Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 20 april 2011, nr. BJZ2011043268, houdende nadere regels betreffende de kwaliteit en het zwavelgehalte van brandstoffen (Regeling brandstoffen luchtverontreiniging)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 2.2, derde lid, 2.3, tweede lid, 2.4, tweede lid, 2.5, tweede lid, 2.6, derde lid, 2.9, vijfde lid, 4.2, tweede lid, en 5.1, vierde lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

ASTM:

American Society for Testing and Materials;

besluit:

Besluit brandstoffen luchtverontreiniging.

Artikel 2

  • 1. De testmethode, bedoeld in artikel 2.2, derde lid, van het besluit is de methode prEN 16135 of de methode prEN 16136.

  • 2. De testmethode, bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van het besluit is de methode EN 228:2009.

  • 3. De testmethode, bedoeld in de artikelen 2.5, tweede lid, en 2.6, derde lid, van het besluit is de methode EN 590:2004.

Artikel 3

Het tijdstip, bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, van het besluit is, voor tankstations die in de maand april van een jaar per benzinekwaliteit minder dan driemaal zijn bevoorraad, de datum waarop het tankstation na 15 april van dat jaar voor de tweede maal met zomerbenzine is bevoorraad, indien die datum is gelegen na 1 mei van dat jaar.

Artikel 4

  • 1. Voor het nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, van het besluit, tellen biotickets als bedoeld in artikel 1 van het Besluit hernieuwbare energie vervoer van andere rapportageplichtigen en van leveranciers van elektriciteit of biogas als bedoeld in artikel 6 van dat besluit mee.

  • 2. Biobrandstoffen die met toepassing van artikel 3, zesde lid, onderdeel b, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer, in enig jaar meetellen voor het nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van dat besluit, tellen in dat jaar tevens mee voor het nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, van het besluit. Artikel 18 van de Regeling hernieuwbare energie vervoer is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Voor zover een hoeveelheid elektriciteit is geleverd ten behoeve van wegvoertuigen wordt die hoeveelheid geleverde elektriciteit voor het nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, van het besluit, vermenigvuldigd met tweeënhalf.

  • 4. De rapportage, bedoeld in artikel 2.9, derde lid, van het besluit, wordt langs elektronische weg verzonden en voldoet aan de vereisten van de bijlage bij deze regeling.

Artikel 5

De testmethode, bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, van het besluit is:

  • a. voor bemonstering van brandstof die:

    • 1°. een vaste stof is: de Nederlandse norm NEN 3010,

    • 2°. een vloeistof is: de methode ASTM D 4057,

    • 3°. een gas is: de methode ASTM D 1145,

    • 4°. een vloeibaar gemaakt gas is: de methode ASTM D 1265;

  • b. voor het bepalen van het zwavelgehalte van een brandstof die:

    • 1°. een vaste stof is: de norm NEN/ISO 351,

    • 2°. een vloeistof is: de methode EN ISO 14596,

    • 3°. een gas of een vloeibaar gemaakt gas is: de methode ASTM D 2784;

  • c. voor de interpretatie van de waarde, welke is gevonden volgens een in onderdeel b genoemde methode: de norm ISO 4259 (1992).

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling brandstoffen luchtverontreiniging.

’s-Gravenhage, 20 april 2011

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

BIJLAGE BIJ ARTIKEL 4, VIERDE LID, VAN DE REGELING BRANDSTOFFEN LUCHTVERONTREINIGING

Vereisten rapportage als bedoeld in artikel 2.9, derde lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging

In de kop van de rapportage worden aangegeven:

Gegevens rapportageplichtige:

Naam:

Adres:

Postcode en plaats:

 

Contactpersoon rapportageplichtige

Naam:

Adres:

Postcode en plaats:

Telefoon:

E-mail:

 

De rapportage gebeurt met behulp van de volgende acht tabellen, waarbij ladingen met dezelfde eigenschappen kunnen worden samengenomen:

Tabel 1. Geleverde fossiele brandstoffen

Soort brandstof1,2

Energie-inhoud per volume (calorische onderwaarde) [MJ/l]3

Hoeveelheid [liter bij 15°C]4

Plaats van aankoop

Herkomst

(GN-code)5

BKG-emissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie1

[g CO2eq/MJ]

Benzine

     

Diesel

     

LPG

     

CNG

     

LNG

     
      
      
X Noot
1

Zie de toelichting bij deze bijlage voor de soorten brandstoffen en standaardwaarden voor de broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie die in afwachting van de vaststelling van de berekeningsmethode moeten worden ingevuld.

X Noot
2

Er wordt een onderscheid gemaakt naar diesel en GTL diesel.

X Noot
3

CNG wordt uitgedrukt in MJ/Nm3

X Noot
4

CNG wordt uitgedrukt in Nm3

X Noot
5

GN-code als bedoeld in verordening (EEG) nr. 2685/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PbEG L 256)

Tabel 2. Geleverde biobrandstoffen

Soort biobrand-stof1

Energie-inhoud per volume (calorische onderwaarde) [MJ/l]2

Hoeveelheid [liter bij 15°C]3

Plaats van aankoop

Herkomst (GN-code)4

Standaard-waarde voor de broeikas-gasemissie-reductie [%]1

BKG-emissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie1,5

[g CO2eq/MJ]

Ethanol

      

ETBE

      

Biodiesel

      

HVO

      

Biogas

      
       
       
X Noot
1

Zie de toelichting bij deze bijlage voor de soorten brandstoffen en standaardwaarden voor de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus per eenheid energie die in afwachting van de vaststelling van de berekeningsmethode moeten worden ingevuld.

X Noot
2

Biogas wordt uitgedrukt in kg

X Noot
3

Biogas wordt uitgedrukt in MJ/kg

X Noot
4

GN-code als bedoeld in verordening (EEG) nr. 2685/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PbEG L 256)

X Noot
5

Bij ETBE en MTBE wordt rekening gehouden met het percentage waarvoor het meetelt.

Tabel 3. Geleverde elektriciteit

Hoeveelheid energie [kWh]

Bkg-emissies gedurende de levenscyclus

per eenheid energie [g CO2eq/kWh]

 

570

Tabel 4: Gekochte biotickets

Soort biobrandstof of elektriciteit

Jaar van levering biobrandstoffen of elektriciteit

Energie-inhoud per volume (calorische onderwaarde) [MJ/l]1

Hoeveelheid [Liter bij 15°C]1

Standaard-waarde voor de broeikas-gasemissie-reductie [%]

BKG-emissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie

[g CO2eq/MJ]2

Ethanol

     

ETBE

     

Biodiesel

     

HVO

     

Biogas

     

Elektriciteit

 

 

 
      
X Noot
1

Biogas wordt uitgedrukt in [kg] en [MJ/kg], elektriciteit in [kWh].

X Noot
2

Bij ETBE en MTBE wordt rekening gehouden met het percentage waarvoor het meetelt.

Tabel 5: Verkochte biotickets

Soort biobrandstof of elektriciteit

Jaar van levering van biobrandstoffen of elektriciteit

Energie-inhoud per volume (calorische onderwaarde)

[MJ/l]1

Hoeveelheid

[Liter bij 15°C]1

Standaard-waarde voor de broeikas-gasemissie-reductie

[%]

BKG-emissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie

[g CO2eq/MJ]2

Ethanol

     

ETBE

     

Biodiesel

     

HVO

     

Biogas

     

Elektriciteit

 

 

 
      
X Noot
1

Biogas wordt uitgedrukt in [kg] en [MJ/kg], elektriciteit in [kWh].

X Noot
2

Bij ETBE en MTBE wordt rekening gehouden met het percentage waarvoor het meetelt.

Tabel 6: Administratieve beginvoorraad

Soort biobrandstof of elektriciteit

Jaar van levering van biobrandstoffen of elektriciteit

Energie-inhoud per volume (calorische onderwaarde) [MJ/l]1

Hoeveelheid

[Liter bij 15°C]1

Standaard-waarde voor de broeikas-gasemissie-reductie [%]

BKG-emissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie

[g CO2eq/MJ]2

Ethanol

     

ETBE

     

Biodiesel

     

HVO

     

Biogas

     
      
      
X Noot
1

Biogas wordt uitgedrukt in kg.

X Noot
2

ETBE en MTBE wordt rekening gehouden met het percentage waarvoor het meetelt.

Tabel 7: Administratieve eindvoorraad

Soort biobrandstof of hernieuwbare energie

Jaar

Energie-inhoud per volume (calorische onderwaarde) [MJ/l]1

Hoeveelheid

[Liter bij 15°C]1

Standaard-waarde voor de broeikas-gasemissie-reductie [%]

BKG-emissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie

[g CO2eq/MJ]2

Ethanol

     

ETBE

     

Biodiesel

     

HVO

     

Biogas

     

Elektriciteit

 

 

 
      
X Noot
1

Biogas wordt uitgedrukt in [kg] en [MJ/kg], elektriciteit in [kWh].

X Noot
2

Bij ETBE en MTBE wordt rekening gehouden met het percentage waarvoor het meetelt.

Tabel 8: Berekende broeikasgasemissiereductie van geleverde brandstof en energie, rekening houdend met de administratieve begin- en eindvoorraad en met gekochte en verkochte biotickets

Totale broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus

.......... tonn CO2

Totale hoeveelheid geleverde brandstof/energie

......... TJ

Gemiddelde broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per MJ

......... g CO2eq / MJ

Gemiddelde broeikasgasemissie in 2010 per MJ1

......... g CO2eq / MJ

Broeikasgasemissiereductie

........ %

X Noot
1

Standaardreferentiewaarde EU voor 2010

Toelichting

Richtlijn 98/70/EG schrijft voor dat brandstofleveranciers met ingang van 1 januari 2011 jaarlijks verslag doen aan de door de lidstaat aangewezen autoriteit over de broeikasgasintensiteit van in die lidstaat geleverde brandstof en energie, door minimaal de volgende informatie te verstrekken:

  • a) het totale volume van iedere soort geleverde brandstof of energie, onder vermelding van de plaats van aankoop en herkomst, en

  • b) broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie.

Aan deze bepaling wordt uitvoering gegeven met de tabellen 1, 2 en 3 van de jaarlijkse rapportage. Door middel van deze tabellen worden onder meer land van herkomst, GN-code van de grondstof (biomassa), hoeveelheid energie en emissie per energie eenheid van broeikasgassen gedurende de levenscyclus gerapporteerd. Wat betreft biobrandstoffen komt deze rapportage grotendeels overeen met de jaarlijkse duurzaamheidsrapportage in het kader van richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009

ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEG L 140) (hierna: richtlijn 2009/28/EG). In de rapportage voor richtlijn 98/70/EG moeten echter ook de fossiele brandstoffen worden meegenomen.

In richtlijn 98/70/EG is verder bepaald dat de lidstaten van de leveranciers verlangen dat zij voor 31 december 2020 zo geleidelijk mogelijk de broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie uit geleverde brandstof of energie met 10% verminderen ten opzichte van de uitgangswaarde van 2010 voor brandstoffen. Nederland verlangt van de leveranciers dat deze vermindering in 2014 ten minste 2% bedraagt en in 2017 ten minste 4%.

In afwachting van definitieve uitvoeringsmaatregelen van de Europese Commissie wordt aan die bepaling van richtlijn 98/70/EG uitvoering gegeven door de biotickets als bedoeld in het Besluit hernieuwbare energie vervoer ook mee te tellen voor de reductiedoelstelling voor de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus. Ook de administratieve begin- en eindvoorraad als bedoeld in het Besluit hernieuwbare energie vervoer worden in rekening gebracht voor het bepalen van de behaalde reductie. Hiermee wordt bereikt dat beide verplichtingen zo goed als mogelijk op elkaar aansluiten.

Tabel 1 Fossiele brandstoffen

In tabel 1 van de rapportage worden de broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus en de plaats van aankoop en herkomst van fossiele brandstoffen vermeld. De plaats van aankoop is het land van herkomst van de grondstof. De herkomst is de GN-code van de grondstof van de brandstof. Voor benzine, diesel en LPG is dit gewoonlijk ruwe aardolie (GN-code 2709 00 00), voor CNG, LNG en GTL-diesel is dit gewoonlijk aardgas (GN-code 2711 21 00). Voor de in deze tabel op te nemen broeikasgasemissie per energie-eenheid van fossiele brandstoffen kunnen rapportageplichtigen gebruik maken van onderstaande tabel.

Onderstaande waarden zijn overgenomen uit de consultatie van belanghebbenden door de Europese Commissie1.

Soort fossiele brandstof:

Broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie

[g CO2eq/MJ]

Benzine

85,8

Diesel

87,4

LPG

73,6

CNG / LNG

76,7

Brandstof uit teerzand

107

CTL (Coal to Liquid)

172

CTL with CCS (Coal to liquid met ondergrondse CO2-opslag)

81

GTL (Gas to liquid)

97

Waterstof op basis van elektrolyse met windenergie

9

Waterstof uit aardgas (steam reformed)

82

Waterstof uit kolen

190

Waterstof uit kolen met ondergrondse CO2-opslag

6

Brandstof op basis van plastic

86

Voor de in tabel 1 te vermelden energie-inhoud per volume van fossiele brandstoffen kunnen rapportageplichtigen gebruik maken van onderstaande tabel. Voor benzine en diesel zijn onderstaande waarden overgenomen uit Bijlage III bij richtlijn 2009/28/EG.

Soort fossiele brandstof:

Energie-inhoud per volume

Benzine

32 MJ/l

Diesel

36 MJ/l

LPG

25,3 MJ/l

CNG

31,65 MJ/Nm3

Tabel 2 Biobrandstoffen

Ter uitvoering van artikel 2.9, derde lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging dienen in tabel 2 de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus en de plaats van aankoop en herkomst van biobrandstoffen te worden vermeld. De plaats van aankoop betreft het land van herkomst van de grondstof of biomassa van de biobrandstof. Bij de herkomst gaat het om de GN-code van het gewas of de grondstof waaruit de biobrandstof is geproduceerd. In onderstaand overzicht worden GN-codes voor grondstoffen voor biobrandstoffen vermeld.

Grondstof (NL-aanduiding)

Feedstock (Engelse aanduiding)

GN Code

Opmerkingen

Cassave

Cassava

0714 10 98

 

Dierlijk vet

Animal fat/animal oil

1501-1506

Dus een range van zes opeenvolgende codes

Glycerine

Glycerol

1520 00 00

 

Koolzaad

Rape seed

1205

 

Maïs

Corn/maize

1005

 

Oliepalm

Oil palm

1511

Palm oil

Rogge

Rye

1002 00 00

 

Soja

Soy/soybean

1201 00 90

Other

Suikerbiet

Sugar beet

1212 91

 

Suikerriet

Sugar cane

1212 99 20

 

Talg

Tallow

1503 00 30

Tallow oil, industrial use

Tapioca chips

Tapioca chips

1903 00 00

 

Tarwe

Wheat

1001

 

Triticale

Triticale

1008 90 10

 

UCO/gebruikt frituurvet

Used cooking oil (UCO)/ Waste vegetable oil

1518 00

 

Tall oil

Tall oil

3803 00

 

Zonnebloem

Sunflower

1206 00

 

Gerst

Barley

1003 00 90

Other

Huishoudelijk afval

Municipal Solid Waste (MSW)

3825 10 00

Wordt biogas uit geproduceerd in stortplaatsen

Dierlijke mest, droog

Wet manure

3101 00 00

Fertiliser, wordt biogas uit gemaakt

Dierlijke mest, nat

Dry manure

3101 00 00

Fertiliser, wordt biogas uit gemaakt

Tarwestro

wheat straw

1213 00 00

Cereal straw

In bovenstaand overzicht wordt de grondstof met een zo specifiek mogelijke code aangegeven. (8-cijferig, dit is het laagste detailniveau). In veel gevallen is het niet mogelijk om 8-cijferige codes te geven, omdat niet altijd duidelijk is welke variant van de grondstof (bijvoorbeeld dierlijk vet afkomstig van varkens of kippen) wordt gebruikt of in welke vorm het precies wordt gebruikt (bijvoorbeeld ruwe of geraffineerde palmolie). Daarom worden bij sommige grondstoffen 4-cijferige of 6-cijferige codes gegeven.

Bovenstaand overzicht geeft een voldoende detailniveau voor het doel waarvoor dit lijstje is gemaakt. Bijvoorbeeld, het is voldoende om te weten dat het om koolzaad gaat (code 1205). Daarbinnen zijn diverse varianten mogelijk die met de laatste 4 cijfers (1205 XXXX) verder kunnen worden gespecificeerd maar dat is niet noodzakelijk. Evenzo wordt in Bijlage V bij richtlijn 2009/28/EG ook alleen globaal de grondstof aangegeven, bijvoorbeeld ‘biodiesel uit koolzaad’. Bij dierlijke vetten en oliën zijn veel varianten mogelijk, vandaar dat daar de range 1501 t/m 1506 is gegeven.

Tussenproducten moeten worden genoemd zolang het over producten of waardevolle coproducten gaat. Zo kan ‘melasse’ afkomstig zijn uit suikerbiet en uit suikerriet. Er kan dus niet worden volstaan met vermelding van alleen de code voor melasse 1703. In dat geval gaat namelijk de informatie over de grondstof verloren. In dit geval moet dus 1212 91 (suikerbiet) of 1212 99 20 (suikerriet) gebruikt worden.

‘Tussenproducten’ moeten wel worden genoemd als het om reststromen of afval gaat, zoals glycerine of used cooking oil. In dat geval maakt het niet meer uit of dit uit koolzaad, soja, palm of zonnebloem (of een combinatie) afkomstig is, die informatie is waarschijnlijk in veel gevallen ook niet meer te achterhalen.

Op bovenstaande wordt een uitzondering in het geval van de toepassing van ‘palm oil vruchten’ (‘fresh fruit bunches’). Hiervoor is geen code beschikbaar omdat het niet in Europa wordt geproduceerd noch in Europa wordt geïmporteerd. Daarom moet de code voor het tussenproduct palmolie worden vermeld.

Bij graan moet worden opgegeven of het om tarwe, maïs, gerst, rogge etc. gaat. Bovenstaand lijstje is niet compleet. Markpartijen moeten zelf GN-codes achterhalen indien deze niet in bovenstaande lijst staan vermeld.

Overeenkomstig artikel 7 quinquies, eerste lid, van richtlijn 98/70/EG worden voor biobrandstoffen de broeikasgasemissies per energie-eenheid als volgt berekend:

  • a. indien in onderstaande tabellen een standaardwaarde voor de broeikasgasemissiereductie met betrekking tot het productietraject van de biobrandstof is vastgesteld, en indien de op jaarbasis berekende emissies van wijzigingen in koolstofvoorraden door wijzigingen van landgebruik voor deze biobrandstoffen berekend overeenkomstig punt 7 van deel C van bijlage IV bij richtlijn 98/70/EG, gelijk is aan of lager is dan nul, wordt die standaardwaarde gebruikt;

  • b. de werkelijke waarde voor de broeikasgasemissie, berekend overeenkomstig de in deel C van bijlage IV bij richtlijn 98/70/EG, vastgestelde methode, wordt gebruikt, of

  • c. een waarde, berekend als de som van de factoren van de formule in punt 1 van deel C van bijlage IV van de richtlijn, waarbij gedesaggregeerde standaardwaarden in bijlage IV, deel D of E, bij richtlijn 98/70/EG kunnen worden gebruikt voor een aantal factoren, en de werkelijke waarden, berekend volgens de methode van bijlage IV, deel C, bij die richtlijn voor alle andere factoren.

De standaardwaarden, bedoeld onder a, zijn:

Productietraject van biobrandstoffen

Standaardwaarde voor de broeikasgasemissiereductie

Suikerbietethanol

52%

Graanethanol (procesbrandstof niet gespecificeerd)

16%

Graanethanol (bruinkool als procesbrandstof in WKK-installatie)

16%

Graanethanol (aardgas als procesbrandstof in conventionele boiler)

34%

Graanethanol (aardgas als procesbrandstof in WKK-installatie)

47%

Graanethanol (stro als procesbrandstof in WKK-installatie)

69%

Maïsethanol, geproduceerd in de Gemeenschap (aardgas als procesbrandstof in WKK-installatie)

49%

Suikerrietethanol

71%

Het gedeelte hernieuwbare bronnen van ETBE

Gelijk aan het gebruikte traject voor ethanolproductie

Het gedeelte hernieuwbare bronnen van TAEE

Gelijk aan het gebruikte traject voor ethanolproductie

Biodiesel uit koolzaad

38%

Biodiesel uit zonnebloemen

51%

Biodiesel uit sojabonen

31%

Biodiesel uit palmolie (proces niet gespecificeerd)

19%

Biodiesel uit palmolie (proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek)

56%

Biodiesel uit plantaardige of dierlijke afvalolie

83%

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit koolzaad

47%

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit zonnebloemen

62%

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit palmolie (proces niet gespecificeerd)

26%

Waterstofbehandelde plantaardige olie uit palmolie (proces met afvang van methaanemissies in oliefabriek)

65%

Zuivere plantaardige olie uit koolzaad

57%

Biogas uit organisch huishoudelijk afval, in de vorm van

samengeperst gas

73%

Biogas uit natte mest, in de vorm van samengeperst gas

81%

Biogas uit droge mest, in de vorm van samengeperst gas

82%

Voor toekomstige biobrandstoffen die in januari 2008 niet of in verwaarloosbare hoeveelheden in de handel waren zijn de standaardwaarden, bedoeld onder a:

Productietraject van biobrandstoffen

Standaardwaarde voor de broeikasgasemissiereductie

Ethanol uit graanstro

85%

Ethanol uit afvalhout

74%

Ethanol uit geteeld hout

70%

Fischer-Tropsch diesel uit afvalhout

95%

Fischer-Tropsch diesel uit geteeld hout

93%

DME uit afvalhout

95%

DME uit geteeld hout

92%

Methanol uit afvalhout

94%

Methanol uit geteeld hout

91%

Het gedeelte MTBE uit hernieuwbare bronnen

Gelijk aan het gebruikte traject voor methanolproductie

Voor de in tabel 2 te vermelden energie-inhoud per volume van biobrandstoffen moeten de rapportageplichtigen gebruik maken van onderstaande tabel.

De in deze tabel opgenomen waarden zijn afkomstig uit Bijlage III bij richtlijn 2009/28/EG.

Soort biobrandstof:

Energie-inhoud per volume (calorische onderwaarde)

Ethanol

21 MJ/l

ETBE

27 MJ/l

(waarvan 37% uit hernieuwbare bronnen)

Methanol

16 MJ/l

MTBE

26 MJ/l

(waarvan 22% uit hernieuwbare bronnen)

Biodiesel

33 MJ/l

Biogas

50 MJ/kg1

Pure plantaardige olie

34 MJ/l

Waterstofbehandelde plantaardige olie

34 MJ/l

X Noot
1

Deze onderste verbrandingswaarde geldt voor 100% biogas. Indien sprake is van groen gas, dat via het aardgasnet aan het verkeer wordt geleverd (administratief vergroend aardgas), moet met de specificaties van aardgas worden gerekend. Aardgas uit het Groningse Slochteren bestaat voor 81% uit methaan en voor de rest uit o.a. stikstof en kooldioxide. Gronings aardgas levert bij verbranding gemiddeld een energetische waarde van 31,65 MJ/Nm3 (onderwaarde) aan energie. Aardgas heeft een soortelijke massa van ongeveer 0,833 kg/m3. Dit komt dus overeen met 31,65 MJ/m3/ 0,833 kg/m3 = 38,0 MJ/kg.

Tabel 3 Elektriciteit uit hernieuwbare bronnen

In tabel 3 dienen ter uitvoering van artikel 2.9, derde lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus en de plaats van aankoop en herkomst van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen te worden vermeld.

Voor elektriciteit uit het Nederlandse elektriciteitsnet wordt met een broeikasgasemissie per energie-eenheid gedurende de levenscyclus van 570 g CO2eq/kWh gerekend. Van een andere soort elektriciteit dan elektriciteit uit het Nederlandse net is alleen sprake als elektriciteit afkomstig van specifieke bron, bijvoorbeeld windmolens, via een apart net aan laadpunten voor elektrisch vervoer wordt aangeleverd. Zoals bepaald in richtlijn 98/70/EG telt elektriciteit alleen mee voor het behalen van de reductiedoelstelling indien het om elektriciteit voor wegvoertuigen gaat en de elektriciteitsleveranciers kunnen aantonen dat zij de voor de geleverde elektriciteit naar behoren kunnen meten en bewaken. In de praktijk zal dit veelal alleen het geval zijn als het op laadpalen voor wegvoertuigen gaat en niet om ‘thuisladen’.

Tabel 4 Gekochte biotickets

In tabel 4 dienen ter uitvoering van artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging de energiehoeveelheid en de broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus van de gekochte biotickets te worden vermeld. Deze informatie moet worden overgenomen van de biotickets.

De volgende, op biotickets vermelde gegevens kunnen worden gebruikt voor het invullen van de tabel:

  • Energie-inhoud waarvoor de biobrandstoffen meetellen voor de verplichting reductie van broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus [TJ],

  • Broeikasgasemissiereducties (t.o.v. 83,8 gCO2eq/MJ) van de op de markt gebrachte biobrandstoffen [%],

  • Broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus [ton CO2eq],

  • Jaar waarin de biobrandstoffen op de markt zijn gebracht.

Tabel 5 Verkochte biotickets

In tabel 5 dienen ter uitvoering van artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging de energiehoeveelheid en de broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus van de verkochte biotickets te worden vermeld.

Tabel 6 Administratieve beginvoorraad

In tabel 6 dienen ter uitvoering van artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging de energiehoeveelheid en de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van de administratieve beginvoorraad te worden vermeld. De administratieve beginvoorraad is gelijk aan de administratieve eindvoorraad van het voorgaande jaar. Voor de rapportage over 2011 gaat het hierbij dus over de administratieve eindvoorraad van 2010. De beperkingen ten aanzien van het meetellen van in een voorgaand jaar op de markt gebrachte biobrandstoffen en biotickets uit het voorgaande jaar gelden ook voor de reductieverplichting voor de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus.

Tabel 7 Administratieve eindvoorraad

In tabel 7 dienen ter uitvoering van artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging de energiehoeveelheid en de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus van de administratieve eindvoorraad te worden vermeld. Voor de rapportage over 2011 gaat het hierbij over de administratieve eindvoorraad van 2011.

Tabel 8 Berekende broeikasgasemissiereductie van geleverde brandstof en energie

Tabel 8 bevat de gegevens van de rapportageplichtige en de gemiddelde broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie van door de rapportageplichtige geleverde brandstof en energie met inbegrip van gekochte en verkochte biotickets en administratieve begin- en eindvoorraad.

De te rapporteren gemiddelde broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie wordt berekend als de som van de totale broeikasgasemissie gedeeld door de som van de totale hoeveelheid op de markt gebrachte energie.

Voor elke soort fossiele brandstof of biobrandstof worden de totale broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus (Totale BKG-emissie x) en de totale hoeveelheid op de markt gebrachte energie (Totale hoeveelheid energie x) als volgt gevonden:

Totale BKG-emissie x = Hoeveelheid x Energie-inhoud per volume x BKG-emissies gedurende de levenscyclus per eenheid energie

Totale hoeveelheid energie x = Hoeveelheid x Energie-inhoud per volume

Uitgaande van de in punt 19 van deel C van bijlage IV de richtlijn genoemde gemiddelde waarde van 83,8 gCO2eq/MJ voor de totale broeikasgasemissie per energie-eenheid van benzine en diesel wordt voor biobrandstoffen de BKG-emissies gedurende de levenscyclus per eenheid energie als volgt gevonden:

BKG-emissies gedurende de levenscyclus per eenheid energie =

(100% - Standaardwaarde voor de broeikasgasemissiereductie) x 83,8

Voor elektriciteit worden de totale broeikasgasemissie (Totale BKG-emissie x) en de totale hoeveelheid op de markt gebrachte energie (Totale hoeveelheid energie x) als volgt gevonden:

Totale BKG-emissie x = Hoeveelheid elektriciteit x BKG-emissies per energie-eenheid

Totale hoeveelheid energie x = 2,5 x 3,6 x Hoeveelheid elektriciteit

De hoeveelheid elektriciteit wordt hierbij uitgedrukt in [kWh] en de BKG-emissies per energie-eenheid in [g CO2eq/kWh]. De factor 2,5 dient ter verrekening van de bijdrage van elektriciteit in de energievoorziening van het verkeer. De factor 3,6 dient voor de omrekening van de hoeveelheid elektriciteit uitgedrukt in [kWh] naar de hoeveelheid elektriciteit uitgedrukt in [MJ]. In de hiervoor genoemde consultatie van de Europese Commissie wordt voorgesteld om voor de broeikasgasemissie per energie-eenheid van elektriciteit uit te gaan van de gemiddelde waarde van een lidstaat. Volgens het ECN is de broeikasgasemissie van de huidige elektriciteitsproductie in Nederland: 570 g CO2eq/kWh.

De gemiddelde broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie van de geleverde brandstof en energie kan worden beschouwd als het naar energie-inhoud gewogen gemiddelde van de totale broeikasgasemissie per eenheid energie van de verschillende soorten brandstoffen en energie, die door de registratieplichtige op de markt worden gebracht.

Tot slot wordt in de rapportage de reductie van de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus per eenheid energie van geleverde brandstof en energie vermeld. Deze waarde wordt als volgt berekend:

Reductie van de broeikasgasemissies = ([uitgangsnorm 2010] - gemiddelde broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie) / [uitgangsnorm 2010] x 100%

De gemiddelde broeikasgasemissie gedurende de levenscyclus per eenheid energie gedurende de levenscyclus van geleverde brandstof en energie wordt in deze formule uitgedrukt in [g CO2eq/MJ]. De reductie van de broeikasgasemissies wordt berekend ten opzichte van de uitgangsnorm voor brandstof op basis van de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus per eenheid energie van fossiele brandstoffen in 2010. Deze waarde moet volgens de procedure zoals omschreven in artikel 7 bis, vijfde lid, van richtlijn 98/70/EG worden bepaald.

Voor deze uitgangsnorm moet worden uitgegaan van een waarde van 86,6 g CO2eq.

TOELICHTING

I. Algemeen

Deze regeling stelt nadere eisen ter uitvoering van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging.

Het gaat daarbij om het voorschrijven van een aantal testmethoden, het bepalen van de datum waarop kleine tankstations zomerbenzine moeten gaan leveren en eisen aan de rapportage met betrekking tot de vermindering van de broeikasgasemissies van brandstoffen.

Het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging strekt tot implementatie van richtlijn nr. 2009/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juni 2009 tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG met betrekking tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG (Pb EU L 140) (hierna: richtlijn 2009/30/EG). In het kader van die implementatie zijn het Besluit kwaliteitseisen brandstoffen wegverkeer en het Besluit zwavelgehalte brandstoffen ingetrokken en overgenomen in het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging. Daarbij zijn het Besluit bepalingsmethode zwavelgehalte brandstoffen en de Regeling tijdstip levering van benzine van zomerkwaliteit door kleine tankstations vervallen. Omwille van de eenduidigheid van de regelgeving is gekozen voor het samenvoegen van de in die regelingen opgenomen voorschriften met de andere voorschriften ter uitvoering van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging in één regeling.

De administratieve lasten die de implementatie van richtlijn 2009/30/EG met zich brengt, zijn berekend bij de voorbereiding van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging en verantwoord in de nota van toelichting bij dat besluit. Datzelfde geldt voor de alternatieven. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.

II. Artikelsgewijs

Artikel 2

eerste lid

Artikel 2.2, derde lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging verplicht tot het bij ministeriële regeling voorschrijven van een testmethode om het MMT-gehalte van brandstof vast te stellen.

De voorgeschreven methoden prEN 16135 en prEN 16136 zijn de door het Europees Comité voor Standaardisatie (CEN) als toepasselijk aangewezen methoden. Dit in afwachting van de ontwikkeling van een specifieke testmethode.

tweede lid

Artikel 2.3, tweede lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging verplicht tot het bij ministeriële regeling voorschrijven van een testmethode om vast te stellen dat benzine voldoet aan de milieutechnische specificaties van bijlage I bij richtlijn nr. 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (Pb EU L 350) (hierna: richtlijn 98/70/EG) wordt voldaan.

De voorgeschreven methode EN 228:2009 is de in bijlage I bij richtlijn 98/70/EG genoemde methode.

derde lid

De artikelen 2.5, tweede lid, en 2.6, derde lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging verplichten tot het bij ministeriële regeling voorschrijven van een testmethode om vast te stellen dat diesel voldoet aan de milieutechnische specificaties van bijlage II bij richtlijn 98/70/EG respectievelijk het zwavelgehalte van gasolie voor mobiele machines.

De voorgeschreven methode EN 590:2004 is de in bijlage II bij richtlijn 98/70/EG genoemde methode.

Artikel 3

Artikel 2.4, tweede lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging bepaalt dat bij ministeriële regeling een na 1 mei gelegen tijdstip kan worden bepaald waarop kleine tankstations zomerbenzine moeten gaan leveren.

Gelet op de lagere omzet van kleine tankstations zijn in het algemeen twee bevoorradingen nodig voordat alle aanwezige benzine is vervangen door zomerbenzine.

Dit was voorheen geregeld in de Regeling tijdstip levering van benzine van zomerkwaliteit door kleine tankstations.

Artikel 4

Dit artikel stelt op basis van artikel 2.9, vijfde lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging nadere regels omtrent het bepaalde in artikel 2.9 van dat besluit.

eerste lid

Zowel het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging als het Besluit hernieuwbare energie vervoer heeft tot doel de vermindering van de broeikasgasemissie van brandstofverbruik.

Daarom wordt de mogelijkheid waarin het Besluit hernieuwbare energie vervoer voorziet - het voldoen aan de verplichting van artikel 3 van dat besluit door het gebruik van biotickets als bedoeld in artikel 1 van dat besluit - ook geboden voor het voldoen aan de verplichting van artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging.

Artikel 7 bis, eerste lid, van richtlijn 98/70/EG verplicht tot het bieden van de mogelijkheid aan leveranciers van elektriciteit voor wegvoertuigen, die kunnen aantonen dat zij de voor deze voertuigen geleverde elektriciteit naar behoren kunnen meten, een bijdrage te leveren aan de broeikasgasemissiereductieverplichting van de rapportageplichtigen als bedoeld in het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging. Daarom kunnen rapportage-plichtigen voor het voldoen aan de verplichting van artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging biotickets kopen van andere rapportageplichtigen en van leveranciers van elektriciteit als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer.

De mogelijkheid om biotickets te gebruiken is overigens pas vanaf 2014 van belang, aangezien op grond van artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging de eerste verplichting voor dat jaar gaat gelden.

tweede lid

Op grond van artikel 3, zesde lid, onderdeel b, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer kunnen biobrandstoffen die in het voorafgaande jaar zijn geleverd worden meegeteld voor de verplichting, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van dat besluit. Dit betreft de zogenoemde Carry-over.

Dit lid bepaalt dat biobrandstoffen die zijn overgedragen uit het vorige kalenderjaar in het jaar waarin ze worden meegeteld voor de verplichting op grond van het Besluit hernieuwbare energie meetellen voor de verplichting, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging. Het is dus niet mogelijk om biobrandstoffen voor de verplichting, bedoeld in artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging voor een ander jaar te laten meetellen dan het jaar waarin die biobrandstoffen meetellen voor de verplichting, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer.

Artikel 18, tweede lid, van de Regeling hernieuwbare energie vervoer bepaalt dat de Carry-over niet meer dan 25% van de jaarverplichting voor benzine respectievelijk diesel, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van het Besluit hernieuwbare energie vervoer, mag bedragen. Die beperking in de Carry over geldt ook voor de toepassing van artikel 2.9, eerste lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging.

derde lid

Op grond van artikel 7 bis, vijfde lid, van richtlijn 98/70/EG moet de methode voor de berekening van de bijdrage van elektrische wegvoertuigen nog worden vastgesteld. Aangezien in dat lid is bepaald dat die methode in overeenstemming moet zijn met artikel 3, vierde lid, van richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEG L 140), wordt er vanuit gegaan dat ook in het onderhavige regelgevingskader een wegingsfactor voor levering van elektriciteit aan wegvoertuigen van tweeënhalf gaat gelden.

vierde lid

Dit lid bevat de vereisten waaraan de rapportage op grond van artikel 2.9, derde lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging moet voldoen.

Rapportageplichtigen moeten deze rapportage jaarlijks aan het bestuur van de emissieautoriteit toesturen.

In de bijlage bij deze regeling zijn formats opgenomen aan de hand waarvan de rapportage dient te worden opgesteld.

De gegevens worden beschouwd als vertrouwelijk medegedeeld in de zin van artikel 10 van de Wet openbaarheid bestuur.

Artikel 7 bis van richtlijn 98/70/EG bepaalt dat jaarlijks moet worden gerapporteerd over het totale volume van iedere soort aan het verkeer geleverde brandstof of energie, onder vermelding van de plaats van aankoop en herkomst en de broeikasgasemissies gedurende de levenscyclus per eenheid energie.

In richtlijn 98/70/EG is voorts opgenomen dat de Europese Commissie met nadere uitvoeringsmaatregelen zal komen. Deze maatregelen omvatten onder meer een methode om de broeikasgasemissies gedurende de levensduur van brandstoffen, niet zijnde biobrandstof, te bepalen; het vaststellen van de uitgangsnorm voor 2010; eerdergenoemde methode om elektrische voertuigen te kunnen laten bijdragen aan het halen van de vermindering van de broeikasgasemissie over de levenscyclus en bepalingen om leveranciers als groep aan de reductieverplichting te kunnen laten voldoen.

Tot op heden is geen van de uitvoeringsmaatregelen door de Europese Commissie vastgesteld. Om die reden worden in deze regeling slechts voorlopige vereisten opgenomen voor de wijze van rapportage over plaats van aankoop en herkomst van brandstoffen of de wijze waarop voor brandstoffen, niet zijnde biobrandstof, de broeikasgasemissie over de levenscyclus per MJ moet worden bepaald. Voor de wijze waarop een groep leveranciers gezamenlijk aan de reductieverplichting kan voldoen wordt al geregeld dat biotickets van de verplichting hernieuwbare energie meetellen voor de reductiedoelstelling en dat rekening moet worden gehouden met de administratieve begin- en eindvoorraad van de verplichting hernieuwbare energie. Voor de reductieverplichting, die in 2014 ingaat, moet echt ook nader worden bepaald hoe leveranciers gezamenlijk moeten rapporteren over geleverde fossiele brandstoffen. Zodra de Europese Commissie op deze punten maatregelen publiceert, zal de regeling daarop worden aangepast.

Artikel 5

Artikel 4.2, tweede lid, van het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging bepaalt dat het zwavelgehalte van brandstoffen als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, onderdeel b, wordt vastgesteld overeenkomstig een bij ministeriële regeling vastgestelde testmethode. Dat heeft betrekking op andere vaste, vloeibare of gasvormige brandstoffen dan genoemd in het Besluit brandstoffen luchtverontreiniging.

Dit was voorheen geregeld in het Besluit bepalingsmethode zwavelgehalte brandstoffen.

De voorgeschreven methode is de in artikel 6, tweede lid, van richtlijn nr. 1999/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 april 1999 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG (PbEG L 121) genoemde methode EN ISO 14596. Door die methode voor te schrijven kan voor de bepaling van het zwavelgehalte van vloeibare brandstoffen – anders dan ten behoeve van verkeer of mobiele machines – één uniforme methode worden gebruikt.

Artikel 6

Artikel 4 van richtlijn 2009/30/EG bepaalt de implementatiedatum op 31 december 2010. De inwerkingtreding van deze regeling voldoet daardoor aan de uitzonderingsgronden binnen het systeem van vaste verandermomenten van regelgeving.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,


X Noot
1

Directive 2009/30/EC amending Directive 98/70/EC on fuel quality: Consultation paper on the measures necessary for the implementation of Article 7a(5) Zie: http://ec.europa.eu/environment/air/transport/pdf/art7a.pdf.

Naar boven