ARTIKEL I
De Algemene bij- en toeslagregeling AOR 2002 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2, tweede lid, komt te luiden:
2. De uitkeringen, voor zover deze worden genoten buiten het grondgebied van Indonesië, worden aangepast overeenkomstig de normen
en voorwaarden waarmee het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
ingevolge artikel 14 van die wet wordt herzien.
B
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt ‘voor de periode vanaf 1 januari 2002’ vervangen door ‘voor de periode van 1 januari 2002 tot 1 januari
2011’ en wordt ‘overeenkomstig artikel 2, tweede lid.’ vervangen door: overeenkomstig artikel 2, tweede lid, zoals dat luidde
tot 1 januari 2011;
2. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst
en werkt terug tot en met 1 januari 2011.
TOELICHTING
Met deze regeling is de wijze van indexeren van de uitkeringen ingevolge de Algemene oorlogsongevallenregeling (AOR) in overeenstemming
gebracht met de systematiek die sinds 1 januari 2009 voor de indexering van de buitengewone pensioenen en uitkeringen voor
verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen geldt.
Op 1 januari 2009 is de wet van 20 november 2008 tot wijziging van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, de Wet buitengewoon
pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers, de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet, de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers
1940–1945 en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945, ter vereenvoudiging van de uitvoering, alsmede tot het
aanbrengen van wijzigingen van andere en ondergeschikte aard, in werking getreden. Met deze wet is de uitvoering van de wetten
voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen vereenvoudigd.
Een van de elementen van deze vereenvoudigingswet is de aanpassing van de in de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
opgenomen indexeringssystematiek. Tot aan de inwerkingtreding van de wet van 20 november 2008 was de indexering van de buitengewone
pensioenen en uitkeringen ingevolge de voornoemde wetten gekoppeld aan de indexeringvan de pensioenen van het Algemeen burgerlijk
pensioenfonds (ABP). In de jaren voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is er veel kritiek geweest op de gehanteerde
indexeringssystematiek. Deze kritiek richtte zich op de ondoorzichtige wijze waarop het ABP de index vaststelten vooral op
het feit dat er een aantal jaren niet volledig was geïndexeerd vanwegede financiëlepositie van het ABP. Er is gezocht naar
een methode van indexeringdie tegemoet komt aan de geuite kritiek. Deze methodiek moest transparant en objectief zijn (niet
gekoppeld aan de financiële positie van de organisatie die de index vaststelt). Omdat de indexering voor de meeste belanghebbenden
de enige factor is die tot een stijging van het buitengewoon pensioen of uitkering leidt, is het voorts van belang dat de
welvaartsontwikkeling zonder het vertragende effect van het bekritiseerde systeem wordt verwerkt. De systematiek die aan de
vorengenoemde eisen voldoet is die welke in de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag wordt gehanteerd voor de indexering
van het wettelijke minimumloon. De index van het bruto minimumloon volgt de algemene loonontwikkeling, dat wil zeggen de gemiddelde
loonontwikkeling in de marktsector, de gepremieerde en gesubsidieerde sector en de sector overheid. Daarmee is deze op cijfers
van het Centraal Planbureau (CPB) gebaseerde index een zeer brede maatstaf voor de welvaartsontwikkeling. Deze verbreding
heeft als bijkomend voordeel dat er niet alleen indexcijfers beschikbaar komen over voorbije maanden maar, op basis van ramingen
van het CPB, ook voor de toekomst. Dit biedt de mogelijkheid om de buitengewone pensioenen en uitkeringen de (geraamde) loonontwikkeling
in de economie als geheel te laten volgen.
Om bovenstaande redenen is besloten het volgen van de ontwikkelingen van het minimumloon als indexeringssystematiek in de
wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen op te nemen ter vervanging van de koppeling aan de indexering van de ABP-pensioenen.
De indexering van de AOR-uitkeringen was echter nog wel gekoppeld aan de ontwikkelingen van de ambtelijke salarissen en pensioenen
voor de sector Rijk. Omdat het in de vorige alinea gestelde ook voor de AOR geldt, achtte ik het onwenselijk dat de AOR-uitkering
alsenige uitkering voor door de Tweede Wereldoorlog getroffenen gekoppeld zou blijvenaan de indexering van de pensioenen van
het ABP. Met de onderhavige regeling isaan deze niet te rechtvaardigen ongelijkheid een einde gemaakt.
Met de financiële gevolgen is al rekening gehouden in de begrotingssystematiek; het Ministerie van Financiën gaat reeds voor
het jaar 2011 uit van een aan de ontwikkeling van het minimumloon gekoppelde indexering.
Per 1 januari 2010 is de systematiek van Vaste Verandermomenten (VVM) uitgebreid naar ministeriële regelingen (brief van de
Minister van Justitie en de Staatssecretarissen van Economische Zaken, Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 11 december 2009, TK 2009–2010, 29 515, nr. 309). Het in het kader van VVM gehanteerde uitgangspunt dat een invoeringstermijn van twee maanden vereist is tussen de publicatie
van een regeling en de feitelijke inwerkingtreding ervan is op de onderhavige regeling niet van toepassing. Gelet op de strekking
van deze regeling, te weten het opheffen van de niet te rechtvaardigen ongelijkheid tussen de indexeringssystematiek in de
wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen en die in de AOR, is de in het kader van VVM gehanteerde uitzonderingsgrond
‘Reparatiewetgeving’ van toepassing. Derhalve treedt deze regeling met terugwerkende kracht op 1 januari 2011 in werking.
Deze terugwerkende kracht heeft geen nadelige gevolgen voor de uitkeringsgerechtigden ingevolge de AOR.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner.