Inkomstenbelasting. Vennootschapsbelasting. Invordering. Uitstel van betaling bij eindafrekeningswinst

14 december 2011

Nr. BLKB 2011/2477M

Belastingdienst/Landelijk Kantoor Belastingregio’s, Brieven en beleidsbesluiten

De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten

Dit besluit vloeit voort uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 november 2011, C-371/10. Vooruitlopend op wetgeving wordt in afwijking van de wet onder voorwaarden uitstel van betaling toegestaan voor belastingaanslagen voor zover deze zien op eindafrekeningswinst.

1. Inleiding

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 29 november 2011 arrest gewezen over de vraag of en onder welke voorwaarden Nederland belasting mag heffen ter gelegenheid van het verplaatsen van de feitelijke bestuurszetel vanuit Nederland naar een andere lidstaat (National Grid Indus BV).

Dit besluit beoogt, vooruitlopend op wetgeving, de uitvoeringspraktijk in overeenstemming te brengen met de voormelde beslissing van het Hof. Dit besluit betreft de invordering van aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting waarin een heffingscomponent zit die verband houdt met het bepaalde in de artikelen 3.60 en 3.61 van de Wet IB 2001 of de artikelen 15c en 15d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

Gebruikte begrippen en afkortingen

Wet VPB:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969

2. Arrest van het Hof

2.1 Beslissing inzake exitheffing

Het Hof heeft beslist dat het recht van de Unie zich niet verzet tegen heffing over latente meerwaarden in vermogensbestanddelen van een vennootschap die ophoudt in Nederland belastbare winst te genieten. Er hoeft daarbij geen rekening te worden gehouden met eventuele later optredende waardeverminderingen. Niet van belang is dat latente meerwaarden betrekking hebben op valutawinsten die in de lidstaat van ontvangst niet tot uitdrukking kunnen komen, gelet op het daar geldende belastingregime.

Het Hof besliste verder dat in bedoelde gevallen aanvaardbaar is een regeling waarbij belastingplichtigen de keuze krijgen tussen onmiddellijke betaling en uitstel van betaling, in voorkomend geval inclusief rente. Met het risico van niet-invordering kan rekening worden gehouden door maatregelen als het stellen van een bankgarantie. De invordering van de belastingschuld wordt uitgesteld tot het moment van de daadwerkelijke realisatie. Het Hof overwoog daarbij dat de keuze voor uitstel noodzakelijkerwijs gepaard gaat met een administratieve last in verband met de monitoring van de verplaatste activa.

Wellicht ten overvloede wijs ik er op dat het arrest de vrijheid van vestiging betreft. De vrijheid van vestiging werkt voor EU- en EER-landen maar niet voor 'derde' landen. Het arrest en dit besluit gelden dus niet voor deze 'derde' landen.

3. Betekenis voor de uitvoeringspraktijk: Belastingschuldige krijgt keuze

3.1 Afdoen van bezwaarschriften

Ik leid uit het arrest af dat aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting waarin een heffingscomponent zit die verband houdt met het bepaalde in de artikelen 3.60 en 3.61 van de Wet IB 2001 of de artikelen 15c en 15d van de Wet VPB rechtsgeldig zijn.

In de praktijk is soms de afhandeling aangehouden van bezwaarschriften tegen aanslagen inkomsten- en vennootschapsbelasting waarin een heffingscomponent zit die verband houdt met het bepaalde in de artikelen 3.60 en 3.61 van de Wet IB 2001 of de artikelen 15c en 15d van de Wet VPB. Voor zover deze bezwaren zijn aangehouden in verband met de hiervoor besproken procedure C-371/10, kan de inspecteur deze bezwaren nu afwijzen met een verwijzing naar het arrest van het Hof. Bij het afwijzen van het bezwaar wijst de inspecteur op de mogelijkheid te kiezen voor uitstel van betaling bij de ontvanger.

3.2 Opleggen van aanslagen

Voor zover daartoe aanleiding is, kan de inspecteur een aanslag inkomsten- of vennootschapsbelasting opleggen ingevolge het bepaalde in de artikelen 3.60 en 3.61 van de Wet IB 2001 of de artikelen 15c en 15d van de Wet VPB. De inspecteur zal daarbij zoveel mogelijk verwijzen naar de mogelijkheid te kiezen voor uitstel van betaling.

3.3 Keuze voor uitstel van betaling

De belastingschuldige kan de aanslag betalen binnen de betalingstermijn zoals vermeld op het aanslagbiljet. Kiest hij voor uitstel van betaling dan geldt het volgende.

  • Uitstel wordt verleend voor zover er ten aanzien van de vermogensbestanddelen waarover op de voet van de artikelen 3.60 en 3.61 van de Wet IB 2001 of de artikelen 15c en 15d van de Wet VPB is geheven, geen sprake is geweest van realisatie. De beoordeling hiervan vindt plaats op het moment dat gekozen wordt voor uitstel aan de hand van het daarbij te overleggen overzicht van 'niet-gerealiseerde' vermogensbestanddelen.

  • Over het bedrag dat onbetaald is gebleven is invorderingsrente verschuldigd vanaf het moment dat de betalingstermijn die op het aanslagbiljet is vermeld, is verstreken.

  • De ontvanger verlangt zekerheden voor het uitstel, waarbij een bankgarantie het meest in de rede ligt. De zekerheid moet het bedrag dekken waarvoor het uitstel wordt verleend.

  • Het verleende uitstel is niet aan een bepaalde termijn gebonden.

  • Het uitstel eindigt indien sprake is van realisatie. De ontvanger stelt daarom als voorwaarde voor het uitstel dat de belastingschuldige eenmaal per kalenderjaar aan de ontvanger een overzicht verstrekt van de ‘niet-gerealiseerde’ vermogensbestanddelen opdat het uitstel in zoverre in stand kan blijven. Dat overzicht kan zijn een voortzetting van de balans (met specificatie van de reserves) zoals die van toepassing was voor de heffing op de voet van de artikelen 3.60 en 3.61 van de Wet IB 2001 of de artikelen 15c en 15d van de Wet VPB. De ontvanger beëindigt het uitstel geheel als de belastingschuldige in gebreke is met het verstrekken van het overzicht.

3.4 Einde uitstel bij ‘realisatie’

Het uitstel van betaling geldt niet (meer) voor zover er sprake is van realisatie. Voor het begrip realisatie is het allereerst van belang waarover is geheven bij de toepassing van de artikelen 3.60 en 3.61 van de Wet IB 2001 of de artikelen 15c en 15d van de Wet VPB. Deze heffingsgrondslag kan bestaan uit meer componenten, zoals stille reserves, goodwill, fiscale reserves. Voor zover door een rechtshandeling of anderszins deze componenten in Nederland zouden leiden tot winstrealisatie, is sprake van realisatie die aanleiding geeft het uitstel te beëindigen.

Over hetgeen bij 3.3 en 3.4 is opgenomen, kan een afspraak worden gemaakt met de ontvanger.

4. Inwerkingtreding en vervaldatum

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 29 november 2011.

Dit besluit vervalt met ingang van de inwerkingtreding van de wetgeving waarmee het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 november 2011, C-371/101, wordt gecodificeerd in Nederlandse wetgeving.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 14 december 2011

De staatssecretaris van Financiën,

F.H.H. Weekers.

Naar boven