 16, lid 4, WarBES). De beroepstermijn bedraagt, in afwijking van de WarBES, vier weken.

Wanneer een vreemdeling beroep indient, moet hij een kopie van het beroepschrift aan de IND-unit Caribisch Nederland verzenden.

Als betrokkene verblijft op Bonaire, dan moet het beroepschrift worden gestuurd naar de Griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg te Bonaire.

Als betrokkene verblijft op Saba of Sint Eustatius, dan moet het beroepschrift worden gestuurd naar de Griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg te Sint Maarten.

De IND-unit Caribisch Nederland kan, in het geval gewichtige redenen daartoe aanleiding geven, het verstrekken van inlichtingen of stukken weigeren dan wel meedelen dat uitsluitend het Gerecht in Eerste Aanleg kennis mag nemen van de verstrekte inlichtingen of stukken. Hiervan is sprake als de beslissing berust op vertrouwelijke informatie.

Het Gerecht in Eerste Aanleg kan aanvullende informatie inwinnen bij de IND-unit Caribisch Nederland, maar ook bij andere overheidsinstanties.

Y

19/2.5 Circulaire Toelating en Uitzetting Bonaire, Sint Eustatius en Saba komt te luiden:

2.5 Hoger beroep

Een vreemdeling kan in hoger beroep gaan bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao en Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Wanneer een vreemdeling in hoger beroep gaat, moet hij een kopie van het hoger beroepschrift aan de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel (dus de IND-unit Caribisch Nederland) verzenden.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 10 mei 2012

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

TOELICHTING

Onderdeelsgewijs

A

In deze paragraaf is wordt onder andere aangegeven op welke categorieën de WTU-BES niet van toepassing is. Bij categorie d wordt aangegeven de genoemde periode niet als ononderbroken wordt beschouwd, als het kind voor studiedoeleinden of wegens geneeskundige behandeling buiten de openbare lichamen heeft verbleven. Het kind moet wel binnen een jaar na beëindiging van de studie of geneeskundige behandeling terugkeren naar de openbare lichamen.

Hierbij is aansluiting gezocht bij artikel 4 WTU-BES.

B

Meerderjarige Nederlanders op wie de WTU-BES van toepassing is hebben toelating van rechtswege als zij onder andere beschikken over voldoende middelen van bestaan om in hun levensonderhoud te voorzien. In deze paragraaf is de middeleneis verduidelijkt door de verwijzing naar hoofdstuk 3/1.9.3.3 CTU-BES.

C, D

Op grond van artikel 38 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie zijn leden en plaatsvervangend leden van het Hof alsmede hun echtgenoten of geregistreerd partners en minderjarige kinderen voor zover zij met hen een gemeenschappelijke huishouding voeren van rechtswege toegelaten tot de openbare lichamen. Deze categorie ontleent de toelating van rechtswege aan de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie. De leden van deze categorie kunnen echter wel op aanvraag een verklaring betreffende toelating van rechtswege als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de WTU-BES ontvangen. Tevens mogen aan leden en plaatsvervangend leden van het Hof en hun familieleden geen nadere voorwaarden worden gesteld voor de uitoefening van een beroep of het verrichten van arbeid. Aan deze paragrafen is voornoemde categorie toegevoegd en wordt apart aangegeven welke bescheiden leden en plaatsvervangend leden van het Hof en hun familieleden moeten overleggen.

E, F

De redelijke termijn wordt van twee jaar teruggebracht naar zes maanden. Gezien de kleinschaligheid van de openbare lichamen wordt een redelijke termijn van zes maanden als passender beschouwd.

G

Deze paragraaf is conform artikel 10.1 BTU-BES aangepast. Door het ontbreken van het woord ‘gedurende’ had de paragraaf een andere betekenis dan bedoeld in artikel 10.1 BTU-BES.

Verder is een foutieve verwijzing naar de BTU-BES verbeterd.

H

Deze paragraaf is conform artikel 10.3 BTU-BES aangepast. Door het ontbreken van het woord ‘gedurende’ had de paragraaf een andere betekenis dan bedoeld in artikel 10.3 BTU-BES.

I

In deze paragraaf is verduidelijkt wat onder incidentele arbeid wordt verstaan door artikel 8, onder a, sub 1 tot en met 5, Besluit uitvoering Wav BES uit te schrijven.

J

In deze paragraaf zijn de onderwijsinstellingen gewijzigd. De Xavier University of Medicine Foundation (Bonaire) is verplaatst naar Curaçao. De Saint James School of Medicine is nieuw op Bonaire gevestigd. Verder stond de University of St. Eustatius (St. Eustatius) tweemaal vermeld. Eén vermelding is weggehaald.

K

In deze paragraaf is een foutieve verwijzing naar een paragraaf in de CTU-BES verbeterd.

L

De tekst over het overgangsrecht van de ‘penshonado/rentenierregeling’ is opgenomen in de CTU-BES ter verduidelijking van het feit dat dit overgangsrecht geldt tot 1 januari 2015.

M, N

Bij de totstandkoming van de CTU-BES is de eis opgenomen dat een rentenier een woning in de openbare lichamen in eigendom dient te hebben die op datum van aankoop een waarde in het economische verkeer had van ten minste USD 250.000. In de LTU waren twee groepen gepensioneerden/renteniers te onderscheiden, namelijk de groep van gepensioneerden/renteniers die een beroep deed op de penshonado/renteniers wetgeving en de groep van gepensioneerden/renteniers die géén beroep deed op de penshonado/renteniers wetgeving. In de LTU werd de eis om een woning in bezit te hebben alleen gesteld bij de groep die een beroep deed op de penshonado/renteniers wetgeving. Abusievelijk is de eis om een woning in bezit te hebben als voorwaarde gesteld bij de verblijfsvergunning voor reguliere gepensioneerden en renteniers. In deze paragraaf is de fout hersteld.

De eis om over passende huisvesting te beschikken is in de plaats gekomen van de eis dat iemand een woning in het bezit moet hebben. De eis van passende huisvesting is een voorwaarde die wordt gesteld in het algemeen belang, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder b, WTU-BES.

Tevens zijn in deze paragrafen taalkundige verbeteringen aangebracht.

O, P

De uitzondering om pleegkinderen die naar oordeel van de Minister feitelijk behoort en al in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon in aanmerking te laten komen voor verblijf in de openbare lichamen is de volgende. In de regelgeving was niet voorzien in de groep pleegkinderen die in het land van herkomst reeds tot het gezin behoorde. Een pleegkind is echter wel een juridisch kind van het gezin. Door hierover niets in de regelgeving op te nemen wordt deze groep benadeeld. Dit is in deze paragraaf hersteld.

Q

In deze paragraaf is de leeftijd van de vreemdelingen die in het kader van verruimde gezinshereniging wil verblijven bij hun kind(eren) verlaagd van 65 naar 60 jaar. De reden hiervoor is dat de pensioengerechtigde leeftijd op de openbare lichamen 60 jaar is. In het geval dat in de toekomst de pensioengerechtigde leeftijd op de openbare lichamen wordt verhoogd, zal de leeftijd in deze paragraaf daarop worden aangepast.

R

In deze paragraaf is de term ‘sterk verblijfsrecht’ veranderd in ‘niet-tijdelijk in de zin van artikel 5.3 BTU-BES.

S

In deze paragraaf is een foutieve verwijzing naar de BTU-BES verbeterd. Verder is bij de voorwaarde dat de aspirant-pleegouders dienen te beschikken over voldoende middelen van bestaan toegevoegd dat deze middelen zelfstandig en duurzaam dienen te zijn.

T

In deze paragraaf is bij de voorwaarden om in het bezit gesteld te worden van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ een uitzondering opgenomen voor wat de middeleneis betreft. Indien het meerderjarige kind nog feitelijk bij zijn ouders woont, studeert en financieel afhankelijk is van zijn ouders, dan mag het inkomen van de ouders van het kind worden meegenomen bij de middeleneis.

U, V, W

In deze paragrafen zijn taalkundige verbeteringen aangebracht. Verder is een foutieve verwijzing naar de WTU-BES verbeterd en aangepast.

X

Gebleken is dat het Gerecht in Eerste Aanleg weliswaar met enige regelmaat zitting houdt of kan houden in Caribisch Nederland. Op Sint Eustatius en Saba is echter geen vestiging van het Gerecht en ook geen griffie. Daarom moeten personen, die wonen op Sint Eustatius of Saba, hun beroepschriften sturen naar de griffie van het gerecht in Eerste Aanleg te Sint Maarten. Op Bonaire is wel een griffie gevestigd van het Gerecht in Eerste Aanleg.

Y

In deze paragraaf is een taalkundige verbetering aangebracht.

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

Naar boven