Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 28 april 2011 houdende wijziging van de Regeling aanwijzing administratief-technische functies in verband met een verduidelijking van de criteria voor de aanwijzing

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 10, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 1, eerste lid, van de Regeling aanwijzing administratief-technische functies komt te luiden:

  • 1. Als functies, als bedoeld in artikel 10, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, worden door het bevoegd gezag aangewezen de functies die voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a. de functie is niet hoger gewaardeerd dan schaal 11 van bijlage I van het Besluit bezoldiging politie;

    • b. er is sprake van een functie waaraan risico's en ongemakken zijn verbonden, waarbij sprake is van twee of meer van de volgende omstandigheden:

      • voor het vervullen van de functie is fysieke inspanning en behendigheid vereist;

      • er is kans op psychisch letsel uit eerstehandservaring door confrontatie met menselijk leed of schokkende gebeurtenissen door fysieke aanwezigheid bij, of horen of zien van die gebeurtenissen;

      • er is kans op het oplopen van letsel bij conflicten, bij aanhoudingen of in het verkeer;

      • er is sprake van psychische druk door het in luttele seconden moeten nemen van beslissingen in onoverzichtelijke of complexe situaties.

    • c. de ambtenaren in de functie werken volgens een in overwegende mate volcontinue dienstrooster of een dienstrooster met elke 16 weken ten minste 16 maal een consignatiedienst tussen 0.00 uur–06.00 uur.

ARTIKEL II

  • 1. Het bevoegd gezag beoordeelt binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling of de aanwijzing van functies die voor de dag van inwerkingtreding van deze regeling waren aangewezen, van kracht kan blijven en beoordeelt binnen zes maanden na inwerkingtreding van deze regeling welke functies op basis van de criteria, geldend na inwerkingtreding van deze regeling, voor aanwijzing in aanmerking komen.

  • 2. Het bevoegd gezag legt de voorgenomen aanwijzingen of intrekkingen daarvan, bedoeld in het eerste lid, alvorens te beslissen voor aan de commissie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie. Genoemde commissie beslist binnen vier weken of overleg over de voorgenomen beslissing nodig is. Indien de commissie van oordeel is dat overleg niet nodig is, dan wel binnen vier weken niet heeft laten weten dat overleg nodig is, stelt het bevoegd gezag de voorgenomen beslissing vast.

  • 3. Van de functies die op basis van de beoordeling, bedoeld in het eerste en tweede lid, niet langer voor aanwijzing in aanmerking komen, vervalt de aanwijzing met ingang van de eerste dag waarop de ambtenaar die de functie vervult, niet langer in de functie is aangesteld.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten.

TOELICHTING

1. Algemeen

Artikel 10, derde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) geeft het bevoegd gezag de opdracht om administratief-technische functies aan te wijzen waaraan het in artikel 10, derde lid, van het Barp genoemde voordeel is verbonden. Het gaat daarbij om functies waarbij sprake is van bezwarende werkomstandigheden. De minister van Veiligheid en Justitie stelt daartoe bij ministeriële regeling criteria vast.

In het kader van het project harmonisatie arbeidsvoorwaarden politie (HAP) is geconstateerd dat – hoewel er een landelijke regeling voor was – de aanwijzing van administratief-technische functies als bedoeld in artikel 10, derde lid, van het Barp tussen de korpsen zeer verschillend uitwerkte. Daarom is besloten de criteria, genoemd in artikel 1, eerste lid, van de regeling waar nodig te verduidelijken.

2. Artikelsgewijs

Artikel I

In de eerste plaats geldt op grond van artikel 1, eerste lid, onderdeel a, het criterium dat de functie niet hoger mag zijn gewaardeerd dan schaal 11 van bijlage I van het Besluit bezoldiging politie.

In de tweede plaats is het criterium ‘bezwarende werkomstandigheden’ verduidelijkt (artikel 1, eerste lid, onderdeel b). In de nieuwe tekst van het artikel worden vier omstandigheden genoemd die kunnen wijzen op bezwarende werkomstandigheden. Voordat er sprake kan zijn van een aangewezen functie moet er sprake zijn van ten minste twee van de vier genoemde omstandigheden. Met ‘psychisch letsel uit eerstehandservaring’ (door fysieke aanwezigheid bij, of horen of zien van bepaalde gebeurtenissen) wordt bedoeld psychisch letsel direct voortvloeiend uit de opgedragen werkzaamheden, waarop de ambtenaar zich niet kan voorbereiden. Daaronder wordt bijvoorbeeld niet begrepen het lezen van processen verbaal, of het aanhoren van een collega, noch de werkzaamheden in een klinische omgeving waar men vooraf al bekend is met de omstandigheden. Maar wel de medewerker van de meldkamer die via de telefoon direct geconfronteerd wordt met geschreeuw of het geluid van geweld.

Ten slotte is het ‘dienstroostercriterium’ (artikel 1, eerste lid, onderdeel c) verder uitgewerkt. Volgens de oude regeling hield dit in dat gewerkt wordt volgens een dienstrooster dat vergelijkbaar is met een dienstrooster van een ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Er zijn echter politieambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, die in overwegende mate werken binnen kantoortijden. De dienstroosters van de aangewezen functies dienen in het algemeen ook buiten kantooruren te worden uitgevoerd. Het criterium dat het dienstrooster overwegend overeen moet komen met dat van ambtenaren, aangesteld voor de politietaak, is vervangen door de omschrijving dat sprake moet zijn van een in overwegende mate volcontinue dienstrooster of een dienstrooster met geregelde consignatiediensten (elke 16 weken tenminste 16 maal consignatie, niet gemeten in de vakantieperiode, zie ook artikel 5:9, vijfde en zesde lid, van de Arbeidstijdenwet) tussen 0.00 uur – 06.00 uur.

De functies die bijvoorbeeld vaak voldoen aan deze criteria (voor zover de betrokkenen niet als executief ambtenaar zijn aangesteld), zijn:

  • arrestantenbewaarders/verzorgers

  • technisch rechercheurs

  • medewerkers van de meldkamer/112 centrale

Deze opsomming is overigens niet limitatief.

In enkele gevallen zijn ook parketwachters/parketpolitie en medewerkers van de publieksbalie/ receptie aangewezen, maar dat is niet de grote lijn. De vraag of een functie voor aanwijzing in aanmerking komt, is mede afhankelijk van de bedrijfsvoering. Een arrestantenverzorger die alleen dagdiensten draait omdat de wachtcommandant ‘s nachts de zorg overneemt, komt bij voorbeeld niet in aanmerking voor aanwijzing.

Het criterium dat ‘de aard van de aan de functie verbonden werkzaamheden vergelijkbaar is met die van een ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ is geschrapt, aangezien dit criterium voldoende wordt afgedekt door de overige criteria. Ter illustratie: een nachtdienstdoende ICT-er kan wellicht voldoen aan de aanwijzingseisen ten aanzien van de inschaling en het dienstrooster maar zal niet worden aangewezen omdat hij in het geheel niet te maken heeft met de omschreven risico’s en ongemakken.

Artikel II

Aan het bevoegd gezag wordt de instructie gegeven binnen zes maanden na inwerkingtreding van de gewijzigde regeling van alle reeds aangewezen functies te beoordelen of de aanwijzing in stand kan blijven volgens de gewijzigde criteria. Indien een functie naar aanleiding van die beoordeling niet langer voor aanwijzing in aanmerking komt, vervalt de aanwijzing, en daarmee het aan de aanwijzing verbonden voordeel, met ingang van de eerste dag waarop de betrokken ambtenaar de functie niet langer vervult. Daarmee wordt geen afbreuk gedaan aan bestaande rechten en wordt tevens voorkomen dat voor ambtenaren die de niet langer voor aanwijzing in aanmerking komende functie gaan vervullen, ook aanspraak krijgen op het genoemde voordeel. De beoordeling welke functies op basis van de gewijzigde criteria voor aanwijzing in aanmerking komen, dient het bevoegd gezag te doen binnen zes maanden na inwerkingtreding van de wijziging van de regeling. De aanwijzing gaat in op de datum waarop het aanwijzingsbesluit wordt genomen.

Het bevoegd gezag beslist over de hier bedoelde beoordelingen pas nadat deze is voorgelegd aan de commissie, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie, de Commissie voor georganiseerd overleg in politieambtenarenzaken (CGOP). Deze commissie beslist binnen vier weken of hierover nader overleg nodig is. Indien de commissie binnen vier weken niet heeft laten weten dat overleg nodig is, stelt het bevoegd gezag de voorgenomen beslissing vast.

Besluiten over toepassing van de regeling op functies ontstaan na deze periode van 6 maanden worden door het bevoegd gezag van betreffend korps zelfstandig vastgesteld en dienen derhalve niet meer te worden voorgelegd aan het CGOP.

Ten tijde van de inwerkingtreding van het Landelijk Functiehuis Nederlandse Politie (LFNP) zal deze Regeling worden heroverwogen en zo nodig worden aangepast.

Artikel III

Aangezien de wijziging van de Regeling met de politievakorganisaties is overeengekomen en de afspraak is dat de harmonisatie van arbeidsvoorwaarden zo spoedig mogelijk in werking treedt is afgeweken van de zgn. vaste verandermomenten. De wijziging van de Regeling aanwijzing administratietechnische functies is reeds bekendgemaakt als bijlage bij de Circulaire Afspraken tweede tranche van harmonisatie van arbeidsvoorwaarden politie.

Deze afspraken zijn bekendgemaakt door deze bij Circulaire Afspraken tweede tranche van harmonisatie van arbeidsvoorwaarden politie in de Staatscourant van 8 december 2010, nummer 19782, te publiceren.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten.

Naar boven