Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 16 maart 2011, nr. 5689991/11, tot wijziging van de Regeling bloed- en urineonderzoek in verband met een verandering in de aan te wijzen laboratoria voor tegenonderzoek

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 163, tiende lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikel 28a, elfde lid, van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 11.6, tiende lid, van de Wet luchtvaart, artikel 89, tiende lid, van de Spoorwegwet en artikel 21, eerste lid, van het Besluit alcoholonderzoeken;

Besluit:

ARTIKEL

In artikel 12, eerste lid, van de Regeling bloed- en urineonderzoek vervalt onderdeel b, onder verlettering van onderdeel c tot b.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 maart 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten.

TOELICHTING

In verschillende wetten, zoals de Wegenverkeerswet 1994 en de Scheepvaartverkeerswet, is het voor bestuurders van in die wetten beschreven vervoermiddelen verboden deze te besturen onder invloed van een alcoholgehalte dat boven de in die wetten vastgelegde limieten ligt. In die wetten is er tevens in voorzien dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de wijze van uitvoering van het onderzoek naar het alcoholgehalte van het bloed of urine van de bestuurder. De regels over de uitvoering van zo een onderzoek zijn neergelegd in het Besluit alcoholonderzoeken. Dat besluit kan ook regels bevatten over het laten verrichten van een tegenonderzoek. Artikel 21, eerste lid, van het Besluit alcoholonderzoeken bepaalt dat de verdachte de officier van justitie de wens kenbaar kan maken dat een tegenonderzoek naar het alcoholgehalte van bloed of urine wordt verricht en dat hij daartoe een laboratorium kan aanwijzen uit een lijst van ten minste drie door de Minister van Veiligheid en Justitie erkende laboratoria. Deze laboratoria zijn genoemd in artikel 12, eerste lid, van de Regeling bloed- en urineonderzoek. Eén van deze laboratoria betreft het Laboratorium der Apotheek van het Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt in Rotterdam, thans Erasmus Medisch Centrum geheten. Het Erasmus Medisch Centrum heeft mij aangegeven dat het zijn aangewezen laboratorium niet langer meer als laboratorium voor het tegenonderzoek wil laten fungeren en mij daarom verzocht dit laboratorium uit artikel 12, eerste lid, te schrappen. De reden van dit verzoek is dat het laboratorium jaarlijks slechts een gering aantal aanvragen van tegenonderzoeken ontvangt en het een (te) forse investering vergt om een goede kwaliteit te kunnen blijven leveren.

Bij de afweging van het verzoek van Erasmus Medisch Centrum heb ik betrokken dat artikel 21, eerste lid, van het Besluit alcoholonderzoeken voorschrijft dat de verdachte moet kunnen kiezen uit ten minste drie erkende laboratoria voor tegenonderzoek. Indien het laboratorium van dit ziekenhuis zou wegvallen, zouden er nog maar twee laboratoria resteren voor tegenonderzoek en zou dus niet worden voldaan aan het vereiste uit dat artikellid. In de nota van toelichting bij het Besluit alcoholonderzoeken zijn, evenals in de nota van toelichting bij de voorganger dat besluit, het Bloedproefbesluit (Stb, 1974, 596), geen argumenten gegeven voor de minimumeis van drie laboratoria. De achtergrond van het stellen van die eis is vermoedelijk geweest dat de verdachte voldoende mogelijkheden dient te hebben om een tegenonderzoek te laten verrichten. Uit informatie van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat in 2010 maar 15 tegenonderzoeken zijn aangevraagd en dat dit een normaal aantal is. Gelet hierop kan het standpunt worden verdedigd dat met twee laboratoria voldoende gewaarborgd is dat de verdachte een tegenonderzoek kan laten doen. Daarom heb ik besloten om bij deze regeling, vooruitlopend op de aanpassing van artikel 21, eerste lid, van het Besluit alcoholonderzoeken, aan de wens van het Erasmus Medisch Centrum te voldoen en het aangewezen laboratorium van dit ziekenhuis uit artikel 12, eerste lid, van de Regeling bloed- en urineonderzoek te schrappen. Bij het nemen van mijn beslissing heeft tevens een rol gespeeld dat het verwijderen van het laboratorium van de lijst van aangewezen laboratoria duidelijkheid voor de verdachte schept. De verdachte weet dat hij met zijn verzoek om tegenonderzoek niet langer bij dit laboratorium terecht kan. Het schrappen van dit laboratorium heeft bovendien voor de resterende twee laboratoria het voordeel dat zij meer tegenonderzoeken kunnen verwerken en aldus meer expertise kunnen opbouwen hetgeen weer in het belang van de verdachte is.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I.W. Opstelten.

Naar boven