Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 april 2011, nr. J/GJ-3060539, houdende regels met betrekking tot het verlenen van subsidies op het terrein van de jeugdzorg met betrekking tot de uitvoering van een experiment of van de steunfunctie en ten behoeve van het stimuleren van nieuw beleid (Rijkssubsidieregeling jeugdzorg 2011)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 39, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg;

Besluiten:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALING

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Ministers:

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Veiligheid en Justitie;

subsidie:

subsidie als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de wet aan een privaatrechtelijke instelling;

uitkering:

subsidie als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de wet aan een provincie;

wet:

Wet op de jeugdzorg.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIËRING DOOR HET RIJK VAN INSTELLINGEN

Artikel 2

Een subsidie wordt slechts verstrekt ten behoeve van de uitvoering van de steunfunctie en experimenten die van landelijke betekenis zijn. Een subsidie ten behoeve van het stimuleren van nieuw beleid wordt slechts verstrekt voor het stimuleren van landelijk beleid.

Artikel 3

  • 1. De subsidie aan een instelling ten behoeve van de uitvoering van een steunfunctie kan bestaan uit een instellingssubsidie of een projectsubsidie.

  • 2. De subsidie aan een instelling ten behoeve van de uitvoering van een experiment of ten behoeve van het stimuleren van nieuw beleid bestaat uit een projectsubsidie.

Artikel 4

De artikelen 1 en 4 tot en met 70 van de Kaderregeling VWS-subsidies zijn van toepassing op het verstrekken van subsidies, met dien verstande dat:

  • a. de Ministers in de plaats treden van de minister, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van de Kaderregeling VWS-subsidies en

  • b. aanvragen, voortgangsverslagen, meldingen, verzoeken, jaarrekeningen en andere stukken die op grond van de Kaderregeling VWS-subsidies vereist zijn voor het verstrekken van subsidies, worden ingediend bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikel 5

  • 1. Bij de verlening van een subsidie kunnen de Ministers bepalen dat het subsidiebedrag of een deel ervan wordt bijgesteld in verband met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

  • 2. Met het oog op de toepassing van het eerste lid kunnen de Ministers bij de verlening van de subsidie tevens bepalen welk deel van het subsidiebedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil onderscheidenlijk van de kosten van arbeidsvoorwaarden.

  • 3. Indien een subsidie met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.

HOOFDSTUK 3. DE UITKERING

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 6
  • 1. Een uitkering wordt slechts verleend ten behoeve van projecten van landelijke betekenis op het terrein van de steunfunctie of met betrekking tot experimenten. De uitkering ten behoeve van het stimuleren van nieuw beleid wordt slechts verleend voor het stimuleren van landelijk beleid.

  • 2. De uitkering bestaat uit een projectuitkering.

Artikel 7
  • 1. De Ministers kunnen voor projectuitkeringen subsidieplafonds vaststellen. Bij deze vaststelling kan, in afwijking van artikel 9, eerste lid, worden bepaald dat, met het oog op de onderlinge afweging van de aanvragen, de aanvragen voor een daarbij te bepalen datum moeten zijn ingediend.

  • 2. Bij de verdeling van het beschikbare bedrag geven de Ministers voorrang aan die aanvragen waarvan de inwilliging in vergelijking met andere aanvragen naar verwachting van meer belang is voor het beleid en meer zal bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de uitkering.

  • 3. De ministers kunnen projectuitkeringen verlenen die zich uitstrekken over meer dan één kalenderjaar.

Artikel 8

Een projectuitkering bestaat uit het verschil tussen de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende werkelijke lasten, voor zover opgenomen in een door de Ministers goedgekeurde begroting, en de met die activiteiten samenhangende baten. De uitkering bedraagt niet meer dan een door de Ministers vast te stellen maximum.

Artikel 9
  • 1. Een projectuitkering wordt bij de Ministers aangevraagd uiterlijk dertien weken voor de aanvang van het project door indiening bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De aanvraag wordt onderbouwd met een projectplan en een begroting.

  • 2. In het projectplan worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt de doelstelling van de activiteiten aangegeven en de wijze waarop zij zullen worden uitgevoerd.

  • 3. De begroting geeft inzicht in de baten en lasten van het project. De begroting is voorzien van een postgewijze toelichting. Daarbij wordt uitgegaan van het prijspeil en het niveau van de kosten van arbeidsvoorwaarden op 1 januari van het jaar van indiening van de aanvraag.

Paragraaf 2. Verlening van de uitkering en bevoorschotting

Artikel 10

De Ministers geven een beschikking op een aanvraag binnen dertien weken na de ontvangst van de aanvraag, tenzij met het oog op de onderlinge afweging van de aanvragen wordt beslist op een bepaalde datum.

Artikel 11
  • 1. Nadat een aanvraag van een uitkering is ingediend, kunnen de Ministers voorschotten verlenen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ingediende liquiditeitprognose.

  • 2. Indien de Ministers een aanvraag die te laat is ingediend desondanks in behandeling nemen, kunnen zij het verlenen van voorschotten evenredig later doen plaatsvinden.

Artikel 12

In een beschikking waarbij een meerjarige uitkering wordt verleend, wordt vermeld welk bedrag elk jaar van de betrokken periode als voorschot zal worden verstrekt.

Artikel 13
  • 1. Bij de verlening van een uitkering kunnen de Ministers bepalen dat het bedrag van de uitkering wordt bijgesteld in verband met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

  • 2. Met het oog op de toepassing van het eerste lid kunnen de Ministers bij de verlening van de uitkering tevens bepalen welk deel van de uitkering in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil onderscheidenlijk van de kosten van arbeidsvoorwaarden.

  • 3. Indien een uitkering met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.

Paragraaf 3. Verplichtingen van de provincie

Artikel 14

Gedeputeerde staten zorgen ervoor dat:

  • a. de doeleinden, gesteld in het projectplan, op doelmatige wijze worden nagestreefd;

  • b. de werkzaamheden op een zodanige wijze worden geregeld dat een goed beleid en beheer worden gevoerd;

  • c. de uitkering op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze wordt verleend.

Artikel 15

Gedeputeerde staten doen zo spoedig mogelijk schriftelijke mededeling aan de Ministers van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overlegd.

Paragraaf 4. De aanvraag tot vaststelling van de uitkering

Artikel 16
  • 1. Gedeputeerde staten vragen de vaststelling van de uitkering aan door verantwoordingsinformatie aan de Ministers te verstrekken op de wijze bedoeld in artikel 27 van het Besluit financiële verhouding 2001.

  • 2. Artikel 58a van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 5. De vaststelling van de uitkering

Artikel 17

Binnen zes maanden na ontvangst van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 16, geven de Ministers een beschikking tot vaststelling van de uitkering.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

De Ministers kunnen een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 19

  • 1. De Rijkssubsidieregeling jeugdzorg wordt ingetrokken.

  • 2. De Rijkssubsidieregeling jeugdzorg blijft van toepassing op:

    • a. aanvragen van projectsubsidies op grond van de Rijkssubsidieregeling jeugdzorg die vóór 1 juli 2011 zijn ontvangen ten behoeve van activiteiten die vóór 1 oktober 2011 aanvangen;

    • b. subsidies en uitkeringen die voor de inwerkingtreding van deze regeling zijn verstrekt.

Artikel 20

Deze regeling treedt in werking op 1 juli 2011.

Artikel 21

Deze regeling wordt aangehaald als: Rijkssubsidieregeling jeugdzorg 2011.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven.

TOELICHTING

Algemeen

§ 1. Inleiding

Op grond van artikel 38 van de Wet op de jeugdzorg (de wet) zijn de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en van Veiligheid en Justitie gemachtigd aan een provincie of een privaatrechtelijke rechtspersoon subsidies te verstrekken voor de uitvoering van een experiment of van de steunfunctie, dan wel ten behoeve van het stimuleren van nieuw beleid.

Op grond van artikel 39, tweede lid, van de wet dienen met betrekking tot deze subsidies bij ministeriële regeling regels te worden gesteld. De onderhavige regeling strekt ter uitvoering van dit artikellid.

Deze Rijkssubsidieregeling jeugdzorg 2011 vervangt de Rijkssubsidieregeling jeugdzorg. De aanleiding hiervoor zijn de Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking (verder te noemen Aanwijzingen) die bij regeling van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, zijn vastgesteld (Stcrt. 2009, nr. 20306). Deze Aanwijzingen vloeien voort uit het uniforme kader voor een eenvoudiger uitvoering en beheer van subsidies (Kamerstukken II 2008/09, 31 865, nr. 5). In de Aanwijzingen staat een aantal subsidiearrangementen centraal (zie § 4).

De Aanwijzingen zijn geïmplementeerd door in deze regeling te verwijzen naar de Kaderregeling VWS-subsidies. De belangrijkste inhoudelijke wijzigingen betreffen de invoering van diverse subsidiearrangementen voor projectsubsidies en instellingssubsidies. Verder kan met ingang van 2012 bij instellingssubsidies vanaf € 125.000 een egalisatiereserve worden opgebouwd. Voor de uitkeringen aan provincies verandert er, behalve de introductie van een hardheidsclausule, niets.

Wellicht ten overvloede wordt er nog op gewezen dat de beleidsregels ter handhaving van de subsidiebepalingen van VWS ook van toepassing zijn op deze regeling.

In deze regeling wordt onderscheid gemaakt tussen de subsidiëring van privaatrechtelijke rechtspersonen en van provincies. De regeling spreekt in het eerste geval van subsidiëring van instellingen en in het tweede geval van een uitkering.

In deze regeling wordt ook een onderscheid gemaakt tussen projectsubsidies en instellingssubsidies. Voor beide subsidievormen worden in deze regeling waar nodig eigen regels gesteld.

§ 2. Subsidiëring van instellingen

Aan instellingen kan zowel subsidie worden verleend voor de uitvoering van de steunfunctie als voor een experiment en voor het stimuleren van nieuw beleid. Als het gaat om de uitvoering van een steunfunctie kan een subsidie aan een instelling bestaan uit een instellingssubsidie of een projectsubsidie. Voor de uitvoering van een experiment of het stimuleren van nieuw beleid kan alleen een projectsubsidie worden verleend. Beide subsidievormen zijn in de regeling uitgewerkt.

§ 3. Uitkeringen

Uitkering is in artikel 1 van de onderhavige regeling omschreven als een subsidie als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de wet aan een provincie. Deze uitkeringen worden alleen verleend voor experimenten en voor het stimuleren van nieuw beleid. Uit de uitkering bureau jeugdzorg en de uitkering zorgaanbod die worden uitgekeerd op basis van artikel 37 van de wet kunnen de provincies al subsidies voor de steunfunctie, voor experimenten en voor het stimuleren van nieuw beleid subsidiëren. In verband hiermee wordt geen uitkering op grond van de onderhavige regeling verstrekt voor het verlenen van instellingssubsidies door de provincie. Voor structurele subsidies zijn de eerdergenoemde uitkeringen bestemd. De uitkeringen zijn uitsluitend bedoeld voor projecten die van landelijke betekenis zijn.

§ 4. Subsidiearrangementen

Het verstrekken van subsidies gaat gepaard met lasten voor zowel subsidieontvangers, als overheid. Om deze lasten terug te dringen, heeft het kabinet besloten een uniform bindend kader in te voeren voor een eenvoudiger uitvoering en financieel beheer van rijkssubsidies. Het subsidiekader bestaat onder meer uit een aantal standaard uitvoerings- en verantwoordingsarrangementen waarvan de toepassing wordt bepaald door de hoogte van het subsidiebedrag. De nota ‘Kader financieel beheer subsidies’ is bij brief van de Minister van Financiën van 29 april 2009 aan de Tweede Kamer toegezonden (Kamerstukken II 2008/09, 31 865, nr. 5). Daarbij is aangekondigd dat het kader zal worden verankerd in aanwijzingen voor de Rijksdienst. De Aanwijzingen voor subsidieverstrekking strekken daartoe. Deze Aanwijzingen bevatten de elementen uit het ‘Kader financieel beheer subsidies’ waarvan de toepassing geformaliseerd moet worden. Daarnaast blijft het ‘Kader financieel beheer subsidies’ onverkort van kracht.

De Aanwijzingen kennen, afhankelijk van de omvang van de subsidie, verschillende arrangementen voor het verstrekken van subsidies. De arrangementen onderscheiden zich onder meer wat betreft de verantwoording: een subsidie kan zonder voorafgaande verlening direct worden vastgesteld, na verlening ambtshalve worden vastgesteld of na verlening op aanvraag worden vastgesteld. Een verantwoording is volgens de Aanwijzingen dus niet altijd vereist. Wanneer verantwoording afgelegd moet worden, kan dat uitsluitend de activiteiten betreffen of ook de kosten en opbrengsten. Een ander belangrijk onderscheid dat in de Aanwijzingen gemaakt wordt, is immers de wijze waarop het bedrag van de subsidie bepaald wordt. Het bedrag kan vaststaan, ongeacht de kosten en opbrengsten, maar ook afhankelijk zijn van de kosten en opbrengsten.

Ingevolge de Aanwijzingen mogen voor subsidieverstrekkingen tot € 25.000 uitsluitend de meest eenvoudige arrangementen toegepast worden. Voor subsidies van € 25.000 tot € 125.000 kan gekozen worden uit een limitatief aantal eenvoudige arrangementen. Vanaf € 125.000 schrijven de Aanwijzingen geen arrangement voor en is het mogelijk minder eenvoudige arrangementen te hanteren waarbij de subsidie na verlening wordt vastgesteld op basis van een volledige verantwoording over de activiteiten en de kosten en opbrengsten. Overigens staan de Aanwijzingen toe dat, indien mogelijk, eenvoudiger arrangementen worden toegepast op hogere subsidiebedragen.

Met het oog op de uitvoeringskosten en het subsidiebeheer zijn niet alle subsidiearrangementen die de Aanwijzingen kennen, geïmplementeerd in deze regeling. Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Kaderregeling VWS-subsidies.

§ 5. Instellingssubsidies en projectsubsidies

Voor het onderscheid tussen instellings- en projectsubsidies is aansluiting gezocht bij de regels in de Awb voor het geval een bestuursorgaan de subsidie wegens veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten wil stopzetten of verminderen (artikel 4:51 Awb). Die regels zijn alleen van toepassing op subsidies die worden verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten. Dit type subsidies wordt per tijdsvak verstrekt; veelal is dat een boekjaar. Aangezien het doorlopende activiteiten betreft, verlangt de Awb een redelijke termijn voor het stopzetten of verminderen van de subsidie voor een volgend tijdvak. Bij deze subsidievorm is immers sprake van een structurele subsidierelatie tussen de subsidieontvanger en de subsidiegever. Dit betekent dat in beginsel een jaarlijkse subsidiestroom bestaat tussen beiden. Gesproken wordt van ‘in beginsel’ omdat een instelling natuurlijk ieder jaar aan de gestelde voorwaarden dient te voldoen. Ook dienen de activiteiten binnen de gestelde beleidskaders te vallen om jaarlijks voor subsidie in aanmerking te kunnen komen en kan tevens het gestelde budget van de subsidiegever een beperkende factor zijn voor subsidiëring.

Bij projectsubsidies gaat het in tegenstelling tot instellingssubsidies om tijdelijke, incidentele activiteiten. Een projectsubsidie kan zich uitstrekken over meerdere jaren, doch niet meer dan vier jaren. Kenmerkend voor een projectsubsidie is dat die in één keer voor de totale periode verstrekt wordt.

§ 6. Egalisatiereserve

Bij bepaalde instellingssubsidies vanaf € 125.000 wordt een egalisatiereserve gevormd. De egalisatiereserve dient als een soort buffer waarmee een tekort kan worden opgevangen met overschotten uit eerdere jaren. Een overschot of tekort wordt aan de egalisatiereserve toegerekend naar de verhouding van de verleende instellingssubsidie tot de begrote eigen bijdrage. De egalisatiereserve is gemaximeerd. Het maximum bedraagt in beginsel 10% van de verleende subsidie. Een overschrijding van de maximale egalisatiereserve wordt bij de vaststelling in mindering gebracht op de subsidie.

§ 7. Administratieve lasten

De administratieve lasten van deze regeling zijn beoordeeld met inachtneming van het Convenant over het beëindigen van de ex ante toetsing voorgenomen wet- en regelgeving VWS/JenG d.d. 18 december 2009. Het oogmerk van de Aanwijzingen, waarop deze regeling is geënt, is nu juist een rijksbrede reductie van administratieve lasten voor subsidieontvangers. Deze regeling draagt daaraan bij door middel van een vereenvoudiging van de wijze waarop subsidie worden verstrekt ten opzichte van de Subsidieregeling VWS-subsidies en door middel van uniformering met andere van rijkswege verstrekte subsidies.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat de omschrijving van een aantal begrippen die nog niet in de wet en de Kaderregeling VWS-subsidies zijn gedefinieerd.

Artikel 2

Dit artikel bepaalt dat van subsidiëring door het Rijk alleen sprake kan zijn als het gaat om activiteiten die van landelijke betekenis zijn.

Artikel 3

Dit artikel regelt de mogelijke subsidievormen en de gevallen waarin de onderscheiden vormen gehanteerd worden.

Artikel 4

Deze bepaling verklaart de artikelen 1 en 4 tot en met 70 van de Kaderregeling VWS-subsidies van toepassing op de verstrekking van de subsidies, zij het dat voor de jeugdzorg de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Veiligheid en Justitie verantwoordelijk zijn.

De correspondentie omtrent subsidies verloopt echter via één ministerie, namelijk dat van VWS. Zo moet bijvoorbeeld de aanvraag tot verlening van een subsidie worden ingediend bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Artikelen 6 tot en met 17

Hoofdstuk 3 heeft betrekking op uitkeringen aan provincies die zij krijgen om de steunfunctie, experimenten of het stimuleren van nieuw beleid op het terrein van de jeugdzorg te kunnen subsidiëren. Het zal daarbij gaan om activiteiten die door het Rijk van belang worden geacht. Zij zullen daarom van landelijke betekenis moeten zijn. Omdat het gaat om subsidies aan openbare lichamen zijn de daaraan te stellen voorwaarden iets anders dan die gelden bij de subsidiëring van privaatrechtelijke rechtspersonen. Dit hoofdstuk is ongewijzigd overgenomen uit de Rijkssubsidieregeling jeugdzorg.

Artikel 18

Deze bepaling bevat een hardheidsclausule. Met deze tekst is aangesloten op de Aanwijzingen voor de regelgeving. Er zal met grote terughoudendheid gebruik van worden gemaakt. Toepassing ligt niet in de rede waar deze regeling voorziet in de mogelijkheid tot vrijstelling of ontheffing. Het is evenwel niet op voorhand uit te sluiten dat zich omstandigheden zullen voordoen die noodzaken tot afwijken van deze regeling. Het dient dan wel te gaan om onbillijkheden van overwegende aard. Bovendien mag in die gevallen het belang van de bepaling die buiten toepassing wordt gelaten of waarvan wordt afgeweken, niet opwegen tegen de gesignaleerde onbillijkheden.

Artikelen 19 en 20

Deze regeling treedt in werking per 1 juli 2011 (artikel 20). Dit houdt in dat deze regeling van toepassing is op instellingssubsidies ten behoeve van 2012 en later. Wat betreft projectsubsidies is deze regeling van toepassing op aanvragen na 1 juli 2011.

De Rijkssubsidieregeling jeugdzorg wordt op 1 juli 2011 ingetrokken (artikel 19, eerste lid), maar blijft van toepassing op reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling verstrekte subsidies en uitkeringen alsmede op het afhandelen van aanvragen van projectsubsidies op grond van de Rijkssubsidieregeling jeugdzorg die vóór 1 juli 2011 zijn ontvangen ten behoeve van activiteiten die vóór 1 oktober 2011 aanvangen (artikel 20, tweede lid). Indien zo’n aanvraag wordt gehonoreerd, blijft de Rijkssubsidieregeling jeugdzorg uiteraard ook van toepassing op de desbetreffende subsidie. Aanvragen van uitkeringen kunnen op grond van deze regeling worden afgehandeld, omdat de regels voor de uitkeringen niet zijn veranderd.

Formulieren voor controleverklaring en controleprotocol worden door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opgesteld en gepubliceerd op www.rijksoverheid.nl/ministeries/vws/onderwerpen/subsidies.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

F. Teeven.

Naar boven