ARTIKEL I
De Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt, onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot derde tot en met vijfde lid, vervangen
door twee leden, luidende:
-
1. De toegelaten instelling gaat met betrekking tot ten minste 90% van haar woongelegenheden, bedoeld in artikel 2, onderdeel
b, slechts overeenkomsten van huur en verhuur aan, indien het huishoudinkomen niet hoger is dan € 34 085, of indien in die
woongelegenheden personen worden gehuisvest op grond van een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 1 van het Zorgindicatiebesluit
voor:
-
a. persoonlijke verzorging als bedoeld in artikel 4 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, verpleging als bedoeld in artikel 5
van dat besluit of begeleiding als bedoeld in artikel 6 van dat besluit, telkens met de leveringsvoorwaarde 'volgens afspraak
en direct oproepbaar', 'voortdurend in de nabijheid' of '24 uur per dag aanwezig';
-
b. verblijf als bedoeld in artikel 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ of
-
c. ADL-assistentie als bedoeld in artikel 34 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ.
-
2. Indien de toegelaten instelling woongelegenheden waarop het eerste lid van toepassing is verhuurt aan een rechtspersoon
of vennootschap welke overeenkomsten van huur en verhuur aangaat met natuurlijke personen, draagt zij er zorg voor dat die
rechtspersoon of vennootschap met betrekking tot die woongelegenheden het eerste lid naleeft.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘artikel 3, eerste lid, en het eerste en tweede lid van dit artikel’ vervangen door: artikel
3, eerste lid, het eerste tot en met derde lid van dit artikel en artikel 4a.
3. In het vijfde lid (nieuw) wordt 'tweede lid' vervangen door 'derde lid' en 'onderdeel b' vervangen door: onderdeel d.
B
Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 4a
De toegelaten instelling gaat met betrekking tot gebouwen als bedoeld in artikel 2, onderdeel f, slechts overeenkomsten van
huur en verhuur aan met
verenigingen of stichtingen die zich blijkens hun statuten uitsluitend ten doel stellen diensten te leveren of werkzaamheden
te verrichten die zijn gericht op het maatschappelijk belang, of met overheidsinstellingen.
C
In artikel 6 wordt ‘de artikelen 4, eerste en tweede lid, en 5’ vervangen door: de artikelen 4, eerste tot en met derde lid,
4a en 5.
D
In artikel 7 wordt ‘derde lid’ vervangen door: vierde lid.
ARTIKEL II
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties betrekt de artikelen 4, eerste, tweede en vierde lid, 4a en 6 van
de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting, zoals die artikelen
door artikel I van deze regeling zijn komen te luiden, voor het eerst in 2013 bij de beoordeling, bedoeld in artikel 7 van
genoemde regeling.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.
TOELICHTING
1. Algemeen
Met ingang van 1 januari 2011 is de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuishuisvesting
(hierna: de regeling) in werking getreden (Stcrt. 8 november 2010, nr. 17515). De regeling bevat de voorwaarden waaronder toegelaten instellingen compensatie (staatssteun) kunnen inzetten voor investeringen
(nieuwbouw en verbetering) in woningen en maatschappelijk vastgoed. Eén van de voorwaarden is dat de toegelaten instelling
ten minste 90% van haar woongelegenheden met een huur onder de liberalisatiegrens (de bovengrens voor de huurtoeslag) moet
toewijzen aan huishoudens met een inkomen tot maximaal € 33.614,– (prijspeil 1 januari 2011). Ook is in de regeling opgenomen
dat compensatie uitsluitend is toegestaan voor maatschappelijk vastgoed zoals omschreven in de bijlage bij de regeling.
De regeling is per 1 januari 2012 op een drietal onderdelen gewijzigd. Het gaat om de aanpassing van de inkomensgrens, een
regeling voor personen/huishoudens met een specifieke zorgbehoefte en de definiëring van gebruikers van maatschappelijk vastgoed.
Onderstaand worden deze elementen nader toegelicht.
a. Aanpassing van de inkomensgrens
Volgens artikel 4, vierde lid, van de regeling zou de inkomensgrens jaarlijks worden aangepast met het percentage waarmee
het referentie-inkomensijkpunt voor meerpersoonshuishoudens onder de 65 jaar uit de Wet op de huurtoeslag jaarlijks wordt
aangepast. Dit percentage is lager dan het percentage voor huishoudens boven de 65 jaar (0,95% versus 1,40%). Huishoudens
met een inkomen boven de 65 jaar zouden daarmee verhoudingsgewijs minder snel in aanmerking komen voor een sociale huurwoning.
De inkomensgrens stijgt in dat geval immers minder dan hun inkomen. Gelet op de kwetsbare positie van ouderen acht het kabinet
dit niet wenselijk. Daarom is besloten de inkomensgrens te indexeren met het percentage voor meerpersoonsouderenhuishoudens.
Dit is in de onderhavige wijziging van de regeling vorm gegeven. De inkomensgrens komt daarmee te liggen op € 34.085,–.
b. Regeling voor personen/huishoudens met een specifieke zorgbehoefte
De tweede wijziging heeft betrekking op huishoudens waarvan een van de leden is aangewezen op intensieve zorg. In de regeling
is al opgenomen dat de inkomensgrens niet geldt in het geval dat woningen of woongelegenheden worden toegewezen op grond van
de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en waar sprake is van een integrale levering van wonen en zorg op basis van een inkomensafhankelijke
bijdrage. In dat geval is er immers geen sprake van een huurcontract. Daarnaast zijn er echter situaties waarbij een huishouden
is aangewezen op een woning met zorg of zorg in de nabijheid. De woningvraag van deze categorie wordt gedomineerd door de
zorgbehoefte waardoor de keuzemogelijkheden beperkt zijn. Daarbij komt dat toegelaten instellingen veel van dergelijke woonruimte
verhuren. Het gaat dan om situaties waarbij een persoon (uit het huishouden) een indicatie heeft waarbij de levering van zorg
noodzakelijk is maar waarbij er (nog) geen behoefte is aan verblijf (in een instelling). Voor deze huishoudens is de mogelijkheid
om een woning te betrekken waarbij de zorg ook daadwerkelijk geleverd kan worden essentieel. Met de bepaling dat ten minste
90% van de toewijzingsruimte van sociale huurwoningen moet worden gebruikt voor huishoudens met een inkomen tot € 34.085,–
(prijspeil 1 januari 2012) kan de situatie ontstaan dat huishoudens met een specifieke zorgbehoefte niet in aanmerking kunnen
komen voor een sociale huurwoning.
Het kabinet acht dit een ongewenste situatie. Daarom is de regeling ten behoeve van deze categorie huishoudens gewijzigd.
De wijziging komt erop neer dat woningtoewijzingen aan personen met een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ)
voor persoonlijke verzorging (PV), verpleging (VP) dan wel individuele begeleiding (BGI) op grond van het Besluit zorgaanspraken
AWBZ met de leveringsvoorwaarde volgens afspraak en direct oproepbaar (B1, B2), voortdurend in de nabijheid (C) en 24 uur
per dag direct aanwezig (D)1 ongeacht het inkomen in alle gevallen worden meegerekend bij de 90% toewijzingsruimte. Dat geldt ook voor een indicatie voor
verblijf, zonder beperking ten aanzien van specifieke leveringsvoorwaarden. Personen met een indicatie verblijf zijn overigens
over het algemeen vanwege hun specifieke zorgvraag aangewezen op verblijf in een instelling maar in sommige situaties is huisvesting
in een (aangepaste) woning mogelijk in combinatie met mantelzorg en zorg thuis. Daarnaast zijn ook toewijzingen in woningen
die zijn aangemerkt voor ADL assistentie uitgezonderd. Het gaat dan om ADL-assistentie als bedoeld in artikel 34 van het Besluit
zorgaanspraken AWBZ. Daarmee wordt tevens (deels) invulling gegeven aan de motie Uitslag/Voortman (Kamerstukken II 2011/12,
30 597, nr. 209) die specifieke aandacht vraagt voor woningbouw voor mensen met een zware langdurige beperking.
c. Definiëring van gebruikers van maatschappelijk vastgoed
De derde wijziging behelst de definiëring van de voorwaarden waaronder toegelaten instellingen voor compensatie in aanmerking
komen voor de realisatie van maatschappelijk vastgoed. In het besluit van de Europese Commissie inzake staatssteun aan woningcorporaties
(C(200)/9963) is aangegeven, dat het maatschappelijk vastgoed verhuurd moet worden aan niet-gouvermentele organisaties of
aan openbare instellingen, die daadwerkelijk een maatschappelijk doel beogen. In de regeling was dit abusievelijk niet expliciet
verwoord. Gebleken is dat dit in de praktijk vragen kan oproepen. Met de onderhavige wijziging van de regeling is dit verhelderd.
Voor maatschappelijk vastgoed kunnen slechts overeenkomsten van huur en verhuur worden aangegaan met verenigingen of stichtingen
die zijn gericht op het maatschappelijk belang of met overheidsinstellingen.
2. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdelen A, onder 1 en 3, en D
Het nieuwe artikel 4, eerste lid, van de regeling bevat de wijziging ten behoeve van de huishoudens met een zorgindicatie,
waarop in het algemeen deel van deze toelichting is ingegaan. In het nieuwe tweede lid is de bepaling opgenomen, die voorheen
in de tweede zin van het eerste lid stond. Deze is inhoudelijk niet gewijzigd. De indexeringsmethodiek is nu in het vijfde
lid opgenomen. Op de wijziging daarvan is in het algemeen deel van deze toelichting ingegaan.
Artikel I, onderdelen A, onder 2, en C
Door deze wijzigingen zijn de artikelen 4, vierde lid (nieuw), en 6 van de regeling beter met elkaar in overeenstemming gebracht.
Artikel I, onderdeel B
Het nieuwe artikel 4a van de regeling bevat de in het algemeen deel van deze toelichting laatstgenoemde wijziging van de regeling
op het punt van de verhuur van maatschappelijk vastgoed.
Artikel II
Met deze overgangsbepaling wordt vastgelegd dat de onderhavige wijzigingen van de regeling voor het eerst in 2013 worden betrokken
bij de beoordeling of de toegelaten instelling volledig voor de compensatie in de zin van de regeling in aanmerking komt.
Die eerste beoordeling betreft de gegevens over het jaar 2012.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.W.E. Spies.