Besluit van de Minister voor Immigratie en Asiel van 16 december 2011, nummer WBV 2011/17, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Immigratie en Asiel,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A2/6.2.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.2.2.2 Onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland (en familieleden)

De gunstiger regels in verband met toegang voor onderdanen van de EU, EER en Zwitserland, alsmede hun familieleden, zijn in de Vw en het Vb verwerkt. Verwezen wordt naar hoofdstuk 8, Afdeling 2, paragraaf 2 Vb. In het kader van toegang en de eerste periode van het rechtmatig verblijf zijn de artikelen 8.7 tot en met 8.11 Vb het meest relevant.

Artikel 8.7 Vb geeft aan welke vreemdelingen onder welke omstandigheden onder de toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen. Voor een nadere uitwerking van (de bepalingen die gelden voor) de categorieën vermeld in artikel 8.7 Vb wordt verwezen naar B10.

Voor de onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede voor de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, gelden in beginsel de in de artikelen 4 Vw en 4.4, 4.6 en 4.8 tot en met 4.16 Vb genoemde algemene verplichtingen in verband met grenscontrole. Zij kunnen bij passage van de buitengrens in beginsel (enkel) aan een minimumcontrole worden onderworpen (zie A2/5.2.1).

Visa

Voor wat betreft het vereiste om te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding geldt voor onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland dat naast een geldig nationaal paspoort ook een geldige identiteitskaart volstaat.

Het familielid dat onderdaan is van een derde land dient echter, indien er sprake is van een visumplichtige nationaliteit, in beginsel te beschikken over een geldig nationaal paspoort dat is voorzien van een visum (zie A2/4.3.1 voor het visumvereiste). Zoals is aangegeven in A2/4.3.1, zijn (visumplichtige) familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb vrijgesteld van de visumplicht als zij in het bezit zijn van een geldige verblijfskaart met de aantekening ‘familielid van een burger van de Unie’, afgegeven door één van de landen van de EU, de EER of Zwitserland, en samenreizen met of zich voegen bij de betreffende EU-onderdaan.

Ten aanzien van bepaalde categorieën familie- en gezinsleden van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, die ingevolge Verordening 539/2001 visumplichtig zijn, gelden - voor zover zij (nog) niet in het bezit zijn gesteld van een verblijfskaart met de aantekening ‘familielid van een burger van de Unie’ - gunstigere regels met betrekking tot de aanvraag en afgifte van visa. Ongeacht de beoogde verblijfsduur kan voor inreis worden volstaan met een (Schengen)visum kort verblijf. Het familielid hoeft bovendien niet te voldoen aan de criteria voor visumverlening die zien op de tijdige terugkeer naar het land van herkomst en hoeft ook niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan (zie A2/4.3.3.1). Om die redenen is het familielid of gezinslid vrijgesteld van het beantwoorden van vragen op het visum-aanvraagformulier met betrekking tot die criteria. Bovendien dient het visum versneld en kosteloos te worden verstrekt.

Ten aanzien van de kring van familieleden en gezinsleden, voor wie de gunstigere regels gelden, wordt verwezen naar artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb. Het gaat hier uitsluitend om bepaalde familieleden of gezinsleden van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland, welke onderdaan gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer. De onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland dient zich te begeven naar of te verblijven in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit en het familielid of gezinslid dient deze onderdaan te begeleiden of zich bij hem te voegen.

Om in aanmerking te komen voor de toepassing van de gunstigere regels met betrekking tot de aanvraag en afgifte van visa dient de visumplichtige vreemdeling met objectieve bewijzen aan te tonen dat hij familielid of gezinslid is van een onderdaan van de EU, de EER of Zwitserland, als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid, Vb. Indien de familierechtelijke relatie als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb niet overtuigend kan worden aangetoond geldt het reguliere visumbeleid (zie A2/4.2.3).

Een visumplichtige ongehuwde partner (niet zijnde een geregistreerde partner) van een onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland dient aan te tonen dat hij een duurzame relatie met een burger van de Unie heeft in de zin van artikel 8.7, vierde lid, Vb om als begunstigde te worden aangemerkt. De duurzame relatie zal in ieder geval worden aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren.

Om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding, oftewel samenwoning, valt te denken aan het overleggen van een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke basisadministratie, huurcontracten of anderszins aanzienlijke en langlopende juridische/financiële verbintenissen die gezamenlijk zijn aangegaan zoals een hypotheek voor de aankoop van een huis en afschriften van rekeningen op beider naam gedurende die termijn van zes maanden. In alle gevallen dient het om een (nog immer) bestaande relatie te gaan.

Wanneer overtuigend is aangetoond dat de aanvrager een familielid of een gezinslid is in de zin van artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb kan de aanvraag om een visum slechts worden geweigerd:

  • a. indien hij op grond van zijn persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt;

  • b. in het geval van potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie dan wel andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, ten aanzien waarvan in Nederland beschermende regelingen ten aanzien van Nederlanders worden getroffen;

  • c. indien sprake is van rechtsmisbruik of fraude, zoals schijnhuwelijk.

In het geval dat een familie- of gezinslid als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde of vierde lid Vb aan de grens wordt aangetroffen en verzocht wordt om een visum om de onderdaan van de EU, de EER en Zwitserland te begeleiden of zich bij hem te voegen, wordt dit kosteloos verstrekt.

In- of uitreisstempel

Er wordt geen in- of uitreisstempel aangebracht in de documenten van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland. Een stempel wordt evenmin aangebracht in de documenten van familieleden bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, op voorwaarde dat zij een door Zwitserland of één van de EU-/EER-landen afgegeven verblijfskaart overleggen (zie artikel 8.9 Vb).

Grenscontrole

Indien daartoe op grond van bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat, kunnen onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, worden onderworpen aan een grondige controle (zie A2/5.2.2). Ook vragen omtrent doel en duur van het verblijf kunnen worden gesteld indien niet vaststaat of het om een onderdaan van de EU, EER en Zwitserland gaat, dan wel de familieleden daarvan, en indien de antwoorden op die vragen noodzakelijk zijn voor het onderzoek naar de status van de betrokken persoon. Controle op bestaansmiddelen vindt echter niet plaats (zie artikel 4.5, eerste lid, onder a, en derde lid Vb) tenzij de status van de betrokken persoon onduidelijk is en deze controle noodzakelijk is voor de vaststelling van de status van betrokkene.

Toegangsweigering

Ingevolge artikel 8.8, eerste lid, Vb kan aan onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland, alsmede de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb, die beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding de toegang slechts worden geweigerd:

  • a. indien zij op grond van hun persoonlijke gedrag een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen;

  • b. in het geval van potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie dan wel andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, ten aanzien waarvan in Nederland beschermende regelingen ten aanzien van Nederlanders worden getroffen;

  • c. indien zij om redenen van de openbare orde of openbare veiligheid uit Nederland zijn verwijderd en sinds de verwijdering nog geen redelijke termijn is verstreken.

ad a

Van belang is dat de beoordeling uitsluitend gebaseerd mag zijn op het persoonlijk gedrag van betrokkene. Bij de toepassing van deze bepaling moet het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen (artikel 3:4 Awb) en vormen strafrechtelijke veroordelingen op zichzelf nog geen voldoende grond om toegang te weigeren. Van een dergelijke bedreiging kan onder meer sprake zijn indien de vreemdeling in het OPS staat gesignaleerd als ‘ongewenst vreemdeling’ of ‘ongewenstverklaard ex artikel 67 Vw’ of bij bezit van verboden wapens, van verdovende middelen of bij verdenking van mensenhandel. Echter, ook in dat geval zal aan de hand van het persoonlijke gedrag van de vreemdeling moeten worden vastgesteld dat sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving.

ad b

Het gaat hier enkel om potentieel epidemische ziekten zoals gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie, en andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, voorzover in Nederland beschermende regelingen zijn getroffen ten aanzien van de eigen onderdanen. Daarbij kan, naast de in gezondheidswetgeving gebruikelijke ziekten als pest, cholera en gele koorts, ook worden gedacht aan nieuwere ziekten als Sars. Verwezen wordt naar artikel 2 Infectieziektenwet.

ad c

Van belang is dat bij de eerdere verwijdering om redenen van openbare orde of nationale veiligheid is geoordeeld dat sprake was van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging van de openbare orde of openbare veiligheid. De vreemdeling die eerder om redenen van openbare orde of openbare veiligheid is verwijderd kan na verloop van een redelijke termijn, en in ieder geval na drie jaar gerekend vanaf zijn vertrek, een aanvraag indienen om opheffing van het eerdere besluit om hem uit Nederland te verwijderen. Gelet op het feit dat verblijfsbeëindiging persoonlijk gedrag vereist dat een actuele, werkelijke en (voldoende) ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt, ligt het voor de hand dat de vreemdeling tevens ongewenst zal zijn verklaard (zie A5/6). In die gevallen betreft het in de Nederlandse situatie derhalve een aanvraag tot opheffing van de ongewenstverklaring. Gedurende de behandeling van deze aanvraag heeft de vreemdeling geen recht van toegang tot Nederland.

Zoals is aangegeven in A2/5.5.1, dient bij de vreemdeling die onderdaan is (of stelt te zijn) van de EU, de EER of Zwitserland, voorafgaand aan toegangsweigering de IND te worden geraadpleegd (zie ook artikel 8.8, tweede lid, juncto artikel 8.7, eerste lid, Vb). Indien wordt overgegaan tot toegangsweigering moet een schriftelijke gemotiveerde beschikking worden uitgereikt (zie artikel 8.8, tweede lid, Vb). Hiervoor kan model M18 worden gebruikt. De toegang wordt geweigerd ingevolge artikel 3, eerste lid, onder d, Vw juncto artikel 8.8 Vb. De motivering moet concreet zijn; er mag niet worden volstaan met de enkele mededeling dat de betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid. Bij de kennisgeving van de toegangsweigering moet worden vermeld dat daartegen binnen vier weken administratief beroep kan worden ingesteld bij de IND. De behandeling van het administratief beroepschrift mag niet in Nederland worden afgewacht. Betrokkene dient Nederland ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk te verlaten, tenzij er sprake is van een (eerste) verzoek om een voorlopige voorziening. Het aanbrengen van een (toegangs)weigeringsstempel is van toepassing op onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland en op hun familieleden.

Vrije termijn

Zoals aangegeven in A2/4.4.1, wordt sedert de implementatie op 29 april 2006 van Richtlijn 2004/38, ten aanzien van onderdanen van de EU, de EER en Zwitserland niet langer onderscheid gemaakt tussen rechtmatig verblijf in de vrije termijn en rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan. Ingevolge artikel 8.11, eerste lid, onder a en b, Vb heeft een vreemdeling (EU/EER onderdaan en onderdaan van Zwitserland) rechtmatig verblijf gedurende een periode van drie maanden na inreis indien hij:

  • beschikt over een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort; of

  • het bewijs van zijn nationaliteit ondubbelzinnig met andere middelen levert.

Een eerste termijn van drie maanden geldt ten aanzien van familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede, derde en vierde lid, Vb die geen onderdaan zijn van de EU, de EER of Zwitserland, met dien verstande dat dat gezinslid in het bezit moet zijn van een geldig paspoort (zie artikel 8.11, tweede lid, Vb). Andere documenten dan het paspoort worden niet geaccepteerd.

Overigens, een vreemdeling die niet beschikt over het vereiste document voor grensoverschrijding, kan pas worden uitgezet nadat hem gedurende een redelijke termijn de gelegenheid is gegeven dat document te verkrijgen of op andere wijze vast te stellen of te bewijzen dat hij het recht op vrij verkeer en verblijf geniet (zie artikel 8.8, vierde lid, Vb).

B

Paragraaf A2/7.1.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.1.4 De passagiersinformatieplicht

Op grond van artikel 2.2a Vb dient de luchtvervoerder die passagiers van buiten de EU of het Schengengebied naar Nederland vervoert desgevraagd passagiersgegevens te verzamelen en aan de Nederlandse grensbewakingsautoriteiten te verstrekken.

De passagiersgegevens die op vordering van de grensbewakingsautoriteiten door de luchtvervoerder dienen te worden aangeleverd bevatten:

  • a. het nummer en de aard van het gebruikte reisdocument;

  • b. de nationaliteit;

  • c. de volledige naam;

  • d. de geboortedatum;

  • e. de grensdoorlaatpost van binnenkomst;

  • f. het vluchtnummer;

  • g. het tijdstip van vertrek en de aankomst van het vervoermiddel;

  • h. het totale aantal met dat vervoermiddel vervoerde passagiers, en

  • i. het eerste instappunt.

De passagiersgegevens worden elektronisch door de luchtvervoerder verstrekt. De luchtvervoerder zendt de verzamelde passagiersgegevens elektronisch aan de ambtenaar belast met de grensbewaking aan het door die ambtenaar aangegeven adres (zie artikel 2.1a VV). De passagiersgegevens dienen verzonden te worden met gebruikmaking van het International Air Transport Association (IATA)-berichtenformat, type B, met de structuur die is gebaseerd op de vanwege de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties vastgestelde indeling voor elektronische gegevensuitwisseling voor overheid, handel en vervoer, gepubliceerd onder de titel: Electronic Data Interchange For Administration, Commerce and Transport (EDIFACT) Passenger List Message (PAXLST). Het IATA-adres waar de gegevens naartoe verzonden dienen te worden, is HDQKMXH. Er is tevens een implementatiegids opgesteld voor de luchtvaartmaatschappijen waarin de vereiste berichtstructuur wordt gespecificeerd. De door de luchtvervoerder verzamelde gegevens dienen voor het einde van de instapcontrole, de zogenaamde ‘flightclosure’, te worden overgelegd.

Op basis van ervaringsgegevens en risicoanalyses met betrekking tot illegale immigratie zal door de ambtenaar belast met de grensbewaking worden bepaald ten aanzien van welke plaatsen van vertrek en van welke luchtvervoerders de passagiersgegevens zullen worden gevorderd.

De passagiersgegevens die de luchtvervoerder op vordering van de grensbewakingsautoriteiten heeft verzameld, worden niet langer dan 24 uur na aankomst door de vervoerder bewaard. Deze zullen derhalve binnen 24 uur na aankomst worden vernietigd. Dat laat onverlet de mogelijkheid die gegevens langer te bewaren waar die zijn verzameld met het oog op bijvoorbeeld de dienstverlening door de luchtvervoerder.

Voor de ambtenaar belast met de grensbewaking geldt in beginsel eveneens een bewaartermijn van 24 uur. Dit is slechts anders indien de passagiersgegevens langer nodig zijn voor de uitoefening van zijn taken. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van de terugvoerplicht zoals beschreven in artikel 65 Vw (zie A2/7.1.5). Hieruit volgt dat de passagiersgegevens van vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd bewaard kunnen worden zolang de mogelijkheid van toepassing van artikel 65, eerste lid, onder b, Vw nog openstaat. Nu de op grond van artikel 65 Vw bestaande verplichting na ten hoogste zes maanden eindigt zal in dat geval de bewaartermijn niet langer dan zes maanden beslaan.

De luchtvervoerder (luchtvaartmaatschappij) informeert de passagier omtrent de naam en de contactgegevens van zijn luchtvaartmaatschappij en de doeleinden van het verzamelen van de gegevens, namelijk het tegengaan van illegale immigratie door middel van betere grenscontroles. Verder dient de passagier door de luchtvaartmaatschappij te worden geïnformeerd over welke gegevens worden verzameld, dat de ontvangers van de gegevens de Nederlandse grensbewakingsautoriteiten zijn, en het feit dat de passagier het recht heeft om kennis te nemen van zijn gegevens en om correctie van onjuiste gegevens te verzoeken (voor zover de gegevens niet reeds zijn vernietigd).

C

Paragraaf A2/7.1.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.1.6 Strafrechtelijke aansprakelijkheid

De vervoerder kan worden vervolgd terzake van overtreding van artikel 4, eerste, tweede en derde lid, Vw, te weten het veronachtzamen van de zorg-, afschrift- en passagiersinformatieplicht, alsmede terzake van overtreding van artikel 5, eerste en tweede lid, Vw en artikel 65, derde lid, Vw. Ook kan tegen de vervoerder vervolging worden ingesteld terzake van overtreding van artikel 197a WvSr, welk artikel mensensmokkel behelst.

Het college van procureurs-generaal heeft de Richtlijn inzake strafvordering strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de aanvoer van niet of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen vastgesteld. De Richtlijn bevat aanwijzingen voor het OM ten aanzien van het transactie- en vervolgingsbeleid met betrekking tot artikel 4, eerste en tweede lid, en artikel 108 Vw. Voor het transactie- en vervolgingsbeleid van artikel 4, derde lid, en artikel 108 Vw bestaat de Richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het verstrekken van passagiersgegevens door luchtvaartmaatschappijen.

Overtreding van artikel 4, eerste en tweede lid, Vw (het nalaten van de zorg- of afschriftplicht) kan worden bestraft met een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19.000) of hechtenis van zes maanden (artikel 108 Vw). Proces-verbaal wordt opgemaakt in alle gevallen waarin als gevolg van het nalaten van de zorg- of afschriftplicht een niet of onjuist gedocumenteerde vreemdeling binnen Nederland is gebracht. Alle processen-verbaal worden doorgezonden aan het OM. In beginsel zal eerst een transactie worden aangeboden door het OM.

Overtreding van artikel 4, derde lid, Vw (het nalaten van de passagiersinformatieplicht) kan worden bestraft met een geldboete van de vierde categorie (maximaal € 19.000) of hechtenis van zes maanden (artikel 108 Vw).

Overtreding van de artikelen 5, eerste en tweede lid, Vw en artikel 65, derde lid, Vw wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie (maximaal € 3.800) of een hechtenis van ten hoogste zes maanden (artikel 108 Vw).

Het misdrijf van artikel 197a WvSr (mensensmokkel) kan worden bestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of een geldboete van de vijfde categorie (maximaal €76.000). Het derde lid van het artikel bevat de mogelijkheid tot strafverzwaring indien het feit is begaan in de uitoefening van enig ambt of beroep. Ingeval van verdenking van mensensmokkel wordt in ieder geval proces-verbaal opgemaakt en zal in beginsel onmiddellijk tot dagvaarden worden overgegaan.

D

Paragraaf A2/7.1.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.1.7 Aansprakelijkheid voor uitzettings- en verblijfskosten

Indien het niet binnen redelijke tijd mogelijk is de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland te vervoeren, dan kunnen de kosten van uitzetting uit Nederland, waaronder ook de verblijfskosten kunnen worden begrepen ingevolge artikel 65 Vw, juncto artikel 6.3 Vb, op die vervoersonderneming worden verhaald.

Deze kosten omvatten blijkens artikel 6.3 Vb in ieder geval de kosten verbonden aan:

  • a. het vervoer van de uit te zetten vreemdeling per eerste gelegenheid, doch op de wijze die, gelet op de omstandigheden, de goedkoopste is, naar een plaats buiten Nederland;

  • b. de begeleiding van de vreemdeling naar een plaats van vertrek uit Nederland alsmede zijn begeleiding naar een plaats buiten Nederland, voorzover deze noodzakelijk is; en

  • c. het verblijf van de vreemdeling in Nederland in de periode nadat de vervoersonderneming van een ambtenaar belast met grensbewaking de aanwijzing heeft gekregen de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.

Onder de kosten van uitzetting zijn ook begrepen de kosten van de handelingen, zoals het presenteren van een vreemdeling op de ambassade ter verkrijging van een vervangend reisdocument. De kosten waarvoor de vervoersonderneming op basis van het hiervoor genoemde onder a tot en met c aansprakelijk is, zijn opgenomen in de tarievenlijst.

Nadat een vreemdeling is terugvervoerd, leveren alle overheidsinstanties de IND een overzicht aan van de kosten die zij met betrekking tot de betreffende vreemdeling hebben gemaakt. Zij doen dit aan de hand van onderstaande tarievenlijst. Deze gestandaardiseerde tarieven betreffen de kosten van uitzetting en de kosten van verblijf die de overheid maakt met betrekking tot vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd. De tarieven zijn gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten van de diverse betrokken instanties.

De IND stuurt de vervoerder vervolgens een rekening die de kosten omvat die door de diverse instanties zijn gemaakt. De instanties die het betreft, ontvangen allen een kopie van de rekening. De vervoerder dient het betreffende bedrag voorts over te maken aan de IND, waarna deze laatste de andere overheidspartijen hun aandeel doet toekomen.

Indien een vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indient, wordt de aansprakelijkheid van de vervoerder voor de kosten voor de duur van de behandeling van de asielaanvraag opgeschort. Er zullen pas weer kosten op de vervoerder worden verhaald nadat de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden en de ambtenaar belast met de grensbewaking de vervoerder de aanwijzing heeft gegeven de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.

Ook indien het uiteindelijk niet mogelijk blijkt de vreemdeling uit te zetten is de vervoerder aansprakelijk voor de kosten die gemaakt worden met betrekking tot de door hem aangevoerde geweigerde vreemdeling.

Tarievenlijst 2012
Vervoer (per vervoerde vreemdeling)

Binnen Rotterdam

€ 149,80

Van Rotterdam naar Den Haag

€ 299,60

Van Rotterdam naar Amsterdam

€ 299,60

Van Rotterdam naar Brussel

€ 449,40

Binnen Amsterdam

€ 149,80

Van Amsterdam naar Den Haag

€ 299,60

Van Amsterdam naar Rotterdam

€ 299,60

Van Amsterdam naar Brussel

€ 599,20

Vervoer naar overige bestemmingen, per vreemdeling per uur

€ 74,90

Escortering tijdens het terugvervoer

Salariskosten (per escort per uur)

€ 74,90

Kosten voor het verblijf van de escort (per escort)

variabel

Ticketkosten (per escort)

variabel

Vliegvergoeding (per escort per uur)

€ 18,42

Onkostenvergoeding (per escort per dag)

€ 12,00

Reisverzekering (per escort)

variabel

Verblijf van de geweigerde vreemdeling

Enige verblijfplaats aangewezen als plaats of ruimte bedoeld in artikel 6, eerste en tweede lid, Vw (p.p.p.d.)

€ 196,00

Laissez passer

Kosten aanvraagproces

€ 597,00

Tolk tijdens vooronderzoek (per aanvraag)

€ 55,00

Prijs laissez passer

variabel

Overige kosten

variabel

   

Administratiekosten (maximaal € 1.200 administratiekosten per vreemdeling)

8%

E

Paragraaf A2/7.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.2 Verplichtingen voor bestuurders en gezagvoerders

De verplichting voor de bestuurder van een voertuig om mee te werken, is geregeld in artikel 4.8 Vb en de artikelen 5:19 en 5:20 Awb.

Voor de verplichtingen voor gezagvoerders in de (internationale) luchtvaart wordt verwezen naar artikel 4.15 en 4.16 Vb. Voor de verplichtingen voor gezagvoerders in de zeevaart wordt verwezen naar artikel 4.9 tot en met 4.14 Vb. Hieruit blijkt onder meer dat in beginsel de gezagvoerders direct bij binnenkomst een passagiers- en bemanningslijst dienen te overhandigen aan de ambtenaar belast met de grensbewaking. In het VV zijn voor wat betreft de (internationale) luchtvaart modellen voor bemannings- en passagierslijsten opgenomen in bijlage 15 en 16. Voor wat betreft de zeevaart zijn modellen voor bemannings- en passagierslijsten opgenomen in bijlage 14a tot en met 14d VV. De in bijlage 14c en 14d VV opgenomen passagierslijst wordt gehanteerd voor schepen die gecertificeerd zijn voor het vervoer van ten hoogste twaalf passagiers (zie artikel 4.4 VV). De passagierslijst kan tevens gebruikt worden voor de opgave van de aanwezigheid van aangetroffen verstekelingen.

F

Paragraaf A6/4.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3.1 Het doel

Artikel 56 Vw geeft de bevoegdheid om de vrijheid van beweging van bepaalde categorieën vreemdelingen op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid te beperken (zie ook artikel 5.1 Vb en artikel 5.2 VV).

De opgelegde beperkingen mogen niet zo verstrekkend zijn, dat zij het karakter van een vrijheidsontnemende maatregel hebben. Neemt de vreemdeling de opgelegde beperking niet in acht, dan begaat hij een in artikel 108 Vw strafbaar gestelde overtreding.

G

Paragraaf B1/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1 De aanvraag Mvv

Op grond van artikel 16, onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Het beschikken over een geldige mvv is een van de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De aanvraag om afgifte van een mvv wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland. De verplichting om voor de komst naar Nederland een mvv aan te vragen, stelt de overheid in staat te onderzoeken of de vreemdeling aan alle voor toelating gestelde vereisten voldoet, zonder daarbij door diens aanwezigheid hier te lande voor een voldongen feit te worden geplaatst (zie voor de algemene afwijzingsgronden en bijzondere voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning artikel 16 Vw en artikel 3.13 tot en met 3.56 Vb).

De aanvraag om afgifte van een mvv leidt bij inwilliging tot afgifte van een Dvisum. Met dit D-visum mag de vreemdeling in een periode van drie maanden binnen zes maanden op het grondgebied van de lidstaten circuleren.

In artikel 17 Vw en artikel 3.71 Vb is een aantal categorieën aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw benoemd, die niet worden afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv. Deze categorieën zijn verder uitgewerkt onder B1/4.1.1.

Achtergrond

De mvv is in artikel 1, onder h, Vw als volgt omschreven: het bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst, het land van bestendig verblijf of, bij gebreke daarvan, het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd, dan wel bij het Kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen(lees: Kabinet van Gouverneur van Curaçao of het Kabinet van de Gouverneur van Sint Maarten) of het Kabinet van de Gouverneur van Aruba aldaar, door de vreemdeling in persoon aangevraagde en aldaar door die vertegenwoordiging of dat Kabinet na voorafgaande machtiging van de Minister van BuZa afgegeven visum voor een verblijf van langer dan drie maanden.

Een vreemdeling die zich naar Nederland wil begeven voor een verblijf van langer dan drie maanden moet in beginsel in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding voorzien van een geldige mvv, welke hij in persoon heeft aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of het land van zijn bestendig verblijf. Als in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwezig is, kan de mvv worden verstrekt door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd of door het Kabinet van de Gouverneur van Aruba, Curaçao of Sint Maarten. De mvv moet hem aldaar in persoon zijn verstrekt door die vertegenwoordiging of dat kabinet.

Indien in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwezig is, dient de mvv in persoon te worden aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd. Aldaar zal vervolgens de mvv in persoon aan de vreemdeling worden verstrekt.

Een land van bestendig verblijf is een land waar de vreemdeling gerechtigd is om langer dan drie maanden te verblijven op grond van enige verblijfstitel.

In algemene termen geldt dat het moet gaan om een land waar de vreemdeling gerechtigd is om langer dan drie maanden te verblijven op grond van enige verblijfstitel die het verblijf rechtmatig maakt. Hierbij is niet vereist dat de vreemdeling al gedurende drie maanden feitelijk in dat land verbleven heeft op het moment dat de aanvraag om een mvv wordt ingediend. Wel zal op het moment van indienen van de aanvraag, dan wel op het toetsmoment, sprake moeten zijn van nog ten minste drie maanden rechtmatig verblijf om te kunnen spreken van bestendig verblijf.

Van bestendig verblijf kan sprake zijn in de volgende gevallen:

  • de vreemdeling verblijft in een land op basis van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van meer dan drie maanden.

  • de vreemdeling is in het land waar hij of zij verblijft, gerechtigd de uitkomst van een aanvraag om verblijf (aldaar) af te wachten.

  • de vreemdeling heeft in het land waar hij of zij verblijft een verblijfsprocedure doorlopen, waarvan de uitkomst in rechte onaantastbaar is geworden, en er bestaat een juridisch beletsel tegen uitzetting.

De algemene uitgangspunten dat het verblijf rechtmatig moet zijn (naar maatstaven van het betreffende land) en voor een periode langer dan drie maanden, zijn hierop steeds van toepassing. Indien naar het oordeel van de Minister het handhaven van de termijn van meer dan drie maanden rechtmatig verblijf tot onredelijke gevolgen zal leiden, kan in voorkomende gevallen een kortere termijn volstaan, mits geen sprake is van het omzeilen van de mvv-procedure dan wel het oneigenlijk gebruik daarvan.

In ieder geval zal geen bestendig verblijf worden aangenomen indien de vreemdeling in het bezit is van een toeristen- of zakenvisum.

Het aantonen van bestendig verblijf zal steeds dienen te geschieden aan de hand van officiële documenten, afgegeven door de autoriteiten van het land waar de vreemdeling verblijft. Uit deze documenten zal telkens moeten blijken dat de vreemdeling aldaar rechtmatig verblijft, en voor welke periode. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de vreemdeling. Indien daartoe voldoende concrete aanleiding bestaat, kan nader onderzoek worden ingesteld naar de redenen om vanuit dit derde land, niet zijnde het land van herkomst, verblijf in Nederland te vragen. Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen wanneer binnen zeer korte tijd nadat in dit derde land om verblijf aldaar is gevraagd, de vreemdeling een aanvraag voor verblijf hier te lande indient, via de mvv-procedure. Niet is het de bedoeling dat zo op oneigenlijke wijze gebruik wordt gemaakt van de mvv-procedure. Hierbij kan met name gedacht worden aan mvv-aanvragen ingediend in de Nederland in ruime zin omringende landen, zoals de lidstaten van de EU. Van geval tot geval zal worden bezien of de uitkomst van het onderzoek aanleiding biedt dit tegen te werpen in de procedure en de afgifte van de mvv te weigeren.

De aanvraag tot het verlenen van een mvv van een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft wordt afgewezen (zie REK-uitspraak van 16 maart 1995; RV 1995, 44). De mvv wordt verleend om legale binnenkomst in Nederland mogelijk te maken voor een vreemdeling die verblijf langer dan drie maanden in Nederland beoogt. Een mvv kan niet worden verleend om de binnenkomst in Nederland achteraf te legaliseren. Indien de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder f, dan wel h, Vw rechtmatig in Nederland verblijft, wordt de aanvraag tot het verlenen van een mvv eveneens afgewezen.

Indien de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder i, Vw rechtmatig in Nederland verblijft gedurende de vrije termijn en er sprake is van een aanvraag tot het verlenen van een mvv, staat zulks niet noodzakelijk aan een inhoudelijke beoordeling van deze aanvraag in de weg. Uit de lengte van de periode waarin en het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland verblijft, moet wel blijken dat dit verblijf in Nederland niet gericht is op het omzeilen van het vereiste van een mvv.

De mvv is een nationaal visum. De bevoegdheid tot afgifte van een mvv ligt bij de Minister van BuZa. De Minister van BuZa heeft in een groot aantal gevallen van zijn bevoegdheid mandaat verleend aan het Hoofd van de Visadienst. Als Hoofd van de Visadienst is aangewezen het Hoofd van de IND. Uit de besluiten zal altijd moeten blijken dat het gaat om een bevoegdheid van de Minister van BuZa. Alle beslissingen ten aanzien van mvv’s dienen steeds namens de Minister van BuZa te worden genomen. De mvv kan worden afgegeven door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland na voorafgaande machtiging van de Visadienst van het Ministerie van BuZa.

Er is voor mvv-aanvragen geen wettelijke beslistermijn. Ingevolge artikel 4:13 juncto 4:14 Awb dient binnen een redelijke termijn te worden beslist. Een termijn van drie maanden wordt redelijk geacht. In elk geval wordt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag bericht binnen welke termijn een beslissing kan worden verwacht (zie artikel 4:14 Awb). De Algemene Termijnenwet is van toepassing (zie B1/10.2.1).

H

Paragraaf B1/4.3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3.3 Voldoende middelen van bestaan

De middelen van bestaan moeten ingevolge artikel 3.74 Vb voldoende zijn.

Ingevolge artikel 3.103 Vb wordt de aanvraag getoetst aan artikel 3.74 Vb zoals de betekenis was ten tijde van de ontvangst van de aanvraag. Derhalve is de toepasselijke inkomensnorm de norm die geldt op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen tenzij de inkomensnorm op een later tijdstip gunstiger is.

Hoogte van het normbedrag

Als hoofdregel geldt dat middelen van bestaan voldoende zijn, indien het inkomen als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, Vb ten minste gelijk is aan het toepasselijke normbedrag zoals dat in artikel 3.74, eerste lid, onder a Vb of artikel 3.19, eerste en tweede lid, VV geldt voor de desbetreffende categorie (echtparen en gezinnen, alleenstaanden en alleenstaande ouders). De toepasselijke norm wordt vastgesteld aan de hand van het wettelijk minimumloon voor personen van 23 jaar of ouder. De IND publiceert de toepasselijke normbedragen voor de betreffende categorieën halfjaarlijks op haar website nadat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wijziging van het wettelijk minimumloon kenbaar heeft gemaakt.

Bij de berekening van het totale inkomen worden alle bestanddelen van het inkomen (dus ook inkomsten uit bijvoorbeeld een nevenbetrekking) meegeteld, voor zover die tevens zelfstandig zijn verworven en duurzaam beschikbaar zijn (zie B1/4.3.2).

Bij de toepassing van artikel 3.75, derde lid, Vb moet aantoonbaar reeds gedurende drie jaar onafgebroken zijn gewerkt (zie B1/4.3.2) en in die gehele periode een inkomen uit arbeid zijn verworven, waarbij deze inkomsten bovendien nog beschikbaar moeten zijn. De inkomsten, bedoeld in artikel 3.75, derde lid, Vb, kunnen met andere zelfstandige en duurzame inkomsten worden gecombineerd (bijvoorbeeld inkomsten uit arbeid als zelfstandige) om te voldoen aan het toepasselijke normbedrag.

Hierbij wordt uitgegaan van het toepasselijke normbedrag dat gold ten tijde van de aanvraag. Er wordt derhalve steeds een beoordeling gemaakt aan de hand van één normbedrag, en nadrukkelijk niet van de (in de loop der tijd steeds gewijzigde) normbedragen zoals deze golden gedurende de driejaarsperiode. Immers, aan de hand van de inkomsten uit het verleden wordt beoordeeld of deze in de toekomst van voldoende hoogte zullen zijn.

Hoogte van het normbedrag Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag

Voor de vaststelling van het normbedrag als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid onder a, Vb en artikel 3.19 VV wordt aangesloten bij het minimumloon voor personen van 23 jaar en ouder. Er wordt niet aangesloten bij de desbetreffende minimumjeugdlonen. Deze bedragen voor 21- en 22-jarigen 72½ respectievelijk 85 procent van het minimumloon, bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, en 14 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (zie artikel 2, eerste lid, van het Besluit minimumjeugdloonregeling). Ook van de 21- en 22-jarige gezinshereniger die een nieuwe partner wil laten overkomen, wordt verwacht dat hij zijn financiële verantwoordelijkheden daarvoor duurzaam kan waarmaken.

Overgangsrecht verhoging normbedrag voor alleenstaanden en alleenstaande ouders

In verband met de wijziging in de beoordeling van de hoogte van de middelen van bestaan die op 31 juli 2010 is ingevoerd met een wijziging van artikel 3.74 Vb en 3.19 VV geldt de volgende overgangsregeling.

Openstaande aanvragen

Voor aanvragen ontvangen voor 31 juli 2010 is het volgende van belang. Op grond van artikel 3.103 Vb wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vw anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Dit betekent voor gezinsvormers dat als de aanvraag is ingediend voor 31 juli 2010 aan het normbedrag voor gezinnen en echtparen in de zin van de Wwb moet worden voldaan, of als het gunstiger is, aan het wettelijk minimumloon.

Aanvragen om verlenging

In afwijking van artikel 3.19 VV, eerste lid, VV geldt bij aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben gekregen voor 31 juli 2010 op basis van de alleenstaandennorm, in plaats van 70% van het wettelijk minimumloon de norm van 50% van het wettelijk minimumloon.

In afwijking van artikel 3.19, tweede lid, VV geldt bij aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben gekregen voor 31 juli 2010 op basis van de norm voor alleenstaande ouders, in plaats van 90% van het wettelijk minimumloon de norm van 70% van het wettelijk minimumloon.

De afwijkende normen gelden ook voor degenen die het verblijf financieren van vreemdelingen die voor 31 juli 2010 verblijf hebben gekregen.

Deze overgangsregeling geldt tot 31 juli 2013.

I

Paragraaf B1/4.7.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.7.1.1 Niet inburgeringsplichtig of vrijstelling

Uit de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling inburgering blijkt of de vreemdeling wel of niet inburgeringsplichtig is. Als de vreemdeling in Nederland niet inburgeringsplichtig is, dan is de vreemdeling ook niet inburgeringsplichtig in het buitenland en hoeft het basisexamen inburgering niet afgelegd te worden.

Het inburgeringsvereiste is niet van toepassing op vreemdelingen die na verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in Nederland niet inburgeringsplichtig op grond van de artikelen 3 en 5 Wet inburgering zijn, bijvoorbeeld omdat zij voor een tijdelijk doel naar Nederland komen.

Niet inburgeringsplichtig vanwege tijdelijk doel

Als tijdelijke verblijfsdoel in de zin van de Wet inburgering gelden de volgende verblijfsdoelen voor wat betreft de bepaling van de inburgeringsplicht:

  • gezinshereniging of gezinsvorming indien het verblijfsrecht van de hoofdpersoon van tijdelijke aard is;

  • verblijf ter adoptie of als pleegkind indien het verblijfsrecht van de hoofdpersoon van tijdelijke aard is;

  • het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 van de Wobka;

  • familiebezoek;

  • het verrichten van arbeid als zelfstandige;

  • het verrichten van arbeid in loondienst;

  • het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;

  • het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;

  • het doorbrengen van verlof in Nederland;

  • het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;

  • verblijf als stagiaire of practicant;

  • verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel;

  • het volgen van studie;

  • de voorbereiding op studie;

  • verblijf als au-pair;

  • verblijf in het kader van uitwisseling;

  • het ondergaan van medische behandeling;

  • de vervolging van mensenhandel;

  • het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 Rwn;

  • verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken;

  • verblijf als Amv;

  • verblijf als kennismigrant;

  • verblijf als houder van de Europese blauwe kaart in de zin van richtlijn 2009/50/EG;

  • werkzaamheid in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening;

  • verblijf als onderzoeker in de zin van richtlijn 2005/71/EG;

  • verblijfsrecht op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb indien bij de verlening is bepaald dat het verblijfsrecht tijdelijk van aard is.

Niet inburgeringsplichtig vanwege acht jaar verblijf tijdens leerplichtige leeftijd

Het inburgeringsvereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die ten minste acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland heeft verbleven zijnde de periode van het vijfde tot en met het zestiende jaar. Het verblijf in Nederland tijdens de leerplichtige leeftijd blijkt op grond van artikel 2.6 Besluit inburgering uit inschrijving als ingezetene in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, dan wel uit inschrijving in de daaraan voorafgaande bevolkingsboekhouding. Voor toepassing van deze vrijstellingsrond is niet vereist dat het hierbij om een ononderbroken inschrijving van acht jaar gaat. Voorts is niet vereist dat het om acht jaar legaal verblijf in Nederland gaat.

Niet inburgeringsplichtig vanwege diploma’s, certificaten of andere documenten

Op grond van artikel 2.3 en artikel 2.5 Besluit inburgering is niet inburgeringsplichtig de vreemdeling die beschikt over een diploma, certificaat of ander document zoals hieronder genoemd:

  • een diploma of getuigschrift van een Nederlandstalige opleiding binnen het wetenschappelijk onderwijs, het hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen. Het diploma moet een wettelijke basis hebben. Als dat zo is, staat dat vermeld op het diploma;

  • een diploma staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II;

  • een in België, Suriname, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba behaald schooldiploma of getuigschrift. Dit moet zijn behaald na onderwijs in een Nederlandstalige opleiding met een voldoende op de cijferlijst voor het vak Nederlands. Het niveau van de opleiding moet hoger zijn dan lager- of basisonderwijs en het uitgereikte diploma moet een wettelijke basis hebben;

  • een diploma van het Europese baccalaureaat van de Europese school, het getuigschrift International Baccalaureate Middele Years Certificate, International General Certificate of Secundary Education of Internationaal Baccalaureaat, voor zover dat het baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald of indien daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal Baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en een voldoende is behaald;

  • het Certificaat Naturalisatietoets;

  • het inburgeringsdiploma van de Wet inburgering;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, wanneer uiterlijk 31 december 2006 het WIN-traject is afgerond, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat een profieltoets met de uitkomst voor de onderdelen 'luisteren' en 'spreken' niveau NT2-2 is behaald, voor de onderdelen 'lezen' en 'schrijven' niveau NT2-1 en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd (de vreemdeling is oudkomer);

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, wanneer het WIN-traject doorliep in 2007 of 2008, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen 'luisteren', 'spreken', ‘lezen' en ‘schrijven' tenminste niveau NT2-2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd (de vreemdeling is nieuwkomer);

  • een certificaat Oudkomers van de Regeling certificaat inburgering oudkomers, waaruit blijkt dat voor de onderdelen ‘luisteren’ en ‘spreken’ niveau NT2 2 is behaald en niveau NT2 1 voor de onderdelen ‘lezen ‘schrijven’;

  • het document korte vrijstellingstoets van de Wet inburgering (artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering);

  • een beschikking van het college van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma op grond van de Wet inburgering nieuwkomers achterwege is gelaten omdat tijdens het inburgeringsonderzoek aannemelijk is geworden dat de nieuwkomer de kennis, het inzicht en de vaardigheden die hij door het deelnemen aan een inburgeringsprogramma zou kunnen verwerven, reeds in voldoende mate op andere wijze zou verwerven;

  • een beschikking van het college van B&W waarin staat dat de vaststelling van een inburgeringsprogramma op grond van de Wet inburgering nieuwkomers achterwege is gelaten omdat een toets als bedoeld in artikel 5, vierde lid, Wet inburgering nieuwkomers met goed gevolg is afgelegd; of

  • een bewijs waaruit blijkt dat de vreemdeling ingevolge artikel 4 Besluit Naturalisatietoets zoals dit gold op 1 april 2003 is of was ontheven van de verplichting om alle in dat artikel bedoelde toetsonderdelen af te leggen.

Andere bescheiden dan hier vermeld, leiden niet tot vrijstelling op deze grond. De thans geldende legalisatiecirculaire is van overeenkomstige toepassing.

Om voor vorengenoemde vrijstellingsgrond in aanmerking te komen overlegt de vreemdeling bij de aanvraag van de mvv of het verzoek om advies het gevraagde diploma. In het geval vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, overlegt de vreemdeling een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst waaruit blijkt dat een voldoende is behaald voor het vak Nederlandse taal.

Bij twijfel of het diploma, getuigschrift of ander document vrijstelling oplevert in het kader van de Wet inburgering kan contact worden opgenomen met de Dienst Uitvoering Onderwijs.

Overige vrijstellingen
Surinaamse nationaliteit

De vreemdeling met de Surinaamse nationaliteit is op grond van artikel 16, derde lid, Vw vrijgesteld van het basisexamen inburgering, indien hij heeft aangetoond in Suriname of Nederland lager onderwijs in de Nederlandse taal te hebben gevolgd.

Conform artikel 3.13 VV dienen daartoe de volgende bescheiden te worden overgelegd:

  • a. een schooldiploma of getuigschrift behaald in Suriname voor 25 november 1975 waaruit blijkt dat tenminste de lagere school in de Nederlandse taal is afgerond en een verklaring van het Centraal Bureau Burgerzaken voorzien van een apostille waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van afronding van deze school woonachtig is geweest in Suriname;

  • b. een door het Surinaamse Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling afgegeven schooldiploma of getuigschrift, behaald in Suriname na 25 november 1975, waaruit blijkt dat tenminste de lagere school in de Nederlandse taal is afgerond, dan wel een verklaring van het Examenbureau van het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling waaruit dit blijkt. Het diploma, het getuigschrift of de verklaring dient te zijn voorzien van een apostille;

  • c. een in Nederland gehaald diploma hoger dan dat van het lager onderwijs;

  • d. een historisch overzicht uit het Vestigingsregister te Den Haag waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de afronding van de lagere school, op de leeftijd van elf, twaalf of dertien jaar, woonachtig is geweest in Nederland; of

  • e. een uittreksel uit de GBA waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de afronding van de lagere school, op de leeftijd van elf, twaalf of dertien jaar, woonachtig is geweest in Nederland.

Andere bescheiden dan daar vermeld, leiden niet tot vrijstelling op deze grond.

Niet mvv-plichtig

Het inburgeringsvereiste is evenmin van toepassing op vreemdelingen die, om voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in aanmerking te kunnen komen, niet hoeven te beschikken over een geldige mvv. In artikel 16, eerste lid, onder h, Vw is reeds voorzien in een uitzondering voor de in artikel 17, eerste lid, Vw genoemde categorieën vreemdelingen, waartoe ook behoren de in artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde categorieën vreemdelingen, aan wie het ontbreken van een geldige mvv niet wordt tegengeworpen.

Hoofdpersoon is houder asielvergunning

Het inburgeringsvereiste wordt niet tegengeworpen aan het gezinslid van de hoofdpersoon die houder is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.

J

Paragraaf B1/9.6.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

9.6.4 Restitutie van leges

Restitutie is slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk, zoals in het geval van het betalen van een te hoog legesbedrag, een formele vrijstellingsgrond, of een anderszins onverschuldigde betaling (bijvoorbeeld een tweede betaling voor dezelfde aanvraag).

Het verzoek om restitutie, waaronder ook wordt verstaan een bezwaar tegen de hoogte van de leges, moet worden ingediend binnen het kader van een lopende verblijfsrechtelijke procedure. Als het verzoek om restitutie wordt ingediend nadat de termijn waarbinnen rechtsmiddelen kunnen worden ingediend tegen een beschikking is verlopen, dan is er sprake van een verzoek om heroverweging om terug te komen van een in rechte onaantastbaar geworden besluit. Het verzoek om restitutie wordt, behoudens nova, afgewezen op grond van artikel 4:6 Awb.

Financiële draagkracht speelt bij de legesverplichting geen rol. Ontwikkelingen na de indiening van de aanvraag (waaronder dus een negatieve beslissing, een buiten behandelingstelling anders dan in verband met het niet betalen van de leges, of een intrekking van de aanvraag) leiden niet tot restitutie.

Het naast elkaar indienen van twee aanvragen (zoals tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en om naturalisatie) leidt ook niet tot recht op restitutie van leges bij het eerste zodra het tweede wordt verleend.

Een verzoek om restitutie moet worden ingediend bij de IND. Het verzoek dient gemotiveerd te zijn en bevat de volledige personalia en het bank- of gironummer van de vreemdeling.

Indien wordt besloten niet te restitueren, bestaat de mogelijkheid om tegen die beslissing rechtsmiddelen aan te wenden.

Overigens zal, gelet op het strikte karakter van de legesbepalingen, in veel gevallen het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:3 onder b Awb zonder horen kunnen worden afgedaan.

K

Paragraaf B4/2.2.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2.2.1 Verblijfsvoorwaarden

De verblijfsvergunning kan worden verleend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de vreemdeling is meerderjarig;

  • de vreemdeling woont in een ander land dan dat waarvan hij onderdaan is;

  • de vreemdeling dient als Nederlander of als Nederlands onderdaan hier te lande of op Curaçao, Sint Maarten of in Caribisch Nederland minstens de helft van het basisonderwijs te hebben gevolgd of gedurende de minderjarigheid een opleiding te hebben gevolgd, die meer dan destijds gebruikelijk was, op Nederland zelf was gericht dan wel door andere omstandigheden, zoals opvoeding, maatschappelijke positie en/of dienstbetrekking (zie bijvoorbeeld KNIL-militairen met pensioen en ambtenaren in Nederlandse dienst), nauwe banden met Nederland te hebben verkregen; en

  • er is voldaan aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16 Vw (zie B1).

L

Paragraaf B6/6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschriften

Beperking en arbeidsmarktaantekening bij studie hoger onderwijs of voortgezet en beroepsonderwijs

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘Studie aan (naam onderwijsinstelling) te (plaatsnaam)’; de arbeidsmarktaantekening luidt: ´Arbeid uitsluitend toegestaan mits werkgever beschikt over TWV´.

Beperking en arbeidsmarktaantekening bij het voorbereidend jaar

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘Aanvullend(e) examen(s) met het oog op studie aan (naam onderwijsinstelling) te (plaatsnaam)’; de arbeidsmarktaantekening luidt: ´Arbeid uitsluitend toegestaan mits werkgever beschikt over TWV´.

Voorschriften

Aan de afgifte van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

In daarvoor in aanmerking komende gevallen wordt aan de verblijfsvergunning het voorschrift verbonden dat een hier te lande wonende, solvabele derde zich ten behoeve van de vreemdeling garant dient te stellen door ondertekening van een verklaring (zie bijlage 6c VV).

M

Paragraaf B10/1.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1.7 Aard van het verblijf van een burger van de Unie

Het is burgers van de Unie en hun gezinsleden toegestaan om in Nederland te verblijven, tenzij zij verblijf houden in strijd met een beperking op grond van een regeling vastgesteld krachtens het EG-Verdrag, dan wel de toegang of het verblijf is geweigerd op grond van een actuele bedreiging van de openbare orde, openbare veiligheid of de volksgezondheid.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, EG-Verdrag is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit burger van de Unie. Artikel 17, tweede lid, EG-Verdrag bepaalt voorts dat de burgers van de Unie de rechten genieten en zijn onderworpen aan de plichten die bij dit Verdrag zijn vastgesteld. Zij hebben het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij het EG-Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld (zie artikel 18 EG-Verdrag). Burgers van de Unie en hun gezinsleden ontlenen hun aanspraak op verblijf rechtstreeks aan het EG-Verdrag en de daaruit voortvloeiende Richtlijnen en Verordeningen. Het verblijfsrecht van burgers van de Unie ontstaat en vervalt van rechtswege. Onderdanen van de EER en van Zwitserland hebben aan de burger van de Unie gelijkwaardige rechten. Het verblijfsrecht van burgers van de Unie, onderdanen van de EER en van Zwitserland wordt op voorhand aangenomen, dus zonder tussenkomst van de Nederlandse overheid en zonder dat daadwerkelijk een besluit behoeft te worden genomen. Als regel geldt dat zij hier te lande wel verblijfsrecht hebben, maar niet in het bezit zijn van een verblijfsdocument.

In Richtlijn 2004/38 staat het burgerschap van de Unie centraal. Overwogen wordt dat het burgerschap van de Unie de fundamentele status dient te zijn van onderdanen van de lidstaten die hun recht van vrij verkeer en verblijf uitoefenen. De richtlijn verbindt het primaat van dit burgerschap met het codificeren en herzien van de bestaande Gemeenschapsinstrumenten waarin afzonderlijke regelingen zijn vastgesteld voor werknemers, zelfstandigen, studenten en andere niet-actieven. Richtlijn 2004/38 regelt de voorwaarden voor uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten door burgers van de Unie en hun familieleden, en de beperking daarvan om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Zij is van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar, of verblijft in, een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden die hem begeleiden of die zich bij hem voegen.

De kring van familieleden die aan de richtlijn het (accessoire) recht op vrij verkeer ontlenen, omvat de volgende personen:

  • de echtgenoot (zie artikel 8.7, tweede lid, onder a, Vb);

  • de partner met wie de EU/EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat een geregistreerd partnerschap heeft gesloten, voor zover de wetgeving van het gastland geregistreerd partnerschap gelijkstelt met huwelijk en aan de voorwaarden van de wetgeving van het gastland is voldaan. In Nederland is het geregistreerd partnerschap met een huwelijk gelijkgesteld (zie artikel 8.7, tweede lid, onder b, Vb);

  • de rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn van de EU/EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland of van diens echtgenoot of geregistreerd partner, voor zover zij jonger zijn dan 21 jaar of ten laste zijn van die onderdaan, echtgenoot of partner, alsmede de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn van bedoelde onderdaan, echtgenoot of partner, die van hem afhankelijk zijn (zie artikel 8.7, tweede lid, onder c en d, Vb). Hieronder vallen bijvoorbeeld de kinderen van 21 jaar en ouder die ten laste zijn, de ouders die ten laste zijn, maar ook de (achter)kleinkinderen en (over)grootouders die ten laste zijn van bedoelde onderdaan, echtgenoot of partner;

De richtlijn bepaalt voorts dat binnenkomst en verblijf worden vergemakkelijkt voor de volgende categorieën van personen:

  • andere familieleden dan bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, Vb, die in het land van herkomst ten laste zijn van, of inwonen bij degene die het verblijfsrecht in eerste instantie geniet, of die vanwege ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging strikt behoeven door degene die het verblijfsrecht in eerste instantie geniet;

    de ongehuwde partner, niet zijnde een geregistreerd partner, die een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft met de EU/EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland, en de rechtstreekse bloedverwant in de neergaande lijn van een zodanige partner, voor zover die bloedverwant jonger is dan 18 jaar en die partner vergezelt of zich bij die partner voegt (zie artikel 8.7, vierde lid, Vb). De duurzame relatie zal in ieder geval worden aangenomen indien met deugdelijk bewijs kan worden aangetoond dat de ongehuwde partner en de EU/EER- onderdaan of onderdaan van Zwitserland, die gebruik maakt van zijn recht op vrij verkeer, reeds gedurende een termijn van zes maanden een gezamenlijke huishouding voeren dan wel (recentelijk) hebben gevoerd of indien uit de relatie een kind is geboren. Om aan te tonen dat sprake is of is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding, oftewel samenwoning, valt te denken aan het overleggen van een bewijs van inschrijving in een gemeentelijke basisadministratie, huurcontracten of anderszins aanzienlijke en langlopende juridische/financiële verbintenissen die gezamenlijk zijn aangegaan zoals een hypotheek voor de aankoop van een huis en afschriften van rekeningen op beider naam gedurende die termijn van zes maanden. Om aan tonen dat uit de relatie een kind is geboren dient een geboorteakte te worden overgelegd.

In alle gevallen dient het om een (nog immer) bestaande relatie te gaan.

Blijkens artikel 8.7, derde en vierde lid, Vb is hetgeen is opgenomen in artikel 8.8 Vb tot en met artikel 8.25 Vb eveneens van toepassing is op de twee hierboven genoemde categorieën van personen.

De vreemdeling die onderdaan is van de EU, EER of Zwitserland, die in het bezit is van een geldig nationaal paspoort of geldige identiteitskaart van een lidstaat toont daarmee aan burger te zijn van de Unie. Deze vreemdeling wordt daarom geacht verblijfsrecht te ontlenen aan het gemeenschapsrecht en daarmee als gemeenschapsonderdaan rechtmatig hier te lande te verblijven in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw, zolang en indien onderzoek niet heeft uitgewezen dat zulks niet het geval is. Dergelijk onderzoek is uitsluitend toegestaan indien er redelijke twijfel bestaat of aan de voorwaarden voor verblijf is voldaan. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn in de situatie waarin een economisch niet-actieve die het bewijs heeft geleverd dat hij aan de voorwaarden van artikel 7, eerste lid, onder b, van de richtlijn voldoet, of een van zijn familieleden, enige tijd na inschrijving niettemin een aanvraag indient voor bijstand. Of de situatie waarin een student die heeft verklaard over voldoende middelen van bestaan te beschikken na inschrijving toch een beroep doet op de bijstand of studiefinanciering voor het levensonderhoud. Ook kan gedacht worden aan een werknemer die door middel van een werkgeversverklaring heeft aangetoond over voltijds werk voor tenminste een jaar te beschikken, maar die binnen dat jaar een beroep doet op volledige bijstand of die zijn werk tijdens of kort na de wettelijke proeftijd, en derhalve ruim binnen het jaar, opgeeft en vervolgens een beroep doet op studiefinanciering voor het levensonderhoud voor een studie die geen verband houdt met zijn voorafgaande beroepsactiviteit. Ook valt te denken aan situaties waarin een familielid, dat niet de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat bezit, na vertrek van degene van wie zijn verblijfsrecht afhankelijk was of na diens overlijden, beroep doet op de bijstand. In al deze gevallen kan het verblijf, in geval is vastgesteld dat niet langer aan de relevante voorwaarden voor verblijf is voldaan, per beschikking worden beëindigd. Van een automatische beëindiging van het verblijf kan daarbij echter geen sprake zijn.

Vanzelfsprekend geldt bij het vorenstaande dat bedoeld onderzoek door de Minister zich richt op de door de betrokken burger daartoe verschafte gegevens en bescheiden, ter onderbouwing van diens stelling dat hij een verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, en voor zover die bescheiden ingevolge de ter zake geldende regels van gemeenschapsrecht mogen worden verlangd (zie B10/5.2).

Voor de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan en zijn familie- of gezinsleden, die geen verblijfsrecht aan de bepalingen van het EG-Verdrag of de Overeenkomst EG-Zwitserland kunnen ontlenen, gelden onverkort de overige bepalingen van de Vw en het (restrictieve) beleid. De rechtsbescherming die onderdanen van de EU/EER en van Zwitserland genieten, ontlenen zij op grond van hun nationaliteit aan Richtlijn 2004/38 (zie B10/7).

N

Paragraaf B10/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3 Beroep op de publieke middelen

Indien de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan een (aanvullend) beroep doet op de publieke middelen, kan dat tot gevolg hebben dat zijn rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw vervalt, tenzij de betrokkene inmiddels het duurzame verblijfsrecht heeft verkregen (na vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf en soms ook eerder). Onder een beroep op de publieke middelen wordt eveneens begrepen een beroep op de maatschappelijke opvang,

In voorkomende gevallen wordt beoordeeld of de betrokkene een onredelijke last vormt voor de publieke middelen van Nederland. De in dit verband toe te passen verblijfsbeëindiging moet voorts worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Het gaat daarbij om evenredigheid tussen het beroep dat op de publieke middelen wordt gedaan, en de middelen die het gastland inzet (verblijfsbeëindiging). Er is, met andere woorden, een belangenafweging vereist.

Economisch niet-actieven algemeen

Tenzij persoonlijke omstandigheden zich hiertegen verzetten, beëindigt de IND in aanvulling op artikel 8.16 Vb het verblijf bij een beroep op de algemene middelen als de burger van de Unie:

  • De eerste twee jaar van dat verblijf een - al dan niet aanvullend - beroep doet op een uitkering in het kader van de Wwb of de eerste twee jaar van dat verblijf gedurende ten minste 8 nachten in totaal een beroep doet op maatschappelijke opvang (in de vorm van nachtverblijf);

  • Het derde jaar van dat verblijf twee maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Wwb of gedurende drie maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Wwb of in het derde jaar van dat verblijf gedurende ten minste 16 nachten een beroep doet op maatschappelijke opvang (in de vorm van nachtverblijf). Een combinatie van beroep op bovengenoemde uitkering en beroep op maatschappelijke opvang die tezamen in financiële zin vergelijkbaar is met een beroep op bovengenoemde uitkering of een beroep op 16 of meer nachten in de maatschappelijke opvang wordt eveneens als regel een onredelijke last geacht;

  • in het vierde jaar van dat verblijf vier maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Wwb of gedurende zes maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Wwb of in het vierde jaar van dat verblijf gedurende ten minste 32 nachten een beroep doet op maatschappelijke opvang (in de vorm van nachtverblijf). Een combinatie van beroep op bovengenoemde uitkering en beroep op maatschappelijke opvang die tezamen in financiële zin vergelijkbaar is met een beroep op bovengenoemde uitkering of een beroep op 32 of meer nachten in de maatschappelijke opvang wordt eveneens als regel een onredelijke last geacht;

  • in het vijfde jaar van dat verblijf zes maanden of langer een eerste, meer dan aanvullend beroep doet op de Wwb of gedurende negen maanden of meer een aanvullend beroep doet op de Wwb of in het vijfde jaar van dat verblijf gedurende ten minste 64 nachten een beroep doet op maatschappelijke opvang (in de vorm van nachtverblijf). Een combinatie van beroep op bovengenoemde uitkering en beroep op maatschappelijke opvang die tezamen in financiële zin vergelijkbaar is met een beroep op bovengenoemde uitkering of een beroep op 64 of meer nachten in de maatschappelijke opvang wordt eveneens als regel een onredelijke last geacht;

  • in achtereenvolgende jaren van verblijf of binnen een jaar meermalen een beroep doet op een uitkering in het kader van de Wwb of in achtereenvolgende jaren van verblijf meermalen gedurende ten minste 8 nachten een beroep doet op maatschappelijke opvang (in de vorm van nachtverblijf) of een combinatie van beroep op bovengenoemde uitkering en beroep op maatschappelijke opvang doet; of

  • binnen drie jaren van verblijf vijftien maanden of meer een aanvullend beroep doet op een uitkering in het kader van de Wwb.

De volgende persoonlijke omstandigheden worden in ieder geval betrokken bij de belangenafweging in het kader van de evenredigheidstoets:

  • de reden waarom de betrokkene niet in staat is in zijn levensonderhoud te voorzien en of deze reden van tijdelijke dan wel permanente aard is;

  • de banden die betrokkene nog heeft met zijn land van herkomst;

  • de gezinssituatie;

  • de medische situatie (gezondheidstoestand);

  • Leeftijd;

  • Overige beroepen op (sociale) voorzieningen;

  • De mate van sociale zekerheidspremies die eerder zijn betaald;

  • De mate van integratie in Nederland van de unieburger en zijn familieleden;

  • Nabije toekomstverwachting of de EU-burger nog bijstand nodig zal hebben.

Het is aan de betrokken burger van de Unie, als daartoe meest gerede partij en gegeven zijn beroep op een uitkering ten behoeve van het levensonderhoud, om relevante gegevens en bescheiden ter zake te verstrekken.

Studenten

Het verschil met de (andere) economisch niet-actieven, die als regel langere tijd of permanent in Nederland beogen te verblijven, is dat verblijf voor studiedoeleinden van deze categorie studenten per definitie tijdelijk van aard is, omdat het beperkt is tot de duur van de opleiding (zaak C-424/98).

De lidstaten zijn niet verplicht om aan studenten die het verblijfsrecht genieten beurzen uit te betalen om in het levensonderhoud te voorzien (studiefinanciering voor het levensonderhoud). Deze regel is bevestigd in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG (zaak C-184/99 Grzelczyk).

Een beroep op studiefinanciering, of bijstand, voor het levensonderhoud kan - ook al wordt dat beroep niet gehonoreerd - betekenen dat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden die aan het verblijfsrecht als student zijn verbonden, in welk geval het verblijf kan worden beëindigd.

Verblijfsbeëindiging kan in deze gevallen echter niet het automatische gevolg zijn. In deze gevallen vindt een evenredigheidstoets plaats. N.B. Indien sprake is van vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf, is het duurzame verblijfsrecht verkregen. Het feit dat de vreemdeling in die periode niet of niet langer aan de voorwaarden voldeed is in dat geval niet langer relevant.

O

Paragraaf B15/7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7 Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschriften

Beperking

Indien aan de voorwaarden van het bepaalde in dit hoofdstuk wordt voldaan, wordt aan de vreemdeling op grond van artikel 3.4, eerste lid, onder y, Vb een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘verblijf als kennismigrant’.

Arbeidsmarktaantekening

Op het verblijfsdocument wordt de aantekening geplaatst: ‘Andere arbeid alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

De arbeidsmarktaantekening ‘Andere arbeid alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’houdt in dat een vreemdeling, die in het bezit is van een verblijfsvergunning als kennismigrant, arbeid als kennismigrant mag verrichten. Voor andere arbeid is een TWV vereist.

In het geval de kennismigrant drie onafgebroken jaren in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning als kennismigrant en hij daarna wijziging van de beperking in arbeid in loondienst aanvraagt, krijgt hij de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’.

Gezinsleden

De verblijfsvergunning aan echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner wordt verleend onder de beperking ‘verblijf bij echtgeno(o)t(e)/geregistreerd)partner/ouder (naam). Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’. De verblijfsvergunning aan minderjarige kinderen wordt verleend onder de beperking ‘gezinshereniging bij (naam ouder(s)). Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Voorschriften

Aan de afgifte van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

P

Paragraaf B18/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3 Voorwaarden toelating onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71

Ingevolge artikel 3.56a Vb kan een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het verblijf als onderzoeker in de zin van de richtlijn worden verleend aan de vreemdeling:

  • a. die onderzoek verricht bij een bij ministeriële regeling aan te wijzen erkende onderzoeksinstelling (zie B18/2.1.1);

  • b. die een met een onderzoeksinstelling gesloten gastovereenkomst overlegt, waaruit blijkt:

    • 1. dat het onderzoeksproject is goedgekeurd;

    • 2. dat de vreemdeling over een passend diploma van hoger onderwijs, dat toegang geeft tot doctoraatprogramma’s beschikt; en

    • 3. wat de rechtsbetrekking en de arbeidsvoorwaarden van de vreemdeling zijn; en

  • c. die een garantstelling van de onderzoeksinstelling overlegt.

Een vooraf erkende instelling die een onderzoeker wil uitnodigen dient met die onderzoeker een gastovereenkomst te sluiten (zie artikel 3.56a Vb, artikel 5 Richtlijn 2005/71 en artikel 6 Richtlijn 2005/71). Hierin verbindt de onderzoeker zich ertoe het onderzoeksproject uit te voeren, terwijl de instelling zich ertoe verplicht de onderzoeker voor dat doel als gast te ontvangen. Gelet op de Richtlijn 2005/71 is de gastovereenkomst vormvrij. Desgewenst kan bij de IND een voorbeeld gastovereenkomst verkregen worden.

Uit de gastovereenkomst dient in elk geval het volgende te blijken:

Goedgekeurd onderzoeksproject

Het onderzoeksproject dient door de instelling te worden goedgekeurd, waarbij getoetst wordt aan het doel en de duur van het onderzoek inclusief de benodigde financiële middelen.

Passend diploma

Er dient een door een notaris of gemeente gewaarmerkte kopie van het vereiste diploma te worden toegevoegd. Voor de beoordeling of de vreemdeling beschikt over een passend diploma wordt aangesloten bij het oordeel van de onderzoeksinstelling.

Rechtsbetrekking

Het begrip arbeidsvoorwaarden ziet in dit geval niet noodzakelijkerwijs op een dienstverband maar ook op de aard van de rechtsbetrekking waarin is vastgelegd wat de onderzoeksinstelling de onderzoeker aan faciliteiten biedt en wat van de onderzoeker verwacht wordt.

Hierbij is van belang dat lesgeven wordt gezien als een onlosmakelijk deel van de werkzaamheden van een onderzoeker, en het verrichten van onderzoek niet van bijkomende aard is, maar het hoofddoel.

Naast de beleidsregels in deze paragraaf zijn ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing (zie B1/4).

Q

Paragraaf B18/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5 Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschriften

Beperking

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt, mits ook aan de algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning wordt voldaan, verleend onder de beperking ‘verblijf als onderzoeker in de zin van Richtlijn 2005/71/EG’.

Arbeidsmarktaantekening

Bij de verlening wordt de arbeidsmarktaantekening gesteld ‘Andere arbeid alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV’.

Gezinsleden

Aan de gezinsleden van de onderzoeker wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘verblijf bij (naam onderzoeker)’. Bij de verlening aan de gezinsleden wordt de arbeidsmarktaantekening gesteld ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.

Voorschriften

Aan de afgifte van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

R

Paragraaf B21/7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7 Beperkingen, arbeidsmarktaantekening en voorschriften

Beperking

De verblijfsvergunning wordt verleend op grond van artikel 3.4, eerste lid onder cc, Vb onder de beperking ‘houder van een Europese blauwe kaart’. Het verblijfsrecht wordt met toepassing van artikel 3.5, derde lid, Vb aangemerkt als een niet-tijdelijk verblijfsrecht.

Arbeidsmarktaantekening

Op het verblijfsdocument wordt de aantekening geplaatst: ‘Andere arbeid alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV. Een beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

Gezinsleden

De verblijfsvergunning voor de echtgeno(o)t(e) of (geregistreerd) partner wordt verleend onder de beperking ‘verblijf bij echtgeno(o)t(e)/(geregistreerd)partner/ (naam). Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

De verblijfsvergunning aan minderjarige kinderen wordt verleend onder de beperking ‘gezinshereniging bij (naam ouder(s)). Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Voorschriften

Aan de afgifte van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of psychiatrische inrichting.

S

Paragraaf C2/2.5 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

T

Het model M120 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 1.

U

Het model M122 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 2.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 december 2011

De Minister voor Immigratie en Asiel,

voor deze:

de plaatsvervangend Directeur-generaal Vreemdelingenzaken,

H. Heida.

Model M 120 (Voortgangs) Gegevens met betrekking tot uitzetting

Model M 122 Mededeling toepassing artikel 50, derde lid, Vreemdelingenwet

TOELICHTING

Artikelsgewijs

A, M

Deze paragrafen zijn aangepast naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 september 2011, 201009139/1. In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat door te bepalen dat een duurzame relatie slechts kan worden aangetoond door middel van een GBA-inschrijving gedurende zes maanden, dan wel de geboorte van een kind, een te beperkte uitleg van het begrip 'deugdelijk bewezen duurzame relatie' wordt gegeven. Daarom zijn de paragrafen onder A en J zodanig aangepast dat de bewijsmiddelen om aan te tonen dat sprake is van een duurzame relatie niet langer zijn beperkt. Verder is een nadere verduidelijking gegeven van het bewijs waarmee 'deugdelijk bewezen duurzame relatie' kan worden aangetoond waarbij aansluiting is gezocht bij de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de richtlijn, COM(2009) 313/4.

B, C

Op 27 oktober 2011 is de regeling van de Minister voor Immigratie en Asiel van 16 oktober 2011, nr. IDMI-UIT-2011-0275, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, in de Staatscourant gepubliceerd. Deze regeling zal per 1 januari 2012 in werking treden. Deze regeling houdt in dat luchtvaartmaatschappijen passagiersgegevens moeten verzamelen van alle passagiers die zij vervoeren naar de luchthaven Schiphol vanaf een luchthaven die genoemd wordt in Bijlage 1a, behorend bij artikel 2.1a, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen 2000.

Gelet op deze wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, wordt in de Vreemdelingencirculaire 2000 de wijze van aanlevering van de passagiersgegevens aan de ambtenaar belast met de grensbewaking opgenomen.

Het OM heeft gelet op de Richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het verstrekken van passagiersgegevens door luchtvaartmaatschappijen opgesteld. De Richtlijn bevat aanwijzingen voor het OM ten aanzien van het transactie- en vervolgingsbeleid met betrekking tot de passagiersinformatieplicht. Deze informatie is derhalve opgenomen in de Vreemdelingencirculaire 2000.

D

De Tarievenlijst ten aanzien van de uitzettings- en verblijfskosten van vreemdelingen van 2007 is geactualiseerd. De tarieven voor het vervoer en de escortering tijdens het terugvervoer van de geweigerde vreemdeling zijn gebaseerd op de HDFC-aanwijzing nr. BS/2011009660, d.d. 31 maart 2011 van het Ministerie van Defensie. Het tarief voor het verblijf van de geweigerde vreemdeling is overeenkomstig de begrotingsprijs Rijksbegroting 2012.

E

Artikel 4.14, tweede lid vormt geen onderdeel meer van het Vreemdelingenbesluit. Derhalve is de verwijzing hiernaar in de Vreemdelingencirculaire 2000 verwijderd.

F

De wijziging van paragraaf A6/4.3.1 strekt er toe een misverstand weg te nemen dat in de jurisprudentie door de formulering van het beleid was ontstaan. De wijziging strekt er toe de zinsnede “noch dienen zij ertoe om de uitzetting van een vreemdeling te verzekeren” weg te nemen. Hoewel uit de formulering van ondermeer paragraaf A6/4.3.5 volgt dat de oplegging van de maatregel er toe strekt de DT&V in de gelegenheid te stellen intensief aan de voorbereiding van de terugkeer te werken, en de maatregel op basis van artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000 er mede toe strekt deze voorbereiding mogelijk te maken door de vreemdeling beschikbaar te houden voor de noodzakelijke voorbereidingshandelingen, werd uit deze zinsnede afgeleid dat de bepaling uit artikel 56 Vreemdelingenwet 2000 niet met het oog op de terugkeer of de uitzetting kon worden toegepast. Dit is echter onjuist. De maatregel als bedoeld in artikel 56 van die wet kan juist bij uitstek strekken tot dat doel, in die situaties waarin oplegging van een maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vreemdelingenwet2000 niet mogelijk of niet proportioneel is. De nu geschrapte zinsnede strekt er toe te expliciteren dat indien de uitzetting zeker dient te worden gesteld, op andere, meer verstrekkende maatregelen moet worden teruggevallen, bijvoorbeeld artikel 59, tweede lid van de Vreemdelingenwet2000. Door het vrijheidsbeperkende karakter van deze maatregel kan immers niet worden gegarandeerd dat de vreemdeling zich niet aan de uitzetting zal onttrekken; deze maatregel stelt de uitzetting dan ook niet zeker.

Gezien de overige beleidsbepalingen van dit hoofdstuk is deze zinsnede niet noodzakelijk. Om de in de jurisprudentie ontstane onduidelijkheid weg te nemen wordt deze zinsnede geschrapt.

G, K

Deze paragrafen zijn aangepast in verband met de staatkundige hervormingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden. Per 10 oktober 2010 zijn Aruba, Curaçao, en Sint Maarten eigen landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden geworden. Verder zijn Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) openbare lichamen geworden die als bijzondere gemeenten binnen het land Nederland functioneren.

Paragraaf B1/1 is verder tekstueel aangepast.

H

Deze paragraaf is in overeenstemming gebracht met artikel 3.75, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000, dat op 19 juni 2011 is gewijzigd. Deze wijziging was niet in WBV 2011/8 meegenomen. Dit wordt nu alsnog gecorrigeerd.

I

Voor de toepassing van de inburgeringswetgeving is het verblijf van de houder van de Europese blauwe kaart tijdelijk van aard. Op grond van artikel 3, derde lid, van de Wet inburgering is dit geregeld in artikel 2.1 van het Besluit inburgering. Dit betekent dat houders van deze verblijfsvergunning noch hun gezinsleden voor de toepassing van de Wet inburgering en daarmee ook voor de toepassing van de Wet inburgering in het buitenland, inburgeringsplichtig zijn. Aan hen kan de voorwaarde van het hebben behaald van het basisexamen inburgering in het buitenland niet gesteld worden. Om in aanmerking te komen voor een zelfstandige verblijfvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf (artikel 3.80a van het Vreemdelingenbesluit 2000) of voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (artikel 3.96a van het Vreemdelingenbesluit 2000) blijft onverkort gelden dat voldaan moet worden aan het inburgeringsvereiste. Dit betekent dat het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 13 van de Wet inburgering, behaald moet zijn.

J

Met deze wijziging wordt een verduidelijking aangebracht van het geldende beleid inzake restitutie van leges naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 september 2011 (201007667/1 /V3). In deze uitspraak heeft de Raad van State de uitvoeringspraktijk bij de IND ten aanzien van verzoeken om restitutie van leges bevestigd, met dien verstande dat deze werkwijze alleen geldt voor op of na 2 september 2011 ingediende verzoeken om restitutie.

Kort gezegd komt de uitspraak er op neer dat op een verzoek om restitutie van leges dat is ingediend nadat de bezwaartermijn is verlopen, het beoordelingskader van artikel 4:6 Awb van toepassing is. Bij gebrek aan nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden kan dit verzoek om heroverweging dan worden afgewezen. Is het verzoek ontvangen binnen de termijn dan moet het verzoek om restitutie inhoudelijk worden beoordeeld.

L

Op verzoek van het Ministerie Sociale Zaken en Werkgelegenheid is de arbeidsmarktaantekening gewijzigd. Met deze wijziging wordt beoogd meer duidelijkheid te creëren voor studenten en werkgevers.

N

De minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid heeft mede namens de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Immigratie en Asiel in een brief van 14 april 2011 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 29 407, nr. 118) aan de Tweede Kamer, een overzicht van maatregelen doen toekomen om de arbeidsmigratie uit Midden- en Oost-Europa in goede banen te leiden. Een van deze maatregelen ziet op het aanscherpen van de regels over verblijfsbeëindiging bij een beroep op bijstand voor EU- burgers. Een andere maatregel uit deze brief ziet op de beëindiging van het verblijf van EU-burgers die een beroep doen op maatschappelijke opvang. Met de onderhavige wijziging is uitvoering gegeven aan beide maatregelen.

O, P, Q, R

Deze paragrafen zijn aangepast omdat de arbeidsmarktaantekening voor de verblijfsvergunning met de beperking ´kennismigrant´, ´wetenschappelijk onderzoeker in het kader van de Richtlijn 2005/71/EG´ en ´houder van een Europese blauwe kaart op grond van de Richtlijn 2009/50/EG’ is gewijzigd in ´Andere arbeid alleen toegestaan indien werkgever beschikt over een TWV´. Met deze arbeidsmarktaantekening kan de vreemdeling naast zijn werkzaamheden als kennismigrant, wetenschappelijk onderzoeker op grond van de Richtlijn 2005/71/EG of houder van een Europese blauwe kaart op grond van de Richtlijn 2009/50/EG andere werkzaamheden verrichten als hij daarvoor een tewerkstellingsvergunning krijgt. Het UWV WERKbedrijf beoordeelt op grond van de Wet arbeid vreemdelingen of er voor deze andere werkzaamheden een tewerkstellingsvergunning afgegeven kan worden. Hierbij wordt opgemerkt dat de kennismigrant, wetenschappelijk onderzoeker of houder van de Europese blauwe kaart te allen tijde moet blijven voldoen aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning.

S

C2/2.5.1 en C2/2.5.2. zijn middels een eerder WBV vervallen verklaard. Paragraaf C2/2.5 is toen per abuis blijven staan.

T

Een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld in afwachting van diens uitzetting kan nadat het eerste beroep (rechtmatigheidstoetsing) ongegrond verklaard is op ieder moment opnieuw beroep instellen tegen het voortduren van de maatregel van vrijheidsontneming. Zodra een beroepschrift is ingediend wordt op verzoek van de afdeling Proces Vertegenwoordiging (PV) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) door de DT&V een voortgangsrapportage opgemaakt.

Dit gebeurt middels een model M120.

De huidige tekst bij het onderdeel belangenafweging is thans niet meer in overeenstemming met de Europese Terugkeerrichtlijn (Tri). Derhalve dient de huidige omschrijving bij het onderdeel belangenafweging te worden aangepast. De belangenafweging bij het voortduren van de maatregel na 6 maanden dient te worden gewijzigd in belangenafweging bij het voortduren van de maatregel.

Voorts is de tekst in de belangenafweging niet juist. Immers, de beslissing wordt niet meer genomen door de Staatssecretaris van Justitie, maar door de Minister voor Immigratie en Asiel. Derhalve wordt Staatssecretaris vervangen door de Minister voor Immigratie en Asiel.

U

Het model M122 dient aan de vreemdeling te worden uitgereikt als de identiteit (niet) kan worden vastgesteld binnen de daarvoor in het strafrecht gestelde termijn.

Naar aanleiding van de actualisatie van het VRIS-protocol is gebleken dat de tekst van het model M122 niet geheel correct is. In het huidige model is de volgende zinsnede opgenomen: uit de politie- en/of vreemdelingenadministratie is gebleken dat u niet rechtmatig in Nederland verblijft. Deze zin is onjuist, immers, op het moment van uitreiking van model M122 is in veel gevallen de identiteit en dus ook de rechtmatigheid van het verblijf (nog) niet vastgesteld. Derhalve dient de huidige tekst te worden aangepast.

De Minister voor Immigratie en Asiel,

voor deze:

de plaatsvervangend Directeur-generaal Vreemdelingenzaken,

H. Heida.

Naar boven