De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 3, eerste lid, onder a, b, en c, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang;
Besluit:
ARTIKEL I
De Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 10 komt te luiden:
Artikel 10
1. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onder a, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang worden
de volgende beroepsopleidingen als beroepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de Wet educatie en
beroepsonderwijs, aangewezen:
2. In aanvulling op het eerste lid kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op aanvraag besluiten een beroepsopleiding,
waarvan het curriculum voor ten minste 90% vergelijkbaar is met het curriculum van een van de beroepsopleidingen, genoemd
het eerste lid, onder a, of waarvan het curriculum identiek is aan het curriculum van een van de beroepsopleidingen, genoemd
in het eerste lid, aan te wijzen als een beroepsopleiding waarmee de aanvrager, indien hij in het bezit is van een getuigschrift
van deze beroepsopleiding, eveneens voldoet aan de in artikel 2, onder a, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang
opgenomen eis.
3. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt beleidsregels vast over de wijze waarop de aanwijzing, bedoeld in
het tweede lid, plaatsvindt.
B
Artikel 10a komt te luiden:
Artikel 10a
1. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onder b, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang, worden
de volgende beroepsopleidingen als beroepsopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen c, d, of e, van de Wet
educatie en beroepsonderwijs, aangewezen:
a. Gespecialiseerd pedagogisch medewerker 4 kinderopvang;
Onderwijsassistent;
Onderwijsassistent PO/SO (primair onderwijs/speciaal onderwijs);
Pedagogisch medewerker 3 kinderopvang;
Pedagogisch Werker 3 Kinderopvang;
Pedagogisch Werker 4 Kinderopvang;
Pedagogisch Werker niveau 3;
Pedagogisch Werker niveau 4;
Sociaal-Cultureel Werker (SCW);
Sociaal Pedagogisch Werker 3 (SPW-3);
Sociaal Pedagogisch Werker 4 (SPW4);
Sport en Bewegen (niveau 3 en 4);
Sport- en bewegingscoördinator (niveau 4);
Sport- en bewegingsleider (niveau 3); en
en
b. A verpleegkundige;
Activiteitenbegeleider (AB);
Activiteitenbegeleiding (AB);
Agogisch Werk (AW);
akte hoofdleidster kleuteronderwijs;
akte Kleuterleidster A;
akte Kleuterleidster B;
Akte van bekwaamheid als hoofdleidster bij het kleuteronderwijs;
Akte van bekwaamheid als leidster aan kleuterscholen;
Akte van bekwaamheid als leidster bij het kleuteronderwijs;
Arbeidstherapie (AT);
A-Verpleegkundige;
A-verpleger;
B Verpleegkundige;
B-Verpleegkundige;
B-verpleger;
Cultureel werk (CW);
Getuigschrift A (ziekenverpleging);
Getuigschrift B (ziekenverpleging);
Extramurale gezondheidszorg (EMGZ);
Inrichtingswerk (IW);
Kinderbescherming A;
Kinderbescherming B;
Kinderverzorging en Opvoeding;
Kinderverzorging/Jeugdverzorging (KV/JV);
Kinderverzorgster (KV);
Kinderverzorgster van de centrale raad voor de kinderuitzending;
Kultureel werk (KW);
Leidster kindercentra (niet van OVDB);
Leidster Kindercentra van de OVDB;
Residentieel Werk (RW);
Sociaal Agogisch 2;
Sociaal Agogisch II;
Sociaal Cultureel Werk;
Sociaal Dienstverlener (SD);
Sociaal Pedagogisch Werker;
Sociale Arbeid (SA, SA2 of SAII);
Sociale Dienstverlening (SD, SA, SA1 of SAI);
SPW lang;
Vakopleiding Leidster kindercentra (conform de WEB);
Verdere Scholing in Dienstverband (VSID) richting kinderdagverblijven;
Verpleegkunde;
Verpleegkunde A;
Verpleegkunde B;
Verpleegkunde Z;
Verpleegkundige;
Verplegende (VP);
Verpleging (VP);
Verpleging A;
Verpleging B;
Verzorgende (VZ niveau 3 of VZ lang);
Verzorgende beroepen (VZ);
Verzorgende Individuele Gezondheidszorg (VIG);
Verzorging (VZ);
Z Verpleegkundige;
Z-Verpleegkundige;
Zwakzinnigenzorg.
2. In aanvulling op het eerste lid kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op aanvraag besluiten een beroepsopleiding,
waarvan het curriculum voor ten minste 90% vergelijkbaar is met het curriculum van een van de beroepsopleidingen genoemd in
het eerste lid, onder a, of waarvan het curriculum identiek is aan het curriculum van een van de beroepsopleidingen, genoemd
in het eerste lid, aan te wijzen als een beroepsopleiding waarmee de aanvrager, indien hij in het bezit is van een getuigschrift
van deze beroepsopleiding, eveneens voldoet aan de in artikel 2, onder a, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang
opgenomen eis.
3. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt beleidsregels vast over de wijze waarop de aanwijzing, bedoeld in
het tweede lid, plaatsvindt.
C
Artikel 10b komt te luiden:
Artikel 10b
1. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onder c, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang, worden
de volgende opleidingen als opleiding, bedoeld in artikel 7.3a, eerste of tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en
wetenschappelijk onderzoek, aangewezen;
a. Culturele en Maatschappelijke vorming (CMV);
Kunstzinnig vormende opleiding op HBO-niveau (docentenrichting binnenkunstonderwijs of kunstzinnige richting binnen lerarenopleiding);
Leraar basisonderwijs (aan Hogeschool, PABO of IPABO);
Leraar lichamelijke oefening (ALO);
Pedagogiek (HBO-bachelor);
Sociaal Pedagogische Hulpverlening (SPH);
Sport en Bewegen; en
b. Akte Lager onderwijs zonder hoofdakte (oude kweekschoolopleiding);
Akte van bekwaamheid als hoofdonderwijzer(es);
Akte van bekwaamheid als leidster of hoofdleidster bij het kleuteronderwijs;
Akte van bekwaamheid als onderwijzer(es);
Akte van bekwaamheid als volledig bevoegd onderwijzer(es);
Akte van bekwaamheid N XI;
Akte van bekwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs in de lichamelijke oefening;
Applicatiecursus leraar basisonderwijs (als vervolg op en in combinatie met kleuterakte A/B);
Applicatiecursus volledig bevoegd onderwijzer(es);
Bachelor of Nursing;
Creatieve therapie (waaronder Mikojel);
Cultureel Werk (CW);
Docent Dans;
Docent Drama;
Docerend musicus;
Educatieve therapie (Mikojel);
Extramurale gezondheidszorg (EMGZ);
Hogere sociaal-pedagogische opleiding van leiders op het terrein van jeugdvorming en volksontwikkeling;
Hoofdonderwijzer;
Inrichtingswerk (IW);
Jeugdwelzijnswerk;
Kinderverzorging en kinderopvoeding;
Kinderverzorging en opvoeding;
Kreatief Educatief Werk;
Kunstzinnige therapie;
Leraar voortgezet onderwijs van eerste graad in tekenen;
Lerarenopleiding Omgangskunde;
Lerarenopleiding Verzorging/Gezondheidskunde;
Lerarenopleiding Verzorging/Huishoudkunde;
Maatschappelijk Werk (MW);
Maatschappelijk Werk en Dienstverlening (MWD);
NXX (volgens de Wet op het voortgezet onderwijs);
Pedagogiek MO-A of kandidaatsexamen Pedagogiek;
Pedagogische Academie;
Verpleegkunde.
2. In aanvulling op het eerste lid kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op aanvraag besluiten een opleiding,
waarvan het curriculum voor ten minste 90% vergelijkbaar is met het curriculum van een van de opleidingen uit het eerste lid,
onder a, of waarvan het curriculum identiek is aan het curriculum van een van de opleidingen, genoemd in het eerste lid, aan
te wijzen als een opleiding waarmee de aanvrager, indien hij in het bezit is van een getuigschrift van deze opleiding, eveneens
voldoet aan de in artikel 2, onder a, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang opgenomen eis.
3. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt beleidsregels vast over de wijze waarop de aanwijzing, bedoeld in
het tweede lid, plaatsvindt.
D
Artikel 10d wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst en onder g van het eerste lid (nieuw) vervalt.
2. Na het eerste lid (nieuw) worden drie leden toegevoegd luidende:
2. In aanvulling op het eerste lid kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een certificaat aanwijzen waarmee eveneens
wordt voldaan aan de in artikel 2, onder b, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang opgenomen eis.
3. Een aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, kan alleen plaatsvinden indien het certificaat slechts wordt afgegeven indien
ten minste de volgende inhoudelijke criteria zijn getoetst:
a. aantoonbare kennis van en inzicht in de voor eerstehulpverlening relevante fysieke verschillen tussen zuigelingen, kinderen
en volwassenen;
b. aantoonbare kennis van en inzicht in het gedrag van zuigelingen en kinderen bij ongeval en ziekte alsmede aantoonbare vaardigheid
om daarop adequaat te reageren;
c. aantoonbare vaardigheid in het verlenen van eerste hulp aan zuigelingen en kinderen bij veelvuldig voorkomende stoornissen
in de vitale functies en plaatselijke letsels;
d. aantoonbare kennis van en inzicht in de gevaren die in het bijzonder zuigelingen en kinderen bedreigen; en
e. aantoonbare kennis van en inzicht in de wijze waarop ongevallen bij zuigelingen en kinderen kunnen worden voorkomen.
4. Een aanwijzing, bedoeld in het tweede lid, kan alleen plaatsvinden indien naast de criteria, genoemd het derde lid, tevens
ten minste aan de volgende processuele criteria is voldaan:
a. de certificerende instantie is onafhankelijk;
b. de certificerende instantie verzorgt zelf geen onderwijs met betrekking tot het te verlenen certificaat;
c. de certificerende instantie biedt zelf geen onderwijs aan met betrekking tot het te verlenen certificaat;
d. de certificerende instantie schrijft geen onderwijsmethode en onderwijsmateriaal voor met betrekking tot het te verlenen certificaat;
e. de certificerende instantie geeft zelf het certificaat af voor maximaal twee jaar;
f. de certificerende instantie ziet zelf toe op de kwaliteit van het voor het verkrijgen van het certificaat af te leggen examen;
en
g. de certificerende instantie registreert zelf de behaalde certificaten en de geldigheidsduur in een register.
E
Na artikel 10d wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 10e
1. Aan de Directeur-generaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend tot het nemen
van besluiten en het verrichten van alle benodigde werkzaamheden, waaronder het vaststellen en ondertekenen van stukken, ter
uitvoering van de bevoegdheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, genoemd in de artikelen 10, tweede lid,
10a, tweede lid en 10b, tweede lid.
2. Aan de Directeur-generaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs wordt mandaat en machtiging verleend met betrekking tot het
nemen van besluiten over en het vaststellen en ondertekenen van stukken, die betrekking hebben op de afhandeling van administratieve
stukken inzake klacht-, bezwaar- en beroepsprocedures, voor zover deze verband houden met de uitoefening van de bevoegdheden,
genoemd in het eerste lid en met dien verstande dat de Directeur-generaal geen besluit op bezwaar neemt met betrekking tot
een bezwaarschrift tegen een besluit dat de Directeur-generaal in mandaat heeft genomen.
3. De Directeur-generaal van de Dienst Uitvoering Onderwijs kan met betrekking tot zijn bevoegdheden, genoemd in het eerste
en tweede lid, ondermandaat, volmacht en machtiging in een door hem te bepalen omvang verlenen aan onder hem ressorterende
functionarissen, met dien verstande dat de Directeur-generaal geen ondermandaat verleent aan de functionaris aan wie door
hem ondermandaat tot het nemen van het besluit waartegen het bezwaar zich richt, is verleend.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
In de artikelen 10, 10a en 10b van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (verder: de Regeling)
zijn de (beroeps)opleidingen aangewezen, waarmee een gastouder voldoet aan de deskundigheidseisen gericht op het bieden van
voldoende zorg aan kinderen. Dit is één van de voorwaarden om als gastouder geregistreerd te zijn en een registratie is vereist
om als ouder in aanmerking te komen voor kinderopvangtoeslag. De lijsten in de Regeling zijn op advies van de branchepartijen
in de kinderopvang tot stand gekomen en deels gebaseerd op de getuigschriften, die geldig zijn voor pedagogisch medewerkers
in de dagopvang en de buitenschoolse opvang, zoals vastgelegd in de CAO Kinderopvang. Het betreft een historisch gegroeide
lijst van opleidingen, waarvan het curriculum voldoende is om als gastouder te voldoen aan de deskundigheidseis uit artikel
2, onder a, van het Besluit deskundigheidseisen gastouders kinderopvang. Indien sprake is van een andere opleiding, die een
vergelijkbaar curriculum heeft, is registratie als gastouder op dit moment niet mogelijk tot aan het moment dat ook deze opleiding
is aangewezen door opname op één van de lijsten uit de Regeling.
Evaluatie heeft uitgewezen dat het gewenst is om de bestaande lijsten uit te breiden met een aantal opleidingen op MBO- en
HBO-niveau. De keuze voor deze opleidingen is gebaseerd op advies van de branchepartijen en uitbreidingen van de CAO Kinderopvang.
Met de onderhavige wijzigingen worden de diverse lijsten daarom uitgebreid.
Verder is met de onderhavige aanpassingen van de Regeling ervoor gekozen om het systeem van aanwijzen van (beroeps)opleidingen
flexibeler te maken zonder inhoudelijke concessies te doen aan het niveau van de beroepseisen, dat is vereist om als gastouder
in de zin van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zorg te dragen voor kinderen. Hiertoe wordt de mogelijkheid
gecreëerd om, op aanvraag, tevens een opleiding aan te wijzen indien er sprake is van een identiek curriculum met een van
de curricula van de opleidingen genoemd in de Regeling. Daarnaast krijgt de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
de mogelijkheid om, eveneens op aanvraag, een opleiding aan te wijzen als het curriculum van deze opleiding voor 90% vergelijkbaar
is met het curriculum van een van de beroepsopleidingen genoemd in de artikelen 10, eerste lid, onder a, 10a, eerste lid,
onder a, of 10b, eerste lid, onder a. Deze referentie-opleidingen zijn opleidingen op MBO en HBO-niveau. De keuze voor deze
beroepsopleidingen is gebaseerd op advies van de branchepartijen in de kinderopvang. De in de Regeling vermelde referentie-opleidingen
vormen in 2011 de beroepsopleidingen, die het meest aansluiten bij de beroepseisen, die noodzakelijk om gastouder te zijn.
Op deze manier kunnen gastouders onmiddellijk nadat een dergelijk besluit tot aanwijzing is genomen, aan het werk gaan als
gastouder zonder dat eerst een aanpassing van de Regeling hoeft te worden afgewacht.
Een belangrijke randvoorwaarde hierbij is dat een potentiële gastouder altijd in het bezit moet zijn van een getuigschrift.
Daarnaast is een zodanige systematiek gekozen dat administratieve lasten voor de potentiële gastouder en voor de overheid
zo veel mogelijk worden vermeden.
Ter nadere invulling van de bevoegdheid om opleidingen aan te wijzen als vergelijkbaar of identiek met de opleidingen die
zijn opgenomen in de lijsten van de artikelen 10, 10a en 10b van de Regeling, zal een beleidsregel bekend gemaakt worden.
De uitvoering van de voornoemde bevoegdheid om opleidingen aan te wijzen, wordt gemandateerd aan de Directeur-generaal van
de Dienst Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (verder: DUO). DUO is als erkennende
instantie van opleidings- en getuigschriftgegevens bij uitstek toegerust om deze bevoegdheid uit te voeren. Daarbij wordt
opgemerkt dat DUO zo nodig gebruik kan of zal maken van waarderingsadvisering van de expertisecentra Colo of Nuffic.
Tevens zijn aan artikel 10c van de Regeling ter borging van de kwaliteit de criteria toegevoegd voor de aanwijzing van certificaten
eerste hulp aan kinderen bij ongevallen. Deze criteria op grond waarvan de minister tot aanwijzing kon besluiten, stonden
voorheen vermeld in de toelichting bij de Regeling. De rechtbank te Rotterdam heeft echter op 24 maart 2011 bepaald (Reg.
nr. AWB 10/3256 KINDER-T2) dat dergelijke criteria in de Regeling zelf zouden moeten worden opgenomen. Aan het vonnis van
de Rechtbank is met onderhavige wijziging gehoor gegeven. De processuele criteria a tot en met d hebben betrekking op de onafhankelijke
waarborging van de kwaliteit van het certificaat om belangenverstrengeling te voorkomen. Er dient een strikte scheiding te
zijn tussen certificeren en opleiden. De processuele criteria e tot en met g hebben betrekking op de verantwoordelijkheid
van de certificerende instelling voor het certificaat en de mogelijkheid voor derden om de geldigheid van het certificaat
te controleren.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H.G.J. Kamp.