TOELICHTING
In artikel 38c, lid 5, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz) is bepaald dat de
geneesheer-directeur, uiterlijk bij het begin van de behandeling overeenkomstig het eerste en het derde lid, van de behandeling
kennis moet geven aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Dit moet hij ook doen van de beëindiging van de behandeling. In
artikel 39, derde lid, van de Wet Bopz is hetzelfde bepaald ten aanzien van het melden van het begin en einde van van het
toepassen van een middel of maatregel ter overbrugging van tijdelijke noodsituaties. In artikel 39a van de Wet Bopz is geregeld
op welke formulieren deze kennisgevingen aan de inspecteur moeten worden gedaan. De IGZ houdt op basis van deze gegevens en
formulieren een eigen registratie bij, de zogenaamde Bopzis-registratie.
Vanuit de Tweede Kamer is er speciale aandacht voor onvrijwillige GGZ en separaties in het bijzonder. Dit naar aanleiding
van een aantal incidenten in de GGZ, waaronder brand in een isoleercel en het overlijden van een psychiatrische patiënt in
zo’n isoleercel. De Tweede Kamer verzoekt om transparantie van de cijfers over o.a. separaties en wil graag inzicht krijgen
in de aard, omvang en duur van vrijheidsbeperkende interventies. De bestaande registratieverplichtingen in het kader van de
Wet Bopz zijn in de afgelopen jaren in de praktijk onvoldoende gebleken om de benodigde informatie over toegepaste dwang en
drang maatregelen te kunnen verkrijgen.
Veel hulpverleners, instellingen en toezichthouders hebben eveneens behoefte aan meer informatie over de feitelijke toepassingen
van vrijheidsbeperkende interventies. Er bestaat daarbij grote behoefte aan een éénduidige gegevensset voor de landelijke
registratie van vrijheidsbeperkende interventies. De vele uiteenlopende registratiesystemen van GGZ-instellingen maken het
onvoldoende mogelijk bruikbare sturingsinformatie beschikbaar te stellen op basis van betrouwbare gegevens over de omvang
van de toepassing van bijvoorbeeld separeren. Ook het Bopz informatie Systeem (Bopzis) dat de IGZ heeft opgezet als ondersteuning
bij haar toezichtstaken die voortvloeien uit de Wet Bopz, bevat onvoldoende gegevens voor het verkrijgen van bruikbare sturingsinformatie.
GGZ-instellingen, GGZ Nederland en de Inspectie voor de Gezondheidszorg hebben in het kader van het landelijke project ‘Dwang
en Drang’ samengewerkt aan de totstandkoming van een minimale gegevensset voor de landelijke registratie van vrijheidsbeperkende
interventies (de Argus dataset). Het betreft een set aan vragen waardoor binnen GGZ-instellingen gegevens kunnen worden geregistreerd
over vorm, aantal en duur van de toegepaste vrijheidsbeperkende interventies, waaronder separatie, afzondering en fixatie
en andere vormen van fysieke en ruimtelijke vrijheidsbeperkende interventies. Overige interventies (zoals beperkingen in post
en telefonisch verkeer) worden niet vastgelegd op het detailniveau van Argus.
Invoering van de Argus gegevensset is gestart in 2007 bij een aantal instellingen dat subsidiegelden ontving om projecten
uit te voeren die reductie van separatie beoogden. GGZ-instellingen die op basis van een verstrekte subsidie deelnamen aan
het landelijk dwang en drang project dienden vanaf 2008 volgens de Argus gegevensset te registreren. In bestuurlijk overleg
tussen GGZ Nederland, de IGZ en het ministerie van VWS is afgesproken dat vanaf 2009 alle GGZ-instellingen in het kader van
de basisset prestatie-indicatoren conform de Argus gegevensset zouden registreren. Uit de praktijk blijkt echter dat een aantal
instellingen er nog niet (volledig) in geslaagd is om te registreren volgens de Argus gegevensset. Momenteel is de Argus gegevensset
in tweederde van de GGZ-instellingen ingevoerd en in het overige deel nog niet. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport, de IGZ en de brancheorganisatie GGZ Nederland hebben zich verbonden in het doel de Argus gegevensset landelijk in
te voeren. Door het van kracht worden van deze regeling kan dit doel worden bereikt en moeten alle GGZ-instellingen overgaan
tot een eenduidige registratie volgens de gegevensset. Alleen zo kan er relevante sturingsinformatie beschikbaar komen die
bruikbaar is om het toepassen van vrijheidsbeperkende interventies te reduceren en te verbeteren.
De registratie volgens een model dat voldoet aan artikel 3, wordt vanaf 1 januari 2012 verplicht. Omdat alle GGZ-instellingen
sinds 2009 op de hoogte waren van het moeten gebruiken van de Argus dataset bij het bijhouden van hun register en hen dit
nogmaals uitdrukkelijk is verzocht per brief van 14 juli 2010 (CZ/CGGZ-3010648) , is afgeweken van de voor vaste verandermomenten
gebruikelijke publicatietermijn van twee maanden.
Met de invoering van de Argus gegevensset in een overeenkomstig artikel 3 van deze regeling vormgegeven register, wordt bewerkstelligd
dat de toepassing van vrijheidsbeperkende interventies op uniforme wijze binnen de GGZ instellingen wordt geregistreerd. De
gegevens leveren accurate informatie die beschikbaar kan worden gemaakt voor managementinformatie ten behoeve van de GGZ-instellingen
zelf. Benodigde sturingsinformatie wordt onder meer verkregen door de gegevens van de Argus-gegevensset te relateren aan aanvullende
gegevens als aantallen opnamen, duur van de opname, reden en juridische status van de opname.
Het gaat er uitdrukkelijk om eenduidige gegevens van alle GGZ-instellingen in Nederland te verkrijgen waar vrijheidsbeperkende
interventies worden toegepast. In artikel 3 wordt aangegeven waaraan de inrichting van het register moet voldoen en welke
gegevens daarin ten minste moeten worden geregistreerd, zonder de praktische manier waarop dit gebeurt, voor te schrijven
(bijvoorbeeld in de vorm van ICT-toepassingen of door gebruik te maken van speciale formulieren). Het staat instellingen vrij
om desgewenst buiten dit register om meer gegevens te registreren.
De Argus gegevensset beschrijft welke gegevens over de feitelijke toepassing van vrijheidsbeperkende interventies moeten worden
vastgelegd, naast de registratie van de formulieren als aangeduid in artikel 3, tweede lid. Gerapporteerd worden interventies,
waarbij een interventie als separatie, fixatie of afzondering één of meer episodes kan bevatten. Te rapporteren aantallen
separaties, afzonderingen of fixaties zijn gebaseerd op het aantal ‘interventies’. Ook de duur wordt berekend op basis van
de totale duur van een interventies die dus eventueel uit meerdere episodes kan bestaan. De duur wordt gerapporteerd in uren.
Tijdstippen worden daarbij met een minimale nauwkeurigheid van tien minuten vastgelegd; dus niet 14.12 uur, maar 14.10 uur.
Interventies kunnen maximaal 24 uur onderbroken worden; indien de hervatting plaatsvindt binnen 24 uur, geldt dit als een
nieuwe episode binnen dezelfde interventie. Indien de onderbreking langer dan 24 uur duurt, start een nieuwe interventie.
Het gaat om alle daadwerkelijk toegepaste vrijheidsbeperkende interventies, dus ook interventies ten aanzien van vrijwillig
onder behandeling staande patiënten. Er worden gegevens verkregen over de data waarop de interventies zijn toegepast, de duur
daarvan en of deze interventies zijn toegepast op eigen verzoek, met of zonder zichtbaar dan wel merkbaar verzet dan wel met
toepassing van fysiek verzet. Met het daarnaast ook apart vastleggen van de afzonderlijke start- en eindmomenten in de bestaande
Bopzis registratie wordt gedetailleerd zicht verkregen op aantallen en duur van een afgebakend aantal interventies: separatie,
afzondering en fixatie.
Het binnen de GGZ-instellingen moeten registreren van gegevens uit de Argus gegevensset komt te staan naast de op basis van
artikelen 38, zesde lid, 38c, vijfde lid en 39, derde lid, van de Wet Bopz bestaande verplichting om gegevens over begin en
einde van de dwangbehandelingen en middelen en maatregelen aan de IGZ aan te leveren. De Argus gegevensset vormt dan ook nadrukkelijk
geen vervanging van de registratieverplichtingen die reeds bestaan in het kader van de Wet Bopz.
De momenten waarop dwangmedicatie wordt toegediend, hoeven niet te worden vastgelegd in de dataset van Argus, omdat de consistentie
en uniformiteit van de registratie van de toedieningmomenten van dwangmedicatie niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen
binnen de Argus dataset. Bovendien is gebleken dat de registratie hiervan niet tot voldoende betekenisvolle informatie leidt.
Zicht op dwangmedicatie is uiteraard wel noodzakelijk; de verplichting uit de wet Bopz blijft – zoals gezegd – bestaan om
(in het dossier) de beslissingen over dwangmedicatie vast te leggen, evenals start en einde van de periode waarin dwangmedicatie
wordt toegediend. Dwangmedicatie wordt uitsluitend in Argus vastgelegd indien het gaat om parenterale medicatie (alle medicatie
die de patiënt buiten het maagdarmkanaal wordt toegediend, bijvoorbeeld via een injectie of infuus) waarvan de toepassing
gepaard gaat met fysiek verzet van de patiënt.
Het toedienen van vocht of voeding via de mond (per os) wordt ook alleen geregistreerd indien dit gepaard gaat met fysiek
verzet. Dat is ook logisch: het toedienen van vocht of voeding op eigen verzoek of zonder merkbaar of zichtbaar verzet is
niet te definiëren als vrijheidsbeperkende interventie.
Het ligt in de bedoeling dat de Wet Bopz zal worden vervangen door het wetsvoorstel verplichte Geestelijke Gezondheidszorg.
In het wetsvoorstel verplichte GGZ zijn bepalingen opgenomen waarin staat welke gegevens door de zorgaanbieders moeten worden
geregistreerd. De Argus-gegevensset zal de basis vormen voor het verplicht registreren van de feitelijk uitgevoerde vrijheidsbeperkende
interventies, welke in de toekomst zowel binnen als buiten de instelling kunnen worden toegepast. Het is op dit moment nog
niet mogelijk om vergelijkende cijfermatige ontwikkelingen te presenteren over het terugbrengen en verbeteren van vrijheidsbeperkende
interventies. Deze vorm van verantwoording is wel noodzakelijk. De informatie uit de registraties van de zorgaanbieders zal
worden gebruikt ten behoeve van landelijke benchmarking en toezicht door de IGZ. Op basis van deze informatie kunnen de GGZ
sector, de overheid en de IGZ analyseren hoe de ontwikkeling van de verplichte GGZ verloopt. De gegevens die moeten worden
geregistreerd ingevolge het wetsvoorstel verplichte GGZ zullen aansluiten bij de gegevens die moeten worden geregistreerd
op grond van artikel 3.
Toepassing van de Argus gegevensset heeft naar verwachting een gering effect op de administratieve lasten. In artikel 3 wordt
alleen voorgeschreven waaraan de inrichting van het register moet voldoen. De manier waarop de registratie gebeurt is – zoals
eerder gesteld – niet voorgeschreven bijvoorbeeld in de vorm van ICT-toepassingen of speciale formulieren. Afhankelijk van
de schaalgrootte van de instelling en de in gebruik zijnde methodieken van registreren kan op efficiënte wijze de Argus registratie
worden geïmplementeerd zonder daarbij de administratieve lastendruk onnodig te vergroten. Dit is bijvoorbeeld mogelijk door
de Argusregistratie te integreren met de wettelijk verplichte Bopz-meldingen aan de IGZ.
Artikelsgewijs
In artikel 3 wordt voorgeschreven welke gegevens over de toepassing van middelen en maatregelen die zijn aangewezen in artikel 2
van het Besluit middelen en maatregelen Bopz moeten worden opgenomen in het in artikel 57 van de Wet Bopz bedoelde register.
In het tweede lid is dit opgenomen voor het register zoals dat voor inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling al bestond
voor alle psychiatrische ziekenhuizen, dus inclusief verpleeginrichtingen en zwakzinnigeninrichtingen. In het derde lid wordt
het register beschreven voor zover het betreft de registratie volgens de Argus gegevensset, die alleen wordt gebruikt in de
psychiatrische ziekenhuizen, niet zijnde verpleeginrichtingen en zwakzinnigeninrichtingen, oftewel de zogenaamde GGZ-instellingen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers.