Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2011, 24018 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2011, 24018 | Besluiten van algemene strekking |
20 december 2011
Nr. BLKB 2011-2594M
Belastingdienst/Landelijk Kantoor Belastingregio’s, Brieven en beleidsbesluiten
De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit is een actualisering van het besluit van 13 juni 2007, nr. CPP2007/1077M. Er is een aantal inhoudelijke en tekstuele wijzigingen opgenomen.
Het besluit is als volgt gewijzigd:
− de goedkeuring ‘fondswerving door andere organisaties’ wordt ingetrokken. Voor wereldwinkels is een overgangsregeling getroffen.
− de goedkeuring voor fondswervende organisaties wordt ingetrokken. Voor deze organisaties is een overgangsregeling getroffen.
Onderdeel 6 van dit besluit is niet geactualiseerd. Dit zal zeer binnenkort plaatsvinden.
Artikel 11, eerste lid, onderdeel v, van de Wet op de omzetbelasting 1968 regelt een vrijstelling voor fondswervende activiteiten door organisaties die voor hun primaire activiteiten zijn vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting. Hiermee wordt voorkomen dat deze organisaties voor hun fondswervende prestaties wel in de heffing van omzetbelasting worden betrokken. Om ernstige verstoring van concurrentieverhoudingen te voorkomen is de vrijstelling beperkt tot bepaalde maxima aan ontvangsten.
In dit besluit is een toelichting op de wettelijke vrijstelling opgenomen. Ook is voorzien in de intrekking van diverse goedkeuringen op het gebied van fondswerving. De betreffende goedkeuringen zijn namelijk in strijd met de BTW-Richtlijn. Voor een aantal van de betrokken instellingen wordt op grond van de aard van hun activiteiten de vrijstelling voor leveringen en diensten van sociale of culturele aard van toepassing (artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de Wet op de omzetbelasting 1968). Zij kunnen in het vervolg gebruik maken van de wettelijke vrijstelling voor fondswerving (artikel 11, eerste lid, onderdeel v, van de Wet op de omzetbelasting 1968). De overige instellingen zullen door de intrekking van de goedkeuring voor hun fondswerving worden belast. Verder is in dit besluit een aparte regeling voor kantineactiviteiten opgenomen.
wet |
Wet op de omzetbelasting 1968 |
vrijstellingsbepaling |
artikel 11, eerste lid, onderdeel v, van de wet |
uitvoeringsbesluit |
Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 |
uitvoeringsbeschikking |
Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 |
BTW-Richtlijn |
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde |
AWR |
Algemene wet inzake rijksbelastingen |
Bepaalde organisaties1 waarvan de primaire activiteiten zijn vrijgesteld van de heffing van omzetbelasting zijn op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel v, van de wet ook voor fondswerving vrijgesteld. Onder fondswerving wordt verstaan: het verrichten van leveringen en diensten van bijkomstige aard, voor zover die leveringen en diensten voortvloeien uit activiteiten ter verkrijging van financiële steun. Voor de toepassing van de vrijstellingsbepaling gelden de volgende grensbedragen:
− voor leveringen mogen de ontvangsten niet méér bedragen dan € 68.067 per jaar.
− voor diensten is het maximum aan ontvangsten € 22.689 per jaar. Daarbij geldt voor sportorganisaties een uitzondering: hun fondswervende diensten zijn vrijgesteld tot een bedrag van € 31.765.
De vrijstellingsbepaling is gebaseerd op artikel 132, eerste lid, onderdeel o, van de BTW-Richtlijn.
De fondswerving door organisaties kan bestaan uit het verrichten van leveringen en van diensten. Over de uitleg van het begrip fondswervende diensten blijkt in de praktijk onduidelijkheid te bestaan. Om dit begrip te verduidelijken volgt hier een aantal voorbeelden van fondswervende diensten:
− entreegelden voor uitvoeringen, wedstrijden, toertochten of fancyfairs;
− het tegen vergoeding reclame maken voor een boekleverancier en het bieden van ondersteuning bij distributie van de boeken door scholen;
− het tegen vergoeding toestaan van plaatsing van een zendmast op het terrein van de organisatie;
− het maken van reclame voor ondernemers, veelal als tegenprestatie voor sponsoring (hierbij maakt het niet uit of de sponsoring uit geld of goederen - zoals schoenen en trainingspakken − bestaat);
− kantineactiviteiten (zoals het verstrekken van spijzen, dranken, rookwaren en dergelijke artikelen, exploitatie van speelautomaten);
− de verhuur van lig- en bergplaatsen aan passanten van een watersportvereniging2. Hieronder is ook begrepen het daarmee samenhangende gelegenheid geven tot parkeren van voertuigen.
Tot de hiervoor bedoelde kantineactiviteiten worden alleen die activiteiten aangemerkt die als ‘normale bijkomstige activiteit’ van de betreffende organisatie kunnen worden gerekend. Tot de kantineactiviteiten in de zin van de vrijstellingsbepaling wordt daarom niet gerekend het verstrekken van spijzen en dranken ter gelegenheid van in de persoonlijke sfeer van derden of individuele leden gelegen evenementen, zoals bruiloften, feesten en jubilea. Voor kantineactiviteiten bestaat overigens ook een bijzondere regeling, zie onderdeel 6 van dit besluit.
Het uitlenen/detacheren van personeel kan niet als een fondswervende dienst worden aangemerkt.
Ook het verstrekken van bladen ter informatie van de leden of aangeslotenen over de eigen activiteiten van een organisatie zoals bedoeld in de vrijstellingsbepaling wordt niet aangemerkt als fondswerving. Als het verstrekken van de informatie een bijkomstige activiteit is in de totaliteit van de aan de leden verleende diensten ben ik op grond van ‘redelijke wetstoepassing’ het volgende van mening. De verstrekking van bladen aan de leden ter informatie van de leden of de aangeslotenen over de eigen activiteiten van de vereniging of instelling waarvan de primaire activiteiten zijn vrijgesteld of niet belast zijn, kan buiten de belastingheffing blijven.
De grensbedragen voor leveringen en diensten gelden onafhankelijk van elkaar. Dit betekent dat indien één van de grensbedragen wordt overschreden, slechts de ontvangsten in de categorie waarin de overschrijding plaatsvindt, in de heffing van de omzetbelasting worden betrokken. Op grond van ‘redelijke wetstoepassing’ en voor zover nodig op grond van artikel 63 van de AWR, keur ik het volgende goed:
Ik keur onder voorwaarde goed dat een organisatie die één of beide grenzen overschrijdt, in dat jaar in zoverre buiten de heffing van omzetbelasting blijft.
Voor deze goedkeuring geldt de volgende voorwaarde:
− de overschrijding vindt zijn oorzaak in bijzondere eenmalige omstandigheden of;
− de overschrijding was redelijkerwijs voor een bepaald jaar niet te voorzien. Als dan echter het volgende jaar zich opnieuw een overschrijding voordoet, moet in dat jaar in elk geval heffing plaatsvinden.
Een organisatie die ten onrechte fondswervende prestaties in de heffing heeft betrokken kan teruggaaf van omzetbelasting verzoeken volgens de daarvoor geldende procedure. Dat is het geval als één of beide grensbedragen niet zijn overschreden.
Als een grensbedrag gedurende een boekjaar wordt gewijzigd, moet het grensbedrag voor dat boekjaar worden berekend op basis van beide in het boekjaar geldende bedragen naar tijdsgelang.
Op grond van ‘redelijke wetstoepassing’ en voor zover nodig op grond van artikel 63 AWR, keur ik het volgende goed.
Ik keur onder voorwaarde goed dat organisaties niet in de heffing van omzetbelasting worden betrokken voor de wederverkoop van lotto, toto en loten voor de Grote Clubactie, ongeacht de hiermee behaalde opbrengst. De opbrengst van deze (weder)verkoop blijft buiten beschouwing bij de beoordeling of de grensbedragen voor fondswervende prestaties door de desbetreffende vereniging worden overschreden.
Giften, donaties en contributies (zonder expliciete tegenprestatie) hoeven voor de grensbedragen evenmin te worden meegerekend.
In onderdeel 3 van het besluit CPP2007/1077M van 13 juni 2007 is een goedkeuring opgenomen om ‘fondswerving door andere organisaties’ die werkzaam zijn op sociaal, recreatief of cultureel terrein buiten de heffing te houden. Deze goedkeuring trek ik in per 1 januari 2012 omdat deze in strijd is met de BTW-Richtlijn. Om de huidige praktijk in stand te houden en om een richtlijnconforme wetgeving te hanteren, zijn amateurtoneel-, amateurmuziek-, carnavals- en kleindierverenigingen opgenomen in bijlage B van het uitvoeringsbesluit behorende bij artikel 11, eerste lid, onderdeel f, van de wet.
Ook zogenoemde wereldwinkels kunnen de goedkeuring toepassen.Het vervallen van de vrijstelling per 1 januari 2012 zou tot uitvoeringsproblemen bij met name de kleinere wereldwinkels leiden. Voor wereldwinkels blijft daarom bij wijze van overgangsregeling tot 1 juli 2012 de goedkeuring van toepassing als bedoeld in onderdeel 3 van het besluit van 13 juni 2007, nr. CPP2007/1077M.
In onderdeel 4 van het besluit van 13 juni 2007, nr. CPP2007/1077M is een goedkeuring opgenomen voor fondswervende organisaties (bijvoorbeeld een steunstichting bij een vereniging of de ‘stichting vrienden van…’). Deze organisaties kunnen onder voorwaarden vrijgesteld goederen leveren en diensten verrichten. De goedkeuring is echter in strijd met de BTW-Richtlijn. Daarom trek ik deze in per 1 januari 2012.
Het vervallen van de vrijstelling per 1 januari 2012 leidt tot uitvoeringsproblemen bij de fondswervende organisaties. Om die reden wordt voor deze organisaties een overgangsregeling getroffen. Deze overgangsregeling bestaat eruit dat de goedkeuring als bedoeld in onderdeel 4 van het besluit van 13 juni 2007, nr. CPP2007/1077M tot 1 juli 2012 van toepassing blijft voor de aldaar bedoelde fondswervende organisaties.
Het komt voor dat uit ideële overwegingen bijzondere evenementen worden georganiseerd. De opbrengst van die evenementen wordt aangewend voor een ‘goed doel’, bijvoorbeeld voor hulp aan Aids-patiënten of de instandhouding van een theater.
De organisatoren/ondernemers kunnen ter zake van deze evenementen op de normale wijze omzetbelasting verschuldigd zijn3. Kenmerkend voor deze evenementen is dat de afnemers voor de aangeboden prestaties een substantieel hogere prijs betalen dan gebruikelijk is. Op grond van ‘redelijke wetstoepassing’ en voor zover nodig op grond van artikel 63 AWR, keur ik het volgende goed.
Ik keur goed dat het in de opbrengst van bijzondere evenementen te onderkennen giftelement onder voorwaarden buiten de heffing van omzetbelasting blijft.
Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
a. de afnemer is kenbaar gemaakt dat een gedeelte van de vergoeding bestemd is voor een specifiek charitatief doel;
b. de afnemer is erop geattendeerd dat hij voor de aangeboden prestatie boven de normale prijs, bij wijze van gift, een extra bedrag betaalt;
c. de afnemer is op hoogte van het bedrag van de gift door expliciete vermelding van dat bedrag bij het verkooppunt en op het geleverde product (bijvoorbeeld door vermelding op toegangsbewijs of door middel van stickers op het geleverde goed);
d. het aldus ontvangen bedrag aan ‘giften’ komt volledig ten goede aan het charitatieve doel;
e. de inspecteur van het belastingdienstkantoor waaronder de organisator van het evenement ressorteert, moet zich voor de aanvang van het evenement schriftelijk akkoord hebben verklaard met toepassing van de goedkeuring.
Het giftelement kan alleen worden bepaald als een normale prijs voor een goed kan worden vastgesteld. Als er geen normale prijs kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld omdat het gaat om een eenmalige levering van een goed of dienst, kan ook het giftelement niet worden bepaald en dient over de volledige prijs omzetbelasting in rekening te worden gebracht.
Alleen het giftelement dat de afnemer van de prestatie als onderdeel van de vergoeding betaalt, blijft buiten de heffing. Het is daarbij niet van belang of de organisator van het evenement meer dan alleen het giftelement aan het goede doel besteedt. Dat kan bijvoorbeeld zijn omdat hijzelf en/of andere betrokkenen voor hun werkzaamheden geen of een lagere vergoeding dan gebruikelijk vragen.
Het vorenstaande heeft alleen betrekking op bijzondere evenementen tot het verwerven van financiële steun ten behoeve van derden en niet op evenementen die worden georganiseerd ten bate van de eigen organisatie. Op deze laatstbedoelde evenementen is eventueel de vrijstelling voor fondswervende activiteiten van toepassing.
Organisaties die werkzaam zijn op het gebied van sport of recreatie dan wel op sociaal of cultureel gebied exploiteren als aanvulling op hun primaire activiteiten vaak een kantine. Uit praktische overwegingen heb ik aanleiding gevonden goed te keuren dat onder voorwaarden deze organisaties ook voor hun kantineactiviteiten buiten de heffing van omzetbelasting blijven. De regeling houdt in dat de normale kantineactiviteiten van omzetbelasting zijn vrijgesteld als de kantineontvangsten beneden een bepaald bedrag blijven en aan de overige voorwaarden is voldaan. De kantineregeling staat los van de regeling voor fondswervende activiteiten als omschreven in onderdeel 2 van dit besluit. Dat betekent dat de kantineontvangsten buiten beschouwing blijven bij de beoordeling of sprake is van overschrijding van de in dat onderdeel genoemde grensbedragen. De invulling van deze grensbedragen kan dan worden gebruikt voor andere fondswervende activiteiten. Overschrijden de kantineontvangsten het grensbedrag, dan kan in bepaalde gevallen de omzetbelasting naar een forfaitair percentage worden voldaan (zie onderdeel 6.4).
Voldoet een organisatie niet aan de hierna gestelde voorwaarden dan kunnen de kantineactiviteiten uiteraard nog zijn vrijgesteld op grond van onderdeel 2 van dit besluit. De kantineregeling en de vrijstellingsbepaling kunnen echter niet tegelijkertijd worden toegepast op de kantineactiviteiten.
Op grond van artikel 63 AWR keur ik het volgende goed.
Ik keur onder voorwaarden goed dat de navolgende organisaties, voor zover hun primaire activiteiten niet zijn belast, ook voor hun kantineactiviteiten buiten de heffing van omzetbelasting blijven:
− sportverenigingen;
− muziekverenigingen;
− speeltuinverenigingen;
− instellingen voor jeugdwerk;
− bejaardensociëteiten;
− hobbyclubs;
− buurtverenigingen;
− dorpshuizen en wijkcentra;
− scholen voor basisonderwijs, lager en middelbaar beroepsonderwijs en algemeen voortgezet en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs.
Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:
a. In de kantine mogen uitsluitend activiteiten plaatsvinden die als normale nevenactiviteit van de organisatie zijn aan te merken (zie ook onderdeel 2). De kantineregeling mist dan ook toepassing ten aanzien van alle kantineactiviteiten in de gevallen waarin de kantine mede wordt gebruikt voor niet-normale nevenactiviteiten. Tot de niet-normale nevenactiviteiten worden gerekend het openstellen of het ter beschikking stellen van de kantine voor activiteiten die geen direct verband houden met de eigenlijke activiteiten van de organisatie. In het bijzonder zijn daaronder te begrijpen de in de persoonlijke sfeer van derden c.q. individuele leden gelegen evenementen, zoals bruiloften, feesten en jubilea.
Voor sportverenigingen kunnen tot de normale nevenactiviteiten ook worden gerekend de activiteiten die in rechtstreeks verband staan (ook qua tijdsduur) met sportieve activiteiten van derden. Hierbij gelden de volgende beperkingen:
− de sportieve activiteiten van derden komen overeen met de sport die wordt beoefend door de vereniging c.q. de sportaccommodatie is voor die sportieve activiteiten ingericht;
− de openstelling vloeit rechtstreeks voort uit de tussen de vereniging en de eigenaar/verhuurder van de accommodatie aangegane verplichtingen.
− de openstelling vindt plaats op ten hoogste 12 dagen per kalenderjaar.
b. De kantineontvangsten, met inbegrip van de ontvangsten die verband houden met de sportieve activiteiten van derden, mogen niet meer bedragen dan € 68.067 per jaar. De kantineontvangsten worden gevormd door alle opbrengsten voor leveringen en diensten die worden gerealiseerd in direct verband met de kantine-exploitatie. Dit betekent dat niet alleen de opbrengst voor verstrekte spijzen en dranken maar ook de opbrengst van de verkoop van tabaksproducten en de opbrengst uit de exploitatie van speelautomaten en dergelijke tot de kantineontvangsten behoren.
c. Eventuele exploitatieoverschotten van de kantine moeten worden aangewend voor de primaire activiteiten van de organisatie.
d. Met betrekking tot kantineontvangsten die op grond van de kantineregeling buiten de heffing van omzetbelasting blijven, kan geen aanspraak worden gemaakt op aftrek van voorbelasting. In samenhang daarmee zijn de artikelen 11 tot en met 14 van de uitvoeringsbeschikking van overeenkomstige toepassing. Zo is dit laatste van belang als de kantineontvangsten voor het eerst in de heffing worden betrokken (bijvoorbeeld omdat het grensbedrag wordt overschreden). Ook in het omgekeerde geval (de kantineontvangsten dalen tot onder het grensbedrag) spelen deze bepalingen een rol.
Voor de toepassing van de kantineregeling wordt onder ‘kantine’ verstaan de vaste plaats waar of van waaruit de desbetreffende organisatie de kantineactiviteiten als normale nevenactiviteit verricht.
Het komt voor dat de organisatie haar normale nevenactiviteiten incidenteel elders verricht (bijvoorbeeld in een gehuurde zaal). De daarmee verkregen ontvangsten voor de verstrekking van spijzen en dranken, worden voor de toepassing van het grensbedrag samengenomen met de kantineontvangsten vanuit de eigen kantine.
Wanneer een organisatie op verschillende plaatsen een accommodatie met een kantine heeft kan het grensbedrag per accommodatie worden toegepast (bijvoorbeeld een stichting die in verschillende delen van een stad wijkcentra beheert).
Wanneer de kantineontvangsten van een organisatie in enig jaar het grensbedrag overschrijden moeten de ontvangsten in de heffing van omzetbelasting worden betrokken. Op grond van ‘redelijke wetstoepassing’ en voor zover nodig op grond van artikel 63 AWR, keur ik het volgende goed.
Als een organisatie voor haar kantineactiviteiten in de heffing van omzetbelasting wil worden betrokken staat het de organisatie vrij de wettelijke bepalingen toe te passen. Als een organisatie ervoor kiest de kantineregeling niet toe te passen betekent dit niet zonder meer dat voor de kantineontvangsten steeds omzetbelasting is verschuldigd. Zoals in onderdeel 2 is aangegeven, zijn kantineontvangsten in de regel aan te merken als fondswervende activiteiten in de zin van de vrijstellingsbepaling en is pas omzetbelasting verschuldigd als de opbrengsten de daarin genoemde grensbedragen voor leveringen en/of diensten overschrijden.
Wanneer een organisatie ervoor kiest de kantineregeling niet toe te passen, brengt doel en strekking van de kantineregeling met zich mee dat op deze regeling naderhand geen beroep meer kan worden gedaan.
Het komt voor dat sportverenigingen waarvan de primaire activiteiten zijn vrijgesteld, voor de exploitatie van de kantine als normale nevenactiviteit in de heffing van omzetbelasting worden betrokken (bijvoorbeeld omdat het grensbedrag van de kantineregeling wordt overschreden). Op grond van praktische overwegingen en voor zover nodig op grond van artikel 63 AWR, keur ik het volgende goed.
Ik keur onder voorwaarde goed dat sportverenigingen waarvan de primaire activiteiten zijn vrijgesteld, over hun kantineontvangsten omzetbelasting voldoen naar een forfaitair percentage. Dit percentage bedraagt met ingang van 1 januari 2001: 11.
Ik verbind hieraan de voorwaarde dat de kantine wordt geëxploiteerd als een normale nevenactiviteit als bedoeld in onderdeel 6.1.
Deze goedkeuring heeft tot gevolg dat de totale kantineontvangsten dan de grondslag vormen van de heffing (11/100). Dat wil zeggen niet alleen de opbrengst voor het verstrekken van spijzen en dranken, maar ook de opbrengst van de verkoop van tabaksproducten, de opbrengst uit de exploitatie van speelautomaten en dergelijke.
Het gaat om organisaties bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdelen c, d, e, f, o ten eerste en t, van de wet.
Het gaat dan om een organisatie die is vrijgesteld op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel e, van de wet.
Wanneer zij geen ondernemer zijn is geen omzetbelasting verschuldigd. Zie in dit verband HR 14 mei 2004, nr. 39 324.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2011-24018.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.