HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.1
In deze regeling wordt verstaan onder:
- a. basisverordening:
verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europese Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften
inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening
(EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300);
- b. uitvoeringsverordening:
verordening (EG) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van
het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde
dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters
en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (PbEU L 54);
- c. verordening (EG) nr. 999/2001:
verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften
inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG L 147);
- d. verordening (EG) nr. 834/2007:
verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische
producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU L 189);
- e. wet:
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
- f. aangifteplichtige:
eigenaar of houder als bedoeld in artikel 81g van de wet;
- g. besluit:
Besluit dierlijke bijproducten;
- h. Minister:
Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;
- i. VWA:
Voedsel en Waren Autoriteit.
HOOFDSTUK 2 EUROPESE VOORSCHRIFTEN
Artikel 2.1 [bevoegde autoriteit]
De Minister is de bevoegde autoriteit van Nederland, bedoeld in de basisverordening en in de uitvoeringsverordening.
Artikel 2.2 [VWA]
1. Toestemmingen en erkenningen als bedoeld in de basisverordening en in de uitvoeringsverordening worden aangevraagd bij de
VWA.
2. De inkennisstelling, bedoeld in het eerste lid van artikel 23, eerste lid, van de basisverordening en de op grond van artikel
23 aan de bevoegde autoriteit te verstrekken informatie wordt gezonden aan de VWA.
3. De informatie, bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de basisverordening en de documenten, bedoeld in artikel 37, tweede
lid, van de basisverordening, worden op verzoek van de VWA aan de VWA ter beschikking gesteld.
Artikel 2.3 [algemene verplichtingen en beperkingen]
Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 4, eerste en tweede lid, en 6 van de basisverordening.
Artikel 2.4 [verwijdering en gebruik]
1. Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 11, eerste lid, 12, 13 en 14 van de basisverordening en de artikelen
5 tot en met 7 van de uitvoeringsverordening.
2. Het is verboden in strijd te handelen met artikel 8, eerste lid, en bijlage V van verordening (EG) nr. 999/2001.
3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing op weefsels als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van verordening
(EG) nr. 999/2001.
Artikel 2.5 [kleurstof en mengstof]
1. Het kleuren, bedoeld in bijlage V, punt 3, bij verordening (EG) nr. 999/2001, geschiedt door middel van kleuring met de kleurstoffen
methyleen blauw, patent-blauw E131 of briljant-blauw E133 of door middel van een nadere door de Minister goedgekeurde kleurstof.
2. Organische meststoffen en bodemverbeteraars, bedoeld in bijlage XI, hoofdstuk II, afdeling 1, punt 2, bij de uitvoeringsverordening,
worden gemengd met vaste of droge mest, waarbij ten minste 60% van het mengsel uit vaste of droge mest bestaat.
Artikel 2.6 [afwijkingen algemeen]
Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 11 tot en met 15 van de uitvoeringsverordening.
Artikel 2.7 [biodynamische preparaten]
In afwijking van artikel 2.4 is het toegestaan om voor het maken en uitrijden van biodynamische preparaten als bedoeld in
artikel 12, eerste lid, onderdeel c), van verordening (EG) nr. 834/2007, gebruik te maken van mest, niet gemineraliseerde
guano en de inhoud van het maag-darmkanaal als bedoeld in artikel 9, onderdeel a, van de basisverordening, hoorn en hoeven
als bedoeld in artikel 10, onderdeel n, en horens als bedoeld in artikel 10, onderdeel b, onder iii, van de basisverordening,
de blaas, alsmede van de schedel en darmen voor zover dit niet betreft gespecificeerd risicomateriaal als bedoeld in artikel
3, eerste lid, onderdeel g, van verordening (EG) nr. 999/2001.
Artikel 2.8 [onderzoek en andere specifieke doeleinden]
1. In afwijking van artikel 2.4, eerste lid, is het toegestaan categorie 3-materiaal als bedoeld in artikel 10, van de basisverordening,
te gebruiken voor onderzoek en onderwijs in het voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 2 van de Wet op het voortgezet
onderwijs. Bijlage VI, hoofdstuk I, afdeling I, punt 1, 4 en 5, bij de uitvoeringsverordening, zijn bij dit gebruik niet van
toepassing. Verwijdering dient plaats te vinden overeenkomstig artikel 14, onderdeel a, b of f van de basisverordening.
2. In afwijking van artikel 2.4, eerste lid, is het dierenartsen toegestaan sectie te verrichten op dierlijke bijproducten,
mits het gebruik van het materiaal uitsluitend plaatsvindt in de praktijkruimte van de dierenarts. Verwijdering dient plaats
te vinden overeenkomstig bijlage VI, hoofdstuk I, afdeling 1, punt 4, van de uitvoeringsverordening.
3. In afwijking van artikel 2.4, eerste lid, is het veterinaire laboratoria die erkend zijn op grond van de Regeling erkenning
en aanwijzing veterinaire laboratoria toegestaan dierlijke bijproducten en afgeleide producten te gebruiken voor diagnose
en onderzoek. Verwijdering dient plaats te vinden overeenkomstig bijlage VI, hoofdstuk I, afdeling 1, punt 4, van de uitvoeringsverordening.
Artikel 2.9 [bijzondere vervoederingsdoeleinden]
1. In afwijking van artikel 2.4, eerste lid, is het toegestaan het in artikel 18, eerste en tweede lid, van de basisverordening
bedoelde materiaal dat is verkregen van dieren van de eigen dierentuin te vervoederen aan eigen dierentuindieren.
2. In afwijking van artikel 2.4, eerste lid, is het toegestaan keukenafval en etensresten, als bedoeld in artikel 10, onderdeel
p, van de basisverordening te vervoederen aan pelsdieren.
3. Het is de eigenaar of de houder van andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren verboden keukenafval en etensresten of voedermiddelen
die keukenafval bevatten of daarvan afkomstig zijn, voorhanden te hebben.
4. Het verbod, bedoeld in het derde lid, is niet van toepassing op het voorhanden hebben van keukenafval en etensresten die
zijn ontstaan in de eigen huishouding van de eigenaar of houder van andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren, indien deze
uitsluitend verpakt voorhanden worden gehouden in afwachting van afvoer, op zodanige wijze dat zij onbereikbaar zijn voor
landbouwhuisdieren.
5. Het is verboden keukenafval en etensresten of voedermiddelen die keukenafval en etensresten bevatten of daarvan afkomstig
zijn te vervoeren naar plaatsen waar andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren worden gehouden of af te leveren aan eigenaren
of houders van andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren.
Artikel 2.10 [verplichtingen exploitanten]
Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 21 tot en met 29 en artikel 44, derde lid, van de basisverordening
en de artikelen 8 tot en met 10 en 17 tot en met 20 van de uitvoeringsverordening.
Artikel 2.11 [verzameling, vervoer en verwijdering]
1. In afwijking van artikel 2.4, eerste lid, en artikel 2.10, is het toegestaan om gezelschapsdieren te begraven, als bedoeld
in artikel 19, eerste lid, onderdeel a, van de basisverordening, mits:
a. de dode gezelschapsdieren rechtstreeks als afval worden verwijderd door begraving op een terrein dat ter beschikking staat
van de eigenaar of houder van desbetreffende dode dieren, dan wel op een plaats die ingevolge een besluit van het college
van burgemeester en wethouders daarvoor is toegelaten, en
b. de begraving van de kadavers plaatsvindt overeenkomstig de voorwaarden zoals bedoeld in artikel 15, onderdeel a, van de uitvoeringsverordening.
2. In afwijking van artikel 2.4, eerste lid, en artikel 2.10, is het toegestaan om bijproducten van bijen en bijenteelt te verwijderen
door verbranding of begraving ter plaatse, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, onderdeel f, van de basisverordening.
3. In afwijking van artikel 2.4, eerste lid, en artikel 2.10, is het tot 1 januari 2013 toegestaan om met toepassing van artikel
19, eerste lid, onderdeel d, van de basisverordening categorie 3-materiaal tot een maximale hoeveelheid van 20 kilogram per
week te verzamelen, te vervoeren en te verwijderen overeenkomstig de voorwaarden zoals opgenomen in Bijlage VI, Hoofdstuk
IV, van de uitvoeringsverordening.
Artikel 2.12 [vervoer binnen Nederland]
1. Het is toegestaan mest zonder handelsdocument of gezondheidscertificaat te vervoeren, mits die mest:
a. rechtstreeks wordt vervoerd tussen twee punten op hetzelfde agrarische bedrijf, voor zover deze zich in Nederland bevinden,
of
b. overeenkomstig de bij of krachtens het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet gestelde regels wordt vervoerd tussen agrarische
bedrijven en gebruikers, voor zover die zich in Nederland bevinden.
2. Het is toegestaan om dierlijke bijproducten en afgeleide producten die binnen Nederland worden vervoerd, tijdens het vervoer
vergezeld te laten gaan van een ander handelsdocument als bedoeld in bijlage VIII, hoofdstuk III, punt 4, bij de uitvoeringsverordening.
Artikel 2.13 [uitzondering registratie]
Geen registratie is vereist voor het hanteren of produceren van jachttrofeeën en dergelijke en voor het hanteren of verwijderen
van onderzoeks- of diagnosemonsters voor onderwijsdoeleinden, als bedoeld in artikel 20, vierde lid, van de uitvoeringsverordening.
Artikel 2.14 [nationale gidsen voor goede praktijken]
De Minister keurt de nationale gidsen als bedoeld in artikel 30 van de basisverordening goed. Een aanvraag om een nationale
gids goed te keuren wordt ingediend bij de VWA.
Artikel 2.15 [handel]
1. Het is verboden in strijd te handelen met de artikelen 31, 32, 34, 35 en 36 van de basisverordening en de artikelen 21 tot
en met 24 van de uitvoeringsverordening.
2. Het is toegestaan om wei als bedoeld in bijlage X, hoofdstuk II, afdeling 4, deel II, onderdeel 3, subonderdeel b, onder
i, van de uitvoeringsverordening in Nederland te leveren en gebruiken als voedermiddel mits voldaan is aan de voorwaarden
in bijlage X, hoofdstuk II, afdeling 4, deel II, onderdeel 3, subonderdeel b, onder i, van de uitvoeringsverordening.
Artikel 2.16 [invoer, doorvoer en uitvoer]
1. Het is verboden in strijd te handelen met artikel 41 en 43, van de basisverordening en de artikelen 25 tot en met 28 en 31,
van de uitvoeringsverordening.
2. Het is verboden dierlijke bijproducten als bedoeld in bijlage IX, hoofdstuk D, afdeling A, van verordening (EG) nr. 999/2001
in te voeren als niet wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in bijlage IX, hoofdstuk D, afdeling B, van verordening
(EG) nr. 999/2001.
3. Het is verboden om verwerkte dierlijke eiwitten en producten die dergelijke eiwitten bevatten als bedoeld in bijlage IV,
onderdeel III, subonderdeel E, bij verordening (EG) nr. 999/2001, die niet bestemd zijn voor dierlijke voeding, buiten Nederland
te brengen naar een derde land, tenzij is voldaan aan de voorwaarden genoemd in bijlage IV, onderdeel III, subonderdeel E,
bij verordening (EG) nr. 999/2001.
4. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing op de invoer van dierlijke bijproducten voor diagnose en onderzoek,
mits de Minister daarvoor toestemming heeft verleend.
Artikel 2.17 [verzending]
1. Het is verboden in strijd te handelen met artikel 48, van de basisverordening en de artikelen 11 en 12, van de uitvoeringsverordening.
2. Een melding van een voorgenomen verzending naar een andere lidstaat en een aanvraag voor een verzending naar Nederland als
bedoeld in artikel 48, eerste lid wordt gezonden aan de VWA.
3. Van de verzending van producten als bedoeld in artikel 48, derde lid, onderdelen a en b naar een andere lidstaat, wordt mededeling
gedaan aan de VWA.
4. Van de ontvangst van een zending producten als bedoeld in artikel 48, derde lid, onderdelen a en b uit een andere lidstaat,
wordt op elektronische wijze mededeling gedaan aan de VWA.
Artikel 2.18 [toestemming]
Het verbod, bedoeld in de artikelen 2.2, 2.4, eerste lid, 2.6, 2.10, 2.15, 2.16, eerste lid en 2.17, eerste lid, geldt niet
in zoverre met toestemming van de minister wordt afgeweken van de in die artikelen genoemde bepalingen van de basisverordening
en uitvoeringsverordening, op een wijze als voorzien in de toestemming, de basisverordening en de uitvoeringsverordening.
HOOFDSTUK 3 NATIONALE BEPALINGEN
Paragraaf 1. Aanwijzen, aanmelden, aanbieden, bewaren en ophalen van categorie 1- en 2-materiaal
Artikel 3.1 [aanwijzen categorie 1- en 2-materiaal]
Als categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal, bedoeld in artikel 81g, van de wet, wordt aangewezen categorie 1-materiaal
of categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 8 onderscheidenlijk artikel 9, van de basisverordening met uitzondering van:
a.
keukenafval en etensresten als bedoeld in artikel 8, onderdeel f, van de basisverordening;
b. categorie 1- en categorie 2-materiaal dat wordt gebruikt voor de vervaardiging van afgeleide producten als bedoeld in artikel
33, van de basisverordening.
c.
dierlijke bijproducten als bedoeld in artikel 17, eerste lid en artikel 18, eerste en tweede lid, van de basisverordening,
die worden gebruikt voor de daar genoemde activiteiten, mits ten aanzien van deze dierlijke bijproducten toestemming is verleend
voor de in voornoemde artikelleden genoemde activiteiten;
d. dode gezelschapsdieren die worden verwijderd door begraving overeenkomstig artikel 2.11, eerste lid.
e.
kadavers van paarden en gezelschapsdieren, mits de kadavers overeenkomstig artikel 13, onderdeel a, subonderdeel i of onderdeel
b, subonderdeel i, van de basisverordening worden verbrand of meeverbrand;
f. kadavers van pelsdieren, mits de kadavers worden onthuid in een inrichting of bedrijf die op grond van artikel 24, eerste
lid, onderdeel h, van de basisverordening voor het uitvoeren van die activiteit is erkend.
g. dierlijke bijproducten die bij een uitbraak van een meldingsplichtige ziekte met toepassing van 19, eerste lid, onderdeel
c, van de basisverordening worden verwijderd door verbranding of begraving ter plaatse;
h. bijproducten van bijen en bijenteelt die worden verwijderd overeenkomstig artikel 19, eerste lid, onderdeel f, van de basisverordening;
i.
mest, niet-gemineraliseerde guano en de inhoud van het maag-darmkanaal.
Artikel 3.2 [aangifteplicht]
1.
De aangifteplichtige doet van categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 3.1 zo spoedig mogelijk
doch uiterlijk op de eerste werkdag, volgend op de dag waarop dat materiaal is ontstaan, aangifte bij de ondernemer waarvoor
op grond van artikel 81f, eerste lid, van de wet een werkgebied is vastgesteld en binnen wiens werkgebied het materiaal zich
bevindt.
2.
Indien met de ondernemer een vaste ophaaldag is overeengekomen als bedoeld in artikel 3.3, tweede en derde lid, doet de aangifteplichtige
in afwijking van het eerste lid uiterlijk op de werkdag voorafgaand aan de dag dat het materiaal wordt opgehaald aangifte
van het desbetreffende materiaal.
3.
De aangifte, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt telefonisch of elektronisch onder opgave van de soort en de hoeveelheid
materiaal alsmede van de plaats waar het zich bevindt.
Artikel 3.3 [ophaalverplichting]
1.
Categorie 1-materiaal en 2- materiaal als bedoeld in artikel 3.1. wordt door de ondernemer binnen wiens werkgebied het materiaal
zich bevindt uiterlijk opgehaald op de eerste werkdag volgend op de dag waarop het materiaal door de aangifteplichtige is
aangemeld.
2.
In afwijking van het eerste lid, kunnen de ondernemer binnen wiens werkgebied het materiaal zich bevindt en de aangifteplichtige
overeenkomen dat kadavers met een gewicht tot 25 kilogram ten minste een keer in de twee weken op een vaste werkdag worden
opgehaald.
3.
In afwijking van het eerste en tweede lid kunnen de ondernemer binnen wiens werkgebied het materiaal zich bevindt en de aangifteplichtige
overeenkomen dat kadavers van pluimvee ten minste een keer in de vier weken op een vaste werkdag worden opgehaald.
Artikel 3.4 [bewaren materiaal door aangifteplichtige]
1. De aangifteplichtige van categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 3.1 draagt er zorg voor dat
het materiaal tot het moment waarop het wordt opgehaald:
a. op een zodanige manier wordt bewaard dat het materiaal niet vrij toegankelijk is voor anderen dan de aangifteplichtige en
de ondernemer die het materiaal ophaalt;
b. voor zover het kadavers betreft, het materiaal op een zodanige manier is afgedekt dat het is onttrokken aan het oog voor passanten
en niet bereikbaar is voor vogels, knaagdieren, honden en katten en de afdekking door het verwerkingsbedrijf dat het materiaal
ophaalt eenvoudig te verwijderen is.
2. De aangifteplichtige draagt er zorg voor dat, wanneer materiaal overeenkomstig artikel 3.3, tweede lid, ten minste een keer
in de twee weken wordt opgehaald, het materiaal tot het moment dat het wordt opgehaald, wordt bewaard:
a. bij een omgevingstemperatuur van ten hoogste 10°C, voor zover het kadavers van landbouwhuisdieren als bedoeld in artikel 2
van verordening (EG) nr. 1069/2009 tot een gewicht van 25 kilogram betreft;
b. bij een inwendige temperatuur van ten hoogste 15°C, voor zover het bloed betreft;
c. bij een omgevingstemperatuur van ten hoogste 10°C of een inwendige temperatuur van ten hoogste 15°C, voor zover het categorie
1-materiaal of categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 3.1 betreft, niet zijnde materiaal als bedoeld in de onderdelen
a en b.
3. De aangifteplichtige draagt er zorg voor dat, wanneer materiaal overeenkomstig artikel 3.3, derde lid, ten minste een keer
in de vier weken wordt opgehaald, het materiaal tot het moment dat het wordt opgehaald, wordt bewaard bij een omgevingstemperatuur
van ten hoogste 5°C.
4. Materiaal dat ontstaat op slachterijen en dat niet op de dag waarop het is ontstaan wordt opgehaald, wordt tot het moment
waarop dit materiaal wordt opgehaald bewaard:
a. bij een inwendige temperatuur van ten hoogste 15°C, voor zover het bloed betreft;
b. bij een omgevingstemperatuur van ten hoogste 10°C of een inwendige temperatuur van ten hoogste 15°C, voor zover het categorie
1-materiaal of categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 3.1 betreft, niet zijnde materiaal als bedoeld in de onderdelen
a en b.
Artikel 3.5 [plaats van aanbieden]
1. De aangifteplichtige deponeert categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 3.1 op de dag dat het
door de ondernemer wordt opgehaald op een zodanige plaats dat het vanaf de verharde openbare weg binnen het vrije bereik ligt
van de laadkraan van het vervoermiddel waarmee het materiaal wordt opgehaald, waarbij het uitgangspunt is dat het vervoermiddel
niet verder dan één wagenlengte op het erf behoeft te komen.
2. Bij geschillen tussen de aangifteplichtige en de ondernemer over de plaats van deponering zal, met inachtneming van hetgeen
in het eerste lid is gesteld, de plaats worden bepaald door de Minister.
3. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aangifteplichtige en de ondernemer zijn overeengekomen dat het materiaal
op een bepaalde plaats wordt gedeponeerd. Het materiaal wordt in dat geval telkens op die plaats gedeponeerd.
4. De aangifteplichtige draagt er zorg voor dat categorie 1-materiaal en categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 3.1 zodanig
wordt aangeboden dat:
5. Materiaal als bedoeld in artikel 3.4, tweede en vierde lid, wordt aangeboden in vaten die passen in de laadinrichting van
het vervoermiddel van de ondernemer. De aangifteplichtige draagt er zorg voor dat op de vaten duidelijk is aangegeven welk
type materiaal zij bevatten.
Artikel 3.6 [overdracht materiaal]
De overdracht van categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 3.1. door de aangifteplichtige aan
de ondernemer geschiedt door overlading van dat materiaal in het daarvoor bestemde vervoermiddel.
Artikel 3.7 [wijze bewaren categorie 3-materiaal]
1. De eigenaar of houder van categorie 3-materiaal draagt er zorg voor dat het materiaal tot het moment waarop het wordt opgehaald
op een zodanige manier wordt bewaard dat:
a. het niet vrij toegankelijk is voor anderen dan de houder of eigenaar en het bedrijf dat het materiaal ophaalt;
b. het materiaal wordt bewaard bij een omgevingstemperatuur van ten hoogste 10°C, tenzij het materiaal binnen twaalf uur na het
ontstaan wordt opgehaald om overeenkomstig artikel 14 van de basisverordening te worden verwerkt of verwijderd.
2. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing op categorie 3-materiaal dat wordt verwerkt in een op grond van artikel
24 van de basisverordening erkende biogasinstallatie of composteerinstallatie.
Artikel 3.8 [I&R-register]
1. De ondernemer houdt een register bij waarin hij van elk door hem opgehaald kadaver van een rund, de identificatiecode van
het merk, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Regeling identificatie en registratie van dieren, van dat kadaver vermeldt.
2. De ondernemer, bedoeld in het eerste lid, meldt binnen drie werkdagen de identificatiecode van het merk, bedoeld in het eerste
lid, aan de Minister.
3. De aantekeningen in het register, bedoeld in het eerste lid, worden ten minste twee jaar bewaard.
Paragraaf 2. Schadeloosstelling
Artikel 3.9 [vaststelling schadeloosstelling]
1. De schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het besluit wordt vastgesteld op het door de Minister
te betalen bedrag van het werkelijke nadeel dat de ondernemer als gevolg van de wijziging van het werkgebied, dan wel van
de te verwerken soorten categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal, lijdt.
2. Het te betalen bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van het besluit wordt vastgesteld op het door de Minister
te bepalen bedrag van het werkelijke voordeel dat de ondernemer als gevolg van de wijziging van het werkgebied, dan wel van
de te verwerken soorten categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal, heeft.
Artikel 3.10 [betaling schadeloosstelling]
De betaling van de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, geschiedt binnen zes maanden na de gebiedswijziging
dan wel na de wijziging van de te verwerken soorten categorie 1-materiaal en 2-materiaal.
Paragraaf 3. Vergoedingen
Artikel 3.11 [berekening werkelijke kosten]
De werkelijke kosten, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het besluit zijn de op jaarbasis door de ondernemers te maken
kosten van het ophalen, vervoeren, verwerken of verwijderen van het categorie 1-materiaal en categorie 2-materiaal, bedoeld
in artikel 3.1, verminderd met de waarde van dit materiaal voorafgaand aan verwerking en het door de Minister vast te stellen
percentage van de winst, die de ondernemer bij de verwerking van dit materiaal maakt.
Artikel 3.12 [goedkeuring tarieven]
1. Voor het ophalen en verwerken van categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 81g van de wet, worden
de volgende door de ondernemer te hanteren tarieven goedgekeurd:
a. voor bij de veehouder gestorven dieren, de tarieven zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling;
b. voor bloed: de tarieven zoals opgenomen in bijlage 2 bij deze regeling;
c. voor broederijafval, zijnde categorie 2-materiaal, de tarieven zoals opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling;
d. voor ander categorie 1-materiaal dan als bedoeld in de onderdelen a en b, de tarieven zoals opgenomen in bijlage 4 bij deze
regeling;
e. voor ander categorie 2-materiaal dan als bedoeld in de onderdelen a, b en c, de tarieven zoals opgenomen in bijlage 5 bij
deze regeling.
2. De in het eerste lid en in bijlage 1 tot en met 5 bedoelde tarieven gelden tot 1 januari 2012.
Artikel 3.13 [vergoeding huiden]
1. De vergoeding, bedoeld in artikel 8 van het besluit, bedraagt negentig procent van de netto-opbrengst van de huid, na aftrek
van de omzetbelasting.
2. De vergoeding vindt niet plaats indien ingevolge een wettelijk voorschrift de huid moet worden gedestrueerd.
Artikel 3.14 [vergoeding aanmerkelijke kosten bedoeld in artikel 7 van het besluit]
De vergoeding, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van het besluit, bestaat uit:
a. aantoonbare werkelijke kosten van arbeidsloon voor het aanbrengen van de scheiding tussen destructiemateriaal en ander materiaal,
dan wel verpakkingsmateriaal;
b. aantoonbare werkelijke kosten van afvoer en verwerking van ander materiaal, dan wel verpakkingsmateriaal;
c. aantoonbare werkelijke kosten van reiniging en exploitatie van bedrijfsruimte, die gebruikt wordt voor de scheiding, genoemd
onder a, of de afvoer en verwerking, genoemd onder b;
d. aantoonbare werkelijke verwerkingskosten, indien blijkt dat het onmogelijk is een fysieke scheiding aan te brengen tussen
het destructiemateriaal en het andere materiaal en de verwerking van de twee materialen tezamen een aantoonbare negatieve
opbrengst heeft.
HOOFDSTUK 4 WIJZIGINGEN IN ANDERE REGELINGEN
Artikel 4.1 [Regeling diervoeders 2010]
De Regeling diervoeders wordt als volgt gewijzigd:
a. Artikel 2, onderdeel f komt als volgt te luiden:
- f.
verordening (EG) nr. 1069/2009:
verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europese Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften
inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening
(EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300);
b. Artikel 57, onderdeel e, komt als volgt te luiden:
Artikel 4.2 [Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s]
De Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s wordt als volgt gewijzigd:
a. Artikel 1, onderdeel bc, komt als volgt te luiden:
- bc. verordening (EG) nr. 1069/2009:
verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europese Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften
inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening
(EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300);
b. In artikel 105 wordt ‘verordening (EG) nr. 1774/2002’ telkens vervangen door: verordening (EG) nr. 1069/2009.
Artikel 4.3 [Regeling veterinairrechtelijke voorschriften handel dierlijke producten]
De Regeling veterinairrechtelijke voorschriften handel dierlijke producten wordt als volgt gewijzigd:
a. Artikel 1.1.1, eerste lid, onderdeel h, komt als volgt te luiden:
- h. verordening (EG) nr. 1069/2009:
verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europese Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften
inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening
(EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300);
b. Artikel 2.2.1, aanhef, komt als volgt te luiden: Het is verboden dierlijke bijproducten en afgeleide producten als bedoeld
in artikel 3, onderdelen 1 en 2, van verordening (EG) nr. 1069/2009:.
c. Artikel 2.2.2 komt als volgt te luiden:
Artikel 2.2.2.
Het verbod, bedoeld in artikel 2.2.1, is niet van toepassing op dierlijke bijproducten en afgeleide producten ten aanzien
waarvan is voldaan aan titel II, hoofdstuk II en III van verordening (EG) 1069/2009, alsmede aan de krachtens de artikelen
40, 42 en artikel 43, derde lid van die verordening vastgestelde uitvoeringsmaatregelen van de Europese Unie.
d. Artikel 2.4.1.2, tweede lid, komt als volgt te luiden:
2. Ingeval een ziekteverwekker als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, die tevens een dierlijk bijproduct als bedoeld in
verordening (EG) nr. 1069/2009 is, in Nederland wordt gebracht vanuit een lidstaat, wordt de melding, bedoeld in het eerste
lid, onderdeel a, geacht te zijn gedaan als de ontvangst ervan op Nederlands grondgebied op grond van artikel 48, eerste lid,
van die verordening is toegestaan.
e. Artikel 3.1.1, derde lid, onderdeel a, komt als volgt te luiden:
Artikel 4.4 Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten
De Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten wordt als volgt gewijzigd:
a. Artikel 1.1, onderdeel o, komt als volgt te luiden:
- o. verordening (EG) nr. 1069/2009:
verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europese Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften
inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening
(EG) nr. 1774/2002 (PbEU L300);
b. Artikel 5.1.10, onderdeel b, komt als volgt te luiden:
b.
er voldoende bakken beschikbaar zijn in de stallen waar schapen of geiten worden gehouden, waarin categorie 1-materiaal of
categorie 2-materiaal als bedoeld in de artikelen 8 en 9 van verordening (EG) nr. 1069/2009, overeenkomstig de Regeling dierlijke
bijproducten 2011 wordt verzameld.
Artikel 4.5 Regeling identificatie en registratie van dieren
De Regeling identificatie en registratie van dieren wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, onderdelen ff en gg komen als volgt te luiden:
- ff. categorie 1-verwerkingsbedrijf:
een bedrijf dat overeenkomstig artikel 24, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement
en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde
dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002, is erkend om categorie
1-materiaal te verwerken.
- gg. categorie 2-verwerkingsbedrijf:
een bedrijf dat overeenkomstig artikel 24, eerste lid, onderdeel a, van verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement
en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde
dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002, is erkend om categorie
2-materiaal te verwerken.
Artikel 4.6 Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:
a. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
i) Het eerste lid, onderdeel p, komt als volgt te luiden:
- p. mestkorrels:
dierlijke meststoffen die in een overeenkomstig artikel 24, eerste lid, onderdeel f, van verordening (EG) nr. 1069/2009 van
het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke
consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU
L 300) erkende inrichting of bedrijf zodanig zijn bewerkt dat het drogestofgehalte ervan ten minste 90% bedraagt.
ii) Onder vervanging van de punt aan het slot van het eerste lid, onderdeel x, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd,
luidende:
- y. verordening (EG) nr. 1069/2009:
verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften
inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening
(EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300).
b. Artikel 57, tweede lid, onderdeel d, komt als volgt te luiden:
d.
een afschrift van het document waaruit blijkt dat de lidstaat van bestemming de zending aanvaardt, zoals bedoeld in artikel
48, eerste lid, onderdeel b en c, van verordening (EG) nr. 1069/2009, voor zover een dergelijke aanvaarding ingevolge voornoemde
verordening is vereist; en
c. Artikel 57b wordt als volgt gewijzigd:
i) In het eerste lid vervalt de zinsnede: , bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van de Regeling dierlijke bijproducten 2008.
ii) Het vierde lid, komt als volgt te luiden:
4.
Indien de vracht bestaat uit dierlijke meststoffen waarvoor ingevolge Verordening (EG) nr. 1069/2009 geen gezondheidscertificaat
is voorgeschreven, kan de in het eerste lid bedoelde mededeling worden gedaan ten minste twaalf uur voordat de vracht dierlijke
meststoffen wordt geladen, en blijft het derde lid buiten toepassing.
d. Artikel 59, onderdeel f, komt als volgt te luiden:
f. verwerkte vaste dierlijke meststoffen die zijn geproduceerd in een overeenkomstig artikel 24, eerste lid, onderdeel f, van
verordening (EG) nr. 1069/2009 erkende inrichting, worden overgebracht uit Nederland.
e. Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:
i) Het derde lid, onderdeel a, komt als volgt te luiden:
a. het referentienummer van het gezondheidscertificaat of handelsdocument, bedoeld in artikel 21, van verordening (EG) nr. 1069/2009,
dat betrekking heeft op dezelfde vracht dierlijke meststoffen als het vervoersbewijs dierlijke meststoffen, bedoeld in het
tweede lid, vermeld op dat vervoersbewijs.
ii) In het derde lid, onderdeel c, vervalt de zinsnede: , bedoeld in artikel 1.1, onderdeel r, van de Regeling dierlijke bijproducten
2008,.
f. Artikel 118, eerste lid, onderdeel a, komt als volgt te luiden:
a. de installatie is overeenkomstig artikel 23, eerste lid of 24, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 geregistreerd
respectievelijk erkend;.
Artikel 4.7 Regeling retributies veterinaire en hygiënische aangelegenheden I
De Regeling retributies veterinaire en hygiënische aangelegenheden I wordt als volgt gewijzigd:
a. Artikel 2, onderdeel o komt als volgt te luiden:
- o. verordening (EG) nr. 1069/2009:
verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften
inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening
(EG) nr. 1774/2002 (PbEU L 300);.
b. Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 2, onderdeel y, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd,
luidende:
- z. verordening (EG) nr. 142/2011:
verordening (EG) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van
het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde
dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters
en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn.
c. In artikel 4 wordt ‘verordening (EG) nr. 1774/2002’ vervangen door: verordening (EG) nr. 1069/2009.
d. Artikel 10b komt als volgt te luiden:
Artikel 10b
Voor werkzaamheden die binnen openingstijd worden verricht in het kader van afgifte van een handelsdocument of gezondheidscertificaat
als bedoeld in artikel 21, tweede lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009, is de aanbieder een bedrag verschuldigd, bestaande
uit:
a. een starttarief van € 98,43, en
b. een bedrag van € 33,87 per kwartier dat aan de werkzaamheden door een officiële dierenarts of een officiële assistent is besteed.
e. In artikel 33, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd,
luidende:
f. Artikel 34 komt als volgt te luiden:
Artikel 34
Voor de be- en afhandeling door de VWA van een aanvraag tot toestemming als bedoeld in artikel 2.2 van de Regeling dierlijke
bijproducten 2011, met uitzondering van de aanvraag tot toestemming voor invoer in Nederland als bedoeld in artikel 48, eerste
lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009, is de aanvrager, dan wel diens vertegenwoordiger, een retributie verschuldigd, bestaande
uit:
a. een starttarief van € 113,67, en
b. een bedrag van € 30,96 per kwartier dat door een officiële dierenarts of een officiële assistent aan de be- en afhandeling
is besteed.
g. Artikel 35 komt als volgt te luiden:
Artikel 35
Voor de be- en afhandeling door de VWA van een aanvraag tot toestemming voor invoer in Nederland als bedoeld in artikel 48,
eerste lid, van verordening (EG) nr. 1069/2009 is de aanvrager, dan wel diens vertegenwoordiger, een retributie verschuldigd,
bestaande uit een bedrag van € 247,70.
h. Artikel 36 komt als volgt te luiden:
Artikel 36
Voor de be- en afhandeling van een aanvraag tot erkenning als bedoeld in artikel 24 van verordening (EG) 1069/2009, is de
exploitant, dan wel diens vertegenwoordiger, een retributie verschuldigd, bestaande uit:
a. een starttarief van € 113,67, en
b. een bedrag van € 30,96 per kwartier dat door een officiële dierenarts of een officiële assistent aan de be- en afhandeling
is besteed.
i. In artikel 39 wordt ‘bijlage IV, onderdeel 2, van verordening (EG) nr. 92/2005’ vervangen door: bijlage IV, hoofdstuk IV,
afdeling 2, onderdeel F, van verordening (EG) nr. 142/2011.
j. Artikel 37, 38 en 39a vervallen.
Artikel 4.8 Mandaatbesluit LNV Voedsel en Waren Autoriteit
Artikel 4 van het Mandaatbesluit LNV Voedsel en Waren Autoriteit komt als volgt te luiden:
Artikel 4
De inspecteur-generaal van de Voedsel en Waren Autoriteit, en de plaatsvervangend inspecteur-generaal van de Voedsel en Waren
Autoriteit wordt mandaat verleend om namens de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie te besluiten en stukken
te ondertekenen betreffende de navolgende bevoegdheden op grond van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement
en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde
dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU L300), hierna:
basisverordening, en verordening (EG) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG)
nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke
consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat
betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn
(PbEU L 54), hierna uitvoeringsverordening:
a.
de beoordeling van mest, melk en biest op grond van artikel 14, onderdeel l, van de basisverordening;
b. het verlenen van toestemmingen op grond van de basisverordening en de uitvoeringsverordening;
c.
het verlenen, schorsen of intrekken van erkenningen op grond van artikel 24, eerste lid, artikel 44, eerste lid en artikel
46, eerste lid, van de basisverordening;
d.
het stellen van specifieke voorwaarden op grond van artikel 46, eerste lid, basisverordening;
e.
het tijdelijk of definitief verbieden activiteiten uit te voeren op grond van artikel 46, tweede lid, van de basisverordening;
f. het weigeren, aanvaarden en het verbinden van voorwaarden aan de ontvangst van zendingen als bedoeld in artikel 48 van de
basisverordening.
HOOFDSTUK 5 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 5.1 [toestemmingen]
Toestemmingen die zijn verleend krachtens de Regeling dierlijke bijproducten 2008, gelden voor zover van toepassing, als toestemmingen
die zijn verleend krachtens deze regeling, met dien verstande dat de voorschriften van de basisverordening, de uitvoeringsregeling
en deze regeling ten aanzien van die toestemmingen van kracht zijn.
Artikel 5.2 [Intrekking]
De Regeling dierlijke bijproducten 2008 wordt ingetrokken.
Artikel 5.3 [titel regeling]
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling dierlijke bijproducten 2011.
Artikel 5.4 [inwerkingtreding]
Deze regeling treedt in werking met ingang van 4 maart 2011.
TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Deze regeling dient ter implementatie van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober
2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten
en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (hierna: de basisverordening). Deze verordening
vervangt vanaf 4 maart 2011 Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling
van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten.
In bijlagen bij de verordening uit 2002 en in een reeks afzonderlijke verordeningen en beschikkingen waren bepalingen opgenomen
tot uitvoering of afwijking van die verordening. Deze uitvoeringsbepalingen zijn nu allemaal opgenomen in Verordening (EG)
nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement
en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten
en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die
vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (hierna: de uitvoeringsverordening).
De volgende verordeningen en beschikkingen zijn met ingang van 4 maart 2011 ingetrokken: Verordening (EG) nr. 811/2003, Beschikking
2003/322/EG, Beschikking 2003/324/EG, Verordening (EG) 878/2004, Beschikking 2004/407/EG, Verordening (EG) nr. 79/2005, Verordening
(EG) nr. 92/2005, Verordening (EG) nr. 181/2006, Verordening (EG) nr. 197/2006, Verordening (EG) nr. 1192/2006 en Verordening
(EG) nr. 2007/2006.
2. Verordening (EG) nr. 1069/2009
In de basisverordening en de uitvoeringsverordening zijn de voorschriften vastgesteld voor het verzamelen, vervoeren, hanteren,
bewerken, omvormen, verwerken, opslaan, op de markt brengen, verdelen, gebruiken en verwijderen van dierlijke bijproducten.
Het doel van de beide verordeningen is om de risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid te beheersen en om de veiligheid
van de voedsel- en voederketen te beschermen.
Dierlijke bijproducten zijn dode dieren, delen van dieren, producten afkomstig van dieren of verkregen uit dieren die niet
voor menselijke consumptie bestemd zijn. Dierlijke bijproducten ontstaan bij het slachten van dieren voor menselijke consumptie,
bij de productie van zuivelproducten, bij het verwijderen van dode dieren en bij ziektebestrijdingsmaatregelen. Deze bijproducten
kunnen een belangrijke rol spelen in de verspreiding van ziektes. Dit is ondermeer duidelijk geworden in verband met uitbraken
van mond- en klauwzeer en de verspreiding van BSE. Om de risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid te beperken
zijn derhalve op Europees niveau regels gesteld over het hanteren van dierlijke bijproducten.
De risico’s voor de volksgezondheid en diergezondheid zijn niet gelijk voor alle dierlijke bijproducten. Evenals in verordening
(EG) nr. 1774/2002, zijn de dierlijke bijproducten daarom in de artikelen 8, 9 en 10 van de basisverordening ingedeeld in
categorieën naargelang het risico voor de volksgezondheid en de diergezondheid. Categorie 1-materiaal is het materiaal met
het hoogste risico. Ondermeer kadavers en delen van dieren die vermoedelijk met TSE zijn besmet vallen in deze categorie.
Categorie 3-materiaal is het materiaal met het laagste risico voor de volksgezondheid en diergezondheid. In deze categorie
vallen bijvoorbeeld karkassen of delen van dieren die voor menselijke consumptie geschikt zijn, maar die om commerciële redenen
niet voor menselijke consumptie bestemd zijn. Categorie 2-materiaal is de tussencategorie. In deze categorie vallen ondermeer
mest en producten van dierlijke oorsprong die ongeschikt voor menselijke consumptie zijn verklaard omdat er productvreemde
elementen in aanwezig zijn.
Verder zijn alle dierlijke bijproducten die niet benoemd zijn als categorie 1- materiaal of categorie 3-materiaal categorie
2-materiaal. Ten opzichte van verordening (EG) nr. 1774/2002 is meer materiaal expliciet benoemd als categorie 3-materiaal,
waardoor het niet meer automatisch onder categorie 2 valt.
Nieuw in de opsomming van categorie 3-materiaal zijn ondermeer wild, dierlijke bijproducten van pluimvee en lagomorfen die
in een agrarisch bedrijf worden geslacht, diervoeders die om commerciële redenen of in verband met verpakkingsproblemen niet
meer gebruikt worden voor vervoederdoeleinden en eendagskuikens.
Het toegestane gebruik en de verplichtingen met betrekking tot verwijdering en gebruik van dierlijke bijproducten zijn afgestemd
op de risico’s van de verschillende categorieën materiaal voor de volksgezondheid en de diergezondheid. In de artikelen 10,
11 en 12 van de basisverordening is bepaald hoe categorie 1-, categorie 2- respectievelijk categorie 3-materiaal mag of moet
worden verwijderd of gebruikt. Categorie 1-materiaal wordt in beginsel verbrand, meeverbrand, als brandstof verstookt of gebruikt
voor de vervaardiging van afgeleide producten. Voor categorie 2-materiaal is het daarnaast mogelijk om dit te verwerken tot
compost of om te zetten in biogas. Alleen categorie 3-materiaal mag daarnaast ook worden gebruikt voor het vervaardigen van
voeder voor landbouwhuisdieren.
Ten opzichte van de verordening (EG) nr. 1774/2002 is nieuw dat categorie 1- en categorie 2-materiaal als brandstof mag worden
verstookt en ook gebruikt mag worden voor de vervaardiging van afgeleide producten. Categorie 3-keukenafval en etensresten
mogen nu ook worden verwerkt, anders dan alleen verwerking tot compost of omzetting in biogas, zoals voorheen.
Sommige vormen van gebruik of verwijdering van dierlijke bijproducten zijn alleen toegestaan als de bevoegde autoriteit van
een lidstaat hiervoor toestemming heeft gegeven. In de artikelen 16 tot en met 19 van de basisverordening zijn deze vormen
van gebruik of verwijdering benoemd. De bevoegde autoriteit mag bijvoorbeeld toestaan dat categorie 2- en categorie 3-materiaal
wordt vervoederd aan dierentuindieren, circusdieren, pelsdieren of honden en katten in asielen. Ook mag de bevoegde autoriteit
op grond van de basisverordening toestaan dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten worden gebruikt voor tentoonstellingen,
artistieke activiteiten, diagnose, onderwijs of onderzoek. Ook voor het begraven van dode gezelschapsdieren mag de bevoegde
autoriteit toestemming geven. Een toestemming moet in beginsel individueel worden aangevraagd en wordt dan individueel verleend.
Bij een beoordeling van een dergelijke aanvraag zijn primair de risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid van
belang. Aan een toestemming kunnen door de bevoegde autoriteit extra voorwaarden in verband met de beheersing van die risico’s
worden verbonden.
In de artikelen 11 tot en met 15 van de uitvoeringsverordening zijn voorwaarden opgenomen die moeten worden nageleefd als
op basis van een toestemming dierlijke bijproducten worden gebruikt of verwijderd. De bevoegde autoriteit kan ook bepaalde
vormen van verwijdering of gebruik in het algemeen toestaan. Een dergelijke toestemming is dan, bij wijze van vrijstelling,
opgenomen in de regeling. Een individuele toestemming hoeft in dat geval niet meer te worden aangevraagd.
Exploitanten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van activiteiten overeenkomstig de basisverordening en de uitvoeringsverordening.
Exploitanten zijn niet alleen bedrijven die dierlijke bijproducten verwerken of verwijderen, maar ook vervoerders, handelaren
en gebruikers. Exploitanten moeten op grond van artikel 21 van de basisverordening dierlijke bijproducten onverwijld verzamelen,
identificeren en vervoeren onder voorwaarden ter voorkoming van risico’s voor de volksgezondheid en de diergezondheid. Verder
moeten de exploitanten er voor zorgen dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten tijdens het vervoer vergezeld gaan
van handelsdocumenten of een gezondheidscertificaat. De inhoud van de handelsdocumenten en gezondheidscertificaten is voorgeschreven
in de uitvoeringsverordening. Exploitanten die dierlijke bijproducten of afgeleide producten verzenden, vervoeren of ontvangen,
moeten een administratie bijhouden van die zendingen (artikel 22 van de basisverordening).
Bedrijven of inrichtingen waar activiteiten met dierlijke producten worden uitgevoerd die een aanzienlijk risico voor de volksgezondheid
en diergezondheid inhouden, moeten op grond van artikel 24 van de basisverordening zijn erkend. Nieuw is dat inrichtingen
of bedrijven die bepaalde veilige soorten materiaal hanteren of verwerken niet hoeven te worden erkend.
Deze bedrijven of inrichtingen moeten wel bij de bevoegde autoriteit zijn geregistreerd. Het doel van de registratie is dat
de materiaalstroom officieel kan worden gecontroleerd en getraceerd. Nieuw is verder dat ook vervoerders en handelaren zich
moeten laten registreren. Om voor een erkenning in aanmerking te komen moet de exploitant de bevoegde autoriteit informeren
over de activiteiten en processen. In de basisverordening (artikelen 25 en 26) en in de uitvoeringsverordening zijn voorwaarden
met betrekking tot de infrastructuur en hygiëne opgenomen waaraan de inrichtingen en bedrijven moeten voldoen.
Voor het in de handel brengen van dierlijke bijproducten en afgeleide producten die bestemd zijn voor voeder voor landbouwhuisdieren,
voor het in de handel brengen van organische meststoffen en bodemverbeteraars en voor het in de handel brengen van voeders
voor gezelschapsdieren zijn in de artikelen 31, 32 33, en 35 van de basisverordening specifieke voorwaarden opgenomen. Voor
de resterende afgeleide producten geldt een cascadesysteem volgens de artikelen 36 tot en met 39 van de basisverordening.
Dit houdt in dat deze afgeleide producten in de handel mogen worden gebracht als voldaan is aan de voorwaarden van veilige
bevoorrading. Als niet voldoende waarborg voor veilige producten kan worden gevonden in de veilige bevoorrading, is een veilige
behandeling vereist. Het gebruikte materiaal wordt dan behandeld, opdat alsnog de risico’s voor de volkgezondheid en diergezondheid
op een aanvaardbaar niveau komen te liggen. Kan de veilige behandeling niet voor voldoende waarborgen zorgen, dan mag de exploitant
de afgeleide producten alleen in de handel brengen als hij verifieert dat sprake is van een veilig eindgebruik van de producten.
Verder bevat de basisverordening in de artikelen 41 en 43 voorwaarden voor invoer, doorvoer en uitvoer van dierlijke bijproducten
en afgeleide producten. Meer dan in de verordening (EG) nr. 1774/2002, is expliciet aansluiting gezocht met de overige wetgeving
van de Europese Unie. Bijvoorbeeld voor de invoer van cosmetische producten, medische hulpmiddelen en geneesmiddelen waarin
dierlijke bijproducten zijn verwerkt, gelden de eisen die vastgelegd zijn in de richtlijnen die specifiek dergelijke producten
betreffen. Invoer, doorvoer en uitvoer van gespecificeerd risicomateriaal vindt plaats overeenkomstig de verordening inzake
preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën. Dierlijke bijproducten en afgeleide
producten die zijn gemengd of verontreinigd met gevaarlijke afvalstoffen worden uitgevoerd overeenkomstig de verordening inzake
overbrenging van afvalstoffen. Voor de uitvoer van categorie 3-materiaal is artikel 12 van verordening (EG) nr. 178/2002 van
overeenkomstige toepassing verklaard. Net zoals voor levensmiddelen en diervoeders geldt voor de uitvoer van categorie 3-materiaal
dus dat mag worden afgeweken van de voorwaarden in de basisverordening als wordt voldaan aan de wettelijke bepalingen van
het derde land of aan de voorwaarden die het derde land stelt.
3. De regeling
De regeling voorziet in de voor de implementatie van de basisverordening en de uitvoeringsverordening noodzakelijke voorschriften.
De beide verordeningen werken rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde. Naast de direct uit de verordening voortvloeiende
regels, bevat de regeling enkele bepalingen op onderdelen waarbij de lidstaat nationaal ruimte is gelaten. Dit betreft vooral
vrijstellingen of toestemmingen voor bepaalde vormen van verwijdering en gebruik van dierlijke bijproducten (artikelen 2.7
tot en met 2.11 van de regeling) en de werkgebiedensystematiek (artikelen 3.1 tot en met 3.14 van de regeling). Hierop wordt
nader ingegaan in paragraaf 4 en in de artikelsgewijze toelichting.
In de eerste plaats is in de regeling het overtreden van de voorschriften van de basisverordening en de uitvoeringsverordening
verboden. Het overtreden van de voorschriften van de regeling is een economisch delict en daarmee strafbaar op grond van de
Wet op de economische delicten.
Verder is in de regeling de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (de minister) aangewezen als de bevoegde
autoriteit die toeziet op de naleving van de verordening. Hiervoor is uiteengezet dat sommige vormen van verwijdering of gebruik
van dierlijke bijproducten alleen mogelijk is met toestemming van de bevoegde autoriteit. Om administratieve lasten voor de
bedrijven te beperken is waar mogelijk in de regeling bij wijze van vrijstelling, een algemene toestemming opgenomen. Voor
het betreffende gebruik hoeft dan niet meer individueel een toestemming te worden aangevraagd. Dit geldt bijvoorbeeld voor
het gebruik van dierlijke bijproducten voor onderzoek en onderwijs in het voortgezet onderwijs, in dierenartsenpraktijken
en in erkende veterinaire laboratoria. In Nederland wordt ook gebruik gemaakt van andere mogelijkheden die de basisverordening
biedt om de administratieve lasten te beperken. Zo is in de regeling de toestemming opgenomen om mest binnen Nederland te
vervoeren zonder handelsdocument of gezondheidscertificaat en om bij het vervoer van andere dierlijke bijproducten en afgeleide
producten niet het in de verordening voorgeschreven format te hanteren, maar om de informatie op een formulier van eigen ontwerp
op te nemen. In de artikelsgewijze toelichting worden de nationale keuzes nader toegelicht.
De basisverordening biedt de mogelijkheid om nationaal strengere voorwaarden voor verwerking van categorie 1- en 2-materiaal
voor te schrijven, namelijk verwerking door sterilisatie onder druk. In de regeling wordt deze methode niet voorgeschreven
en kan door het verwerkingsbedrijf een keuze worden gemaakt uit de verschillende methoden die in de uitvoeringsverordening
zijn beschreven.
De regeling bevat, evenals de ingetrokken Regeling dierlijke bijproducten 2008, voorschriften inzake het ophalen en verwerken
van dierlijke bijproducten door een door de minister aangewezen ondernemer. In paragraaf 4 wordt deze zogenaamde werkgebiedensystematiek
kort beschreven.
De regeling voorziet in het vervangen van verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1774/2002 door verwijzingen naar Verordening
(EG) nr. 1069/2009 in de ministeriële regelingen van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Ten slotte wordt met de regeling een deel van Verordening (EG) nr. 999/2001, houdende vaststelling van voorschriften inzake
preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën geïmplementeerd. Met name is
het verboden om de voorschriften die in verband met de risico’s van TSE in die verordening zijn opgenomen betreffende invoer
en uitvoer van gespecificeerd risicomateriaal te overtreden.
4. Werkgebiedensystematiek
De regeling bevat voorschriften ter uitvoering van artikel 81g van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, over het aanwijzen,
aanbieden, bewaren en ophalen van categorie 1- en 2-materiaal. Het betreft voorschriften in verband met de zogenaamde werkgebiedensystematiek.
De werkgebiedensystematiek dient om te waarborgen dat er in Nederland een verzamelings- en verwijderingssysteem is waarmee
dierlijke bijproducten die niet (mogen) worden gebruikt veilig worden verwerkt of verwijderd. De werkgebiedensystematiek houdt
in dat de minister Nederland kan onderverdelen in werkgebieden. In elk werkgebied wordt door de minister één ondernemer aangewezen
die, met uitsluiting van anderen, de verplichting heeft om de in dat gebied aanwezige dierlijke bijproducten op te halen en
te verwerken. Het gaat daarbij om dierlijke bijproducten die een hoog risico vormen voor de volks- of diergezondheid, het
zogenaamde categorie 1- en 2-materiaal. Houders van dergelijk materiaal zijn verplicht dit materiaal aan te geven bij en af
te staan aan de ondernemer die is aangewezen voor het gebied waarin het materiaal zich bevindt. In paragraaf 3 van de regeling
zijn de verplichtingen voor de ondernemer en voor de houders uitgewerkt. Ook de regels over een schadeloosstelling bij wijziging
van een werkgebied en de vergoedingen voor het ophalen en verwerken van het materiaal zijn opgenomen in paragraaf 3 van de
regeling.
5. Administratieve lasten
De administratieve lasten als gevolg van deze regeling dalen structureel met € 600.000. De eenmalige administratieve lasten
bedragen € 486.400.
De grootste winst vloeit voort uit een kleine vereenvoudiging van het handelsdocument. De wijziging is dat het handelsdocument
door de vervoerder niet meer getekend hoeft te worden, waardoor de tijdsbesteding per document met 2% afneemt. Voor 7.170.760
documenten betekent dit een totale reductie van € 500.000. Daarnaast hoeft de import van verwerkte mest en verwerkte eiwitten
van categorie 3-materiaal niet meer te worden gemeld in het Traces systeem van de Europese Unie. Het aantal Traces meldingen
voor zendingen vanuit Nederland neemt daardoor af van 40.000 naar 26.000. De administratieve lasten nemen daardoor in totaal
af met € 100.000.
Een eenmalige toename van de administratieve lasten wordt veroorzaakt door de registratieverplichting voor vervoerders en
handelaren van en in dierlijke bijproducten. In totaal gaat het hier naar verwachting om 1.600 bedrijven. Deze registratieverplichting
leidt gemiddeld per bedrijf tot een toename van de administratieve lasten met € 304. Voor de 1.600 bedrijven is dit € 486.400.
De weging van alternatieven is bij deze regeling niet aan de orde, omdat de regeling Europees bepaald is.
De nalevingskosten wijzigen niet ten opzichte van de oude situatie onder verordening (EG) nr. 1774/2002 en de Regeling dierlijke
bijproducten 2008.
6. Vaste verandermomenten
In verband met de systematiek van de vaste verandermomenten1 gelden vier vaste inwerkingtredingsdata per jaar en geldt een minimale invoeringstermijn van twee maanden. Van de vaste verandermomenten
kan worden afgeweken in verband met implementatie van Europese regelgeving. De uitvoeringsverordening is op 25 februari 2011
vastgesteld, terwijl de verordening en de uitvoeringsverordening op 4 maart 2011 in werking treden. Het is daarom niet mogelijk
om de uitgangspunten van de vaste verandermomenten te hanteren.
Artikelsgewijs
Artikel 2.1 en 2.2
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is aangewezen als de bevoegde autoriteit voor de basisverordening
en de uitvoeringsverordening. De bevoegde autoriteit ziet toe op de naleving van de verordening en geeft toestemming voor
afwijkingen van de hoofdregels met betrekking tot verwijdering en gebruik van dierlijke bijproducten. In het Mandaatbesluit
LNV Voedsel en Waren Autoriteit zijn de bevoegdheden van de bevoegde autoriteit door de minister gemandateerd aan de inspecteur-generaal
en de plaatsvervangend inspecteur-generaal van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). In artikel 2.2 is geregeld dat de aanvragen
en de aan de bevoegde autoriteit te leveren informatie wordt gezonden aan de VWA. Ook de inkennisstelling in verband met registratie
en de actuele informatie in verband met een registratie moeten op grond van het tweede lid aan de VWA worden gezonden. In
veel gevallen zal de VWA een mogelijkheid bieden om de aanvragen elektronisch te doen en om de informatie elektronisch aan
te leveren.
Artikel 2.4
Artikel 2.4 bevat het verbod om in strijd te handelen met de artikelen 11, 12, 13 en 14 van de basisverordening. Die artikelen
bevatten de uitgangspunten voor de verwerking en verwijdering van dierlijke bijproducten. Over verwijdering van gespecificeerd
risicomateriaal in verband met het gevaar van overdraagbare spongiforme ecefalopathieën zijn verder regels gesteld in artikel
8 en in bijlage V van verordening (EG) nr. 999/2001. In artikel 2.4 is ook een verbod op het overtreden van deze regels opgenomen.
Artikel 2.6
Op grond van de artikelen 16 tot en met 19 van de basisverordening kan de bevoegde autoriteit toestaan dat wordt afgeweken
van de voorschriften voor verwerking en verwijdering in de artikelen 12, 13, 14 en 21 van de basisverordening in verband met
ondermeer onderzoek, vervoedering aan specifieke diersoorten en het begraven van gezelschapsdieren. Als met toestemming van
de bevoegde autoriteit gebruik wordt gemaakt van een dergelijke afwijking, gelden daarbij de eventuele voorwaarden die door
de bevoegde autoriteit aan de toestemming zijn verbonden en de voorschriften die voor die bijzondere situatie zijn opgenomen
in de artikelen 11 tot en met 15 van de uitvoeringsverordening. Dit geldt ongeacht of de toestemming algemeen is geregeld
in de regeling of dat het een individuele toestemming betreft. In artikel 2.6 is het verboden om in strijd te handelen met
de artikelen 11 tot en met 15 van de uitvoeringsverordening.
Artikel 2.7
Voor het maken van preparaten die gebruikt worden voor de biologische landbouw, wordt gebruik gemaakt van dierlijke bijproducten.
Planten of mest worden daarvoor enige tijd ingegraven met dierlijke organen. De uitgangspunten voor het verwerken, verwijderen
en hanteren van dierlijke bijproducten zoals die zijn opgenomen in de artikelen 12, 13 en 14 van de basisverordening, staan
een dergelijk gebruik niet toe.
In artikel 2.7 zijn de materialen opgesomd die in afwijking van de basisregels mogen worden gebruikt voor het maken en uitrijden
van biodynamische preparaten. Ook schedel en darmen mogen worden gebruikt. Schedels van runderen, schapen en geiten ouder
dan 12 maanden en deels de darmen van deze dieren, zijn gespecificeerd risicomateriaal. Dit is categorie 1-materiaal, dat
in verband met de risico’s van spongiforme encefalopathieën niet mag worden gebruikt voor het maken van bio-dynamische preparaten.
Artikel 2.8
Voor diagnose, onderzoek, onderwijs, tentoonstellingen en artistieke activiteiten kan de bevoegde autoriteit afwijkingen toestaan
van de uitgangspunten met betrekking tot gebruik en verwijdering van dierlijke bijproducten en afgeleide producten zoals die
zijn opgenomen in de artikelen 12, 13, 14 en 21 van de basisverordening. Om het gebruik van bijvoorbeeld delen van geslachte
dieren in het onderwijs mogelijk te maken, zonder dat alle scholen hiervoor een individuele toestemming moeten aanvragen,
is voor het voortgezet onderwijs in dit artikel een algemene toestemming opgenomen. Aan het gebruik van dierlijke bijproducten
in het voortgezet onderwijs zijn wel voorwaarden verbonden. Voor het gebruik van dierlijke bijproducten voor onderzoek en
diagnose gelden de voorwaarden die zijn opgenomen in bijlage VI, hoofdstuk I, afdeling 1. In afwijking van die voorwaarden
is in dit artikel bepaald dat bij het gebruik voor onderzoek en onderwijs in het voortgezet onderwijs geen handelsdocument
bij de materialen nodig is, dat geen register van ontvangen zendingen hoeft te worden bijgehouden en dat het materiaal met
het normale afval van de school kan worden verwijderd.
Evenals onder de Regeling dierlijke bijproducten 2008 het geval was, is het dierenartsen toegestaan om sectie te verrichten
op dierlijke bijproducten in de praktijkruimte. Verder mogen, evenals onder de Regeling dierlijke bijproducten 2008 het geval
was, veterinaire laboratoria die zijn erkend op grond van de Regeling erkenning en aanwijzing veterinaire laboratoria dierlijke
bijproducten en afgeleide producten gebruiken voor diagnose en onderzoek.
Artikel 2.9
Op grond van artikel 18 van de basisverordening kan de bevoegde autoriteit toestaan dat categorie 2-materiaal dat afkomstig
is van dieren die niet zijn gedood of gestorven als gevolg van de aanwezigheid of vermoede aanwezigheid van een op mens of
dier overdraagbare ziekte en categorie 3-materiaal, wordt gebruikt voor vervoedering aan verschillende categorieën dieren.
In het eerste lid is bepaald dat dierentuinen het materiaal van de dieren die in hun dierentuin zijn gestorven kunnen gebruiken
als voeder voor de andere dieren in die dierentuin.
Op grond van het tweede lid, is het toegestaan om keukenafval en etensresten te vervoederen aan pelsdieren. Het betreft hier
uitsluitend keukenafval en etensresten van categorie 3 en niet het keukenafval dat afkomstig is van internationaal opererende
vervoersmiddelen, dat categorie 1-materiaal is. Vervoedering van keukenafval en etensresten aan andere landbouwhuisdieren
dan pelsdieren is verboden. Om dit verbod te kunnen handhaven is in het derde lid een verbod opgenomen op het voorhanden hebben
van keukenafval en etensresten door eigenaren of houders van andere landbouwhuisdieren. Eveneens in verband met de handhaafbaarheid
van het verbod om keukenafval en etensresten te vervoederen aan andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren, is in het vijfde
lid een verbod opgenomen om keukenafval en etensresten te vervoeren naar of af te leveren op plaatsen waar andere landbouwhuisdieren
dan pelsdieren worden gehouden of bij eigenaren of houders van dergelijke landbouwhuisdieren. In de eigen huishouding van
een eigenaar of houder van andere landbouwhuisdieren dan pelsdieren ontstaat ook keukenafval en etensresten. Dit materiaal
mag hij niet vervoederen aan zijn landbouwhuisdieren, maar moet worden afgevoerd. Het moet verpakt worden bewaard en mag niet
bereikbaar zijn voor landbouwhuisdieren. In het vierde lid is dit bepaald.
Artikel 2.11
In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat dode gezelschapsdieren mogen worden begraven. Hiervoor behoeft niet apart
toestemming te worden aangevraagd bij de VWA. Wel zijn in het tweede lid voorwaarden geformuleerd voor het begraven van gezelschapsdieren.
Begraven mag plaatsvinden op het eigen terrein of op een plaats waar burgemeester en wethouders het begraven van gezelschapsdieren
hebben toegestaan. Dit zijn in het algemeen dierenbegraafplaatsen. Verder gelden de voorwaarden die, via een verwijzing naar
een bijlage, zijn opgenomen in artikel 15, onderdeel a, van de uitvoeringsverordening.
In het tweede lid is bepaald dat bijproducten van bijen en bijenteelt ter plaatse mogen worden verbrand of begraven.
Het derde lid bevat een algemene toestemming om producten van dierlijke oorsprong, of voedingsmiddelen die producten van dierlijke
oorsprong bevatten, die niet langer voor menselijke consumptie bestemd zijn om commerciële redenen of wegens productieproblemen,
verpakkingsgebreken of andere problemen die geen risico voor de volksgezondheid of diergezondheid inhouden tot een maximum
van 20 kilogram per week te verwijderen op een andere wijze dan door verbranding of begraving ter plaatse. Hierbij moet dan
wel worden voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in hoofdstuk IV van bijlage VI bij de uitvoeringsverordening. Deze
voorwaarden houden in dat het verzamelen, vervoeren en verwijderen van deze producten op een zodanige wijze moet geschieden
dat dit geen onacceptabele risico’s voor de diergezondheid en volksgezondheid oplevert. Deze toestemming geldt ingevolge artikel
36, derde lid, van de uitvoeringsverordening tot en met 31 december 2012.
Artikel 2.12
In artikel 2.12, eerste lid, wordt toestemming verleend voor het vervoeren van mest zonder handelsdocument of gezondheidscertificaat
als het gaat om vervoer tussen twee punten op het hetzelfde agrarische bedrijf binnen Nederland. Een zelfde toestemming geldt
voor het vervoer tussen agrarische bedrijven en gebruikers, die zich beide in Nederland bevinden. Voorwaarde hierbij is wel
dat het vervoer plaatsvindt overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. De gebruikers zijn hierbij degenen die mest
zonder verwerking op het land uitrijden.
In het tweede lid is bepaald dat bij het vervoer van dierlijke bijproducten en afgeleide producten binnen Nederland gebruik
gemaakt mag worden van een ander handelsdocument dan het modeldocument dat in de uitvoeringsverordening is opgenomen. De indeling
van het document kan door de opsteller zelf worden gekozen. In bijlage VIII van de uitvoeringsverordening is aangegeven welke
informatie een dergelijk handelsdocument moet bevatten.
Artikel 2.15
Melk, melkproducten en van melk afgeleide producten mogen alleen voor vervoedering worden gebruikt als ze een warmtebehandeling
hebben ondergaan zoals is beschreven in bijlage X, hoofdstuk II, afdeling 4, deel 1, bij de uitvoeringsverordening. De bevoegde
autoriteit mag echter toestaan dat zuivelproducten die geen of een niet afdoende warmtebehandeling binnen Nederland worden
geleverd en gebruikt als voedermiddel als hieraan een risicobeoordeling ten grondslag ligt. Door het bureau Risicobeoordeling
van de VWA is een dergelijke risicobeoordeling uitgevoerd.
Op basis van die risicobeoordeling is het toegestaan om wei die afkomstig is van niet warmtebehandelde melk te leveren en
te gebruiken voor vervoedering. Levering en gebruik mogen overeenkomstig het bepaalde in bijlage X, hoofdstuk II, afdeling
4, deel II, onderdeel 3, subonderdeel b, onder i, van de uitvoeringsverordening alleen plaatsvinden in Nederland. Ook aan
de overige voorwaarden die in genoemd subonderdeel b, onder i, zijn opgenomen moet worden voldaan: de wei is pas 16 uur na
het stremmen van de melk afgetapt en de pH bedraagt minder dan 6,0.
Artikel 2.16
In het derde lid van artikel 2.16 is een bepaling opgenomen over de export van verwerkte dierlijke eiwitten. In bijlage IV,
onderdeel III, subonderdeel E, van de verordening (EG) nr. 999/2001 is bepaald dat verwerkte dierlijke eiwitten en producten
die dergelijke eiwitten bevatten slechts naar derde landen mogen worden uitgevoerd voor een zeer beperkt aantal doeleinden.
Een verbod om te handelen in strijd met die bepaling is opgenomen in artikel 7 van de Regeling diervoeders 2010 voor zover
het gaat om gebruik in diervoeders. Het derde lid van artikel 2.16 verbiedt het handelen in strijd met de genoemde bepaling
als het gaat om ander gebruik dan voor diervoeders.
Artikel 2.17
Op grond van artikel 48, eerste lid, van de basisverordening mogen materiaal van categorie 1, materiaal van categorie 2, vleesbeendermeel
of dierlijke vetten afgeleid van materiaal van categorie 1 of categorie 2 of verwerkte dierlijke eiwitten alleen van andere
lidstaten naar Nederland worden verzonden als de Nederlandse bevoegde autoriteit heeft aangegeven de zending te aanvaarden.
Aan de aanvaarding kunnen voorwaarden worden verbonden. De aanvragen moeten worden ingediend bij de VWA. Bij verzending van
de genoemde materialen naar andere lidstaten moet de voorgenomen verzending eveneens worden gemeld bij de VWA.
Als materiaal van categorie 1, materiaal van categorie 2, vleesbeendermeel of dierlijke vetten afgeleid van materiaal van
categorie 1 of categorie 2 of verwerkte dierlijke eiwitten naar een andere lidstaat wordt gezonden moet de VWA op grond van
artikel 48, derde lid, van de basisverordening, de verzending melden in het Europese Traces-systeem. Ontvangst van een zending
van dergelijke materialen uit een andere lidstaat moet de VWA op grond van artikel 48, derde lid, van de basisverordening,
ook melden in Traces.
Onder de oude verordening, verordening (EG) nr. 1774/2002, bleek dat geen volledige administratieve controle mogelijk was
op de dierlijke bijproducten en afgeleide producten die werden verzonden binnen de Europese Unie. In de Europese Unie is een
betere controle mogelijk als de verzender in zijn administratie ook een bericht van ontvangst moet opnemen, of als de ontvanger
de ontvangst meldt in het Traces systeem. In de uitvoeringsverordening wordt nog geen keuze voor één van de beide systemen
gemaakt. Beide systemen mogen dus in de lidstaten worden gebruikt en na een jaar zullen de resultaten worden geëvalueerd.
In Nederland is, in het vierde lid van dit artikel, voorgeschreven dat de ontvangst van de bedoelde zendingen elektronisch
wordt doorgegeven aan de VWA. Dit is in overeenstemming met hoofdstuk III, punt 2, van bijlage VIII, bij de uitvoeringsverordening.
Dit laat onverlet dat andere lidstaten er voor kunnen kiezen om te werken met een extra kopie van een handelsdocument die
in de administratie van de verzender moet worden opgenomen. De Nederlandse ontvanger zal een dergelijke kopie van het handelsdocument
dan terug moeten zenden naar de verzender van het materiaal.
Artikel 3.1 tot en met 3.15
Hoofdstuk 3 van de regeling bevat voorschriften ter uitvoering van afdeling 3 van hoofdstuk VIIA van de Gezondheids- en welzijnswet
voor dieren en van het Besluit dierlijke bijproducten. Het betreft nadere voorschriften met betrekking tot de zogenaamde werkgebiedensystematiek.
De verplichtingen van een houder, een eigenaar of een verwerker van bepaalde dierlijke bijproducten in dat kader zijn nader
uitgewerkt en de schadeloosstelling die wordt verleend na het wijzigen van een werkgebied. Verder hebben de nadere voorschriften
betrekking op de vergoeding die de verwerker voor het ophalen, vervoeren, verwerken of het verwijderen van verschillende dierlijke
bijproducten in rekening kan brengen en de vergoeding die hij moet verlenen voor de huiden van aan hem aangeboden kadavers.
De op grond van artikel 6 van het Besluit dierlijke bijproducten goedgekeurde tarieven voor 2011 waren opgenomen in de Regeling
dierlijke bijproducten 2008 en zijn ongewijzigd overgenomen in een bijlage bij de regeling. Hoofdstuk 3 is ongewijzigd ten
opzichte van de Regeling dierlijke bijproducten 2008.
In artikel 3.1 is vastgelegd welk materiaal onder de aangifte en ophaal- en verwerkingsplicht valt. Dit is het materiaal van
categorie 1 en 2, met uitzondering van het categorie 1- of 2-materiaal dat in overeenstemming met de basisverordening en de
uitvoeringsverordening op een andere wijze wordt verwijderd of gebruikt. Uitgezonderd zijn bijvoorbeeld de kadavers van paarden
die in een paardencrematorium worden verbrand. Aangezien dode gezelschapsdieren mogen worden verbrand of begraven, vallen
ze niet onder de aangifte- en ophaalplicht als ze worden verbrand of begraven. Gezelschapsdieren die niet worden verbrand
of begraven vallen dus wel onder de aangifte- en ophaalplicht.
In artikel 3.2 is de aangifteplicht geregeld voor de houder van het categorie 1- en 2-materiaal. Artikel 3.3 bevat de daaraan
verbonden verplichting voor de ondernemer om het aangegeven materiaal op te halen. De artikelen 3.4 tot en met 3.7 bevatten
voorschriften voor het bewaren en overdragen van het materiaal dat wordt opgehaald door de ondernemer die zorg draagt voor
de verwerking en verwijdering van het materiaal.
De artikelen 3.9 en 3.10 bevatten een regeling voor de vaststelling van de schadeloosstelling die de minister betaalt als
een ondernemer nadeel lijdt van de wijziging van een werkgebied. In de Regeling dierlijke bijproducten 2008 was ook een regeling
opgenomen voor de vaststelling van de schadeloosstelling als in geval van overmacht als bedoeld in artikel 81f, vijfde lid,
van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de minister een of meer andere ondernemers aanwijst om in een werkgebied van
een ondernemer categorie 1- of 2-materiaal te verwerken. Deze regeling was gebaseerd op artikel 3 van het Besluit dierlijke
bijproducten. Dit artikel van dat besluit is per 1 januari 2011 vervallen omdat artikel 81f, vijfde lid, van de Gezondheids-
en welzijnswet voor dieren slechts de mogelijkheid bood voor een tijdelijke regeling voor de schadeloosstelling bij overmacht.
Die tijdelijke regeling is van kracht geweest van 1 januari 2008 tot 1 januari 2011. Als zich in de toekomst een overmachtsituatie
voordoet, bijvoorbeeld een dierziektecrisis of een natuurramp, waarbij de ondernemer binnen zijn werkgebied niet alle dierlijke
bijproducten kan verwerken of ophalen, zullen op dat moment tijdelijke regels worden vastgesteld.
De vergoeding die de ondernemer krijgt voor het ophalen en verwerken van het categorie 1- en 2-materiaal wordt vastgesteld
door de minister. Artikel 3.12 verwijst naar de bijlage waarin de tarieven zijn opgenomen. De totale opbrengst van de vergoeding
mag niet de werkelijke kosten overschrijden die de ondernemer maakt voor het ophalen, vervoeren, verwerken en verwijderen
van het materiaal. De artikelen 3.11, 3.13 en 3.14 bevatten bepalingen omtrent het vaststellen van de werkelijke kosten als
bedoeld in artikel 5 van het Besluit dierlijke bijproducten.
Artikel 4.1 tot en met 4.8
In hoofdstuk 4, in de artikelen 4.1 tot en met 4.8, zijn de verschillende ministeriële regelingen die verwezen naar verordening
(EG) nr. 1774/2002 of naar de Regeling dierlijke bijproducten 2008 aangepast. Het betreft technische aanpassingen.
Artikel 5.1 tot en met 5.4
Op grond van artikel 55 van de verordening wordt de erkenning of registratie overeenkomstig verordening (EG) nr. 1774/2002,
die dateert van voor 4 maart 2011 geacht te zijn geschied overeenkomstig de nieuwe verordening. Een bedrijf of instelling
die erkend is op grond van verordening (EG) nr. 1774/2002 hoeft dus geen nieuwe erkenning aan te vragen. Reeds verleende erkenningen
worden omgezet in registraties als geen sprake is van activiteiten als bedoeld in artikel 24 van de verordening waarvoor een
erkenning nodig is, maar wel van activiteiten als bedoeld in artikel 23 waarvoor registratie is vereist. Hoewel de bestaande
erkenningen die zijn verleend op basis van verordening (EG) nr. 1774/2002 na de inwerkingtreding van deze regeling en van
de nieuwe basisverordening en uitvoeringsverordening van kracht blijven, dient wel te worden voldaan aan de eisen zoals die
zijn opgenomen in de verordening, de uitvoeringsverordening en deze regeling.
In artikel 5.1 is bepaald dat – voor zover van toepassing – de toestemmingen die zijn verleend krachtens de oude regeling,
gelden als toestemmingen die zijn verleend krachtens de nieuwe regeling. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan toestemmingen
voor afwijkend gebruik op grond van artikel 2.12 van de Regeling dierlijke bijproducten 2008, zoals het gebruiken van dierlijke
bijproducten voor onderzoeksdoeleinden. De toestemming die is verleend op basis van verordening (EG) nr. 1774/2002 geldt slechts
in zoverre een dergelijke toestemming ook op grond van de basisverordening en de uitvoeringsverordening kan worden verleend
en met inachtneming van de voorwaarden van de nieuwe verordening, de uitvoeringsverordening en deze regeling.
De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
H. Bleker.