Jeugdstrafproces: toekomstbestendig! Advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming

uitgebracht aan: de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

datum: 14 maart 2011

De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft dit advies op eigen initiatief uitgebracht. Twee belangrijke zaken hebben de aanleiding gevormd voor dit advies. Ten eerste zijn er de afgelopen jaren onderzoeken gedaan naar de biologische en psychologische ontwikkeling van jonge mensen. Uit deze onderzoeken blijkt dat de ontwikkeling van adolescenten in de regel doorloopt tot het 23ste jaar. Na het 18e jaar is in beginsel echter het volwassenenstrafrecht van toepassing op deze groep. Ten tweede bestond de indruk dat het jeugdstrafproces sinds de wetswijziging in 1995 is verslechterd en dat met deze wetswijziging het pedagogisch karakter van het jeugdstrafrecht dreigt ‘onder te sneeuwen’. Sinds de invoering van de strafrechtelijke kinderwet in 1901 vormt het opvoedende aspect het uitgangspunt in het jeugdstrafproces. De Raad onderzoekt in dit advies of de pedagogische grondslag voldoende tot uitdrukking komt in het huidige Nederlandse jeugdstrafproces(recht) en zo niet, op welke wijze deze beter gewaarborgd kan worden.

Dat ons jeugdstrafproces een pedagogische grondslag kent betekent voor de Raad dat bij beslissingen over en handelingen richting de jeugdige verdachte, dader en veroordeelde, elke keer opnieuw moet worden bezien of al het handelen – al dan niet gepaard gaand met een sanctie – erop is gericht de ontwikkeling van déze jongere te stimuleren, hem te (her)opvoeden, te resocialiseren, hem op een goede toekomst voor te bereiden én te weerhouden van een verdere criminele carrière.

Bij het geven van een (strafrechtelijke) reactie op strafbaar gedrag van de jongere is het belangrijk om rekening te houden met inzichten uit recente onderzoeken naar de psychologische en biologische ontwikkeling van jongeren. Uit onderzoek blijkt niet alleen dat jongeren zich in fasen ontwikkelen en dat die ontwikkeling doorgaat tot ongeveer de 23-jarige leeftijd maar ook dat veel van de door jongeren gepleegde strafbare feiten eerder moeten worden gezien als leeftijdgerelateerde ‘uitglijders’ dan als voorboden van een criminele loopbaan. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat normaal begaafde jongeren onder de veertien jaar over het algemeen nauwelijks kunnen doorzien hoe een strafproces werkt en dat zij hun positie daarin niet goed kunnen inschatten. Zij zijn dus niet in staat tot volwaardige participatie in het strafproces. Tot slot blijkt dat van enkel het straffen met als doel het gedrag van de jongere te veranderen, niet te veel hoeft te worden verwacht. Het straffen werkt alleen bij mensen die daar ‘gevoelig’ voor zijn. Als men tot gedragsverandering van jeugdige delinquenten wil komen, dient men met een aantal factoren rekening te houden. Naast de inzichten uit deze onderzoeken is het ook van belang rekening te houden met de verplichtingen die voor Nederland voortvloeien uit het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Het Comité voor de rechten van het kind heeft op 2 februari 2007 een General Comment ‘Childrens rights in juvenile justice’ uitgevaardigd, waarin uitgebreid wordt ingegaan op de wijze waarop het jeugdstrafrecht moet worden vormgegeven.

In dit advies gaat de Raad in op de knelpunten in het huidige jeugdstrafproces in Nederland. De Raad beoordeelt daarbij of de pedagogische grondslag voldoende tot uitdrukking komt en betrekt daarbij de inzichten uit onderzoek naar de psychologische en biologische ontwikkeling van de jongere én de relevante bepalingen uit het IVRK. De Raad concludeert dat de pedagogische grondslag in het jeugdstrafproces voor de toekomst beter moet worden gewaarborgd. De Raad doet daarvoor in dit advies 18 aanbevelingen.

Meer aandacht voor de pedagogische grondslag in het jeugdstrafproces neemt niet weg dat er oog moet zijn voor andere belangen, zoals die van het slachtoffer of van de maatschappij. Hoewel het slachtoffer en de maatschappij andere belangen kunnen hebben dan de jongere, is de Raad van mening dat een pedagogische reactie wel degelijk ook de belangen van de maatschappij en het slachtoffer dient: immers uit onderzoek weten we dat van een pedagogische reactie en behandeling meer resultaat in de zin van recidivevermindering valt te verwachten dan van een puur repressieve reactie.

Het advies kan worden opgevraagd bij het secretariaat van de Raad

postbus 30 137

2500 GC Den Haag

070-36 19 300,

www.rsj.nl

Naar boven