Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 2 maart 2011, nr. 181257, houdende beleidsregels over de toepassing van artikel 21a, vierde lid, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op artikel 21a, vierde lid, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006;

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

ARTIKEL I

De Beleidsregels inzake de toepassing van artikel 68 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 worden als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

Ingevolge artikel 21a, vierde lid, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, wordt een perceel landbouwgrond niet voor de uitvoering van de landbouw gebruikt of beschikbaar gehouden indien:

  • a. het perceel een recreatieve functie kent, blijkend uit het feit dat het perceel wordt betreden of gebruikt ten behoeve van vrijetijdsbesteding, zoals:

    • 1. parken;

    • 2. speelweides;

    • 3. sportvelden, zoals voetbalvelden of golfbanen;

    • 4. onverharde landingsbanen voor luchtsport en luchtvaarthobby’s;

    • 5. kampeerterreinen;

    • 6. moestuinen;

    • 7. siertuinen, zoals bloemen- en kruidentuinen;

    • 8. gazons;

    • 9. erven, inclusief opslagplaatsen, smalle stroken langs gebouwen of kassen;

    • 10. springweides;

    • 11. paardenbakken;

    • 12. dressuurplaatsen;

    • 13. uitloopbakken;

    • 14. geitenweides;

    • 15. kinderboerderijen;

  • b. het perceel hoofdzakelijk een verkeerskundige of infrastructurele functie kent, zoals:

    • 1. bermen langs geasfalteerde of verharde doorgaande wegen;

    • 2. bermen langs parkeerterreinen of toegangspaden;

    • 3. onverharde, maar permanente paden;

    • 4. stroken grasland langs verharde landingsbanen voor vliegverkeer;

  • c. het perceel een bovenste bodemlaag heeft die vanwege in Nederland gebruikelijke natuurlijke omstandigheden zoals getijde, neerslag, of grondwaterstand, onbruikbaar zijn voor de landbouw zoals:

    • 1. slikken,

    • 2. schorren,

    • 3. kwelders, tenzij deze beteelbaar of beweidbaar zijn in de aaneengesloten periode tussen 31 mei en 31 augustus.

B

In artikel 8 wordt de zinsnede ‘Beleidsregels inzake de toepassing van artikel 68 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006’ vervangen door: Beleidsregels Regeling GLB-inkomenssteun 2006.

ARTIKEL II

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 1 april 2011.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

TOELICHTING

Met deze beleidsregels worden twee wijzigingen toegebracht in de Beleidsregels inzake de toepassing van artikel 68 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. In de eerste plaats wordt een nieuw artikel ingevoegd. Omdat daarmee het toepassingsbereik van de beleidsregels wordt verbreed, wordt de citeertitel van de beleidsregels aangepast tot ‘Beleidsregels Regeling GLB-inkomenssteun 2006’.

Met behulp van het nieuwe artikel 5a worden landbouwers geïnformeerd over de wijze waarop de minister artikel 21a, vierde lid, van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 toepast. Dit artikel berust op zijn beurt weer op artikel 2 van verordening 1122/2009, dat de bevoegdheid geeft om aanvullende criteria vast te stellen voor de afbakening van een perceel landbouwgrond. Deze beleidsregels verduidelijken onder welke omstandigheden percelen al dan niet kunnen worden aangemerkt als landbouwgrond en daardoor tevens kunnen gelden als subsidiabele hectare voor het verzilveren van toeslagrechten op grond van artikel 34 van verordening 73/2009.

Het vaststellen van deze nieuwe beleidsregels is noodzakelijk omdat in de afgelopen jaren is gebleken dat landbouwers percelen aangaven als landbouwgrond, terwijl deze percelen niet in werkelijkheid worden gebruikt als landbouwgrond. De beleidsregels beschrijven deze percelen. Beleidsregels bevatten echter altijd een inherente afwijkingsmogelijkheid, waarmee de minister ten gunste van landbouwers kan afwijken van de beleidsregel en op basis van specifieke feiten, omstandigheden, of gemotiveerde verklaringen van landbouwers, waardoor hij gemotiveerd kan besluiten om bepaalde percelen toch aan te merken als landbouwgrond.

In onderdeel a zijn percelen omschreven waarop geen, of onvoldoende, landbouwactiviteiten plaatsvinden. Het is niet van belang wie de eigenaar of gebruiker van het perceel is. Deze percelen gebruikt men voornamelijk, al dan niet in verenigingsverband, voor recreatie, daaronder begrepen hobbyactiviteiten of sportactiviteiten. Hoewel het mogelijk is dat deze percelen soms landbouwactiviteiten plaatsvinden, zoals maaien ten behoeve van de verkrijging van veevoer, of (incidentele) begrazing door landbouwhuisdieren, kan daarmee niet worden betoogd dat deze percelen structureel worden gebruikt voor landbouwactiviteiten. Voor zover op het perceel landbouwproducten worden geteeld, zoals bij een moestuin, is er geen sprake van daadwerkelijke landbouwactiviteiten, maar van een niet-bedrijfsmatig en recreatief karakter van deze activiteiten. Ook percelen die dienen als uitloopzone voor dieren die niet voor landbouwproductiedoeleinden, maar recreatie worden gehouden, staan niet ter beschikking voor het produceren van landbouwproducten en kunnen daarom niet worden aangemerkt als landbouwgrond. Dit geldt bijvoorbeeld voor percelen die in gebruik zijn als springweide en bijvoorbeeld zijn uitgerust met permanente springtoestellen of paardenbakken, eventueel uitgerust met permanente tredmolens.

Dit onderdeel verzet zich niet tegen het aanmerken van percelen als landbouwgrond indien deze weliswaar door middel van poortjes toegankelijk zijn voor recreërende wandelaars maar waarop voor het overige landbouwactiviteiten plaatsvinden.

Onderdeel b sluit percelen uit die een objectieve verkeerskundige of infrastructurele functie hebben. Hoewel het ook bij deze percelen in potentie mogelijk is om daarop landbouwactiviteiten te verrichten, kan niet worden gezegd dat deze percelen voornamelijk om die reden worden gebruikt. Ook sluit dit onderdeel percelen uit die vrijwel permanent in de vorm van veiligheidsbuffers ten dienste staan aan daarop of daaraan gelegen landingsbanen of -zone's voor luchtsporten en luchtvaarthobby's, zoals amateurvliegers, parachutespringers, vliegeraars etc.

Onderdeel c sluit percelen uit die niet de potentie hebben om als landbouwgrond te dienen. Dit komt veelal door de natuurlijke omstandigheden, deze percelen zijn te vochtig voor het produceren van landbouwproducten. Het enkele feit dat (delen van) deze percelen incidenteel beweidbaar zijn in de periode tussen 31 mei en 31 augustus, doet daaraan geen afbreuk.

Uit deze wijziging vloeien geen nieuwe administratieve lasten voort omdat slechts bestaande voorschriften worden verduidelijkt. De administratieve lasten voor het aangeven van subsidiabele hectaren landbouwgrond zijn al berekend bij de vaststelling van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

Naar boven