Regeling van 18 april 2011, nr. 199735 tot wijziging van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met het vervallen van de preregistratietoets water

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

In overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op artikel 8, derde lid, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.10 vervalt.

B

Aan hoofdstuk 8 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 3 Monitoring na toelating

Artikel 8.11 Berekening MTR water

Op verzoek berekent het college het maximaal toelaatbaar risico van gewasbeschermingsmiddelen voor waterorganismen, bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van het besluit, aan de hand van de methode INS, bedoeld in bijlage XV, deel B.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

TOELICHTING

Met deze wijzigingsregeling wordt uitvoering gegeven aan een motie van de leden Snijder-Hazelhoff en Koopmans (Kamerstukken II 2009/10, 32 372, nr. 42). Op 17 februari 2011 heeft de Tweede Kamer, bij de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden in verband met de implementatie van Europese regelgeving op het gebied van het op de markt brengen en het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, deze motie aangenomen. De motie verzoekt de regering artikel 2.10, eerste lid, van de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: de regeling) te laten vervallen. Het gevolg hiervan is dat de verplichting tot het vaststellen van een maximaal toelaatbaar risico (MTR) voor een gewasbeschermingsmiddel, voorafgaand aan de toelating van dat middel vervalt. Daarmee vervalt ook de zogenoemde preregistratietoets (de toetsing aan het MTR).

Op basis van deze toets beoordeelde het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: het college) voorafgaand aan een toelating of verwacht mocht worden dat een gewasbeschermingsmiddel in Nederland onaanvaardbare effecten zou hebben op de doelstellingen van de kaderrichtlijn water, Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (Pb 2000, L 327). Er was sprake van zo’n effect indien het voor het desbetreffende middel vastgestelde MTR volgens de preregistratietoetsberekening werd overschreden.

Met deze wijzigingsregeling wordt op dit specifieke onderdeel vooruitgelopen op wijzigingen die met ingang van 14 juni 2011 gaan plaatsvinden, als gevolg van het van toepassing worden van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309). Met ingang van 14 juni 2011 kunnen op grond van het in verband met die verordening gewijzigde artikel 28, derde lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden uitsluitend nog nationale beoordelingsmethoden kunnen worden aangewezen, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 36, eerste lid, van verordening (EG) 1107/2009 en voor zover geen Europese methode beschikbaar is. De preregistratietoets en de koppeling bij de toelating met de kaderrichtlijn water voldoen niet aan dat criterium.

Artikel 2.10, tweede lid, van de regeling, waarop de motie geen betrekking heeft, blijft bestaan. Deze bepaling blijft namelijk relevant in verband met een bevoegdheid voor het college tot het afleiden van een MTR op verzoek. Deze bevoegdheid vloeit voort uit artikel 2, onderdeel f, van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De bepaling wordt verplaatst naar het meer toepasselijke hoofdstuk 8 van de regeling, getiteld gebruik, aangezien de bepaling niet meer rechtstreeks betrekking heeft op de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen.

Voor waterschappen en andere overheden is het nuttig een referentienorm inzake gewasbeschermingsmiddelen of de afbraakproducten ervan te hebben voor de beoordeling van de waterkwaliteit. De bepaling van een MTR kan als zodanig dienen. De thans gebruikte methode is die van Van Vlaardingen en Verbruggen uit 2007, getiteld International and national environmental quality standards for substances in the Netherlands (INS). In het kader van het nog te ontwikkelen monitoringsplan wordt bezien welke waterkwaliteitsnorm als referentienorm in de toekomst zal worden gehanteerd en volgens welke methode die zal worden bepaald.

Bedrijfseffecten en administratieve lasten

Het vervallen van artikel 2.10, eerste lid, leidt tot een daling van zowel de nalevingskosten als de administratieve lasten. De nalevingskosten dalen aanzienlijk doordat de zogenoemde ‘time to market’ kan worden verkort met gemiddeld een half tot driekwart jaar, nu een spoediger besluit omtrent toelating kan worden verwacht. Daardoor is het mogelijk dat middelen een teeltseizoen eerder beschikbaar zijn dan in de oude situatie het geval was.

Daarnaast leidt het voorstel tot een vermindering van de administratieve lasten. Deze vermindering bestaat uit een gemiddelde besparing van € 5.000,– vanwege een tarief dat niet meer aan het college behoeft te worden betaald voor het afleiden van het MTR in het kader van de toelating. Uitgaande van 15 gevallen in 2010 levert dit een besparing op van € 75.000,–. In een enkel geval kan tevens op de kosten van een studie tot wel € 100.000,– worden bespaard, namelijk voor zover deze niet meer nodig is als gevolg van het vervallen van de preregistratietoets. Deze maatregel leidt dus tot een daling van de administratieve lasten met € 175.000,–.

Met het vervallen van artikel 2.10, eerste lid, sluit de regeling aan bij het Europese ‘level playing field’. Daarom is een weging van alternatieven niet aan de orde.

Inwerkingtreding

Deze regeling wijkt af van de uitgangspunten van vaste verandermomenten voor regelgeving. In dit geval is afwijking echter gewenst, gelet op de hierboven toegelichte positieve bedrijfseffecten en de aangenomen motie van de Tweede Kamer.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

Naar boven