Besluit van de Minister voor Immigratie en Asiel van 30 maart 2011, nummer WBV 2011/4, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Immigratie en Asiel,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C24/24 Somalië Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

(24) Het asielbeleid ten aanzien van Somalië

1 Achtergrond

Deze landenparagraaf bevat het landgebonden asielbeleid voor Somalië. Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C23 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling, behoudens de hieronder opgenomen regeling ten aanzien van het niet tegenwerpen van het vervallen van de verleningsgrond. De algemene wet- en regelgeving blijft voor het overige steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

De beleidsconclusies in dit hoofdstuk zijn mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa van 20 september 2010 over de situatie in Somalië (zie de website van het Ministerie van BuZa).

Op 7 januari 2011 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) gemotiveerde interim measures getroffen in twee Somalische zaken waarmee hun uitzetting naar Somalië wordt opgeschort tot het Hof in deze zaken definitieve uitspraak heeft gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft de Minister voor Immigratie en Asiel bij brief van 18 maart 2011 de Tweede Kamer bericht dat is besloten tot het instellen van een vertrekmoratorium. Dit vertrekmoratorium is per besluit formeel ingesteld. Onderhavig Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire is op dezelfde datum als dit besluit gepubliceerd. Dit vertrekmoratorium geldt ten aanzien van afgewezen asielzoekers afkomstig uit Centraal- en Zuid-Somalië die niet in het noorden van Somalië kunnen verblijven.

Dit hoofdstuk bevat de uitvoeringsconsequenties van het vastgestelde beleid.

2 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Somalië geldt geen besluit in de zin van artikel 43 Vw.

3 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen
3.1 Clanfamilies en minderheden
3.1.1 Algemeen

Het ambtsbericht van de Minister van BuZa meldt dat de positie van minderheden in Centraal- en Zuid-Somalië als slecht is te bestempelen. Desondanks is het niet zo dat alle personen die tot een minderheidsgroep behoren voor (op de persoon gerichte) vervolging te vrezen hebben, enkel wegens het behoren tot een minderheid. In Somaliland, Puntland, Sool en Sanaag en de eilanden voor de kust van Zuid-Somalië worden minderheden in het algemeen niet vervolgd vanwege hun afkomst.

Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij vanwege zijn etnische afkomst te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Het enkel behoren tot een specifieke clanfamilie of minderheid, anders dan de Reer Hamar (zie 3.1.2), vormt op zichzelf geen aanleiding tot verlening van een verblijfsvergunning asiel.

3.1.2 Reer Hamar/Benadiri

In brede zin wordt de term Reer Hamar gebruikt als synoniem voor Benadiri. Naast de Reer Hamar zelf (in enge zin), kunnen hier ook Reer Brava, Reer Merka en de Ashraf die onder de Benadiri leven en als Benadiri zouden kunnen worden gezien, onder vallen. Ashraf in Bay en Bakool worden niet onder de Reer Hamar (Benadiri) in brede zin geplaatst. Andere minderheden uit het zuiden van Somalië, zoals Bantu, Bajuni en Midgan, vallen niet onder de Reer Hamar (Benadiri) in brede zin.

Risicogroep

Bij de beoordeling van asielaanvragen van Reer Hamar (in brede zin) is het volgende van belang. De positie van de Reer Hamar is zodanig dat deze bevolkingsgroep moet worden gezien als een risicogroep in de zin van C14/4.5. Dit houdt in dat een individueel lid van deze bevolkingsgroep reeds in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, aanhef en onder a, Vw, indien slechts in geringe mate blijkt van op de persoon gerichte daden van vervolging welke in verband gebracht kunnen worden met de etnische afkomst. Daarbij ziet de term ‘in geringe mate’ op aantal en ernst van de gestelde gebeurtenissen, niet op de aard daarvan. De asielzoeker zal de aard van de vervolgingsgronden op de gebruikelijke wijze aannemelijk moeten maken. Hierbij staat het criterium centraal dat de gebeurtenissen die betrokkene heeft ondervonden of vreest verband houden met zijn persoon én met zijn etnische afkomst.

Groepen die systematisch bloot staan aan schending van artikel 3 EVRM

De Reer Hamar (in brede zin) kunnen worden aangemerkt als een groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandelingen.

Ten aanzien van een vreemdeling afkomstig uit Somalië die zich beroept op het behoren tot deze groep zal het individualiseringsvereiste zich ertoe beperken dat de vreemdeling aannemelijk dient te maken dat hij tot deze groep behoort. Nadere hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden behoeven vervolgens niet te worden aangetoond om te komen tot het oordeel dat hij bij terugkeer zal worden blootgesteld aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

3.2 Personen die zich geprofileerd hebben als politiek tegenstander

Formeel is het Somaliërs toegestaan in vrijheid bij elkaar te komen, vakbonden op te richten en te demonstreren. Een feitelijk verbod op demonstraties, alsmede de slechte veiligheidssituatie in het hele land, beperken dit recht in de praktijk.

In Somaliland worden vrijheid van vereniging en vergadering en vorming van politieke partijen formeel toegestaan. Er bestaat echter wetgeving die deze vrijheden beperkt. In Puntland is de ruimte voor oppositie kleiner, aangezien politieke partijen niet zijn toegestaan.

Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij vanwege zijn politieke opvattingen te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag van de zijde van de de facto autoriteiten, kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

3.3 Journalisten

In Somalië zijn persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting neergelegd in de grondwet. In de praktijk zijn persvrijheid en de vrijheid van meningsuiting slechts beperkt aanwezig. In geheel Somalië lopen journalisten het risico het slachtoffer te worden van moord, ontvoering, gevangenisstraffen zonder aanklacht en aanvallen op persoon en bezit. Journalisten worden bedreigd door zowel de autoriteiten als verschillende rebellengroeperingen.

Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat hij vanwege zijn werkzaamheden als journalist te vrezen heeft voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel een reëel risico loopt op een behandeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder b, Vw, kan hij op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

3.4 Vrouwen
3.4.1 Algemeen

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/2.11, C2/3.2 en C14/4.3, is van toepassing.

3.4.2 Vrouwenbesnijdenis

Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa komt naar voren dat indien een Somalisch meisje nog niet is besneden, bij terugkeer naar Somalië sprake kan zijn van een reëel risico als bedoeld in artikel 3 EVRM. Gezien de sociale druk om een besnijdenis uit te (laten) voeren, bestaat voor nog niet besneden meisjes een risico op genitale verminking. Dit kan ook gelden voor in Nederland geboren meisjes, die bij terugkeer naar Somalië bedreigd worden met genitale verminking.

Meisjes die bij terugkeer naar Somalië een reëel risico lopen dat zij zullen worden besneden, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De ouder, die genitale verminking van zijn dochter vreest, kan in dat geval eveneens op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

Hierbij wordt van de betrokkenen niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming. Daarnaast wordt er in beginsel geen vestigingsalternatief in Somalië aanwezig geacht om zich te onttrekken aan genitale verminking.

3.4.3 (Seksueel) geweld tegen vrouwen

Mishandeling en verkrachting van vrouwen komen geregeld voor in Somalië. Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa komt naar voren dat het zeer moeilijk is om met succes hiertegen aangifte te doen.

Vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij te vrezen hebben voor (seksuele) geweldpleging in Somalië, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hierbij wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming. Er geldt voor vrouwen die het slachtoffer zijn geworden van (seksueel) geweld geen vestigingsalternatief binnen Somalië.

3.4.4 Alleenstaande vrouwen

Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa komt naar voren dat de positie van alleenstaande vrouwen slechter is dan die van vrouwen in het algemeen omdat zij bescherming van een man ontberen.

Indien een alleenstaande vrouw aannemelijk heeft gemaakt een gegronde vrees voor een onmenselijke behandeling te hebben bij terugkeer naar haar land, kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw een verblijfsvergunning worden verleend. Het enkele feit dat de vreemdeling een alleenstaande vrouw is, is onvoldoende voor de conclusie dat er gegronde vrees is voor onmenselijke behandeling.

Ten aanzien van alleenstaande vrouwen wordt in de regel aangenomen dat, indien sprake is van een gegronde vrees, in de regel niet een vestigingsalternatief in Centraal- en Zuid-Somalië kan worden tegengeworpen (zie verder 7.2.2).

Een vrouw wordt aangemerkt als alleenstaand indien de huwelijksband met de echtgenoot als verbroken kan worden beschouwd dan wel zij ongehuwd is en de band met het gezin waartoe ze behoorde, al ten tijde van haar vertrek uit Somalië als verbroken kan worden beschouwd.

Onder gezin wordt enkel het ouderlijk gezin, de vader en moeder verstaan. De gezinsband met de vader is hierbij relevant. Dat betekent dat banden met andere mannelijke familieleden, bijvoorbeeld meerderjarige zoons, broers of ooms, hierbij niet worden meegewogen.

Om aan te tonen dat een vrouw alleenstaand is op grond van een verbroken gezinsband, dient in beginsel – indicatief – bewijs te worden overgelegd. Indien dit niet mogelijk is, dienen hierover aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen te worden afgelegd.

4 Algehele veiligheidssituatie

Uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa blijkt dat de algehele veiligheidssituatie in heel Somalië onverminderd slecht is. Met name in de regio’s Centraal- en Zuid-Somalië en de stedelijke gebieden in die regio’s komt willekeurig geweld veelvuldig voor.

De algemene situatie in Somalië is zorgwekkend, echter in de gebieden buiten Mogadishu is de situatie niet van dusdanige aard dat sprake is van een uitzonderlijke situatie, zoals bedoeld in artikel 15c van de richtlijn 2004/83/EG.

Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b Vw dient de Somalische asielzoeker afkomstig uit gebieden anders dan Mogadishu aannemelijk te maken dat bij terugkeer een dreigende schending van artikel 3 EVRM aanwezig is. In het kader van de beoordeling hiervan dient, conform de jurisprudentie van het EHRM, betekenis te worden gegeven aan de algemene mensenrechtensituatie in Somalië en dient de toets op individuele gronden van aanvragen van Somalische asielzoekers aan de algehele situatie te worden gerelateerd.

Door de omstandigheid dat de veiligheidssituatie in Centraal- en Zuid-Somalië onverminderd slecht is zal bij de beoordeling van asielaanvragen van asielzoekers uit Centraal- en Zuid-Somalië eerder kunnen worden geconcludeerd dat betrokkene in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.

4.1 Situatie Mogadishu

Voorts blijkt uit het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa dat de veiligheidssituatie in de stad Mogadishu apart kan worden beoordeeld en dat op basis van de voorhanden zijnde informatie geconcludeerd moet worden dat de veiligheidssituatie aldaar zodanig slecht is dat er in de stad Mogadishu sprake is van een uitzonderlijke situatie, zoals bedoeld in artikel 15c van de richtlijn 2004/83/EG.

Dit betekent dat voor vreemdelingen die kunnen aantonen dat zij afkomstig zijn uit Mogadishu en hebben aangetoond aldaar normaal te hebben gewoond en verbleven direct voorafgaand aan het vertrek uit Somalië, geldt dat zij afkomstig zijn uit een gebied waarin de mate van willekeurig geweld in het gewapende conflict dermate hoog is dat een burger die terugkeert louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico loopt op ernstige schade.

Indien niet is gebleken dat betrokkene zich elders in Somalië kan vestigen (zie 7.2) en evenmin contra-indicaties het verlenen van een vergunning in de weg staan, komt een asielzoeker afkomstig uit de stad Mogadishu in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b Vw.

5 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/4.2 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Somalië geen bijzonderheden.

6 Categoriale bescherming

Asielzoekers uit Somalië komen niet op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel (zie C2/5).

Uit het in september 2010 verschenen algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa over de situatie in Somalië blijkt dat de situatie in het land nog immer zorgwekkend is. Het categoriaal beschermingsbeleid is evenwel ongeschikt geworden om te bewerkstelligen dat aan de juiste personen bescherming wordt geboden in Nederland. De oorzaken hiervan zijn de effecten van het beleid van andere Europese landen op de instroom van Somalische asielzoekers in combinatie met geconstateerde fraude en misbruik door Somalische asielzoekers. Gelet hierop wordt doorslaggevend gewicht toegekend aan de derde indicator van artikel 3.106 Vb, het beleid in andere landen van de Europese Unie.

Op 19 mei 2009 heeft de Tweede Kamer ingestemd met de voorgestelde beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid voor Centraal- en Zuid- Somalië. Het categoriale beschermingsbeleid voor asielzoekers uit Somalië is daarom met ingang van 19 mei 2009 beëindigd.

Gelet op de aanleiding om het beleid te beëindigen en de datum dat het voorstel tot beëindiging door de Tweede Kamer is aangenomen, kunnen asielzoekers uit Somalië die een asielaanvraag hebben ingediend vóór 19 mei 2009, ongeacht de datum van besluit, in beginsel in aanmerking komen voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw. Asielzoekers uit Somalië die een asielaanvraag hebben ingediend op of na 19 mei 2009 komen niet langer in aanmerking voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw.

Herbeoordelen van reeds verleende vergunningen en verlenen van vergunningen voor onbepaalde tijd

De hoofdregel is dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt herbeoordeeld, dan wel een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt geweigerd, indien de grond voor verlening is komen te vervallen. Ten aanzien van Somalië wordt vanwege bijzondere omstandigheden van deze hoofdregel afgeweken. Deze bijzondere omstandigheden zijn gelegen in de hierboven genoemde redenen om het categoriaal beschermingsbeleid te heroverwegen en te beëindigen.

Bezien in samenhang met de nog immer zorgwekkende situatie in het land van herkomst, vormt vorenstaande een rechtvaardiging voor afwijking van de hoofdregel en aanleiding tot de volgende uitgangspunten.

In afwijking van het beleid zoals opgenomen in C5/4.6, worden vergunningen voor bepaalde tijd, die reeds aan Somaliërs zijn verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, niet herbeoordeeld op grond van artikel 32, eerste lid onder c, Vw, om de enkele reden dat de grond voor verlening is komen te vervallen. Noch staat de enkele reden dat de grond voor verlening is komen te vervallen verlenging van vergunningen voor bepaalde tijd, die reeds aan Somaliërs zijn verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw in de weg.

Evenmin wordt deze grond tegengeworpen bij het beoordelen van aanvragen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Gezien de bovenbeschreven omstandigheden geldt als beleidsregel dat herbeoordeling van de vergunningen voor bepaalde tijd, die reeds aan Somaliërs zijn verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, dan wel afwijzen van aanvragen voor vergunningen voor onbepaalde tijd, is gerechtvaardigd in de gevallen waarbij:

  • a. sprake is van een andere intrekkingsgrond als bedoeld in artikel 32 Vw; of

  • b. blijkt dat sprake was van fraude en misbruik in het kader van de toelatingsprocedure, zoals vingermutilatie; of

  • c. blijkt dat de hoofdpersoon misbruik maakt van het beleid om (gestelde) gezinsleden te laten overkomen.

Ad b.

Het enkele feit dat sprake is van fraude of misbruik is voldoende om de vergunningop grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw in te trekken, dus ook indien er alsnog geen sprake is van eerder verblijf in een ander land.

Ad c.

Misbruik in het kader van nareis in relatie tot de beëindiging van het categoriale beschermingsbeleid voor Centraal- en Zuid-Somalië biedt grond om de vergunning, verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, van de hoofdpersoon in te trekken op grond van artikel 32, eerste lid, onder c, Vw.

Voorts zullen de betreffende (gestelde) gezinsleden niet worden toegelaten op grond van het nareisbeleid. Voor minderjarige kinderen die reeds in Nederland zijn is het gestelde in C2/6.1 en B14/2 van toepassing.

In alle Somalische zaken is het gebruikelijke openbare ordebeleid zoals neergelegd in B1/4.4 van toepassing.

7 Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten
7.1 Bescherming autoriteiten

Voor Centraal- en Zuid-Somalië geldt dat de (lokale) autoriteiten in beginsel niet in staat zijn om bescherming aan de bevolking te bieden. Van asielzoekers uit deze gebieden wordt niet verlangd dat zij zich tot de autoriteiten hebben gewend voor bescherming.

7.2 Vlucht- en/of vestigingsalternatief
7.2.1 Algemeen

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C4/2.3 is van toepassing.

Ten aanzien van Somalië wordt aangenomen dat indien er sprake is van een gegronde individuele, persoonlijke vrees er in beginsel geen sprake is van een binnenlands vlucht- en/of vestigingsalternatief, tenzij indien de individuele vreemdeling onder naar plaatselijke maatstaven gemeten redelijke omstandigheden tenminste zes maanden heeft verbleven in:

  • Puntland (met uitzondering van Noord-Galkayo), in de periode vanaf 1991;

  • Somaliland, in de periode vanaf 1997;

  • Sool; of

  • Sanaag.

Hierbij geldt als verdere voorwaarde dat de vreemdeling in het desbetreffende gebied bescherming van de zijde van zijn clan kan krijgen.

Een verblijf in een ontheemdennederzetting wordt niet aangemerkt als verblijf onder naar plaatselijke maatstaven gemeten redelijke omstandigheden.

7.2.2 Indien sprake is van een uitzonderlijke situatie

De uitzonderlijke situatie van artikel 15c van de richtlijn 2004/83 EG geldt voor de burgers verblijvend in een bepaald gebied (in casu Mogadishu) en is niet gerelateerd aan individuele, persoonlijke vrees. Gelet hierop kan er, in aanvulling op hetgeen staat beschreven in 7.2.1, sprake zijn van een vestigingsalternatief voor de vreemdeling afkomstig uit Mogadishu in een ander deel van Somalië (inclusief Centraal- en Zuid-Somalië) indien de dreiging waaraan betrokkene in Mogadishu wordt blootgesteld niet op de persoon gericht is maar enkel een gevolg is van een extreme situatie van willekeurig geweld als bedoeld in artikel 15c.

Gelet op de bijzondere positie waarin niet-Somali minderheden (uit genoemd ambtsbericht (par.3.4.3) blijkt dat hier de volgende groepen onder vallen: Bantus, Reer Hamar, Ashraf, Bajuni, en de beroepskaste Gaboye (Midgan, Tumal en Yibir)), alleenstaande vrouwen en alleenstaande minderjarigen in Centraal- en Zuid-Somalië verkeren, wordt ten aanzien van een vreemdeling behorend tot één van deze groepen in de regel aangenomen dat er geen sprake kan zijn van een vestigingsalternatief in Centraal- en Zuid-Somalië. Gezien de positie van de niet-Somali minderheden, alleenstaande vrouwen en alleenstaande minderjarigen kan immers niet worden aangenomen dat zij elders in Zuid- en Centraal Somalië in voldoende mate binnen de daar aanwezige gemeenschappen kunnen participeren.

Dit laat onverlet dat voor personen behorend tot bovengenoemde groepen het vestigingsalternatief zoals bedoeld in 7.2.1 van toepassing kan zijn.

Ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Mogadishu, niet-behorend tot bovengenoemde groepen, wordt er in beginsel van uitgegaan dat een vestigingsalternatief in Centraal- Zuid-Somalië aanwezig is als de gevreesde dreiging voor een onmenselijke behandeling enkel een gevolg is van de uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15c van de richtlijn in Mogadishu.

De toets of er in dat geval sprake is van een vestigingsalternatief zal, met inachtneming van het beleid inzake het vestigingsalternatief (C4/2.3), op individuele basis plaatsvinden. Dit betekent dat indien de asielzoeker aannemelijk maakt dat het reizen naar en/of het toegang verkrijgen tot een gebied buiten Mogadishu niet tot de mogelijkheden behoort, of van hem/haar redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij/zij verblijft in een gebied buiten Mogadishu, de asielzoeker in aanmerking kan komen voor een vergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.

7.3 Veilig land van herkomst

Somalië wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

7.4 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Somalië wordt niet beschouwd als een veilig derde land.

7.5 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C4/3.11.3 is van toepassing. Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C11/3.1.

8 Opvangmogelijkheden Amv’s

Ten aanzien van Amv’s uit Somalië kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

9 Vertrekmoratorium
9.1 Algemeen

Ten aanzien van afgewezen asielzoekers uit Somalië die afkomstig zijn uit Centraal- en Zuid-Somalië heeft de Minister, conform artikel 45, vierde lid, Vreemdelingenwet, besloten dat, behoudens contra-indicaties zoals weergeven in C22/6, de verstrekkingen conform de Rva niet worden beëindigd. Het besluit tot het instellen hiervan is gepubliceerd op dezelfde datum als onderhavig Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire. Het vertrekmoratorium heeft een geldigheidsduur van één jaar.

Het recht op verstrekkingen dat voortvloeit uit dit vertrekmoratorium eindigt van rechtswege wanneer het vertrekmoratorium eindigt. Gedurende het vertrekmoratorium worden deze vreemdelingen gelet op artikel 45, vijfde lid, Vreemdelingenwet geacht rechtmatig verblijf te hebben als bedoeld in artikel 8, onder j, Vreemdelingenwet. Dit betekent dat zij Nederland niet zelfstandig behoeven te verlaten en dat zij niet zullen worden uitgezet. Op grond van artikel 63, derde lid, Vreemdelingenwet, kan nog wel de medewerking van de vreemdeling worden gevorderd aan de voorbereiding van de uitzetting.

Van het vertrekmoratorium zijn de volgende categorieën uitgezonderd:

  • Somalische vreemdelingen die vallen onder de categorie zoals die in paragraaf 7.2.1 van dit besluit is gedefinieerd;

  • Dublinclaimanten (artikel 30, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet;

  • Somaliërs die rechtmatig verblijf hebben op een andere grond dan bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet (artikel 30, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet);

  • Somaliërs die al eerder een aanvraag tot een verblijfsvergunning (asiel of regulier) hebben ingediend waarop niet onherroepelijk is beslist, en die op grond van die aanvraag rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onder f, g, h, Vreemdelingenwet (artikel 30, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet);

  • Somaliërs die op grond van verdragverplichtingen tussen Nederland en een ander land zullen worden overgedragen aan dat land van eerder verblijf (artikel 30, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet);

  • Somaliërs die hebben verbleven in een derde land dat partij is bij het Vluchtelingenverdrag en niet aannemelijk hebben gemaakt dat het bedoelde land die verdragsverplichtingen ten aanzien van hen niet nakomt (artikel 31, tweede lid, onder h, Vreemdelingenwet);

  • Somaliërs die in een land van eerder verblijf zullen worden toegelaten totdat zij elders duurzame bescherming hebben gevonden (artikel 31, tweede lid, onder i, Vreemdelingenwet);

  • Somaliërs die een gevaar vormen voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie artikel 31, tweede lid, onder k, Vreemdelingenwet; het betreft hier dus het volledige openbare orde beleid).

9.1.1 Voortgezet recht op opvang

Het vertrekmoratorium inzake Somalië heeft tot gevolg dat de opvang van Somalische asielzoekers die onder het vertrekmoratorium vallen, en van wie de vertrektermijn reeds is verstreken, niet wordt beëindigd. Dit voortgezet recht op opvang volgt van rechtswege uit het besluit zoals gepubliceerd in de Staatscourant.

Het voortgezet recht op opvang eindigt tevens van rechtswege wanneer het vertrekmoratorium eindigt.

Het is niet noodzakelijk dat door deze personen een nieuwe aanvraag wordt ingediend. Voor zover betrokkene niet (meer) in het bezit is van een document, dient een W2-document te worden verstrekt (zie artikel 3.5 VV).

Somaliërs die een asielaanvraag hebben ingediend, waar nog niet onherroepelijk op is beslist, maar geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben, worden daarmee tevens geacht rechtmatig verblijf te hebben als bedoeld in artikel 8 onder j van de Vreemdelingenwet, indien zij onder het vertrekmoratorium vallen.

9.1.2. Verkrijging van opvang wanneer de opvang al was beëindigd.

Indien het recht op opvang dat werd geboden tijdens een eerdere asielprocedure reeds is beëindigd, is het voor het opnieuw verkrijgen van opvang op basis van het vertrekmoratorium niet noodzakelijk om een nieuwe asielaanvraag in te dienen. Wel moet men zich melden bij het Aanmeldcentrum (AC) Ter Apel om opnieuw voor opvang in aanmerking te komen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 30 maart 2011

De Minister voor Immigratie en Asiel,

voor deze:

de waarnemend Directeur-Generaal Vreemdelingenzaken,

L. Mulder.

TOELICHTING

ALGEMEEN

Op 7 januari 2011 heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) interim measures getroffen in twee Somalische zaken waarmee hun uitzetting naar Somalië wordt opgeschort tot het Hof in deze zaken definitieve uitspraak heeft gedaan. Naar aanleiding van deze interim measures heeft de Minister besloten tot het instellen van een vertrekmoratorium voor de duur van één jaar voor Somalische vreemdelingen afkomstig uit Zuid-en Centraal-Somalië en die niet in Noord-Somalië kunnen verblijven. Hiermee worden uitgeprocedeerde asielzoekers afkomstig uit Centraal- en Zuid-Somalië en die niet in Noord-Somalië kunnen verblijven, thans niet verplicht Nederland te verlaten en wordt aan hen opvang geboden.

De Minister voor Immigratie en Asiel,

voor deze:

de waarnemend Directeur-Generaal Vreemdelingenzaken,

L. Mulder.

Naar boven