TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
Deze regeling stelt regels voor de aanwijzing van internationale, buitenlandse en ambassadescholen als school waar de leerplicht
kan worden vervuld (hierna ook: b4-scholen). Deze scholen staan onder toezicht van een buitenlandse autoriteit of een internationale
accreditatieorganisatie. Voor een aanwijzing is het in beginsel voldoende dat scholen dit aantonen. Het toezicht door de Nederlandse
Inspectie kan beperkt blijven zodat deze scholen niet onnodig met een dubbele toezichtslast worden opgezadeld. In hoofdstuk
2 van deze toelichting wordt een algemene toelichting gegeven op de Leerplichtwet 1969 (hierna: Leerplichtwet) en de aanwijzingsprocedure.
In paragraaf 3.1. wordt het toezicht nader beschreven.
Internationale, buitenlandse en ambassadescholen zijn in beginsel bedoeld voor kinderen van wie de ouders tijdelijk in Nederland
verblijven. Dit zijn overwegend kinderen met een buitenlandse nationaliteit, maar ook kinderen van Nederlandse expats zitten
op internationale en buitenlandse scholen. Nederlandse leerlingen worden niet uitgesloten van het onderwijs aan b4-scholen,
met uitzondering van de ambassadescholen. Vanwege de bijzondere status van ambassades en buitenlands ambassadepersoneel is
de ambassadeschool een aparte categorie in deze regeling. Ambassadescholen worden uitsluitend bezocht door kinderen van buitenlands
ambassadepersoneel. De toelating van leerlingen wordt toegelicht in paragraaf 3.2.
In deze regeling is geregeld dat alle Nederlandse leerlingen onderwijs in de Nederlandse taal krijgen. Daar worden inhoudelijke
criteria aan gesteld waar de Nederlandse Inspectie toezicht op houdt. Internationale en buitenlandse scholen worden ook steeds
meer bezocht door Nederlandse kinderen die duurzaam in Nederland verblijven. Vanwege het belang van een internationaal georiënteerde
Nederlandse beroepsbevolking wordt dat niet verboden. Naast de eis van onderwijs in de Nederlandse taal, worden dan wel eisen
gesteld aan de voertaal van het onderwijs. Dit moet dan wel een taal zijn die van fundamenteel belang is voor de Nederlandse
beroepsbevolking. De taaleisen worden toegelicht in paragraaf 3.3.
2. Leerplicht
De Leerplichtwet kent vier categorieën scholen waar leerlingen de leerplicht kunnen vervullen. Dit is geregeld in artikel
1, onderdeel b, van de Leerplichtwet 1969. Onder onderdeel 4 van genoemde bepaling, vallen volgens deze regeling internationale,
buitenlandse en ambassadescholen die in Nederland gevestigd zijn. Deze categorie wordt daarom ook wel aangeduid als b4-scholen.
Deze aanduiding wordt ook in deze toelichting gebruikt. B4-scholen worden niet door de Nederlandse overheid bekostigd. Zij
onderscheiden zich daarmee van het internationaal georiënteerde onderwijs dat onder voorwaarden onderdeel kan uitmaken van
een reguliere Nederlandse school en door het Ministerie van OCW wordt bekostigd. Oorspronkelijk is de categorie b4 in de Leerplichtwet
bedoeld voor kinderen van een bepaalde niet-Nederlandse nationaliteit en de kinderen van zogenaamde expats, met als bedoeling
hen bij terugkeer of wijziging van de standplaats van de ouders snel in te kunnen voeren in het daar geldende onderwijssysteem.
Om leerlingen hun leerplicht te kunnen laten vervullen aan niet door de Nederlandse overheid bekostigde internationale, buitenlandse
of ambassadescholen moeten deze scholen conform artikel 1a, eerste lid, van de Leerplichtwet zijn aangewezen als school in
de zin van die wet. Een dergelijke aanwijzing is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Binnen de huidige
regelgeving is niet uitgewerkt hoe met een verzoek tot aanwijzing wordt omgegaan. Daarom worden met deze regeling de procedure
en voorwaarden voor het verkrijgen van een aanwijzing uitgewerkt. Artikel 1a, eerste lid van de Leerplichtwet biedt de grondslag
voor het stellen van voorwaarden aan de aanwijzing van b4-scholen. Met deze uitwerking ontstaat een consequente en kenbare
lijn voor de aanwijzing van dit soort scholen. Op deze manier kan rechtszekerheid geboden worden wat betreft het voldoen van
de leerplicht aan de betrokken leerlingen en ouders in Nederland. Voor de reeds bestaande scholen is een overgangsregeling
opgenomen.
Het gevolg van deze regeling is duidelijkheid voor alle betrokken partijen – scholen, ouders en leerlingen, leerplichtambtenaar
en Inspectie – of en wanneer een school een school is waar de leerplicht kan worden vervuld, en hoe het toezicht op het onderwijs
geregeld is. De Leerplichtwet is van toepassing op alle leerplichtige kinderen in Nederland. Hoofdstuk I, Titel I van de Wet
op het primair onderwijs (WPO) geldt voor alle scholen in Nederland, met uitzondering van de scholen die uitsluitend bestemd
zijn voor kinderen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben. Titel I van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) is van
toepassing op alle scholen in Nederland, met uitzondering van militair onderwijs. Deze titels bevatten onder meer een bepaling
die scholen verplicht tot overleg en aangifte inzake zedenmisdrijven (artikel 4a van de WPO en artikel 3 van de WVO).
Hoewel de verplichtingen op grond van de Leerplichtwet geen nieuwe verplichtingen betreffen, is de verplichte naleving hiervan
door de internationale en buitenlandse scholen eerst met deze regeling geëxpliciteerd. Redelijkheid en billijkheid brengen
dan ook een ruime overgangsperiode met zich mee, die de bestaande scholen die dit betreft voldoende tijd gunt om aan de voorschriften
van deze regeling en de consequenties daarvan te voldoen. In overleg met betrokken partijen is een ruime overgangsperiode
bepaald.
3. Hoofdlijnen regeling
3.1. Toezicht
Het belangrijkste uitgangspunt van de regeling is dat de voorwaarden voor aanwijzing van internationale en buitenlandse scholen
een waarborg bieden voor de kwaliteit van het onderwijs. De Nederlandse overheid gaat ervan uit dat het toezicht van een buitenlandse
overheid of van een in deze regeling erkende accreditatieorganisatie deze waarborgen in beginsel biedt. Het toezicht vanuit
de Nederlandse overheid kan hierdoor beperkt blijven.
Een school die als b4-school wil worden aangewezen moet conform de regeling onder toezicht staan van de autoriteiten van het
moederland, of een internationale accreditatieorganisatie. De school dient een bewijs van dit toezicht te overleggen met de
aanvraag om aanwijzing. Internationale scholen zullen enkel een bewijs van toezicht van een accreditatieorganisatie kunnen
overleggen. In de regeling wordt verwezen naar een lijst van accreditatieorganisaties, waarvan het toezicht op de onderwijskwaliteit
van de aangesloten scholen in ieder geval als voldoende beschouwd worden (bijlage 1 van de regeling). Met de lijst wordt voorkomen
dat met een bewijs van een willekeurige instantie, aangehaald als internationale accreditatieorganisatie, voldaan kan worden
aan het criterium van artikel 4 van de regeling. Buitenlandse scholen en ambassadescholen zullen zowel een bewijs van toezicht
van het land waar ze aan verbonden zijn, als van een accreditatieorganisatie kunnen overleggen.
Als uit de bevindingen van het toezicht door de buitenlandse autoriteiten dan wel accreditatieorganisatie blijkt dat de kwaliteit
van het onderwijs ernstig of langdurig tekortschiet, wordt ervan uitgegaan dat de internationale of buitenlandse toezichthouder
een traject opstart om de kwaliteit te verbeteren. Indien de buitenlandse toezichthouder oordeelt dat de school haar bestaansrecht
heeft verloren, bijvoorbeeld doordat de kwaliteit ernstig tekortschiet, wordt niet langer voldaan aan het toezichtvereiste
van deze regeling. Hetzelfde geldt als een accreditatieorganisatie de accreditatie intrekt. Op grond van artikel 6, lid 1,
kan de minister de aanwijzing als b4-school vervolgens intrekken. Het is niet wenselijk dat de Nederlandse overheid de aanwijzing
intrekt op basis van informatie van een andere toezichthouder, als de andere toezichthouder niet van mening is dat de school
haar bestaansrecht heeft verloren.
Na intrekking van de aanwijzing is de school geen school meer in de zin van de Leerplichtwet en kunnen kinderen hun leerplicht
niet langer vervullen aan die school. Dit heeft tot gevolg dat de leerplichtambtenaar de ouders van de betreffende kinderen
er binnen veertien dagen over informeert dat aan deze school de leerplicht niet meer kan worden vervuld. De leerplichtambtenaar
controleert binnen vier weken na de kennisgeving of de leerplicht op een andere wijze wordt vervuld.
Hoewel zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het toezicht dat reeds door een buitenlandse autoriteit en/of internationale
accreditatieorganisatie wordt uitgeoefend, kan toezicht door de Nederlandse autoriteiten niet volledig achterwege blijven.
Indien een school is aangewezen in de zin van de Leerplichtwet valt de school onder de Wet op het onderwijstoezicht (WOT).
De Inspectie van het Onderwijs is hierdoor bevoegd toezicht uit te oefenen, onder andere op de kwaliteit van het onderwijs
van de Nederlandse taal (zie paragraaf 3.3). Ook de bepalingen over vertrouwensinspecteurs uit de WOT zijn van toepassing.
De Inspectie ziet ook toe op de bepalingen uit WPO en de WVO die in het vorige hoofdstuk zijn genoemd. Het toezicht op de
Leerplichtwet is opgedragen aan de gemeenten1. De opsomming van het toezicht is niet limitatief, maar geeft een beeld van de belangrijkste onderwerpen waar de Nederlandse
autoriteiten toezicht op houden of kunnen houden. Dit laat onverlet dat het uitgangspunt van deze regeling is dat het toezicht
op de onderwijskwaliteit in beginsel door de buitenlandse autoriteiten en/of een internationale accreditatieorganisatie wordt
uitgeoefend.
3.2. Toelating leerlingen
In 2005 en 2006 is in opdracht van het Ministerie van OCW door het SCO-Kohnstamm Instituut onderzoek gedaan naar de positie
van internationale en buitenlandse scholen in Nederland. Het onderzoek richtte zich op de scholen die in aanmerking zouden
komen voor de categorie b4. Een van de onderzochte elementen was de samenstelling van de schoolpopulatie. Het onderzoek laat
zien dat veruit het grootste gedeelte van de leerlingenpopulatie van internationale en buitenlandse scholen bestaat uit leerlingen
met een niet-Nederlandse nationaliteit, en leerlingen die minder dan vijf jaar in Nederland verblijven. Dit is in overeenstemming
met de oorspronkelijke bedoeling van de categorie b4-scholen: het bieden van een plek waar de leerplicht kan worden vervuld
voor kinderen van een bepaalde nationaliteit en/of de kinderen van zogenaamde expats, om hen bij terugkeer of wijziging van
de standplaats van de ouders snel in te kunnen voeren in het daar geldende onderwijssysteem.
Hoewel het een kleine groep betreft, zijn er ook kinderen met de Nederlandse nationaliteit die onderwijs volgen aan internationale
en buitenlandse scholen in Nederland. De groep Nederlandse leerlingen betreft ongeveer 5% van het totaal aantal leerlingen
van dit soort scholen, hoewel het percentage per school sterk varieert. Dit zijn voornamelijk kinderen van Nederlandse expats,
maar ook Nederlandse kinderen waarvan de ouders geen expats zijn gaan naar deze scholen. Hoewel deze scholen in beginsel niet
zijn bedoeld voor deze duurzaam in Nederland verblijvende Nederlandse kinderen willen we deze kinderen niet verbieden naar
een internationale of buitenlandse school te gaan. Wel willen we, indien scholen duurzaam in Nederland verblijvende Nederlandse
kinderen willen toelaten, eisen stellen aan de voertaal van het onderwijs dat deze kinderen krijgen. De beleidsmatige overweging
hierbij wordt toegelicht in paragraaf 3.3.2. Voor dit moment is het voldoende op te merken dat we duurzaam in Nederland verblijvende
Nederlandse kinderen in beginsel niet willen verbieden om naar een internationale of buitenlandse school te gaan.
Tot het onderwijs aan een ambassadeschool kunnen alleen kinderen van het personeel van een ambassade met een buitenlandse
nationaliteit worden toegelaten. De categorie ambassadeschool is opgenomen om in de specifieke onderwijsbehoefte te voorzien
die het buitenlandse personeel van een ambassade kan hebben. Het criterium voor aanwijzing van een school als ambassadeschool
is gelijk aan dat voor een buitenlandse school; dat de school onder toezicht staat van buitenlandse autoriteiten of een accreditatieorganisatie.
Gelet op de status aparte van een ambassade en uitgezonden ambassadepersoneel, is de Nederlandse inmenging in het reilen en
zeilen van de school zo beperkt mogelijk.
3.3. Taaleisen
3.3.1. Onderwijs in de Nederlandse taal
Aan het onderwijs van een b4-school aan leerlingen met een buitenlandse nationaliteit worden geen eisen gesteld op het gebied
van taal. De school is ook vrij zelf de voertaal van het onderwijs te kiezen. Indien een b4-school besluit om kinderen met
de Nederlandse nationaliteit tot het onderwijs toe te laten, gelden wel nadere voorwaarden ten aanzien van onderwijs in de
Nederlandse taal. Het bevoegd gezag van een aangewezen b4-school kan er ook voor kiezen geen leerlingen met de Nederlandse
nationaliteit toe te laten zodat de school niet geconfronteerd wordt met taaleisen.
De kwaliteitsagenda’s voor primair en voortgezet onderwijs leggen een grote nadruk op de beheersing van de Nederlandse taal.
Dit wordt als een belangrijke basis gezien voor een toekomst in de Nederlandse maatschappij. Ook de Nederlandse kinderen die
op b4-scholen zitten dienen het Nederlands goed te beheersen. Het biedt een waarborg voor de taalkennis van de Nederlandse
leerlingen die alsnog in het reguliere Nederlandse onderwijs terecht komen.
Op het punt van de beheersing van de Nederlandse taal wordt niet volstaan met toezicht door een buitenlandse autoriteit of
internationale accreditatieorganisatie. Om te verzekeren dat Nederlandse kinderen de Nederlandse taal goed leren beheersen,
houdt de Inspectie van het Onderwijs toezicht op het onderwijs in de Nederlandse taal. Hierbij hanteert de Inspectie grotendeels
dezelfde criteria als die worden gehanteerd voor het Nederlands op andere scholen in Nederland. Er wordt onder meer gekeken
naar het onderwijsaanbod, de onderwijsprestaties, de leerlingenzorg en de onderwijstijd. De regeling verwijst voor deze criteria
naar bijlage 2 bij de regeling. De Inspectie werkt de criteria van bijlage 2 uit in een leidraad voor beoordelingen op maat.
Tijdens de overgangsperiode van deze regeling toetst de Inspectie deze leidraad in de praktijk en past deze waar nodig aan.
In eerste aanleg beoordeelt de Inspectie jaarlijks de opbrengsten van de school voor wat betreft het onderwijs in de Nederlandse
taal. Als de opbrengsten op of boven het niveau liggen dat op grond van de leerlingenpopulatie mag worden verwacht, zal er
in beginsel geen nader toezicht zijn. Als de opbrengsten onder het niveau liggen dat op grond van de leerlingenpopulatie mag
worden verwacht zal de Inspectie het onderwijsproces inspecteren en eventueel de tussenopbrengsten opvragen. Als de Inspectie
het onderwijs in de Nederlandse taal als onvoldoende beoordeelt, wordt dezelfde werkwijze gevolgd als bij de andere scholen
in Nederland waar de Inspectie toezicht op houdt. De school wordt gevraagd een verbeterplan op te stellen en de Inspectie
ziet toe op de uitvoering van het verbeterplan. Als de school er niet in slaagt om binnen een redelijke termijn het onderwijs
in de Nederlandse taal voldoende te verbeteren, dan kan de minister als ultimum remedium de school niet langer toegankelijk verklaren voor kinderen met de Nederlandse nationaliteit. Kinderen met de Nederlandse
nationaliteit kunnen dan niet langer de leerplicht vervullen op deze scholen.
3.3.2. Voertaal
De b4-scholen zijn in eerste aanleg bedoeld voor buitenlandse kinderen en kinderen van Nederlandse expats die tijdelijk in
Nederland verblijven. In de praktijk zitten ook duurzaam in Nederland verblijvende kinderen op b4-scholen. De vraag is aan
de orde dit te verbieden of toe te staan. En indien dit wordt toegestaan, of er dan nog aanvullende voorwaarden worden gesteld
aan het onderwijs. Zoals eerder aangegeven willen we dit niet verbieden. Wel willen we eisen stellen aan de voertaal van het
onderwijs aan deze leerlingen.
Het Innovatieplatform heeft in 2009 een advies uitgebracht over het internationaal onderwijs genaamd ‘Deuren open’. Het Innovatieplatform
doet hierin aanbevelingen om het internationaal onderwijs te versterken. Het Innovatieplatform stelt hierbij het belang van
de internationaal georiënteerde beroepsbevolking voorop. Vanuit dat belang is het ongewenst om Nederlandse kinderen die duurzaam
in Nederland verblijven uit te sluiten van het onderwijs op een internationale of buitenlandse school.
Met kinderen die duurzaam in Nederland verblijven worden kinderen bedoeld die voor langere periode in Nederland wonen en leven.
Gelet op de gebruikelijke (maximum)termijnen voor uitzending van expats, wordt hieronder een periode van vijf jaar en langer
verstaan. Deze begripsbepaling wordt ook gehanteerd in het eerdergenoemde onderzoek van het SCO-Kohnstamm Instituut. Nederlandse
kinderen die (naar verwachting) vijf jaar of langer in Nederland verblijven nemen duurzaam deel aan de Nederlandse samenleving.
Ook kan van hen verwacht worden dat ze in Nederland een vervolgstudie zullen volgen en/of in Nederland zullen gaan werken.
Het is niet de bedoeling ieder duurzaam in Nederland verblijvend Nederlands kind zonder meer op iedere b4-school toe te laten.
Geredeneerd vanuit het belang van de internationaal georiënteerde beroepsbevolking kunnen duurzaam in Nederland verblijvende
kinderen alleen tot het onderwijs worden toegelaten als de voertaal Engels, Frans of Duits is. Onderwijs met Engels als voertaal
wordt toegestaan omdat Engels dé voertaal is voor de Nederlandse internationale beroepsbevolking. Vanwege de economische en
culturele banden met Frankrijk, Duitsland en België, zijn ook het Frans en het Duits van eminent belang voor de Nederlandse
arbeidsmarkt. Zoals ook aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor invoering van de mogelijkheid voor
onderwijs in de Duitse of Franse taal op basisscholen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 959, nr. 3) krijgen leerlingen vanwege de band die Nederland in economische en culturele zin van oudsher heeft met Duitsland, België
en Frankrijk, in hun beroepsleven te maken met Frans- en Duitstalige handelspartners. Om deze reden worden naast het Engels
ook Frans en Duits toegestaan als voertaal op b4-scholen aan duurzaam in Nederland verblijvende Nederlandse kinderen. Een
pleidooi dat, vanuit het belang van de internationaal georiënteerde beroepsbevolking, ook andere voertalen moeten worden toegestaan
wordt niet ondersteund door de praktijk. De b4-scholen waar duurzaam in Nederland verblijvende Nederlandse kinderen deelnemen
aan het onderwijs hebben als voertaal Engels, Frans of Duits.
Voor de duidelijkheid: b4-scholen zijn vrij in de keuze van hun voertaal. Scholen die een andere voertaal hebben dan Engels,
Frans of Duits mogen alleen geen duurzaam in Nederland verblijvende kinderen toelaten. Een school die is aangewezen als school
als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, onder 4, van de wet, die een andere voertaal kent dan Engels, Frans of Duits, en die
onderwijs geeft aan een leerling met de Nederlandse nationaliteit, moet kunnen aantonen dat die leerling niet duurzaam in
Nederland verblijft. Dat kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld door aan de leerplichtambtenaar van de gemeente waar
de leerling woon- of verblijfplaats heeft een werkgeversverklaring of andersoortige verklaring over te leggen waaruit blijkt
dat de ouders of verzorgers van de leerling niet duurzaam in Nederland verblijven. Het overleggen van een dergelijke verklaring
wordt eveneens gebruikt voor de toelating van leerlingen tot Internationaal georiënteerd (bekostigd) voortgezet onderwijs.
Ook voor de verplichting ten aanzien van de voertaal geldt dat als een school hier geen gevolg aan geeft, de minister als
ultimum remedium de school niet langer toegankelijk kan verklaren voor kinderen met de Nederlandse nationaliteit.
Voor de goede orde zij vermeld dat de Nederlandse taal niet de voertaal kan zijn op een b4-school. Scholen in Nederland, met
de voertaal Nederlands, die niet door de Nederlandse overheid worden bekostigd, kunnen een school zijn, zoals bedoeld in artikel
1, onder b, onderdeel 2 of 3 van de Leerplichtwet 1969.
4. Administratieve lasten
Uit deze regeling volgen een aantal administratieve lasten voor de desbetreffende 17 instellingen. De voornaamste administratieve
lasten zijn het indienen van een verzoek tot aanwijzing en het toezenden van opbrengstgegevens aan de inspectie. De hele regeling
is zo opgezet dat de lasten voor de instellingen, en dus ook de administratieve lasten tot een minimum beperkt blijven. De
totale administratieve lasten die voortvloeien uit deze regeling zijn éénmalig 1530 euro. De totale jaarlijks administratieve
lasten worden geschat op 2430 euro. De regeling is ter beoordeling voorgelegd aan DUO voor het uitvoeren van een administratieve
lastentoets.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Er wordt onderscheid gemaakt tussen een internationale school, een buitenlandse school en een ambassadeschool omdat de regeling
een aanwijzing van deze drie categorieën scholen als b4-school identificeert. De regeling is van toepassing op scholen in
het basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Aangezien dit geen internationaal erkende termen zijn, en de verschillende onderwijsstelsels
uiteen lopen, wordt ter inkadering de leerplichtige leeftijd gehanteerd. Met een als zodanig passende accreditatie wordt bedoeld
een accreditatie die de kwaliteit van het op de school aangeboden onderwijs betreft. Met de autoriteiten van een ander land
wordt ook wel het moederland bedoeld.
Artikel 3, tweede lid
Voor toelichting over het vereiste bewijs van toezicht, zie de toelichting onder artikel 4.
Artikel 4
Onder een bewijs bedoeld in dit artikel wordt in ieder geval verstaan een actuele, schriftelijke verklaring van een ambassade,
moederland of internationale accreditatieorganisatie dat de school die de aanwijzing aanvraagt onder diens toezicht staat.
Artikel 5
Met de aanvraag wordt bedoeld de complete aanvraag, inclusief het bewijs zoals bedoeld in artikel 4. De leerplichtambtenaar
moet op de hoogte zijn van de beslissing, omdat deze gevolgen heeft voor het al dan niet vervullen van de leerplicht aan de
desbetreffende school. Het is voor het Ministerie ondoenlijk om alle leerplichtambtenaren van de gemeenten waar de betreffende
leerlingen wonen op de hoogte te stellen. Om die reden wordt in dit opzicht een coördinerende rol verwacht van de leerplichtambtenaar
van de gemeente waar de school gevestigd is. Dit geldt ook voor artikel 11, tweede lid.
Artikel 6, eerste lid
Het intrekken van een aanwijzing betreft altijd het uiterste middel, als overleg tussen betrokken partijen niet tot naleving
van de bepalingen heeft geleid. Bij dit overleg zijn in ieder geval de Nederlandse Inspectie en het bevoegd gezag van de school
aanwezig.
Artikel 6, tweede lid
De consultatie van het desbetreffende moederland of accreditatieorganisatie is een voorwaarde voor het kunnen intrekken van
een aanwijzing. De resultaten van een dergelijke consultatie zijn dat echter niet. De minister laat een eventuele reactie
van het land of de organisatie wel meewegen in zijn beslissing om de aanwijzing al dan niet in te trekken.
Artikel 7
Met wijzigingen in het toezicht worden gewijzigde omstandigheden van het toezicht bedoeld ten opzichte van het moment van
aanvragen van de aanwijzing als b4-school. De wijzigingen kunnen ook de toezichthouder betreffen. Voorbeelden van wijzigingen
in het toezicht zijn de volgende.
– Op een school die ten tijde van de aanvraag voor een aanwijzing als b4-school onder toezicht van de autoriteiten van het moederland
stond, wordt nu toezicht gehouden door een internationale accreditatieorganisatie.
– Er wordt geen toezicht meer gehouden.
Artikel 9
De criteria zoals opgenomen in bijlage 2 bij de regeling kunnen worden aangepast. Scholen die op grond van deze regeling zijn
aangewezen zullen worden geïnformeerd over wijzigingen in de bijlage.
Artikel 10, eerste lid
Met de voertaal wordt bedoeld de taal van het onderwijs anders dan het taalonderwijs.
Artikel 10, tweede lid
De bedoelde verklaring van niet-duurzaam verblijf in Nederland is alleen nodig als de voertaal van de school niet Frans, Duits
of Engels is, en de school onderwijs geeft aan duurzaam in Nederland verblijvende Nederlandse leerlingen.
Artikel 11, eerste lid
Voorbeelden van het niet of niet meer voldoen aan de verplichtingen jegens Nederlandse leerlingen zijn de volgende.
– De Nederlandse taal wordt niet onderwezen aan de Nederlandse leerlingen gegeven of dit onderwijs voldoet niet aan de criteria
van bijlage 2.
– Een internationale of buitenlandse school geeft onderwijs in een andere voertaal dan Engels, Frans of Duits aan Nederlandse
leerlingen, zonder dat verklaringen zijn overgelegd waaruit blijkt dat de ouders of verzorgers van de leerling niet duurzaam
in Nederland verblijven.
Artikel 11, tweede lid
Een beslissing dat Nederlandse leerlingen hun leerplicht niet langer kunnen vervullen aan een internationale of buitenlandse
school is altijd het uiterste middel, als overleg tussen betrokken partijen niet tot naleving van de bepalingen heeft geleid.
Bij dit overleg zijn in ieder geval de Nederlandse Inspectie en het bevoegd gezag van de school aanwezig. De leerplichtambtenaar
wordt in ieder geval over de uitkomst van dit overleg geïnformeerd, omdat hij de ouders van de desbetreffende leerlingen moet
informeren als hun kinderen niet langer hun leerplicht kunnen vervullen aan deze school. Als de leerlingen van de school in
verschillende gemeenten wonen, dan vervult de leerplichtambtenaar van de gemeente waar de school gevestigd is een coördinerende
rol in het doorgeven van de informatie.
Artikel 11, derde lid
De consultatie van het desbetreffende moederland of accreditatieorganisatie is een voorwaarde voor een beslissing dat leerlingen
hun leerplicht niet langer kunnen vervullen aan een bepaalde school. De resultaten van een dergelijke consultatie zijn dat
echter niet. De minister laat een eventuele reactie van het land of de organisatie wel meewegen in zijn beslissing.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart.