Het gemiddelde belastbare jaarloon van ministers, bedoeld in artikel 8 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde
topinkomens, is over 2010 – na toepassing van de correcties overeenkomstig artikel 2 van de Regeling berekening gemiddelde
belastbare loon ministers – berekend op € 193.000. Opgemerkt zij dat dit bedrag een ander bedrag is dan het bruto jaarsalaris
van ministers. Het bruto jaarsalaris van ministers bedraagt, inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering, over 2010 € 144.108.
Het verschil tussen € 144.108 en € 193.000 wordt onder meer verklaard door de fictieve pensioenbijdrage (€ 29.445) en de fictieve
bijtelling voor de dienstauto (€ 17.600) alsmede door individuele belastbare onkostenvergoedingen die ministers ontvangen
op basis van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen. De berekening wordt hieronder verder toegelicht.
Omdat er in 2010 sprake is geweest van een kabinetswisseling en een periode met een demissionair kabinet waarin sommige bewindspersonen
deels als staatssecretaris en deels als minister zijn bezoldigd, is gekozen voor de volgende berekening van het belastbare
loon van de ministers in 2010. Gebaseerd op de ministers die zitting hebben in het kabinet eind 2010 zijn berekeningen gemaakt
van het jaartotaal van het belastbare loon door de gegevens van de voorgangers van die ministers in het jaar 2010, of het
nu de afgetreden ministers van 22 februari waren en/of de demissionaire ministers tussen 22 februari en 14 oktober te herleiden
tot één fictieve minister. De belastbare lonen in 2010 van deze fictieve ministers is opgeteld en gedeeld door het aantal
ministerposten. Het aldus verkregen gemiddelde van het belastbare loon van de ministers in 2010 bedraagt € 196.170.
Dit bedrag is, overeenkomstig artikel 2, derde lid, van de Regeling berekening gemiddelde belastbare loon ministers, verhoogd
met een bedrag van € 29.445 als fictieve pensioenbijdrage. Dit bedrag is voor alle ministers gelijk, omdat dit bedrag wordt
berekend over een vaste grondslag. Het bedrag is berekend overeenkomstig de door het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP)
gehanteerde berekening van de pensioenbijdrage voor ambtenaren in de sector Rijk op basis van de aanspraken krachtens de Algemene
pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa).
De pensioenbijdrage is gebaseerd op een pensioengrondslag van € 132.816. Vanwege de premiewijziging op 1 augustus 2010 is
voor het premiepercentage een gewogen gemiddelde berekend. De premie was vanaf 1 januari 2010 20,3%, deze werd per 1 augustus
2010 21,3%. Dat betekent dat de pensioenbijdrage is gebaseerd op een premie van 20,72% ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen
en van 1,45% partnerpensioen met een franchise van € 10.500 en een vermenigvuldigingsfactor van 2/2,05 (97,56%) wegens het
verschil tussen de pensioenopbouw op grond van de Appa en de opbouw zoals het ABP die hanteert (2 jaar tegen 2,05 jaar).
Vervolgens is, overeenkomstig artikel 2, vierde lid, van de Regeling berekening gemiddelde belastbare loon ministers, op het
gemiddelde belastbare jaarloon in mindering gebracht: de gemiddelde loonbelasting voor het verplichte privé-gebruik van de
dienstauto en de gemiddelde vergoeding van de loonbelasting voor het verplichte privé-gebruik van de dienstauto. Deze gemiddelden
bedragen respectievelijk € 24.185 en € 25.683.
Vervolgens is het gemiddeld belastbare loon van ministers verhoogd met een forfaitair bedrag van € 17.600 voor het gebruik
van een dienstauto. Het gemiddelde belastbare jaarloon van ministers bedraagt als gevolg van de correcties € 193.347.
Op grond van artikel 8 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens wordt dit bedrag afgerond
op € 193.000.