Besluit van 23 november 2010 nr. 10.003201 tot gedeeltelijke goedkeuring van het besluit van de raad van de gemeente Barneveld van 30 maart 2010, nr. 10–13, tot onteigening krachtens artikel 77 van Titel IV van de onteigeningswet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 augustus 2010, nr. BJZ 2010023123, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Gelezen de brief van 12 april 2010, kenmerk 457423, van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld.

Gelet op Titel IV van de onteigeningswet, Titel V van de Gemeentewet, Titel 10.2 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 5.4 van de Crisis en herstelwet.

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 november 2010, no. W08.10.0427/IV).

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 18 november 2010, nr. BJZ 2010030198, Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Beschikken bij dit besluit over de goedkeuring van het besluit van de raad van de gemeente Barneveld van 30 maart 2010, nr. 10–13, tot onteigening krachtens artikel 77, eerste lid, aanhef en onder 1°, van de onteigeningswet, ten name van die gemeente, van de bij dat besluit aangewezen percelen, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie H, nos. 40, 1503 (ged.), 1594, 1950, 2094, 2346 (ged.), 2368, 2369 en 2379 (ged.) respectievelijk de grondplannummers 1 tot en met 9.

Overwegingen

Het raadsbesluit tot onteigening

Op grond van artikel 77 van de onteigeningswet kan onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de uitvoering van een bestemmingsplan. De ter onteigening aangewezen gronden zijn begrepen in het door de raad van de gemeente Barneveld op 17 november 2009 vastgestelde bestemmingsplan ‘Harselaar West-West’, verder te noemen: het bestemmingsplan. Aangezien tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep is ingesteld en hierop ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening nog niet was beslist zijn aan het raadsbesluit de volgende voorwaarden verbonden:

  • geen dagvaardingen als bedoeld in artikel 18 van de onteigeningswet zullen worden uitgebracht alvorens het bestemmingsplan Harselaar West-West met betrekking tot de onderhavige onroerende zaken onherroepelijk is geworden;

  • indien en voor zover het bestemmingsplan Harselaar West-West in hoogste instantie wordt vernietigd, en derhalve niet onherroepelijk wordt, het daarop betrekking hebbende besluit tot onteigening inzake de onderhavige onroerende zaken komt te vervallen.

Noodzaak en urgentie

Het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan voorziet in de realisering van een bedrijventerrein en dan met name om de ontwikkeling van een logistiek facility center (LFC) en de verplaatsing van de British Car Auction Autoveiling B.V. (BCA) mogelijk te maken. Het bestemmingsplan is de afronding van de bestaande bedrijventerreinen Harselaar en Harselaar West. De verplaatsing van BCA is is nodig vanwege de ontwikkeling van het Transferium Barneveld Noord elders in de gemeente. Het LFC wordt een gezamenlijke voorziening voor de transportsector met bedrijfsgebouwen, restaurant, slaapgelegenheid, verkooppunt, bewaakte parkeerplaatsen en een werkplaats. De in het gebied al aanwezige waterlopen en groenelementen worden zoveel mogelijk ingepast bij de verkaveling van het terrein. Het plangebied bedraagt in totaal 20 hectare waarvan 15 hectare is bedoeld als bedrijfsterrein. Daarvan is 6 hectare bestemd voor BCA. Op de te onteigenen percelen zijn de bestemmingen ‘Bedrijventerrein (BT)’, ‘Verkeer (V)’, ‘Groen(G)’, ‘Sport (S)’ en ‘Water (WA)’ gelegen. Tevens ligt verspreid in het plangebied de dubbelbestemming ‘Waarde- Archeologie-2 (WR-A-2)’. Volgens de planning zal BCA in 2011 starten met de bouw van haar bedrijfspand. Voor het LFC wordt de grond binnen twee jaar bouwrijp gemaakt.

In de door de gemeente Barneveld voorgestane wijze van planuitvoering wordt inzicht verschaft door het bestemmingsplan met de daarbij behorende regels, kaarten en toelichting. Uit het raadsbesluit blijkt dat de door onteigening te verwerven grond bezwaarlijk kan worden gemist bij de uitvoering van het bestemmingsplan.

Bedenkingen

Het raadsbesluit tot onteigening heeft overeenkomstig artikel 84, eerste lid, van de onteigeningswet met ingang van 9 april 2010 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen in de gemeente Barneveld. De algemene kennisgeving van de terinzagelegging heeft op 8 april 2010 plaatsgevonden in de lokaal verschijnende ‘Nieuws van de gemeente Barneveld’. De mededeling is geschied bij brief van 7 april 2010.

Tegen het raadsbesluit tot onteigening zijn bij Ons bedenkingen naar voren gebracht door:

  • 1. de heer J. Ridderhof (BRE/RMT), per brief van 18 mei 2010, namens de heer en mevrouw Schut, eigenaren van de percelen met de grondplannummers 4 en 5, hierna reclamanten onder 1;

  • 2. de heer J. Ridderhof (BRE/RMT), per brief van 11 mei 2010, namens de heer en mevrouw Van den Berg, mede-eigenaren van het perceel met grondplannummer 8, hierna reclamanten onder 2;

  • 3. mr. B.H.M. Karens, per brief van 20 mei 2010, namens de heer en mevrouw O. van Middendorp, huurders van het perceel met grondplannummer 3, hierna reclamanten onder 3;

  • 4. mr. J.A.M.A. Sluysmans, per brief van 19 mei 2010, namens Védégé Projecten B.V., eigenaar van het perceel met grondplannummer 6, hierna reclamante onder 4.

Overeenkomstig artikel 86, tweede lid, van de onteigeningswet, zijn reclamanten door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de gelegenheid gesteld zich te doen horen. Hiervan heeft reclamant onder 4 op 8 juni 2010 gebruik gemaakt.

Overwegingen naar aanleiding van de bedenkingen

Reclamanten onder 1 hebben als bedenkingen tegen het raadsbesluit tot onteigening aangevoerd dat noodzaak en urgentie ontbreken alsmede een publiek belang. Verder heeft er onvoldoende minnelijk overleg plaatsgevonden.

Reclamanten onder 1 hebben Ons per brief van 20 mei 2010 bericht dat zij hun bedenkingen tegen het raadsbesluit tot onteigening intrekken vanwege het bereiken van minnelijke overeenstemming met de gemeente. Deze zullen hier derhalve niet besproken worden.

Reclamanten onder 2 voeren aan dat de noodzaak en urgentie voor de onteigening ontbreken omdat uit de geboden schadeloosstelling blijkt dat er onvoldoende financiële middelen voorhanden zijn om reclamanten schadeloos te stellen. Gezien de crisis is het de vraag of er bij de ondernemers wel behoefte is om grond van de gemeente aan te kopen. Reclamanten onder 2 stellen verder vragen bij de exploitatieopzet waarin volledig aan de financiële crisis is voorbij gegaan. Daarnaast voeren reclamanten onder 2 aan dat het publiek belang ontbreekt omdat zij zich sterk afvragen of er wel behoefte is aan een dergelijk bedrijventerrein. Het is de bedoeling om BCA aldaar te vestigen maar volgens reclamanten is er door de stagnerende verkoop van auto’s en de toename van verkoop per internet geen vraag meer naar een dergelijk groot terrein. Er heeft verder volgens reclamanten onder 2 onvoldoende minnelijk overleg plaatsgevonden.

Ten aanzien van de door reclamanten onder 2 aangevoerde bedenkingen die zien het ontbreken van de noodzaak, urgentie en het publiek belang overwegen Wij dat deze bedenkingen niet eerder als zienswijze zijn ingediend tegen het ontwerp raadsbesluit tot onteigening. Artikel 84, derde lid, van de onteigeningswet strekt ertoe, dat alleen door de gemeenteraad gekende en niet erkende zienswijzen bij Ons in het kader van de behandeling van de bij Ons naar voren gebrachte bedenkingen beoordeeld worden. Reclamanten onder 2 kunnen derhalve niet in deze bij Ons naar voren gebrachte bedenkingen worden ontvangen. In dit verband overwegen Wij voorts, dat in het kader van de door Ons te nemen beslissing omtrent de goedkeuring van een raadsbesluit tot onteigening overigens ook een ambtshalve toetsing plaatsvindt.

Ten aanzien van de door reclamanten onder 2 aangevoerde bedenking die ziet op het ontbreken van serieuze pogingen van de gemeente tot minnelijke verwerving van hun gronden overwegen Wij in het algemeen dat artikel 17 van de onteigeningswet bepaalt, dat de onteigenende partij hetgeen onteigend moet worden éérst bij minnelijke overeenkomst in eigendom tracht te verkrijgen. Dit artikel heeft betrekking op de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure. Het minnelijk overleg in de daaraan voorafgaande administratieve fase van de onteigeningsprocedure is echter één van de criteria waaraan door Ons kan worden getoetst bij de beoordeling van de noodzaak tot onteigening. Omdat onteigening als uiterste middel is bedoeld, zijn Wij van oordeel dat pas van dit middel mag worden gebruikgemaakt, als vóór het begin van de onteigeningsprocedure langs minnelijke weg niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming is te komen. Aan deze voorwaarde is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen ingevolge Titel IV van de onteigeningswet in beginsel voldaan, indien vóór de terinzagelegging van het ontwerp-onteigeningsbesluit is begonnen met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving en op het moment van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening voldoende aannemelijk is dat die onderhandelingen voorlopig niet tot de eigendomsoverdracht zullen leiden. Daarbij moet sprake zijn van een serieus minnelijk overleg. Doet zich deze situatie voor, dan kan een gemeente tot onteigening besluiten om daarmee een tijdige uitvoering van het bestemmingsplan zeker te stellen.

In het bijzonder overwegen Wij dat uit het onderzoek en de overgelegde stukken is gebleken dat partijen vanaf juni 2009 met elkaar in onderhandeling zijn en dat er verschillende aanbiedingen over en weer zijn gedaan. Tot op heden hebben partijen daarover nog geen overeenstemming kunnen bereiken. Onder deze omstandigheden kan naar Ons oordeel niet worden staande gehouden dat de gemeente onvoldoende pogingen in het werk heeft gesteld om met reclamant in minnelijk overleg te komen tot eigendomsoverdracht van haar grond. Nu het ten tijde van het raadsbesluit tot onteigening aannemelijk was dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de raad tot onteigening kunnen besluiten teneinde de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan te verzekeren. Wat betreft de door reclamanten onder 2 aangevoerde bedenkingen tegen de hoogte van het geboden bedrag overwegen Wij dat bij het uitblijven van minnelijke overeenstemming de schadeloosstelling op grond van artikel 40 van de onteigeningswet zal plaatsvinden op basis van een volledige vergoeding van alle schade die de eigenaren rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van hun zaak lijden. De hoogte en de wijze van berekening van deze schadeloosstelling staat in het kader van de administratieve procedure niet ter beoordeling, aangezien de bepaling daarvan is voorbehouden aan de onteigeningsrechter in het kader van de gerechtelijke procedure.

Reclamanten onder 3 voeren aan dat zij huurders zijn en derhalve derde belanghebbende in de zin van artikel 3 van de onteigeningswet. Reclamanten onder 3 voeren ook aan dat de bevoegdheid tot het nemen van een besluit tot onteigening is voorbehouden aan de gemeenteraad. Als start van de hier aan de orde zijnde onteigening dient kennelijk het collegebesluit van 15 december 2009. De voorgestelde onteigening is derhalve in strijd met het recht. Reclamanten onder 3 voeren verder aan dat de onteigening in strijd is met het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling en het volkshuisvestingsbelang omdat de huurwoning van reclamanten moet worden gesloopt terwijl er een wachtlijst is in de gemeente voor huurwoningen. Er is aan reclamanten onder 3 ook geen vervangende woning aangeboden. Verder is er geen publiek belang omdat alleen de belangen van BCA met de uitvoering van het bestemmingsplan zijn gediend. Er is tevens geen noodzaak tot onteigening aangezien er onvoldoende met hen is onderhandeld. Er is hen geen passend voorstel tot herhuisvesting gedaan. Reclamanten onder 3 voeren verder aan dat er geen urgentie is omdat er ten onrechte geen plan is opgesteld voor het bestemmingsplan. Het is daarom niet aannemelijk dat er binnen vijf jaar met de uitvoering zal zijn begonnen.

Ten aanzien van de door reclamanten onder 3 aangevoerde bedenkingen overwegen Wij dat de gemeente Ons per brief van 16 juni 2010, kenmerk 465812, heeft laten weten niet langer prijs te stellen op de goedkeuring van de onteigening van het perceel dat wordt gehuurd door reclamanten onder 3, omdat er inmiddels minnelijke overeenstemming met de eigenaar is bereikt. Wij wijzen er op dat reclamanten onder 3 op grond van artikel 3, tweede lid, van de onteigeningswet als huurders de mogelijkheid wordt geboden om de rechter te verzoeken in het geding tot onteigening te mogen interveniëren en daarbij te verzoeken om een schadeloosstelling. De onteigeningswet biedt ook aan huurders voldoende waarborgen voor een volledige schadevergoeding. De bedenkingen behoeven daarom geen bespreking.

Reclamante onder 4 verzoekt de ingediende zienswijzen als herhaald en ingelast te beschouwen en voert als bedenkingen tegen het raadsbesluit tot onteigening aan dat er onvoldoende is onderhandeld. Er is nooit een concreet en schriftelijk bod gedaan met een schadeloosstelling die is gebaseerd op artikel 40 van de onteigeningswet. Verder voert reclamante onder 4 aan dat zij bereid en instaat is om de op haar perceel gelegen bestemmingen zelf te realiseren conform de wensen van de gemeente. Reclamante beschikt over voldoende kennis, kapitaal en ervaring en beschikt ook voldoende aaneengesloten grond. Reclamante kan de verharding parkeerterrein en de in het plan opgenomen canopies (overkappingen) realiseren.

Ten aanzien van de aangevoerde bedenking dat er onvoldoende is onderhandeld verwijzen Wij naar hetgeen Wij ten aanzien van het minnelijk overleg in het algemeen bij reclamanten onder 2 hebben overwogen. In het bijzonder overwegen Wij dat uit de overgelegde stukken en het onderzoek blijkt dat partijen vanaf 2007 met elkaar in onderhandeling zijn. Op 19 december 2007 is een aanbod gedaan, dat in het overleg van 8 mei 2008 is herhaald en verhoogd. In het minnelijk overleg is tevens de mogelijkheid tot zelfrealisatie besproken. Tot op heden hebben partijen nog geen overeenstemming kunnen bereiken. Onder deze omstandigheden kan naar Ons oordeel niet worden staande gehouden dat de gemeente onvoldoende pogingen in het werk heeft gesteld om met reclamante onder 4 in minnelijk overleg te komen tot eigendomsoverdracht van haar grond. Nu het ten tijde van het raadsbesluit tot onteigening aannemelijk was dat het minnelijk overleg voorlopig niet tot vrijwillige eigendomsoverdracht zou leiden, heeft de raad tot onteigening kunnen besluiten teneinde de tijdige uitvoering van het bestemmingsplan te verzekeren.

Wat betreft de door reclamante onder 4 aangevoerde bedenking dat zij in staat en bereid is de op het perceel gelegen bestemming zelf te realiseren overwegen Wij in het algemeen dat de gemeente bij een voorgenomen onteigening moet aantonen dat het doel waarvoor onteigend wordt niet op een andere manier te bereiken is. Van belang hierbij is dat wanneer een grondeigenaar aangeeft bereid en in staat te zijn om de aan zijn grond gegeven bestemming zelf te realiseren, onteigening in beginsel niet noodzakelijk is. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien de gemeente een andere vorm van planuitvoering wenst dan de grondeigenaar. Onteigening is dan pas gerechtvaardigd indien de gemeente aantoont dat in het publieke belang dringend behoefte bestaat aan de door haar gewenste vorm van planuitvoering. Welke vorm van planuitvoering in het publieke belang is staat in eerste instantie ter beoordeling van het gemeentebestuur. Of de grondeigenaar zelf tot planuitvoering in staat is hangt af van de door de gemeente gekozen vorm van planuitvoering. In verband daarmee moet de grondeigenaar zich op de hoogte kunnen stellen van die door de gemeente gewenste vorm. Over het algemeen kan deze worden gevonden in de toelichting op het bestemmingsplan of de bijbehorende voorschriften en/of de beschrijving in hoofdlijnen bij het bestemmingsplan. Andere mogelijke uitzonderingen kunnen zijn dat de grondeigenaar niet over voldoende aaneengesloten grond beschikt om de bestemming zelf op doelmatige wijze te kunnen realiseren of als de te onteigenen grond geen afzonderlijk deel van het te realiseren complex kan vormen. Wanneer er sprake is van een bestemmingsplan dat integraal moet worden uitgevoerd kan de grondeigenaar eveneens geen beroep op zelfrealisatie doen, indien hij daarvoor onvoldoende grond bezit.

Ten aanzien van deze bedenking overwegen Wij in het bijzonder dat uit het onderzoek en de overgelegde stukken, te weten de voorschriften, de plankaart, de toelichting van het bestemmingsplan, alsmede het exploitatieplan, blijkt dat ter plaatse van het perceel van reclamante onder 4 een gedeelte van het bedrijf BCA zal worden gevestigd. De bouwblokken waarbinnen dit bedrijf zal komen te liggen strekken zich uit over meerdere percelen, waarvan reclamante onder 4 er slechts één van in eigendom heeft. Op dit perceel ligt naast de bestemming ‘Bedrijventerrein’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – 1’ ook de aanduiding ‘detailhandel – volumineus’. Reclamante onder 4 heeft niet aangetoond dat in staat te zijn om de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein – 1’ zelfstandig te kunnen realiseren ten behoeve van de aanduiding ‘detailhandel volumineus’. Reclamante onder 4 beschikt over onvoldoende aaneengesloten grond om de op zijn perceel gelegen bestemming in zijn geheel te kunnen realiseren.

Alles overziende zijn Wij van oordeel dat de bedenkingen van reclamanten Ons geen aanleiding geven om aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring te onthouden.

Overige overwegingen

Per brief van 16 juni 2010, kenmerk 465812, heeft de gemeente Ons laten weten niet langer prijs te stellen op de goedkeuring van de onteigening van de percelen kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie H, nos. 1594, 1950 en 2094, respectievelijk de grondplannummers 3, 4 en 5 aangezien deze percelen inmiddels door de gemeente zijn aangekocht.

Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Barneveld worden geacht, dat de gemeente de eigendom verkrijgt van de overige in het raadsbesluit tot onteigening aangewezen percelen. Er bestaan ook voor het overige geen redenen om aan het raadsbesluit de goedkeuring te onthouden.

Beslissing

Wij hebben goedgevonden en verstaan:

met inachtneming van de onteigeningswet zoals deze luidde voor 31 maart 2010, het besluit van de raad van de gemeente Barneveld van 30 maart 2010 goed te keuren behalve voor zover het strekt tot onteigening van de percelen kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie H, nos. 1594, 1950 en 2094, respectievelijk de grondplannummers 3, 4 en 5.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit, dat door toezending daarvan aan de gemeente zal worden bekendgemaakt. Dit besluit zal tevens met het raadsbesluit tot onteigening in de Staatscourant worden geplaatst (www.officielebekendmakingen.nl).

’s-Gravenhage, 23 november 2010

Beatrix

De Minister van Inrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.P.H. Donner.

RAADSBESLUIT

De raad van de gemeente Barneveld;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders;

gelet op het bepaalde in Titel IV van de Onteigeningswet en de Algemene wet bestuursrecht;

Overwegende dat:

  • de gemeente Barneveld voor de uitvoering van het in de raadsvergadering van 17 november 2009 vastgestelde bestemmingplan ‘Harselaar West West’, dient te beschikken over de onroerende zaken, zoals vermeld op de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte grondplantekening en lijst van onroerende zaken;

  • dat de onderhandelingen om bij minnelijke overeenkomst de eigendom van de vorenbedoelde gronden te verwerven tot nu toe niet tot eigendomsverwerving door de gemeente Barneveld heeft geleid;

  • het plan tot onteigening ingevolge het bepaalde in de Onteigeningswet met ingang van 18 december 2009 tot en met 28 januari 2010 gedurende zes weken ter inzage heeft gelegen;

  • van deze tervisielegging tevoren, op 17 december 2009, publicatie heeft plaatsgevonden op de gemeentelijke infopagina in de Barneveldse Krant en op de website van de gemeente, waarbij is gewezen op de mogelijkheid voor belanghebbenden om gedurende voornoemde termijn van tervisielegging mondeling en/of schriftelijk zienswijzen naar voren te brengen;

  • de eigenaren van de in het onteigeningsplan opgenomen onroerende zaken en eventuele bekende derde-belanghebbenden bij schrijven van 16 december 2009 van de start van de onteigening in kennis zijn gesteld;

  • toepassing is gegeven aan de procedure als vervat in de Algemene wet bestuursrecht zoals deze sinds 1 januari 1994 (gewijzigd per 1 juli 2005) in artikel 80 van de Onteigeningswet is opgenomen;

  • binnen deze termijn van tervisielegging een zienswijze is ingekomen van:

    • De heer G. Schut, wonende aan de Nijkerkerweg 157 te Voorthuizen;

    • De heer B. van den Berg, wonende aan de Brunesengweg 47 te Terschuur;

    • De heer mr. B.H.M. Karens, werkzaam bij Van Veen Advocaten, namens de familie O. van Middendorp, wonende aan de Nijkerkerweg 149 te Voorthuizen;

    • De heer mr. J. B. Mus, werkzaam bij Rassers Advocaten en Notarissen, namens Védégé Projecten B.V., gevestigd aan de Edisonweg 6 te Gorinchem;

    • De heer / mevrouw M.C. van den Top, namens de heer J. van den Top wonende aan de Hogevalkseweg 69 te Lunteren.

Besluit :

  • 1. Ten aanzien van de ingediende zienswijzen:

    • de zienswijze welke is ingediend door de heer G. Schut, ontvankelijk doch ongegrond verklaren;

    • de zienswijze welke is ingediend door de heer B. van den Berg, ontvankelijk doch ongegrond verklaren;

    • de zienswijze welke is ingediend namens de familie O. van Middendorp, ontvankelijk doch ongegrond verklaren;

    • de zienswijze welke is ingediend namens Védégé Projecten B.V., ontvankelijk doch ongegrond verklaren;

    • de zienswijze welke is ingediend namens de heer J. van den Top ontvankelijk doch ongegrond verklaren.

  • 2. Ten name van de gemeente Barneveld, in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling en volkshuisvesting (artikel 77 van de Onteigeningswet), ter uitvoering van het bestemmingsplan Harselaar West West, ter verkrijging van het eigendom, vrij van alle lasten en rechten, te onteigenen: (een gedeelte van) de onroerende zaken kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie H, nummers 40, 1503, 1594, 1950, 2094, 2346, 2368, 2369 en 2379, zoals vermeld op het bij dit besluit behorende grondplantekening en lijst van onroerende zaken waarop zijn vermeld de grondplannummers, de te onteigenen grootte, de kadastrale nummers en de grootte van de te onteigenen onroerende zaken alsmede de namen van de kadastrale eigenaren, volgens de kadastrale registratie;

  • 3. Te bepalen dat:

    • a. Geen dagvaardingen als bedoeld in artikel 18 van de Onteigeningswet zullen worden uitgebracht alvorens het bestemmingsplan Harselaar West West met betrekking tot de onderhavige onroerende zaken onherroepelijk is geworden;

    • b. Indien en voor zover het bestemmingsplan Harselaar West West in hoogste instantie wordt vernietigd, en derhalve niet onherroepelijk wordt, komt het daarop betrekking hebbende besluit tot onteigening inzake de onderhavige onroerende zaken te vervallen;

    • c. Indien en voor zover de in dit besluit bedoelde onroerende zaken niet c.q. niet tijdig door de gemeente Barneveld bij wege van minnelijke verwerving vrij van alle lasten en rechten in eigendom zijn verkregen, in rechte de (vervroegde) onteigening wordt gevorderd en dat alsdan terzake namens de gemeente een rechtsgeding wordt gevoerd in eerste aanleg en -zonodig- in hoger beroep en cassatie, zowel eisende als – zonodig – verwerende, het instellen van bijzondere rechtsmiddelen en procesgangen ter uitvoering van dit besluit daaronder begrepen, waaronder in het bijzonder het – indien nodig – ten name van de gemeente in rechte verzoeken om benoeming van derden als bedoeld in artikel 20 van de Onteigeningswet;

    • d. Gedurende de gehele onteigeningsprocedure door de gemeente getracht zal worden de in dit besluit bedoelde onroerende zaken minnelijk te verwerven.

  • 4. Dit besluit bekend te maken overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

Vastgesteld in de openbare vergadering van30-03-2010

De raad voornoemd,

de griffier,

de voorzitter,

LIJST VAN TE ONTEIGENEN ONROERENDE ZAKEN

Onderdeel van het onteigeningsplan ter uitvoering van het bestemmingsplan Harselaar West West in de gemeente Barneveld

(De gegevens met betrekking tot de oppervlaktes komen overeen met de gegevens van het kadastrale systeem Kadata, waarin de ingemeten percelen staan geregistreerd.)

Grondplan nummer

Kadastraal bekend gemeente Voorthuizen

Grootte perceel

Te onteigenen grootte

Ten name van

sectie

nummer

als

ha.a.ca

ha.a.ca

1

H

40

TERREIN (GRASLAND)

00.48.30

00.48.30

Gerechtigde

EIGENDOM

WESTENENG VASTGOED B.V.

Thorbeckelaan 18

3771 EG BARNEVELD

       

2

H

1503

TERREIN (GRASLAND)

00.07.75

00.06.54

Gerechtigde

EIGENDOM

WESTENENG VASTGOED B.V.

Thorbeckelaan 18

3771 EG BARNEVELD

       

3

H

1594

WONEN

00.11.66

00.11.66

Gerechtigde

EIGENDOM

De heer JAN VAN DEN TOP

Hoge Valkseweg 69

6741 GK LUNTEREN

Aantekening recht

BURGERLIJKE STAAT ONBEKEND

       

4

H

1950

WONEN

00.08.55

00.08.55

Gerechtigde

EIGENDOM

De heer GEURT SCHUT

Nijkerkerweg 157

3781 LA VOORTHUIZEN

Aantekening recht

BURGERLIJKE STAAT GEHUWD

Betrokken persoon:

Mevrouw WILLEMINA VAN HARSKAMP

Nijkerkerweg 157

3781 LA VOORTHUIZEN

       

5

H

2094

ERF – TUIN

00.01.70

00.01.70

Gerechtigde

EIGENDOM

De heer GEURT SCHUT

Nijkerkerweg 157

3781 LA VOORTHUIZEN

Aantekening recht

BURGERLIJKE STAAT GEHUWD

Betrokken persoon:

Mevrouw WILLEMINA VAN HARSKAMP

Nijkerkerweg 157

3781 LA VOORTHUIZEN

       

6

H

2346

TERREIN (GRASLAND)

02.70.45

01.96.46

Gerechtigde

EIGENDOM

VEDEGE PROJECTEN BV

Edisonweg 6

4207 HG GORINCHEM

       

7

H

2368

TERREIN (GRASLAND)

00.47.75

00.47.75

Gerechtigde

EIGENDOM

WESTENENG VASTGOED B.V.

Thorbeckelaan 18

3771 EG BARNEVELD

       

8

H

2369

WONEN ERF-TUIN

00.26.15

00.26.15

Gerechtigde

½ EIGENDOM

De heer ALBERTUS VAN DEN BERG

Plaggenweg 7

3774 RN KOOTWIJKERBROEK

Aantekening recht

BURGERLIJKE STAAT GEHUWD

Betrokken persoon:

Mevrouw JOHANNA CORNELIA VAN DER HAVEN

Plaggenweg 7

3774 RN KOOTWIJKERBROEK

Gerechtigde

½ EIGENDOM

Mevrouw JOHANNA CORNELIA VAN DER HAVEN

Plaggenweg 7

3774 RN KOOTWIJKERBROEK

Aantekening recht

BURGERLIJKE STAAT GEHUWD

Betrokken persoon:

De heer ALBERTUS VAN DEN BERG

Plaggenweg 7

3774 RN KOOTWIJKERBROEK

       

9

H

2379

TERREIN (GRASLAND)

01.38.89

01.31.93

Gerechtigde

EIGENDOM

De heer CORNELIS JOHANNES SCHIMMEL

Schoonengweg 6

3781 MJ VOORTHUIZEN

Aantekening recht

BURGERLIJKE STAAT GEHUWD

Betrokken persoon:

Mevrouw GRIETJE KLOMP

Schoonengweg 6

3781 MJ VOORTHUIZEN

Naar boven