De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
Gelet op artikel 21a, vierde lid, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006;
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Besluit:
TOELICHTING
Met deze beleidsregels worden twee wijzigingen toegebracht in de Beleidsregels inzake de toepassing van artikel 68 van de
Regeling GLB-inkomenssteun 2006. In de eerste plaats wordt een nieuw artikel ingevoegd. Omdat daarmee het toepassingsbereik
van de beleidsregels wordt verbreed, wordt de citeertitel van de beleidsregels aangepast tot ‘Beleidsregels Regeling GLB-inkomenssteun
2006’.
Met behulp van het nieuwe artikel 5a worden landbouwers geïnformeerd over de wijze waarop de minister artikel 21a, vierde
lid, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 toepast. Dit artikel berust op zijn beurt weer op artikel 2 van verordening 1122/2009,
dat de bevoegdheid geeft om aanvullende criteria vast te stellen voor de afbakening van een perceel landbouwgrond. Deze beleidsregels
verduidelijken onder welke omstandigheden percelen al dan niet kunnen worden aangemerkt als landbouwgrond en daardoor tevens
kunnen gelden als subsidiabele hectare voor het verzilveren van toeslagrechten op grond van artikel 34 van verordening 73/2009.
Het vaststellen van deze nieuwe beleidsregels is noodzakelijk omdat in de afgelopen jaren is gebleken dat landbouwers percelen
aangaven als landbouwgrond, terwijl deze percelen niet in werkelijkheid worden gebruikt als landbouwgrond. De beleidsregels
beschrijven deze percelen. Beleidsregels bevatten echter altijd een inherente afwijkingsmogelijkheid, waarmee de minister
ten gunste van landbouwers kan afwijken van de beleidsregel en op basis van specifieke feiten, omstandigheden, of gemotiveerde
verklaringen van landbouwers, waardoor hij gemotiveerd kan besluiten om bepaalde percelen toch aan te merken als landbouwgrond.
In onderdeel a zijn percelen omschreven waarop geen, of onvoldoende, landbouwactiviteiten plaatsvinden. Het is niet van belang
wie de eigenaar of gebruiker van het perceel is. Deze percelen gebruikt men voornamelijk, al dan niet in verenigingsverband,
voor recreatie, daaronder begrepen hobbyactiviteiten of sportactiviteiten. Hoewel het mogelijk is dat deze percelen soms landbouwactiviteiten
plaatsvinden, zoals maaien ten behoeve van de verkrijging van veevoer, of (incidentele) begrazing door landbouwhuisdieren,
kan daarmee niet worden betoogd dat deze percelen structureel worden gebruikt voor landbouwactiviteiten. Voor zover op het
perceel landbouwproducten worden geteeld, zoals bij een moestuin, is er geen sprake van daadwerkelijke landbouwactiviteiten,
maar van een niet-bedrijfsmatig en recreatief karakter van deze activiteiten. Ook percelen die dienen als uitloopzone voor
dieren die niet voor landbouwproductiedoeleinden, maar recreatie worden gehouden, staan niet ter beschikking voor het produceren
van landbouwproducten en kunnen daarom niet worden aangemerkt als landbouwgrond. Dit geldt bijvoorbeeld voor percelen die
in gebruik zijn als springweide en bijvoorbeeld zijn uitgerust met permanente springtoestellen of paardenbakken, eventueel
uitgerust met permanente tredmolens.
Dit onderdeel verzet zich niet tegen het aanmerken van percelen als landbouwgrond indien deze weliswaar door middel van poortjes
toegankelijk zijn voor recreërende wandelaars maar waarop voor het overige landbouwactiviteiten plaatsvinden.
Onderdeel b sluit percelen uit die een objectieve verkeerskundige of infrastructurele functie hebben. Hoewel het ook bij deze
percelen in potentie mogelijk is om daarop landbouwactiviteiten te verrichten, kan niet worden gezegd dat deze percelen voornamelijk
om die reden worden gebruikt. Ook sluit dit onderdeel percelen uit die vrijwel permanent in de vorm van veiligheidsbuffers
ten dienste staan aan daarop of daaraan gelegen landingsbanen of -zone's voor luchtsporten en luchtvaarthobby's, zoals amateurvliegers,
parachutespringers, vliegeraars etc.
Onderdeel c sluit percelen uit die niet de potentie hebben om als landbouwgrond te dienen. Dit komt veelal door de natuurlijke
omstandigheden, deze percelen zijn te vochtig voor het produceren van landbouwproducten. Het enkele feit dat (delen van) deze
percelen incidenteel beweidbaar zijn in de periode tussen 31 mei en 31 augustus, doet daaraan geen afbreuk.
Uit deze wijziging vloeien geen nieuwe administratieve lasten voort omdat slechts bestaande voorschriften worden verduidelijkt.
De administratieve lasten voor het aangeven van subsidiabele hectaren landbouwgrond zijn al berekend bij de vaststelling van
de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker.