ARTIKEL I. WIJZIGING REGELING EXAMENPROGRAMMA’S VOORTGEZET ONDERWIJS
De Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs wordt gewijzigd als volgt:
A
Bijlage 1 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het opschrift komt te luiden: Bijlage 1 behorende bij artikel 1 van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs.
2. Het examenprogramma economie vwo en het examenprogramma economie havo vervallen.
3. Na het examenprogramma geschiedenis havo/vwo wordt een nieuw examenprogramma economie havo/vwo ingevoegd luidende overeenkomstig
de bij deze regeling horende bijlage.
B
Het opschrift van bijlage 2 komt te luiden: Bijlage 2 behorende bij artikel 2 van de Regeling examenprogramma’s voortgezet
onderwijs.
ARTIKEL II. OVERGANGSBEPALINGEN
1. De wijziging die deze regeling aanbrengt in bijlage 1 van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs, is niet van
toepassing op leerlingen die op 1 augustus 2011 zijn toegelaten tot het vijfde of zesde leerjaar vwo.
2. In het schooljaar 2013–2014 wordt voor de eerste maal de gelegenheid geboden tot het afleggen van een centraal examen economie
vwo op basis van het examenprogramma zoals beschreven in de bij deze regeling behorende bijlage, en wordt voor de laatste
maal de gelegenheid geboden tot het afleggen van een centraal examen economie vwo op basis van het examenprogramma zoals dat
luidde vóór inwerkingtreding van deze regeling.
ARTIKEL III
Artikel II van de Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 2 april 2010, nr. VO/OK/2010/187093,
houdende wijziging van de Regeling examenprogramma’s voortgezet onderwijs in verband met het vernieuwen van het examenprogramma
economie havo (Stcrt. 2010, 6656) vervalt met ingang van 1 augustus 2013.
ARTIKEL IV. INWERKINGTREDING
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2011 en vervalt met ingang van 1 augustus 2015.
BIJLAGE EXAMENPROGRAMMA ECONOMIE HAVO/VWO
Het eindexamen
Het eindexamen bestaat uit het centraal examen en het schoolexamen.
Het examenprogramma bestaat uit de volgende domeinen:
Domein A | Vaardigheden |
Domein B | Concept Schaarste |
Domein C | Concept Ruil |
Domein D | Concept Markt |
Domein E | Concept Ruilen over de tijd |
Domein F | Concept Samenwerken en onderhandelen |
Domein G | Concept Risico en informatie |
Domein H | Concept Welvaart en groei |
Domein I | Concept Goede tijden, slechte tijden |
Domein J | Onderzoek en experiment |
Domein K | Keuzeonderwerpen |
Het centraal examen:
Het centraal examen heeft betrekking op de domeinen D, E, F, G, H, I, in combinatie met domein A.
Het schoolexamen:
Het schoolexamen heeft betrekking op domein B, C, J en K, in combinatie met domein A en:
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: een of meer domeinen of subdomeinen waarop het centraal examen betrekking heeft;
– indien het bevoegd gezag daarvoor kiest: andere vakonderdelen, die per kandidaat kunnen verschillen.
De examenstof
De kandidaat kan economische concepten herkennen en toepassen in uiteenlopende contexten.
| |
Domein B | Concept schaarste |
De kandidaat kan in contexten analyseren dat beperkte middelen en ongelimiteerde behoeften dwingen tot het maken van keuzes.
De kandidaat kan in contexten analyseren dat het ruilproces de basis vormt voor een optimale inzet van middelen en een optimale
benutting van comparatieve voordelen. Voorts kan de kandidaat analyseren dat ruil arbeidsdeling mogelijk maakt en op welke
manier geld het ruilproces soepeler laat verlopen.
De kandidaat kan in contexten analyseren dat keuzes en ruil die plaatsvinden worden gecoördineerd via de markt. Prijsvorming
is het coördinatiemechanisme waarmee vraag en aanbod op elkaar worden afgestemd. De manier waarop prijsvorming plaatsvindt
is afhankelijk van de marktstructuur (marktvormen) en heeft gevolgen voor toetreding, welvaart en economische politiek.
| |
Domein E | Concept ruilen over de tijd |
De kandidaat kan, binnen de contexten van gezinshuishoudingen, bedrijfshuishoudingen en overheidshuishoudingen, analyseren
dat ruil niet alleen op één moment in de tijd plaatsvindt, maar ook over de tijd. De prijs die deze intertemporele ruil coördineert
is de rente.
| |
Domein F | Concept samenwerken en onderhandelen |
De kandidaat kan in contexten analyseren dat, wanneer belangen van individuele actoren conflicteren, samenwerken en onderhandelen
meer oplevert voor (markt)partijen dan vertrouwen op individuele acties. Centralisatie, waarbij (collectieve) dwang het middel
is om acties tot stand te brengen, kan een alternatief coördinatiemechanisme zijn voor keuzes.
| |
Domein G | Concept risico en informatie |
De kandidaat kan in contexten analyseren dat gezinnen en bedrijven bij het maken van keuzes informatie verzamelen ten einde
onzekerheid te verkleinen. Aangezien de informatie vaak een beperkt karakter zal hebben moeten transactiepartijen een inschatting
maken van mogelijke gebeurtenissen (risico) en de mate waarin transactiepartners gebeurtenissen beïnvloeden of informatie
achterhouden die relevant is voor het tot stand brengen van een transactie (asymmetrische informatie).
| |
Domein H | Concept welvaart en groei |
De kandidaat kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de oorzaken zijn van economische groei en
van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes op microniveau werken door op macroniveau in elke economie die gekenmerkt
wordt door wederzijds afhankelijke markten.
| |
Domein I | Concept goede tijden, slechte tijden |
De kandidaat kan in contexten analyseren waarom er sprake is van korte termijn schommelingen in economische activiteiten en
welke mogelijkheden en grenzen er zijn voor conjunctuurbeleid. Markten laten zich niet gemakkelijk reguleren mede door toedoen
van rigiditeiten.
| |
Domein J | Onderzoek en experiment |
De kandidaat kan door het deelnemen aan experimenten een conclusie trekken die getuigt van een ‘economische kijk’ op maatschappelijke
verschijnselen en van strategisch inzicht. De kandidaat kan analyseren welke grenzen aan de verklaringskracht van theoretische
concepten gesteld kunnen worden.
| |
Domein K | Keuzeonderwerpen |
De kandidaat kan een economisch concept in verschillende contexten vergelijkenderwijs analyseren.
De kandidaat kiest ten minste twee keuzeonderwerpen om deze analyse uit te voeren.