Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2011, 5069 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken | Staatscourant 2011, 5069 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, handelende in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Financiën,
Gelet op artikel 3.3a, eerste en tweede lid, van de Telecommunicatiewet;
Besluit:
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
de frequentie of het samenstel van frequenties voor het gebruik waarvan een vergunning kan worden verleend;
de vergunning voor kavel A1 die verleend is op grond van de Regeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen commerciële radio-omroep 2003;
de vergunning voor kavel A2 die verleend is op grond van de Regeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen commerciële radio-omroep 2003;
de vergunning voor kavel A3 die verleend is op grond van de Regeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen commerciële radio-omroep 2003;
de vergunning voor kavel A6 die verleend is op grond van de Regeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen commerciële radio-omroep 2003;
een vergunning voor het gebruik van 1/9 deel van de capaciteit van de frequentieruimte binnen het frequentiebereik 219,584 - 221,120 MHz.
2. De vergunning voor kavel A2 wordt geacht mede te omvatten de vergunning inzake de steunzender 95,5 MHz te Hilversum.
1. De verkrijger of houder van een vergunning voor landelijke commerciële radio die verleend is respectievelijk waarvan de geldigheidsduur is verlengd met toepassing van de Regeling verlenging en digitalisering landelijke commerciële radio-omroep is voor het gebruik van de desbetreffende frequentieruimte gedurende de periode van 1 september 2011 tot 1 september 2017 een eenmalig bedrag verschuldigd, waarvan de hoogte is:
a. voor de vergunning voor kavel A1 en een vergunning voor digitale radio-omroep: € 25.726.000;
b. voor de vergunning voor kavel A2 en een vergunning voor digitale radio-omroep: € 20.385.000;
c. voor de vergunning voor kavel A3 en een vergunning voor digitale radio-omroep: € 26.935.000;
d. voor de vergunning voor kavel A6 en een vergunning voor digitale radio-omroep: € 26.581.000.
2. Indien de verlenging en verlening van vergunningen met toepassing van de Regeling verlenging en digitalisering landelijke commerciële radio-omroep plaats vindt na 1 september 2011, is voor de resterende periode tot 1 september 2017 een eenmalig bedrag verschuldigd waarvan de hoogte wordt bepaald door het desbetreffende eenmalig bedrag, genoemd in het eerste lid, te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het aantal hele maanden dat na het tijdstip van vergunningverlening resteert tot 1 september 2017 en de noemer door het getal 72.
1. De verkrijger of de houder van de vergunningen betaalt het op grond van artikel 2 verschuldigde bedrag uiterlijk op 1 september 2011 of, indien het tijdstip van vergunningverlening later ligt dan 21 juli 2011, uiterlijk zes weken na dat tijdstip.
2. Indien op verzoek van de verkrijger of de houder van de vergunningen in afwijking van het eerste lid uitstel van betaling wordt verleend, worden aan de beschikking tot uitstel van betaling de voorschriften verbonden dat het verschuldigde bedrag wordt betaald in zes gelijke termijnen die steeds jaarlijks vervallen op 1 september, voor het eerst op 1 september 2011, en dat de verkrijger respectievelijk de houder van de vergunningen een waarborgsom verstrekt of een bankgarantie volgens het model, opgenomen in de bijlage, overlegt ter hoogte van een zesde deel van het verschuldigde bedrag. Indien het tijdstip van vergunningverlening later ligt dan 21 juli 2011, vervalt de eerste termijn uiterlijk zes weken na dat tijdstip.
3. Voor de betaling door de verkrijger of de houder van het door hem op grond van artikel 2 verschuldigde bedrag wordt mede:
a. de waarborgsom aangewend die op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling verlenging en digitalisering landelijke commerciële radio-omroep is verstrekt, of
b. in het geval de verkrijger of de houder niet tijdig of niet volledig heeft betaald, de bankgarantie aangewend die op grond van artikel 3, eerste lid, van de Regeling verlenging en digitalisering landelijke commerciële radio-omroep is verstrekt.
4. De betalingen worden verricht door overmaking op het bankrekeningnummer 56.99.94.039, ten name van Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie; Agentschap Telecom, onder vermelding van de desbetreffende kavel in de FM-band en van ‘vergunning voor digitale radio-omroep’.
5. De minister kan een geldschuld jegens de vergunninghouder die verband houdt met een bij of krachtens hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet genomen besluit, verrekenen met een vordering op grond van artikel 2.
Indien het aantal vergunningen voor digitale radio-omroep in de periode van 1 september 2011 tot 1 september 2017 gedurende ten minste vier weken kleiner is dan negen, ontvangt de houder van een vergunning voor digitale radio-omroep over het verschuldigde en betaalde bedrag een restitutie, waarbij de hoogte van het bedrag van de restitutie wordt bepaald overeenkomstig de volgende formule:
[(9 - n) : n ] * € 8.000,– * m
waarbij
n: het aantal vergunningen voor digitale radio-omroep is waarover de vergunninghouders in de desbetreffende periode beschikken; en
m: het aantal aaneengesloten perioden van vier weken is gedurende welke het aantal vergunningen voor digitale radio-omroep n is.
1. Indien de aanvraag op grond van de Regeling verlenging en digitalisering landelijke commerciële radio-omroep wordt afgewezen, wordt de door de aanvrager op grond van artikel 3, eerste lid, van die regeling verstrekte waarborgsom of bankgarantie door de minister teruggestort, respectievelijk teruggegeven.
2. Bij toepassing van het eerste lid vergoedt de minister de rente over de gestorte waarborgsom vanaf de dag waarop hij de waarborgsom heeft ontvangen op het bankrekeningnummer, genoemd in artikel 3, vierde lid, met dien verstande dat de rente wordt vergoed tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop de waarborgsom door de minister wordt teruggestort.
3. Bij toepassing van artikel 3, derde lid, onderdeel a, vergoedt de minister de rente over de gestorte waarborgsom vanaf de dag waarop het besluit tot vaststelling van dit bedrag aan hem bekend is gemaakt tot en met 31 augustus 2011.
4. De rente wordt berekend volgens actual/360 op basis van de door de Europese Centrale Bank vastgestelde Euro Overnight Index Average, minus 4 basispunten.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 17 maart 2011
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.J.M. Verhagen
.... (naam van een bank die is gevestigd in een van de lidstaten van de Europese Unie of in een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte), statutair gevestigd te ...., mede kantoorhoudende te ...., hierna te noemen: ‘de Bank’;
In aanmerking nemende:
A. dat artikel 3.3, eerste lid, van de Telecommunicatiewet bepaalt dat voor het gebruik van frequentieruimte een vergunning is vereist van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: ‘de Minister’);
B. dat de Minister met betrekking tot de verlenging van de looptijd van de vergunningen voor landelijke commerciële radio-omroep voor één van de kavels A1, A2, A3, A4, A5, A6 of A9 onder gelijktijdige verlening van een vergunning voor digitale radio-omroep regels heeft gesteld. Deze regels zijn vastgelegd in de Regeling verlenging en digitalisering landelijke commerciële radio-omroep (hierna: Regeling verlenging en digitalisering) en in de Regeling vaststelling eenmalig bedrag landelijke commerciële radio-omroep 2011 (hierna: Regeling eenmalig bedrag);
C. dat degene die een aanvraag om verlenging van de looptijd van een FM-vergunning en van een aanvraag om verlening van een vergunning voor digitale radio-omroep indient op grond van artikel 3 van de Regeling verlenging en digitalisering verplicht is bij de indiening daarvan een waarborgsom of een bankgarantie te verstrekken ter grootte van een zesde deel van het bedrag dat of de bedragen die hij verschuldigd is op grond van artikel 2, eerste of tweede lid, van de Regeling eenmalig bedrag;
D. dat voor het geval voor de verlenging en verlening van vergunningen op grond van de Regeling verlenging en digitalisering een eenmalig bedrag verschuldigd is op grond van de Regeling eenmalig bedrag, bij verlening van uitstel van betaling op grond van artikel 4:94 van de Awb jo. artikel 3, tweede lid, van die regeling aan de desbetreffende beschikking de voorschriften worden verbonden dat het verschuldigde bedrag wordt betaald in zes gelijke termijnen die steeds jaarlijks vervallen op 1 september, voor het eerst op 1 september 2011, en dat de verkrijger respectievelijk de houder van de vergunningen een waarborgsom verstrekt of een bankgarantie volgens het model, opgenomen in de bijlage, overlegt ter hoogte van een zesde deel van het verschuldigde bedrag;
E. dat ..... (naam aanvrager/houder van de vergunningen), natuurlijke persoon of rechtspersoon naar ..... (het recht van een van de lidstaten van de Europese Unie of van een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte) recht, statutair gevestigd te ....., kantoorhoudende te ....., hierna te noemen: ‘de Aanvrager/Houder’,
op grond hiervan is gehouden een waarborgsom te storten of een bankgarantie te doen stellen ter zekerheid van al hetgeen de aanvrager ter zekerheid verschuldigd is, hierna te noemen: ‘de Vordering’, aan de Staat der Nederlanden, rechtspersoon naar Nederlands recht, waarvan de statutaire zetel is gevestigd te ’s-Gravenhage, hierna te noemen: ‘de Staat’;
F. dat de Aanvrager de Bank heeft verzocht een onherroepelijke en onafhankelijke bankgarantie te stellen ten behoeve van de Staat, welke op eerste verzoek van de Staat betaalbaar is;
1. De Bank stelt zich bij wijze van zelfstandige verbintenis tot een bedrag van ..... (zegge: .....) (invullen bedrag van een zesde deel van het eenmalig bedrag), onherroepelijk garant jegens de Staat voor de betaling van al hetgeen de Staat blijkens een schriftelijke verklaring van de Staat ter zake van de Vordering van de Aanvrager/Houder te vorderen heeft, aldus dat de Bank zich verbindt het gevorderde bedrag als eigen verplichting aan de Staat te voldoen;
2. De Bank verbindt zich om als eigen schuld op eerste verzoek en op de enkele schriftelijke mededeling van de Staat zonder overlegging van enig ander document of opgaaf van redenen te verlangen, aan de Staat te voldoen het bedrag dat de Staat verklaart ter zake van de Vordering van de Aanvrager/Houder te vorderen te hebben, met dien verstande dat de Bank nimmer gehouden is aan de Staat meer te voldoen dan het hiervoor vermelde maximumbedrag.
3. Deelberoepen onder deze bankgarantie zijn mogelijk. Het maximumbedrag van deze bankgarantie wordt met een bedrag gelijk met dat van elk deelberoep verlaagd.
4. Deze bankgarantie vervalt na ontvangst door de Bank van een per aangetekende brief gezonden schriftelijke verklaring van de Staat dat de bankgarantie vervalt en in ieder geval .... jaar (invullen ‘één jaar’ indien de bankgarantie (alleen) de onder I.C bedoelde verplichting; invullen ‘zes jaar’ indien de bankgarantie (mede) de onder I.D bedoelde verplichting betreft1 na datum van ondertekening van deze garantie, tenzij de Bank ten minste één maand voor de einddatum van de garantie per aangetekende brief een schriftelijke verklaring van of namens de Minister heeft ontvangen dat deze bankgarantie niet vervalt, in welk geval de garantie telkens voor een nieuwe termijn van een jaar geldig is
5. Deze bankgarantie wordt beheerst door Nederlands recht. Geschillen ter zake van deze bankgarantie kunnen uitsluitend worden voorgelegd aan de bevoegde Nederlandse rechter te ’s-Gravenhage.
6. Na verval van deze bankgarantie kan de Staat geen enkele aanspraak meer maken jegens de Bank uit hoofde van deze bankgarantie tenzij de Bank voorafgaande aan het moment waarop deze bankgarantie zou vervallen een mededeling ontving als bedoeld onder 2 waaraan de Bank nog niet voldeed. Op verzoek van de Bank zal de Staat deze bankgarantie nadat deze is vervallen retourneren aan de Bank.
Plaats: .....
Datum: .....
Naam bank en ondertekening
.....
Deze regeling strekt ertoe te bepalen dat voor bepaalde vergunningen voor landelijke commerciële radio-omroep een eenmalig bedrag in de zin van artikel 3.3a van de Telecommunicatiewet in rekening wordt gebracht. In het kader van het digitaliseringsbeleid worden de bestaande FM-vergunningen voor commerciële radio verlengd onder de voorwaarde dat de vergunninghouder investeert in digitale radio (zie de brief aan de Tweede Kamer van 23 juni 2009, Kamerstukken II, 2008–2009, 24095, nr. 241). Nadien is dit beleid bevestigd en aangescherpt door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie in zijn brief van 13 januari 2011 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2010–2011, 24095, nr. 267).
Meer concreet gaat het om de verlenging van de FM-vergunningen voor de kavels A1, A2, A3 en A6 die gekoppeld is aan en tegelijkertijd plaatsvindt met de uitgifte van vergunningen voor digitale radio-omroep. De FM-vergunningen betreffen frequentieruimte in de 87,5–108 MHz-band. De vergunningen voor digitale radio-omroep betreffen frequentieruimte in de banden van 174 MHz tot 230 MHz (een zogenaamde multiplex in band III).
Op grond van artikel 3.3a van de Telecommunicatiewet kan voor het gebruik van frequentieruimte een eenmalig bedrag in rekening worden gebracht ten einde een optimaal gebruik van die frequentieruimte te bevorderen. Vanwege de aard van de onderhavige vergunningen ligt het in de rede voor een aantal van de bedoelde FM-vergunningen in combinatie met de vergunningen voor digitale radio-omroep een financieel instrument in de vorm van een eenmalig bedrag in rekening te brengen.
De oplegging van een eenmalig bedrag is in het bijzonder van belang bij schaarse frequentieruimte. Indien vergunningen worden verdeeld door middel van een veiling of een vergelijkende toets met een financieel bod, vormt het eenmalig bedrag een aanvulling op het biedingsmechanisme. In een bod brengt een partij tot uitdrukking welke economische waarde de desbetreffende vergunning voor hem vertegenwoordigt. Het resultaat van de bieding geeft in beginsel een objectief beeld van de marktwaarde van de vergunning op dat moment.
Bij de verlenging van de huidige vergunningen voor commerciële radio ontbreekt een dergelijk prijsmechanisme en dient de economische waarde van de vergunningen anderszins te worden bepaald. De economische waarde dient (geheel) in het eenmalig bedrag te worden uitgedrukt, zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders. Hierbij worden de gedurende de looptijd van de vergunning uit de exploitatie van de vergunning te verwachten voordelen contant gemaakt voor het jaar van vergunningverlening, overeenkomstig artikel 3.3a, tweede lid, onder a, Telecommunicatiewet. Ingevolge artikel 13 van de Machtigingsrichtlijn (Richtlijn 2002/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 maart 2002 betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten (PbEG L 108), gewijzigd door richtlijn 2009/140/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009, Pb EU L337) is van belang dat eenmalige bedragen zodanig worden bepaald dat zij objectief gerechtvaardigd, transparant, niet-discriminerend en proportioneel zijn. Ook om die reden is voor de bepaling van de hoogte van de contante waarde per kavel onafhankelijk onderzoek gedaan naar de economische waarde die verlenging van de landelijke en niet-landelijke FM-vergunningen en van de vergunningen voor middengolfradio (AM) vertegenwoordigt onder de voorwaarde van gelijktijdig gebruik van een vergunning voor digitale radio-omroep. Hierbij is ten aanzien van de vergunningen in de FM-band uitgegaan van het beleid en de randvoorwaarden zoals geldend sinds de verdeling van 2003. Zo zijn beperkingen gesteld aan de hoeveelheid frequentieruimte die een commerciële omroepinstelling ten hoogste mag verwerven. Eén commerciële omroepinstelling mag ten hoogste beschikken over twee landelijke commerciële kavels, waarbij als aanvullende voorwaarde geldt dat een omroepinstelling ten hoogste over één geclausuleerde kavel mag beschikken en ten hoogste over één ongeclausuleerde kavel.
Zoals gezegd dienen houders van een vergunning voor analoge radio-omroep ook te beschikken over een vergunning voor digitale radio-omroep. Om te komen tot deze koppeling wordt een gecombineerde aanvraagprocedure gevolgd voor enerzijds verlenging van de FM-vergunningen en anderzijds voor uitgifte van een vergunning voor digitale radio-omroep. Het eenmalig bedrag heeft betrekking op het samenstel van de vergunning voor analoge radio-omroep en een vergunning voor digitale radio-omroep.
In het hiervoor bedoelde onderzoek is de contante waarde bepaald die elke vergunning zou vertegenwoordigen voor een gemiddeld efficiënte toetreder. Gegeven het uitgangspunt dat vergunninghouders voor de verlenging van hun vergunning een marktconforme vergoeding moeten betalen, zijn in deze regeling de voor de vergunningen berekende waarden zonder meer overgenomen als eenmalig bedrag, voor zover niet een waarde van nihil resulteerde. Dat laatste is aan de orde bij sommige landelijke vergunningen en bij alle niet-landelijke vergunningen. Wat de landelijke vergunningen betreft is dat het gevolg van het feit dat voor de desbetreffende vergunningen gebruiksbeperkingen in de vorm van clausuleringen gelden. De clausuleringen vloeien voort uit de nadere bestemming die voor de FM-band is bepaald binnen de bestemming commerciële radio-omroep, met het oog op het doelmatig gebruik van het frequentiespectrum. De kavels A1, A3, A6 en A7 zijn nader bestemd voor ongeclausuleerde landelijke radio-omroep en de kavels A2, A4, A5, A8 en A9 zijn nader bestemd voor geclausuleerde landelijke radio-omroep. De clausuleringen ten aanzien van de vergunningen voor de kavels A4, A5, A8 en A9 vormen een zodanige beperking van de gebruiksmogelijkheden dat de economische waarde van deze vergunningen voor een toetreder nihil is.
Het hiervoor bedoelde waardebepalingsonderzoek is uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek, het Instituut voor Informatierecht (IViR) en TNO Informatie- en Communicatietechnologie onder begeleiding van een adviescommissie, bestaande uit prof. Van Wijnbergen, prof. Bardoel en prof. Hessels. Zoals gezegd strekt de waardebepaling er enerzijds toe de houders en verkrijgers een marktconforme vergoeding in rekening te brengen en anderzijds een optimaal frequentiegebruik te waarborgen. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in het rapport Waarde commerciële radiovergunningen van 28 april 2010 met het Addendum van maart 2011, die voor kennisgeving zijn gepubliceerd op de website van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
De huidige vergunninghouders zijn in de gelegenheid gesteld een inbreng te leveren ten behoeve van het waardebepalingsonderzoek. Vanwege de noodzaak om te komen tot een marktconforme vergoeding, was het wenselijk de marktpartijen te raadplegen over keuzes ten aanzien van de onderzoeksmethoden. Bovendien was de beschikbaarstelling van gegevens over inkomsten en uitgaven in de afgelopen jaren van belang om te kunnen komen tot een reëel beeld van de kasstromen. De gegevensverstrekking door de huidige vergunninghouders heeft het mogelijk gemaakt de waardebepaling een goed fundament te verschaffen en heeft ook geleid tot een bijstelling van de aanvankelijk berekende waarden. In paragraaf 5 wordt hier nader op ingegaan.
De waarde van de vergunningen is bepaald door voor een fictieve, gemiddeld efficiënte toetreder een kasstroomschema op te stellen. Dit schema omvat per jaar van de vergunningperiode 2011–2017 en per vergunning enerzijds de inkomende kasstromen – de inkomsten die een vergunninghouder realiter met zijn vergunning kan genereren –, anderzijds de uitgaande kasstromen – de uitgaven die samenhangen met het gebruik van de vergunning. Het verschil tussen de inkomende en de uitgaande kasstroom bepaalt in essentie de waarde van een vergunning en daarmee uiteindelijk het eenmalig bedrag. Door bij de waardebepaling uit te gaan van een fictieve toetreder wordt geabstraheerd van de feitelijke positie van de huidige vergunninghouders. Vergunninghouders dienen immers een eenmalig bedrag te betalen dat overeenkomt met hetgeen zou worden geboden bij een verdeling door middel van een veiling of vergelijkende toets met financieel bod. In het geval de huidige vergunninghouder minder efficiënt opereert dan gemiddeld, is er geen reden hem daarvoor te ‘belonen’ met een relatief laag eenmalig bedrag. Het omgekeerde is ook het geval: een succesvolle vergunninghouder wordt niet ‘gestraft’ voor het feit dat zijn onderneming bovengemiddeld efficiënt is. Dit zou wel het geval zijn als bij de kasstroombenadering zou worden uitgegaan van de huidige vergunninghouder: de doelmatigheid van de onderneming wordt dan direct vertaald in de hoogte van de waarde en dus in het eenmalig bedrag. Met de toetreder als referentie worden waarden bepaald die overeenkomen met de uitkomst van een hypothetische veiling.
Om het bedoelde kasstroomschema voor een fictieve, gemiddeld efficiënte toetreder te kunnen opstellen, zijn eerst de relevante gegevens van de huidige vergunninghouders verzameld. Het betreft bijvoorbeeld gegevens over de advertentie-inkomsten, overige inkomsten, lonen en salarissen en inkomsten niet betreffende de distributie van radioprogramma’s. Deze gegevens zijn waar mogelijk gevalideerd met gegevens uit openbare bronnen.
Vervolgens zijn deze gegevens geanalyseerd en is de relatie onderzocht met de objectieve kenmerken van de vergunningen – zoals de grootte van de kavel, een eventuele clausulering, de opbouw van het netwerk e.d. – alsmede met het aantal jaren dat een vergunninghouder actief is op de markt. Dit maakt het mogelijk de per vergunning verzamelde gegevens ook te gebruiken voor de waardebepaling van andere vergunningen.
Op de uitkomsten betreffende de huidige ingaande en uitgaande kasstromen zijn modellen toegepast om de ontwikkeling van deze kasstromen in de toekomst te kunnen voorspellen. Hierbij is rekening gehouden met bijv. prognoses ten aanzien van de advertentiemarkt en de inflatie, alsmede verwachte wijzigingen in het demografisch bereik van de kavels. Verder zijn naast de kosten van analoge distributie ook de kosten van digitale distributie betrokken, gelet op de verplichting van de vergunninghouders te investeren in digitale radio-omroep. De (des)-investeringen en operationele kosten die samenhangen met de uitrol van een netwerk voor digitale radio en de distributie van digitale radioprogramma’s zijn door TNO berekend.
Tenslotte zijn de netto-kasstromen per jaar zoals berekend op basis van de prognoses over de jaarlijkse inkomsten en kosten, voor de datum van vergunningverlening contant gemaakt met een discontovoet, de zogeheten Weighted Average Cost of Capital (WACC), die specifiek voor deze sector is bepaald. Hoe hoger de WACC is, hoe lager de contante waarde ten tijde van de vergunningverlening. De contant gemaakte waarde vormt de waarde die de desbetreffende vergunning voor analoge radio-omroep in combinatie met een vergunning voor digitale radio-omroep voor een gemiddeld efficiënte toetreder zou hebben.
De hoogte van de resulterende waarden is ten aanzien van de inkomsten vooral afhankelijk van de advertentie-inkomsten, het al dan niet geclausuleerd zijn en het demografisch bereik van de desbetreffende vergunning. Bij de uitgaven zijn de personeelskosten en de distributiekosten de belangrijkste componenten. De toegepaste WACC vormt tenslotte een belangrijke factor bij de berekening van de uiteindelijke waarden.
Zoals gezegd hebben de meeste geclausuleerde vergunningen een waarde van nihil, met uitzondering van de vergunning voor kavel A2. Voor kavel A2 geldt een clausulering voor niet-recente populaire muziek. In het waardebepalingsonderzoek zijn, na analyse van de door de vergunninghouders aangeleverde gegevens, geen aanwijzingen gevonden dat deze clausulering significante belemmeringen vormt voor de verdienmogelijkheden. Voor een aantal kostenposten werd wel een significant effect gevonden wat heeft geleid tot een prognose van hogere kosten. Bij relatief gelijke inkomsten voor die kavel leidt dit tot een lagere waarde voor de vergunning voor die kavel dan voor de vergunningen voor de ongeclausuleerde kavels, zowel in relatieve als in absolute zin.
De verschillen tussen de eenmalige bedragen voor de ongeclausuleerde kavels kunnen vooral worden verklaard uit verschillen in specifieke kavelkenmerken zoals bereik en opbouw van het FM-netwerk.
Bij de berekening van de waarden is uitgegaan van actuele prognoses zodat de uitkomsten ook kunnen worden aangemerkt als actuele waarden. Daarmee wordt ook voldaan aan het wettelijk vereiste het eenmalig bedrag in het jaar van vergunningverlening te bepalen. In dit verband is van belang dat twee vergunningen voor landelijke commerciële radio-omroep thans niet in gebruik zijn. Het betreft de vergunningen voor de kavels A7 en A8 waarvan is voorzien dat zij in 2011 zullen worden verdeeld met toepassing van een vergelijkende toets met een financieel bod en, voor zover het de vergunning voor kavel A7 betreft, onder oplegging van een eenmalig bedrag. In het waardebepalingsonderzoek zijn ook de contante waarden voor deze vergunningen berekend opdat bij de verdeling een passend financieel instrument opgelegd kan worden. Voor de geclausuleerde kavel bedroeg de contante waarde nihil. Bij de vaststelling van het eenmalig bedrag voor de vergunning voor kavel A7 zal rekening worden gehouden met de wenselijkheid dat het totaal van de financiële verplichtingen voor de verkrijger van de vergunning voor kavel A7 in goede verhouding is met de voor de verlenging onder de verplichting van digitalisering opgelegde eenmalige bedragen.
Ter waarborging van de betaling van het eenmalig bedrag is de aanvrager verplicht een waarborgsom of bankgarantie af te geven voor een zesde deel van het eenmalig bedrag. Dit is vastgelegd in artikel 3, eerste lid, van de Regeling verlenging en digitalisering landelijke commerciële radio-omroep. Deze zekerheidstelling maakt onderdeel uit van de aanvraag en dient geëffectueerd te zijn op het uiterste tijdstip van indiening van de aanvraag.
Indien de aanvrager een samenstel van analoge en digitale vergunningen verkrijgt, is hij het gehele eenmalige bedrag verschuldigd. Desgewenst kan uitstel van betaling worden verleend overeenkomstig het regime voor bestuursrechtelijke geldschulden van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb). In dat geval worden in een krachtens artikel 4:94 Awb te nemen beschikking voorschriften gesteld ten aanzien van de betalingstermijnen en een te stellen zekerheid. Alsdan wordt een betalingsregeling getroffen waarbij het eenmalig bedrag in zes termijnen betaald wordt, steeds jaarlijks een zesde deel voorafgaand aan de komende betalingstermijn. Als voorwaarde hiervoor geldt dat de vergunninghouder via een bankgarantie of waarborgsom zekerheid moet verschaffen voor een bedrag van een zesde deel van het eenmalig bedrag. De kosten voor een bankgarantie bedragen in deze specifieke situatie ongeveer 1 % van het gegarandeerde bedrag. De kosten voor een waarborgsom zijn gelijk aan de opportuniteitskosten voor dit bedrag minus, in het geval dat een vergunninghouder kiest voor uitgestelde betaling, de korting op de verschuldigde rente die ontstaat omdat de waarborgsom in mindering wordt gebracht op de totale restschuld. Verder is van belang dat overeenkomstig het regime van de Awb over het verschuldigde maar nog niet betaalde deel van het eenmalig bedrag rente wordt geheven.
De voorgenomen besluiten tot het opleggen van een eenmalig bedrag voor de verlenging van een landelijke FM-vergunning en de verlening van een vergunning voor digitale radio-omroep zijn met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb ter inzage gelegd om eenieder in de gelegenheid te stellen zienswijzen naar voren te brengen. Hierbij is ook een kennisgeving ter inzage gelegd die een beschrijving bevatte van de voorgenomen uitvoering van het digitaliserings- en verlengingsbeleid en die in het bijzonder ook inging op de toepassing van een eenmalig bedrag.
Uit de ingebrachte zienswijzen is gebleken dat de gehanteerde methode voor de berekening van de waarde van de radiovergunningen door een groot deel van de partijen wordt onderschreven. De uitkomsten van het waardebepalingsonderzoek waren voor veel partijen aanleiding een reactie te geven en in sommige gevallen aanvullende informatie. Drie partijen die thans niet beschikken over een landelijke FM-vergunning maakten bezwaar tegen het digitaliserings- en verlengingsbeleid als zodanig. Zoals kenbaar gemaakt in de brief aan de Tweede Kamer van 13 januari 2011 is dat geen reden geweest om het huidige beleid te herzien, mede omdat deze partijen kunnen meedingen bij de uitgifte van de vergunningen voor de nog braakliggende kavels A7 en A8. De overige zienswijzen hadden in het bijzonder betrekking op de zogenaamde ingroeicurve, de toegepaste discontovoet (de WACC), het effect van de clausulering voor kavel A2 op de waarde van de desbetreffende vergunning en tenslotte de toegerekende digitaliseringskosten.
In eerste instantie was uitgegaan van gegevens van vergunninghouders over de jaren 2006 tot en met 2008 en is aan de hand hiervan ingeschat hoe de inkomsten en uitgaven van een toetreder in de beginjaren van exploitatie van hun vergunning verlopen, de zogenaamde ingroeicurve. Bezwaren van vergunninghouders dat deze inschatting niet realistisch was, waren aanleiding ook over de jaren 2004 en 2005 gegevens te verzamelen. Hieruit is gebleken dat een toetreder inderdaad in de beginjaren te maken heeft met hogere kosten en lagere inkomsten dan ingeschat. Naar aanleiding van opmerkingen dat de toegepaste WACC te laag zou zijn en onvoldoende rekening zou houden met de specifieke omstandigheden van een ondernemer die zich begeeft op de markt voor commerciële radiovergunningen zijn gesprekken met sectorspecialisten van enkele grote Nederlandse banken gevoerd. Op basis van de uit deze gesprekken en uit de zienswijzen verkregen informatie is de in eerste instantie gebruikte aanname over het aandeel van het vreemd vermogen in het totale vermogen naar beneden bijgesteld. Tevens is de zogenaamde kredietopslag voor vergunninghouders verhoogd. Dit heeft er tezamen toe geleid dat de WACC van 6% naar 6,4% is verhoogd met als gevolg een daling van de waarden.
De opmerkingen over de waarde van de vergunning voor kavel A2 waren reden dit aspect opnieuw te bezien, gebruikmakend van de naderhand van de vergunninghouders verkregen informatie. Dit heeft geleid tot een herbevestiging van de eerdere conclusie, namelijk dat er geen aanwijzingen zijn dat de clausulering voor kavel A2 een significante belemmering voor de verdienmogelijkheden van de vergunning voor dit kavel vormt. De waarde van deze vergunning is dan ook niet nihil, ondanks de clausulering.
Het commentaar in de zienswijzen ten aanzien van de verrekening van de digitaliseringskosten betrof vooral de wijze waarop de kosten voor de uitrol en exploitatie van het digitale netwerk werden berekend en toebedeeld aan elke individuele vergunninghouder. Dat was reden de kosten voor digitalisering bij de herberekening op een andere wijze in de waardebepaling te betrekken. Hierbij is de verplichting een vergunning voor digitale radio-omroep te exploiteren aangemerkt als aanvullende verplichting voor het gebruik van de lopende FM-vergunningen voor analoge radio-omroep zodat de kosten voor digitalisering volledig zijn verdisconteerd in de prognoses voor de netto-kasstromen. In eerste instantie maakten de digitaliseringskosten deel uit van de totale kasstroom voor distributie van commerciële radio via de ether of via de kabel. Omdat van die kasstroom slechts 60% betrekking heeft op etherradio, werden de digitaliseringskosten aanvankelijk ook voor slechts 60% in de waardeberekening betrokken. Overigens heeft ook een andere berekening van de kosten voor het toezicht van Agentschap Telecom op het gebruik van vergunningen voor digitale radio-omroep geleid tot lagere kosten voor de exploitatie van digitale radio.
Het voorgaande betekent dat diverse elementen uit de zienswijzen hebben geleid tot wijzigingen in het berekeningsmodel en tot een hernieuwde berekening van de contante waarden. De hieruit resulterende waarden liggen ten grondslag aan de in deze regeling bepaalde eenmalige bedragen.
Deze regeling heeft geen effecten op de administratieve lasten van de vergunninghouders. De verplichting zekerheid te verschaffen bij de aanvraag om verlenging van de FM-vergunning en de aanvraag om verlening van een vergunning voor digitale radio-omroep is gebaseerd op de Regeling verlenging en digitalisering landelijke commerciële radio-omroep. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen de vergunninghouders uitstel van betaling vragen, aan de verlening waarvan de overheid voorschriften kan verbinden. In deze regeling is slechts geëxpliciteerd dat alsdan (onder meer) het voorschrift wordt opgelegd zekerheid te verschaffen. De administratieve lasten die samenhangen met de Algemene wet bestuursrecht worden in verband hiermee zeer beperkt verhoogd: de vergunninghouders dienen bij de overheid een verzoek in te dienen om verlening van uitstel van betaling en dienen daarbij zekerheid te stellen door middel van een waarborgsom of een bankgarantie. In het laatste geval kan de voor de aanvraag om verlenging en verlening verstrekte bankgarantie mede worden aangewend voor het verkrijgen van uitstel van betaling, zodat de administratieve lasten hiervoor tot het minimum beperkt zijn.
Als wordt bezien wat het totaal van de administratieve lasten is dat voor de verlenging van de FM-vergunningen en voor de verlening van een bijbehorende vergunning voor digitale radio-omroep kan worden begroot, ongeacht of dit is gebaseerd op de Regeling verlenging en digitalisering landelijke commerciële radio-omroep, de Regeling vaststelling eenmalig bedrag landelijke commerciële radio-omroep 2011 of de Algemene wet bestuursrecht, kan het volgende beeld worden geschetst.
De totale administratieve lasten voor de verlenging en verlening van vergunningen zijn naar verwachting ca € 50.000,–. Deze kosten zijn in principe eenmalig voor de looptijd van de vergunningen. Deze vergunningen worden voor zes jaar verlengd respectievelijk verleend, waarna er in principe een procedure volgt om deze frequentieruimte te verdelen. De eenmalige lasten mogen in dit geval aan de periode van zes jaar worden toegerekend hetgeen neerkomt op een bedrag per jaar van naar verwachting ca € 8.000,–.
Deze regeling strekt tot uitvoering van het digitaliseringsbeleid dat is gericht op de verlenging van vergunningen onder oplegging van een verplichting ten aanzien van de uitrol en uitzending van digitale radio. Het is van groot belang voor de marktpartijen dat de verlenging van vergunningen zo spoedig mogelijk plaatsvindt, gelet op het feit dat de betreffende vergunningen aflopen op 1 september 2011. Spoedige verlenging is ook in het belang van de luisteraars. Met het oog hierop is afgeweken van het beleid ten aanzien van de vaste verandermomenten. De uitzonderingsgrond ‘Hoge c.q. buitensporige private of publieke voor- en nadelen van vertragingen of vervroeging van invoering’ is hier van toepassing.
Dit artikel bevat enkele begripsomschrijvingen, waaronder de omschrijving van de vergunningen waarop deze regeling betrekking heeft. Ten eerste betreft het de FM-vergunningen, te weten de vergunningen voor landelijke commerciële radio-omroep met betrekking tot een aantal kavels in de FM-band. Hierbij is verwezen naar de vergunningen zoals verleend op grond van de Regeling aanvraag en vergelijkende toets vergunningen commerciële radio-omroep 2003. Na de verlening van de oorspronkelijke vergunningen zijn de technische parameters van deze vergunningen op onderdelen gewijzigd, hetgeen ook gevolgen had voor het voorspelde maximale demografisch bereik van de desbetreffende kavel. Deze wijzigingen vonden onder meer plaatst om ontvangstproblemen op te lossen. Het object van de vergunningen is hierdoor niet gewijzigd. Daarom heeft, voor zover van dergelijke bijstellingen sprake is, de verlenging betrekking op de vergunning voor de gewijzigde kavel. Ten tweede betreft het de omschrijving van de vergunning voor digitale radio-omroep. Het betreft het gebruik van een negende deel van een zogenaamde multiplex, gelet op het feit dat dit multiplex bestemd is voor de houders van de negen landelijke commerciële FM-vergunningen. Er kan zich de situatie voordoen dat minder dan negen van deze vergunningen voor digitale radio-omroep in gebruik zijn. In dat geval kunnen de vergunninghouders ieder naar rato een deel van de resterende capaciteit gebruiken. Dit zal worden vastgelegd in de vergunning voor digitale radio-omroep.
Blijkens het eerste lid is het eenmalig bedrag steeds van toepassing als de vergunningen zijn verlengd respectievelijk verleend met toepassing van de Regeling verlenging landelijke commerciële radio-omroep, dus op basis van aanvragen die zijn ingediend binnen de in die regeling bepaalde termijn. Deze regeling is ook van toepassing in geval van overdracht van krachtens een van deze regelingen verleende vergunningen. Indien gedurende de looptijd van deze vergunningen een aan de overheid teruggevallen vergunning opnieuw wordt verdeeld, is deze regeling niet van toepassing. Het verschuldigde eenmalig bedrag wordt bij die gelegenheid immers opnieuw bepaald, aan de hand van de economische waarde die de vergunning dan heeft voor het resterende deel van de looptijd.
Het is denkbaar dat de vergunningverlening plaatsvindt na de aanvang van de vergunningsperiode, bijvoorbeeld als de vergunningverlening onderwerp van een gerechtelijke procedure wordt. In dat geval wordt de hoogte van het eenmalig bedrag naar rato aangepast overeenkomstig het tweede lid.
Het eenmalig bedrag voor de vergunning voor kavel A2 en voor een bijbehorende vergunning voor digitale radio-omroep heeft mede betrekking op de steunzender te Hilversum met frequentie 95,5 MHz, nu deze steunzender door de vergunninghouder van kavel A2 wordt gebruikt voor het oplossen van ontvangstklachten als gevolg van grootsignaalgedrag. Bij de waardebepaling is ook de steunzender te Hilversum aangemerkt als behorende bij de vergunning voor kavel A2.
Op grond van het eerste lid geldt als uitgangspunt dat het eenmalig bedrag ineens wordt betaald en wel op uiterlijk 1 september 2011. Indien echter de vergunningverlening na dat tijdstip plaatsvindt, of ook later dan zes weken vóór dat tijdstip plaatsvindt, dient het eenmalig bedrag uiterlijk zes weken na de vergunningverlening te worden betaald, overeenkomstig het regime van de Algemene wet bestuursrecht voor bestuursrechtelijke geldschulden dat uit gaat van een betalingstermijn van zes weken (artikel 4:87 Awb).
Hiernaast bestaat de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen op grond van artikel 4:94 Awb. Op grond van deze bepaling kan uitstel van betaling worden verleend, waarbij voorschriften kunnen worden verbonden ten aanzien van onder meer de betalingstermijnen. Ingevolge het tweede lid van artikel 3 wordt bij verlening van uitstel van betaling van het eenmalig bedrag een betalingsregeling getroffen met zes (gelijke) termijnen.
Verder wordt voorzien in het voorschrift dat zekerheid wordt verschaft voor de nog te vervallen termijnen. Het vereiste om zekerheid te verschaffen voor een bedrag van een zesde deel van het verschuldigde bedrag heeft feitelijk betrekking op de betalingstermijn die aan het einde van het lopende jaar van de vergunningsperiode is verschuldigd voor het volgende jaar. Daarmee wordt het risico weggenomen dat de invordering van een jaartermijn niet mogelijk is. De zekerheid moet gelden voor de periode tot de laatste termijn is betaald. Voor de invordering van het verschuldigde bedrag geldt het regime voor bestuursrechtelijke geldschulden van titel 4.4 Awb.
Wie gebruik maakt van de betalingsregeling en in dat kader zekerheid moet stellen, kan daarbij gebruik maken van de voor de aanvraag geboden zekerheid. Dan dient, indien zekerheid wordt gesteld door middel van een bankgarantie, de garantie voor een periode van maximaal zes jaar te worden verstrekt – zoals bepaald in de als bijlage bij deze regeling gevoegde modelbankgarantie.
Degene die gebruik maakt van de mogelijkheid een betalingsregeling te treffen is tevens rente verschuldigd over het nog niet betaalde deel van het verschuldigde eenmalig bedrag. Op grond van artikel 4:101 Awb wordt over het deel van het eenmalig bedrag waarvoor uitstel van betaling is geheven, jaarlijks rente geheven op de voet van de wettelijke rente, thans 3%.
Indien voor de verkrijging van uitstel van betaling zekerheid wordt verschaft in de vorm van een waarborgsom, ontvangt de overheid hierover rente. Om die reden zal in dat geval geen wettelijke rente in rekening worden gebracht over het deel van het verschuldigde en nog niet betaalde bedrag dat wordt gedekt door de waarborgsom - tenzij sprake is van betalingsachterstand. Overeenkomstig artikel 4:101 Awb zal dit in de beschikking tot uitstel van betaling worden vastgelegd.
Tenslotte geeft het vijfde lid de minister de bevoegdheid in voorkomend geval een geldschuld jegens de vergunninghouder met de vordering inzake het eenmalig bedrag te verrekenen. Verrekening is op grond van artikel 4:93 Awb slechts mogelijk met een expliciete wettelijke grondslag. Deze bepaling biedt een grondslag voor verrekening in het geval een vergunninghouder in gebreke blijft (een betalingstermijn van) het eenmalig bedrag te betalen maar anderzijds wel een vordering jegens de staat heeft die verband houdt met de uitvoering van het frequentiebeleid.
Dit artikel bevat een voorziening voor het geval het aantal houders van een vergunning voor landelijke digitale radio-omroep minder is dan negen. Het eenmalig bedrag is gebaseerd op een berekening van de economische waarde van de vergunningen voor respectievelijk analoge en digitale radio-omroep. Daarbij is voor de kosten van de uitrol en het beheer van een netwerk voor digitale radio uitgegaan van een gezamenlijke investering van alle vergunninghouders – gelet op het feit dat de exploitatie van de onderhavige frequentiecapaciteit niet anders dan in gezamenlijkheid kan plaatsvinden. Indien nu in de periode dat investeringen in de uitrol van digitale radio moeten worden gedaan één of meer vergunningen niet verleend zijn dan wel teruggevallen zijn aan de overheid, is het niet onredelijk hiermee rekening te houden in het kader van de betaling van het eenmalig bedrag. Om die reden is in dit artikel bepaald dat in dat geval een restitutie plaatsvindt voor de meerkosten. Het betreft derhalve alleen de kosten die de zittende vergunninghouders vanwege een kleiner aantal deelnemers binnen de landelijke multiplex extra moeten maken in verband met de uitrol en het beheer van digitale radio. De hoogte van de restitutie wordt bepaald met een formule waarin wordt uitgegaan van het bedrag van een negende deel van de kosten per periode van vier aaneengesloten weken voor de uitrol en exploitatie van de landelijke kavel voor digitale radio-omroep. Dit bedrag, € 8.000,–, is afgeleid van het bedrag van de totale digitaliseringskosten, ruim € 1 miljoen, genoemd in het eerder genoemde rapport Waarde commerciële radiovergunningen van SEO c.s. (blz. 74, tabel 6.11). Het bedrag van € 8.000,– wordt vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het aantal ontbrekende vergunningen is en de noemer het aantal uitgegeven vergunningen, en met het aantal perioden van vier weken dat dit aantal vergunningen ontbreken. Indien bijvoorbeeld gedurende een jaar twee vergunningen zijn teruggevallen aan de overheid bedraagt de restitutie per vergunninghouder:
[(9 - 7) : 7 ] * € 8.000,– * 13 = € 28.714,-.
De meerkosten van een vergunninghouder worden achteraf vergoed door middel van een restitutie van hetgeen al betaald is. Het over een bepaalde periode te restitueren bedrag wordt bij beschikking vastgesteld. Het ligt in de rede dat dit jaarlijks gebeurt, rond 1 september. Bij toepassing van een betalingsregeling op grond van artikel 3, tweede lid, kan op grond van artikel 3, vijfde lid, verrekening van de betalingstermijn voor het komende jaar met het over het afgelopen jaar te restitueren bedrag plaatsvinden. Overigens bestaat voor de minister geen restitutieverplichting indien de vergunninghouder het eenmalig bedrag of, bij toepassing van een betalingsregeling op grond van artikel 3, tweede lid, de desbetreffende betalingstermijn nog niet heeft betaald.
Na de aanvraagprocedure blijkt welke aanvragers vergunningen verkrijgen en welke niet. In het laatstbedoelde geval wordt de verstrekte zekerheid teruggegeven. Indien zekerheid was gesteld door middel van een waarborgsom ontvangt de aanvrager op grond van het tweede lid een vergoeding voor de rente over het gestorte bedrag. Een rentevergoeding wordt ook geboden indien de aanvraag wordt toegewezen en de in het kader van de aanvraag gestorte waarborgsom wordt aangewend voor de betaling van het eenmalig bedrag, zo is bepaald in het derde lid.
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.J.M. Verhagen
dit model dient te worden gebruikt voor een bankgarantie
a. voor het stellen van zekerheid in het kader van de aanvraagprocedure (i.v.m. de verplichting bedoeld in de verklaring onder I.C) of
b. met het oog op het verkrijgen van uitstel van betaling (i.v.m. de verplichting bedoeld in de verklaring onder I.D)
c. of ten behoeve van beide.
In het eerste geval (a) geldt de bankgarantie in beginsel voor maximaal één jaar. Bij toepassing als bedoeld onder (b) en (c), als de bankgarantie (mede) dient als zekerheid voor de verlening van uitstel van betaling, geldt de bankgarantie in beginsel voor maximaal zes jaar. De aanvrager kan al bij de aanvraag om verlenging en verlening een verzoek om uitstel van betaling doen en dan zekerheid verschaffen met behulp van een bankgarantie voor in beginsel maximaal zes jaar.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2011-5069.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.