TOELICHTING
Algemeen
Een zorgverzekeraar dient iedere verzekeringsplichtige die een zorgverzekering bij hem wenst af te sluiten, te accepteren.
Dat is in de Zorgverzekeringswet (Zvw) geregeld. Die wet bepaalt ook, dat de premie die de zorgverzekeraar voor een dergelijke
zorgverzekering vraagt, niet mag worden afgestemd op het gezondheidsrisico of op andere kenmerken van de verzekerde. Zonder
nadere maatregelen is het gevolg van deze acceptatieplicht en dit verbod van premiedifferentiatie, dat zorgverzekeraars met
relatief veel ongezonde verzekerden in de zorgverzekeringsportefeuille, in het nadeel zijn ten opzichte van zorgverzekeraars
met een relatief gezonde populatie, omdat zij gegeven hun populatie welhaast gedwongen zijn een hogere premie te vragen dan
hun concurrent met een gezondere populatie. Dit ondermijnt het gelijke speelveld waarop de concurrentie tussen zorgverzekeraars
zich moet afspelen.
Om dit te voorkomen, is in paragraaf 4.2 van de Zvw bepaald dat zorgverzekeraars jaarlijks van het College voor zorgverzekeringen
(CVZ) een ‘vereveningsbijdrage’ ontvangen, die uit het Zorgverzekeringsfonds gefinancierd wordt. Deze bijdrage wordt gebaseerd
op een inschatting vooraf (ex ante) van de zorgkosten van een zorgverzekeraar aan de hand van een aantal objectieve kenmerken
van de verzekerden van die zorgverzekeraar. Deze systematiek beoogt zorgverzekeraars voor kostenverschillen als gevolg van
onbeïnvloedbare risicoverschillen in hun zorgverzekerdenportefeuilles te compenseren, zodat zij op dit punt in een gelijke
uitgangspositie worden gebracht en daardoor eerlijk met elkaar kunnen concurreren. Weet de zorgverzekeraar welk bedrag hij
in het komende jaar aan vereveningsbijdrage zal krijgen, dan zal hij vervolgens de nominale premie kunnen vaststellen die
hij over dat jaar voor zijn zorgverzekering vraagt. De vereveningsbijdrage wordt vervolgens na afloop van het vereveningsjaar
(ex post) door het CVZ definitief vastgesteld. Daarbij wordt rekening gehouden met de werkelijke situatie bij de zorgverzekeraar
zoals deze zich gedurende het vereveningsjaar heeft voorgedaan (de werkelijke verzekerdenaantallen en -kenmerken kunnen namelijk
afwijken van datgene waar ex ante mee rekening was gehouden) en worden bepaalde compensatiemechanismen ingezet.
Hoofdstuk 3 van het Besluit zorgverzekering bevat de belangrijkste nadere regels over de vereveningsbijdragen: bepaald wordt
met welke vereveningscriteria bij de berekening van die bijdragen rekening wordt gehouden, en hoe de bijdragen op hoofdlijnen
ex ante en ex post worden berekend. De gedetailleerde uitwerking van deze regels is voor het vereveningsjaar 2012 vervolgens
te vinden in voorliggende ‘Regeling risicoverevening 2012’ (Rrv 2012)
Tot en met 2011 zijn dit soort gedetailleerde regels opgenomen in hoofdstuk 3 van de Regeling zorgverzekering. Ieder najaar
werd dit hoofdstuk vervangen door een nieuw hoofdstuk 3 met de risicovereveningsregels voor het eerstvolgende kalenderjaar.
In de praktijk pakte deze wijze van regelgeving, hoewel conform de Aanwijzingen voor de regelgeving (zie aanwijzing 104, eerste
lid), slecht uit. Vaak bleek namelijk na afloop van een vereveningsjaar dat voor de vaststelling van de vereveningsbijdragen
over dat jaar, toch afgeweken moest worden van de regelgeving zoals die met betrekking tot dat jaar gold, maar inmiddels overschreven
was (met regelgeving voor een later vereveningsjaar).
Aangezien het niet mogelijk is niet meer bestaande regelgeving te wijzigen, waren er ingewikkelde constructies nodig om het
beoogde doel alsnog te bereiken.
Door de risicovereveningsregels uit de Regeling zorgverzekering te halen en deze ieder jaar in een afzonderlijke, per vereveningsjaar
geldende ministeriële regeling op te nemen, zal het mogelijk blijven om, uiteraard slechts voor zover dat noodzakelijk is
en voor zover dit vóór de daadwerkelijke vaststelling door het CVZ geschiedt,ook na het vereveningsjaar de regels met betrekking
tot de vaststelling van de bijdragen over dat jaar te wijzigen. Hiermee zal ook voor gebruikers veel transparanter worden
hoe de vereveningsregels over een bepaald kalenderjaar luiden.
De risicovereveningsregels zullen met ingang van die voor het vereveningsjaar 2012 derhalve in een jaarlijkse, afzonderlijke
ministeriële regeling worden vastgelegd. De voorliggende Regeling risicoverevening 2012 is hiervan de eerste.
De hoofdstukken 1 tot en met 5 van deze Regeling bevatten de nieuwe regels die gelden voor de vaststelling van de vereveningsbijdrage
over 2012. Zo wordt bepaald welke middelen beschikbaar zijn voor het jaar 2012 en hoe deze middelen over zorgverzekeraars
worden verdeeld. De vaststelling van de beschikbare middelen is gebaseerd op artikel 32, vierde lid, onderdeel a, van de Zvw.
Vergoedingen uit het Zorgverzekeringsfonds die niet samenhangen met prestaties, zoals subsidies, en betalingen uit het Zorgverzekeringsfonds
buiten zorgverzekeraars om, zoals voor gemoedsbezwaarden en bepaalde groepen verzekerden die in het buitenland verkeren, vallen
buiten deze Regeling.
De omvang van de beschikbare middelen is afgeleid uit het macro-prestatiebedrag. Derhalve worden in de regeling zowel het
bedrag van de beschikbare middelen 2012, als het macro-prestatiebedrag 2012 vastgesteld. Het macro-prestatiebedrag wordt in
2012 verdeeld in vijf macro-deelbedragen:
-
• het macro-deelbedrag kosten van dbc-zorgproducten in het vrije segment;
-
• het macro-deelbedrag variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp;
-
• het macro-deelbedrag vaste kosten van ziekenhuisverpleging;
-
• het macro-deelbedrag kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg;
-
• het macro-deelbedrag kosten van overige prestaties.
Het macro-deelbedrag kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg wordt gesplitst in: macro-deelbedrag kosten van
geneeskundige geestelijke gezondheidszorg voor verzekerden jonger dan achttien jaar en het macro-deelbedrag kosten van geneeskundige
geestelijke gezondheidszorg voor verzekerden van achttien jaar en ouder. De verdeling van deze macro-deelbedragen vindt plaats
op basis van de criteria, genoemd in het Besluit zorgverzekering, waarbij in deze Regeling nader wordt ingegaan op de invulling
van de criteria in klassen en de bijbehorende gewichten. Bij de herberekeningen van de bijdragen aan zorgverzekeraars in 2012
worden ex-post compensatiemechanismen toegepast. De bijdrage aan zorgverzekeraars wordt aangevuld met de bedragen berekend
op grond van paragraaf 1.5 van hoofdstuk 3 van het Besluit zorgverzekering.
Hoofdstuk 6 bevat wijzigingen in de risicovereveningsregels zoals deze met betrekking tot het kalenderjaar 2011 luidden (artikel
24). Het gaat daarbij allereerst om de wijze waarop de kosten voor de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten worden
behandeld. Daarnaast worden de door de zorgautoriteit vastgestelde bedragen ter verrekening van de in 2011 gerealiseerde opbrengstresultaten
van de gebudgetteerde instellingen voor geneeskundige geestelijke gezondheidszorg (geneeskundige GGZ) toegewezen aan verzekerden
jonger dan 18 jaar en verzekerden van 18 jaar en ouder, zodat deze kosten in de risicoverevening kunnen worden verwerkt. Daarnaast
bevat hoofdstuk 6 een bepaling (artikel 25) waarmee – met ingang van 1 januari 2012, zie artikel 33 – de risicovereveningsregels
uit de Regeling zorgverzekering worden geschrapt. Deze zullen voor vereveningsjaren vanaf 2012 in afzonderlijke regelingen,
zoals voorliggende regeling (die voor 2012 geldt), worden opgenomen.
De artikelen 26 tot en met 30 in hoofdstuk 7 bevatten een aantal correcties en toevoegingen op de vaststellingsregels voor
de jaren 2008, 2009 en 2010. Het gaat hierbij om de wijze waarop de volgende kosten in de risicoverevening worden verwerkt:
de gelden van de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten, de kosten van prestaties waarop de beleidsregel ‘Verpleging
in de thuissituatie, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg’ van de zorgautoriteit van toepassing is en
de door de zorgautoriteit vastgestelde bedragen ter verrekening van de gerealiseerde opbrengstresultaten van gebudgetteerde
instellingen voor geneeskundige GGZ.
In de slotbepalingen van hoofdstuk 8 wordt bepaald dat de risicovereveningsregels in de Regeling zorgverzekering, zoals deze
luidden voor inwerkingtreding van artikel 24, voor 2011 nog van toepassing blijven voor de vaststelling van de vereveningsbijdragen
over dat jaar. Dit met toepassing van de wijzigingen genoemd in artikel 24 juncto 33, vierde lid, van deze regeling. Daarnaast
bevat het hoofdstuk regels over de terugwerkende kracht van de wijzigingen van de Regeling 2011 en de inwerkingtreding van
de Regeling voor 2012.
Het kabinet zet in op verdere verbetering van de werking van het ex ante risicovereveningsmodel en de vergroting van risicodragendheid
van de zorgverzekeraars door afbouw van de ex post compensatiemechanismen.
Daarvoor worden de volgende wijzigingen voor 2012 doorgevoerd:
Achtergrond basisgegevens en kwaliteit ex ante vereveningsmodellen
Bij de vaststelling van het ex ante vereveningsmodel laat ik mij adviseren door de Werkgroep Ontwikkeling Risicoverevening
(WOR). De WOR is een technische werkgroep, met als belangrijkste taken het adviseren over de opzet van een jaarlijks onderzoeksprogramma
naar de risicoverevening, het beoordelen van de kwaliteit van de basisgegevens, het inhoudelijk begeleiden van de onderzoeken
in dit onderzoeksprogramma en vervolgens het adviseren over de technische verbetermogelijkheden van het ex ante risicovereveningsmodel.
In de WOR nemen deskundigen van zorgverzekeraars, onderzoeksbureaus, Zorgverzekeraars Nederland en het CVZ deel. Ik heb het
advies over de technische verbeteringen van het ex ante vereveningsmodel overgenomen. De WOR duidt in haar advies ook op onzekerheden
rond het representatief maken van de basisgegevens en de consequenties hiervan op de beoordeling van de kwaliteit van het
vereveningsmodel 2012. Ik heb hiervan kennis genomen en ik heb dit meegewogen in de uiteindelijke vaststelling van het gehele
risicovereveningssysteem 2012.
Somatische zorg 2012
Basisgegevens
Het risicovereveningssysteem 2012 wordt gebaseerd op de meest recente – zo veel mogelijk – uitgedeclareerde kostengegevens
van alle zorgverzekeraars op individueel verzekerdenniveau. Het betreft de kostengegevens met bijbehorende verzekerdenkenmerken
voor het jaar 2009. Deze gegevens zijn afkomstig uit één, uniform registratiesysteem. Over 2009 kan worden beschikt over kostengegevens
met een dekkingsgraad van 94 procent. Dit is gelijk aan vorig jaar. Voor de verzekerdenkenmerken is voor het eerst een 100
procent dekkend bestand beschikbaar. Het verschil in dekking wordt deels verklaard doordat nog niet over de kosten uit het
verleden van de volmachtverzekeraars kan worden beschikt. Er heeft herweging naar de gehele Nederlandse bevolking plaatsgevonden.
Dit bevordert de representativiteit van de basisgegevens.
De kwaliteit van de basisgegevens over 2009 is verbeterd ten opzichte van 2008. De bestanden met kostengegevens ziekenhuiszorg
zijn vollediger en vertonen een betere aansluiting met andere bronnen. Daarnaast laten de balansposten een plausibel beeld
zien, terwijl dit in voorgaande jaren nog een grote bron van onzekerheid was.
Bewerkingen onderzoeksgegevens
Om de basisgegevens 2009 zoveel mogelijk representatief te maken voor 2012 is een aantal bewerkingen uitgevoerd onder begeleiding
van de WOR. Er zijn correcties uitgevoerd voor verschillende pakket- en beleidsmaatregelen. Een belangrijke beleidsmaatregel
is invoering van prestatiebekostiging voor ziekenhuizen per 2012. Er is onder meer rekening gehouden met de gevolgen van de
invoering van ‘dbc’s op weg naar transparantie’ (DOT), de uitbreiding van het vrije segment ziekenhuiszorg naar 70 procent,
aanpassingen in het Zvw-vergoedingenpakket per 2012 en de overheveling van enkele kostensoorten tussen de verschillende deelbedragen.
In 2012 wordt een nieuwe vast/variabel-systematiek toegepast. In 2012 worden de kosten ziekenhuiszorg en medisch specialistische
zorg in de risicoverevening uitgesplitst in vier categorieën, de zogenaamde deelbedragen. In 2011 werden deze kosten toebedeeld
naar drie deelbedragen, namelijk vaste kosten van ziekenhuisverpleging, variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten
van specialistische hulp en kosten van dbc-zorgproducten in het vrije segment (voorheen B-dbc’s).
In 2012 zal een deel van de ziekenhuiskosten (de eerstelijnsdiagnostische zorg) worden ondergebracht bij het deelbedrag kosten
van overige prestaties. Per 2012 worden de kosten van de zogenaamde TNF-alfa-remmers van het geneesmiddelenkader naar het
ziekenhuiskader overgeheveld. Deze kosten worden in 2012 als kosten van het deelbedrag vaste kosten van ziekenhuisverpleging
aangemerkt. De reden hiervoor is dat er onvoldoende gegevens van met name intramurale gebruikers beschikbaar zijn. Hierdoor
is het niet mogelijk om met het ex ante vereveningsmodel de vervolgkosten van gebruikers van TNF-alfa-remmers in 2012 te voorspellen
aan de hand van een morbiditeitskenmerk. Om de basisgegevens zo veel mogelijk representatief te maken voor 2012 is een aantal
pakketmaatregelen op individuniveau in de onderzoeksgegevens verwerkt. Het betreft aanpassingen in het Zvw-vergoedingenpakket
op de volgende kostensoorten: tandheelkunde, fysiotherapie, anticonceptie, maagzuurremmers en dieetadvisering. In de kostengegevens
is verder ook rekening gehouden met de maatregel beschikbaarheid en spreiding ambulances. Tot slot zijn in het kader van de
invoering van DOT de kosten van ziekenhuiszorg 2009 in termen van dbc-declaraties vertaald naar dbc-zorgproducten onder DOT
(dbc-zorgproducten). Naar verwachting worden kosten onder DOT beter toegerekend aan de ziektelast van verzekerden, waardoor
deze beter voorspelbaar zijn.
Door deze aanpassingen zijn de basisgegevens zo goed mogelijk representatief gemaakt voor het jaar waarop de risicoverevening
betrekking heeft. In dit geval is dat 2012.
Ex ante risicovereveningsmodel 2012
Het ex ante risicovereveningsmodel 2011 voor de somatische zorg kent de volgende vereveningscriteria: leeftijd/geslacht, Farmaceutische
Kostengroepen (FKG’s), Diagnose Kostengroepen (DKG’s), Aard van het Inkomen (AvI), Sociaal Economische Status (SES) en het
regiocriterium somatisch.
Op advies van de WOR voer ik in 2012 de volgende drie wijzigingen in de vormgeving van het ex ante risicovereveningsmodel
voor de somatische zorg door.
-
• Belangrijkste wijziging is dat het ex ante risicovereveningsmodel wordt uitgebreid met een vereveningscriterium MHK. MHK heeft
zeven klassen: een referentieklasse, vijf klassen voor verzekerden met drie jaar hoge kosten en een klasse met verzekerden
die alleen de voorafgaande twee jaar hoge kosten hebben gehad. Met MHK wordt een betere compensatie gegenereerd voor groepen
verzekerden met chronische aandoeningen, met structureel (voorspelbaar) hoge kosten.
-
• Daarnaast zijn er wijzigingen bij de FKG’s. Zo zal het aantal FKG’s uitgebreid worden van 23 naar 25. Er zijn FKG’s voor neuropathische
pijn en hormoongevoelige tumoren toegevoegd. Verder is de vormgeving van de FKG Kanker aangepast; een verzekerde wordt ingedeeld
in deze FKG indien meer dan twee recepten zijn voorgeschreven. Indeling van de overige FKG’s gebeurt nog steeds op basis van
het criterium meer dan 180 DDD’s. De normbedragen voor de FKG reuma TNF-alfa-remmers worden gelijk gesteld aan 0 euro, omdat
het model anders – als gevolg van de gelijktijdige invoering met MHK en de overheveling van de TNF-alfa-remmers – negatieve
normatieve (verwachte) kosten voor een gedeelte van deze verzekerden genereert.
-
• Laatste wijziging is dat bij de DKG’s de groep verzekerden met predialyse van DKG13 naar DKG11 verschuift. DKG13 bestaat na
de aanpassing nog alleen uit verzekerden met (chronische) dialyse. Hiermee verbetert de aansluiting tussen verwachte en werkelijke
kosten bij deze twee afzonderlijke groepen en neemt de verklaringskracht van het model toe.
Kwaliteit risicovereveningsmodel 2012
De kwaliteit van het ex ante risicovereveningsmodel kan worden afgemeten aan de mate van voorspelkracht en de mate van robuustheid
van het model. De voorspelkracht is onder andere uit de volgende drie (statistische) maten af te lezen:
-
• de verklaringskracht van het model op individueel verzekerdenniveau (de standaard statistische maat R-kwadraat);
-
• de aansluiting van de verwachte kosten met het vereveningsmodel en de werkelijke kosten voor groepen verzekerden, het zogenaamde
vereveningsresultaat1;
-
• de bandbreedte in vereveningsresultaten tussen zorgverzekeraars. De bandbreedte geeft het verschil in gemiddeld resultaat
per verzekerde weer tussen de verzekeraar met het laagste vereveningsresultaat en de verzekeraar met het hoogste resultaat
per verzekerde.
De robuustheid van het vereveningsmodel wordt weergegeven in gemiddelde afwijking2 van de normbedragen (de gewichten in het vereveningsmodel).
Om uitspraken te kunnen doen over de kwaliteit van het ex ante vereveningsmodel wordt onderscheid gemaakt tussen 1) de invloed
van de nieuwe basisgegevens 2009 waarop het model is gebaseerd, 2) de effecten van de aanpassingen van de basisgegevens ter
bevordering van de representativiteit en 3) de effecten als gevolg van verbeteringen aan de vereveningscriteria.
• Nieuwe basisgegevens
Het risicovereveningsmodel 2012 is gebaseerd op kostengegevens over 2009. Om de invloed van deze nieuwe basisgegevens te bepalen,
is de doorrekening van het risicovereveningsmodel 2011 op de gegevens 2008 vergeleken met de doorrekening op gegevens 2009.
Hierbij zijn beide jaren representatief gemaakt voor de situatie in 2011.
De robuustheid van het model is goed. Er is sprake van een hoge mate van stabiliteit van de normbedragen; de overall gemiddelde
afwijking bedraagt ongeveer 10 euro en is iets lager dan voorgaande jaren.
In het algemeen is aansluiting tussen verwachte en werkelijke kosten van het vereveningsmodel 2011 op 2008 en 2009-gegevens
goed vergelijkbaar. De verklaringskracht op individuniveau (R-kwadraat) bedraagt bijna 20 procent.
Gegeven het bovenstaande concludeer ik dat de nieuwe basisgegevens van goede kwaliteit zijn en een goede basis vormen voor
de vaststelling van de risicoverevening 2012.
• Aanpassingen basisgegevens representativiteit
Voor de risicoverevening van 2012 worden kosten 2009 representatief gemaakt voor 2012. Hierbij is, in aanvulling op de pakketmaatregelen,
rekening gehouden met de invoering van DOT en de uitbreiding van het vrije segment naar 70 procent. De dbc-declaraties zijn
vertaald naar dbc-zorgproducten. Hierbij is een leeftijd- en ziekenhuistype specifieke conversietabel toegepast, die is samengesteld
door de Stichting DBC-onderhoud. Ook zijn verwachte prijzen (vrije segment) en tarieven (gereguleerde segment) van dbc-zorgproducten
gebruikt. Hierdoor hoeft niet meer gecorrigeerd te worden voor opbrengstresultaten. Naast de veranderingen die gepaard gaan
met het declareren in termen van dbc-zorgproducten, is hierdoor in de vaststelling van de normgewichten voor 2012 de facto
ook rekeninggehouden met tariefontwikkelingen bij de dbc’s tussen 2009 en 2011. Bij de conversie zijn een aantal onzekere
factoren geconstateerd, zoals de mogelijke onderregistratie in het DIS en het niet kunnen meenemen van de herziening van de
honorariumtarieven. Gesteld kan worden dat met de conversie zo goed mogelijk rekening is gehouden met de effecten van de invoering
van de prestatiebekostiging en DOT. Uit het onderzoek blijkt dat er grofweg een verschuiving van kosten van jong naar oud
optreedt bij de overgang naar de DOT-systematiek.
Het gecombineerde effect van de nieuwe gegevens en het representatief maken voor 2012 resulteert in een betere aansluiting
tussen de verwachte kosten en de werkelijke kosten. De verklaringskracht (R-kwadraat) van het vereveningsmodel op individuniveau
stijgt van 19,8 naar 22,8 procent. De veranderingen in de normbedragen zijn groter dan voorgaande jaren, wat het gevolg is
van de overheveling van TNF-alfa-remmers en de conversie naar DOT. Ervan uitgaande dat de correcties voor de verschillende
maatregelen – in het bijzonder de conversie naar DOT – doorgevoerd worden om de kostengegevens zo goed mogelijk representatief
te maken voor 2012, kan gesteld worden dat de normbedragen zich aanpassen aan de (gesimuleerde) veranderingen.
• Wijzigingen vereveningscriteria
In het ex ante vereveningsmodel zijn aanpassingen doorgevoerd bij vereveningscriteria FKG’s en DKG’s en is een nieuw criterium
MHK toegevoegd. Er is bepaald in hoeverre dit de kwaliteit van het vereveningsmodel verbeterd. Hiertoe zijn doorrekeningen
uitgevoerd van de vereveningsmodellen 2011 en 2012 op de gecorrigeerde gegevens 2009.
De veranderingen in de normbedragen voor met name leeftijd en geslacht, FKG en DKG zijn groot. Door de toevoeging van een
criterium MHK dalen de normbedragen bij ouderen. De verklaringskracht van het ex ante vereveningsmodel 2012 verbetert substantieel
met de aanpassing voor de criteria FKG, DKG en MHK. De overall verklaringskracht (de zogenaamde R-kwadraat) op individuniveau
stijgt van 22,8 naar 29,8 procent. Wanneer het vereveningsmodel 2011 (met nacalculatie en HKC) vergeleken wordt met het model
2012 (alleen nacalculatie) daalt de GGAA op verzekeraarsniveau van 20,5 naar 15,6 euro. Per saldo betekenen de verbeteringen
in de vereveningscriteria een verbetering van de kwaliteit van het ex ante risicovereveningsmodel 2012 ten opzichte van 2011.
Conclusie
De volledigheid en kwaliteit van de basisgegevens 2009 zijn verbeterd ten opzichte van 2008. Bovenstaande onderzoeksresultaten
rechtvaardigen de conclusie dat het risicovereveningsmodel kwalitatief goed, stabiel en robuust is. Het model is bestand tegen
veranderingen in de omgeving. Zo zijn de veranderingen die optreden in de normbedragen goed verklaarbaar op basis van de doorgevoerde
correcties voor de verschillende pakket- en beleidsmaatregelen (waaronder DOT) en de wijzigingen in de vereveningscriteria.
De patronen van de schadelastverschuivingen als gevolg van de (gesimuleerde) dbc-zorgproducten zijn plausibel, maar er zijn
onzekerheden met betrekking tot de representativiteit van de gehanteerde conversietabel. Los van de onzekerheden constateer
ik een substantiële verbetering van de kwaliteit (voorspelkracht) van het ex ante vereveningsmodel door de wijzigingen in
de vereveningscriteria.
Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg
Basisgegevens
Sinds 1 januari 2008 is de geneeskundige GGZ van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) overgeheveld naar de Zvw.
Tot nu toe berustte het risicovereveningsmodel voor de geneeskundige GGZ (deels) op gegevens uit het AWBZ-tijdperk. Het risicovereveningsmodel
2012 voor de geneeskundige GGZ kan voor het eerst volledig gebaseerd worden op Zvw-kostengegevens (2008 en 2009) en verzekerdenkenmerken
(2009) die afkomstig zijn uit één uniform registratiesysteem. Het bestand bevat nagenoeg uitgedeclareerde kostengegevens die
via het CVZ zijn aangeleverd. Alle zorgverzekeraars (100 procent dekking) hebben gegevens aangeleverd.
Het kabinet streeft naar een stelselherziening om de effectiviteit van de jeugdzorg te verbeteren. Eén van de onderdelen is
de voorgenomen overheveling van de jeugd GGZ naar de gemeenten. In het verleden hebben zorgverzekeraars geen financieel risico
gelopen over de kosten geneeskundige GGZ voor verzekerden jonger dan 18 jaar. Met het oog op de voorgenomen overheveling zullen
de kosten van geneeskundige GGZ voor verzekerden jonger dan 18 jaar ook in 2012 volledig worden nagecalculeerd. Zorgverzekeraars
lopen op dit deelbedrag dus geen financieel risico.
Bewerkingen basisgegevens
Op de basisgegevens 2009 worden enkele bewerkingen gedaan waarmee deze zo veel mogelijk representatief gemaakt worden voor
de situatie 2012. Doordat het bestand nagenoeg uitgedeclareerd is, hoeft geen ophoging van de kosten voor balansposten plaats
te vinden.
De opbrengstverrekeningen bij gebudgetteerde instellingen (circa 350 miljoen euro) zijn verwerkt in de bestanden. Het grootste
deel kon instellingspecifiek worden verwerkt, waarna een resterend bedrag generiek is gecorrigeerd. De opbrengstverrekening
kent grote verschillen tussen regio’s en zorgverzekeraars. Ik deel de mening van de WOR dat de verwerking van de opbrengstverrekeningen
een onzekere factor is. Desondanks acht ik het onderzoeksbestand van voldoende kwaliteit.
Op de kostengegevens voor de geneeskundige GGZ zijn geen correcties voor pakketmaatregelen op individueel verzekerdenniveau
verwerkt. Maatregelen zoals extra eigen bijdragen voor eerstelijnspsychologische zorg zijn generiek verwerkt.
Ex ante risicovereveningsmodel 2012
Het ex ante risicovereveningsmodel 2011 voor de geneeskundige GGZ kent de volgende vereveningscriteria: leeftijd/geslacht,
één Farmaceutische Kostengroep (FKG) psychische aandoeningen, Aard van het Inkomen (AvI), Sociaal Economische Status (SES),
een dummy voor wel/niet eenpersoonsadres, twee dummy’s voor kosten in het verleden (te weten kosten boven de lage drempel
en kosten boven de hoge drempel) en het GGZ-regiocriterium.
Op advies van de WOR wijzig ik het ex ante vereveningsmodel voor de geneeskundige GGZ in 2012 op één onderdeel. De FKG psychische
aandoeningen wordt opgesplitst in een vijftal afzonderlijke FKG’s voor verschillende psychische aandoeningen: psychose, depressie,
verslaving, bipolaire aandoening en ADHD.
Kwaliteit risicovereveningsmodel 2012
De normbedragen zijn stabiel. Wanneer geschat wordt op gegevens 2009, is er weinig verschil tussen de normbedragen van het
vereveningsmodel 2011 en die van het vereveningsmodel 2012. Hieruit concludeer ik dat het model robuust is. De opsplitsing
van de psychische FKG in het uitgangsmodel 2012 leidt tot aanzienlijk hogere normbedragen voor de FKG’s psychose, verslaving
en bipolaire aandoeningen dan voor de FKG’s depressie en ADHD.
Doordat van twee opeenvolgende jaren kostengegevens uit uniforme bron beschikbaar zijn verbeteren de schattingsresultaten.
De uitsplitsing van de FKG psychische aandoeningen in vijf FKG’s leidt ook tot een verbetering van het model.
Alleen al de verbetering van de basisgegevens resulteert in een stijging van de verklaringskracht (de zogenaamde R-kwadraat)
op individuniveau van 4,9 naar 8,0 procent. Dit blijkt uit een doorrekening van het vereveningsmodel op kostengegevens 2008
en 2009. Het toevoegen van de gesplitste FKG’s aan het risicovereveningsmodel leidt tot een verdere stijging van de R-kwadraat
van 8,0 naar 8,5 procent.
Ook op verzekeraarsniveau verbeteren de schattingsresultaten. Door gebruik te maken van uniforme Zvw-gegevens daalt de GGAA
op verzekeraarsniveau voor het vereveningsmodel 2011 (zonder HKC) van 24,3 naar 15,0 euro. Het opnemen van de gesplitste FKG’s
in het vereveningsmodel 2012 zorgt voor een verdere daling van de GGAA op verzekeraarsniveau naar 12,6 euro. Ook de bandbreedte
van de resultaten neemt af van 202,0 naar 100,0 euro (model 2012 zonder HKC).
Conclusie
De kwaliteit van de basisgegevens waarop de risicoverevening voor de geneeskundige GGZ voor verzekerden van achttien jaar
en ouder is gebaseerd, is ten opzichte van 2011 toegenomen. De gegevens leiden tot betere schattingsresultaten. De uitsplitsing
van de psychische FKG levert een verbetering van kwaliteit van het model. De verklaringskracht van het voorgestelde vereveningsmodel
voor 2012 (zonder HKC) is beter dan de verklaringskracht van het model 2011.
Artikelsgewijs
Artikel 1
De zorgautoriteit past met ingang van 2012 de beschrijvingen van zorgproducten (prestaties) aan. Deze zorgproducten vormen
de basis voor de risicoverevening. De zorgverzekeraars vergoeden de kosten van deze producten en worden hiervoor via de risicoverevening
gecompenseerd. Het is daarom van belang om het begrippenkader dat de zorgautoriteit gebruikt bij de beschrijving van de prestaties
en tarifering ook te hanteren in het risicovereveningssysteem. De definities sluiten aan bij de inhoud van de door de zorgautoriteit
vastgestelde Regeling Prestaties en tarieven medisch specialistisch zorg (Stcrt. 8 juli 2011, nr. 12174) en haar beleidsregel BR/CU-2045 ‘Prestaties en tarieven medisch specialistische zorg’ van de zorgautoriteit (te raadplegen
op www.nza.nl).Informatie over dbc-zorgproducten, inclusief expertproducten, wordt bijgehouden in het DIS. Dit is het systeem
dat dbc-informatie bevat over de geleverde en gedeclareerde zorg. Deze informatie is rechtstreeks afkomstig uit de basisadministratie
van ziekenhuizen, die sinds 2005 wettelijk verplicht zijn hun dbc-gegevens aan het de Stichting Dutch Hospital Data (opgericht
door de NVZ vereniging van ziekenhuizen en Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra). Deze stichting beheert
de data en levert uit aan geautoriseerde gebruikers van het DIS. Er zijn 588 expertproducten, in zeven categorieën in te delen,
te weten brandwondenzorg, donormapping en toewijzing, NFU-dataset (academische zorg), transplantatie, palliatieve zorg, stamceltransplantatie
en thuisbeademing.
Eerstelijnsdiagnostiek wordt geleverd door ziekenhuizen (instellingen voor medisch specialistische zorg) en huisartsenlaboratoria
(eerstelijnsdiagnostische centra) op verzoek van zorgaanbieders in de eerste lijn, zoals de huisarts.
Omhet macro-deelbedrag vaste kosten van ziekenhuisverpleging te verdelen over de zorgverzekeraars wordt gebruik gemaakt van
de historische kosten uit 2011. Het CVZ berekent de landelijke kostenfactor en past deze toe op deze historische kosten. Deze
methodiek resulteert in de ex ante toekenning van de ex ante deelbedragen voor de vaste kosten van ziekenhuisverpleging per
zorgverzekeraar. De factor is zodanig bepaald dat het totaal van de deelbedragen vaste kosten van ziekenhuisverpleging over
alle zorgverzekeraars gelijk is aan het macro-deelbedrag vaste kosten van ziekenhuisverpleging.
De nieuwe zorgproducten kunnen ook betrekking hebben op zorg die niet op grond van een zorgverzekering verzekerd is. Uit het
Besluit zorgverzekering volgt al dat dergelijke zorgproducten niet worden meegenomen in de risicoverevening. Het gaat hier
vooral om zorg die niet tot het op grond van een zorgverzekering te verzekeren pakket behoort, maar ook om zorg die wel tot
dat pakket behoort, maar genoten is door iemand die geen zorgverzekering heeft.
Op grond van het tweede lid wordt de lage drempel voor de kosten van de geneeskundige ggz vastgesteld op € 550, en de hoge
op € 2 750. Bij het vaststellen van deze bedragen is rekening gehouden met correcties voor de opbrengstresultaten van gebudgetteerde
instellingen voor geneeskundige GGZ. Overigens gold dit ook voor 2010 en 2011.
Artikel 2
De hoogte van het macro-prestatiebedrag volgt uit de kostenramingen voor de zorg die valt onder de Zvw. De basis wordt gevormd
door de Zvw-gefinancierde uitgaven 2012. Deze ramingen zijn opgenomen in de Rijksbegroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport
2012 (bijlage 4.1 ‘Financieel beeld zorg’) en gebaseerd op berekeningen van het Centraal Planbureau. Bij de onderverdeling
van het macro-prestatiebedrag in deelbedragen is in principe aangesloten bij de sectorindeling in de begroting, zij het met
enkele uitzonderingen en bijzonderheden (zie hierna). Aan de in de begroting vermelde bedragen zijn toegevoegd, de extra middelen
die als onverdeelde post zijn opgenomen in de Rijksbegroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2012.
Het verschil tussen de beschikbare middelen uit het Zorgverzekeringsfonds en het macro-prestatiebedrag hangt samen met het
gegeven dat zorgverzekeraars de kosten van prestaties niet uitsluitend uit de hen ingevolge deze Regeling toe te kennen middelen
dekken, maar tevens uit de opbrengsten van de nominale premie. Voorts vindt er een financieringsverschuiving van een deel
van de kosten van prestaties plaats van zorgverzekeraars naar verzekerden, als gevolg van het verplicht eigen risico (artikel
3.19 Besluit zorgverzekering).
Uit technische overwegingen is ervoor gekozen bij de bepaling van de wijze waarop de middelen behoren te worden verdeeld over
zorgverzekeraars uit te gaan van het macro-prestatiebedrag. De gewichten die gekoppeld zijn aan de vereveningscriteria, kunnen
daardoor uitsluitend aan de hand van het macro-prestatiebedrag worden vastgesteld en zijn dus volledig onafhankelijk van de
nominale rekenpremie, die voor 2012 is bepaald op (afgerond) € 1 050. Bij de vaststelling van dit bedrag is rekening gehouden
met het feit dat zorgverzekeraars naast hun nominale premie, ook nog inkomsten krijgen via hun verzekerden als gevolg van
het verplichte eigen risico van € 220 per verzekerde.
In het eerste lid van dit artikel wordt de hoogte van het macro-prestatiebedrag vastgesteld. De basis hiervoor is het totaal
van de betrokken kosten van Zvw-prestaties. De beschikbare middelen, bedoeld in artikel 4, kunnen uit het macro-prestatiebedrag
worden afgeleid door daarop de geraamde opbrengsten van de nominale rekenpremie en de geraamde financieringsverschuiving als
gevolg van het verplicht eigen risico in mindering te brengen.
Het macro-prestatiebedrag wordt in 2012 onderverdeeld in vijf onderscheiden macro-deelbedragen. Bij de onderverdeling van
het macro-prestatiebedrag in deelbedragen is in principe aangesloten bij de sectorindeling in de Rijksbegroting 2012, zij
het met enkele uitzonderingen en bijzonderheden.
In de eerste plaats zijn de verschillende nominale bijstellingen en groeiruimten toegerekend aan de verschillende (deel)prestaties,
en hebben op enkele specifieke punten overhevelingen tussen (deel)prestaties plaatsgevonden. Zo telt bijvoorbeeld ziekenvervoer
tussen ziekenhuizen als ambulancevervoer mee.
In de tweede plaats worden de kosten voor ziekenhuisverpleging toegedeeld naar de kosten van het deelbedrag kosten van dbc-zorgproducten
in het vrije segment, naar kosten van het deelbedrag variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische
hulp, naar kosten van het deelbedrag vaste kosten van ziekenhuisverpleging en naar kosten van het deelbedrag kosten van overige
prestaties. In de toelichting bij de artikelen 14, 15 en 16 wordt nader op deze toedeling ingegaan.
De toedeling van het onderdeel van het macro-prestatiebedrag dat betrekking heeft op ziekenhuisverpleging, is grotendeels
uitgevoerd aan de hand van cijfers die door de zorgautoriteit beschikbaar zijn gesteld over de kosten van verschillende soorten
ziekenhuizen en overige instellingen die ziekenhuisverpleging verzorgen.
Ten slotte zijn aan de onderscheiden macro-deelbedragen componenten toegevoegd voor kosten in verband met de financiering
van grensoverschrijdende zorg. Het gaat hierbij om een bedrag van in totaal circa € 327,9 miljoen. Deze kosten hangen zowel
samen met Nederlandse ingezetenen die in het buitenland zorg afnemen (bijvoorbeeld bij ziekte tijdens tijdelijk verblijf,
of zorg in het buitenland met toestemming van de zorgverzekeraar) als met ingezetenen van andere landen die onder de Zvw vallen,
omdat zij bijvoorbeeld in Nederlandse loondienst zijn. Deze kosten zijn verdeeld over de gehanteerde macro-deelbedragen op
basis van sleutels per buitenlandse kostencategorie.
Artikel 3
De bedragen die geraamd worden als opbrengst van de nominale rekenpremie en van het verplicht eigen risico worden in dit artikel
genoemd. De opbrengst per zorgverzekeraar wordt in mindering gebracht op het normatieve bedrag.
De berekening van deze opbrengsten per zorgverzekeraar ten behoeve van de toekenning van de vereveningsbijdrage is opgenomen
in de artikelen 7 en 8 (artikel 3.10 van het Besluit zorgverzekering). Voor de vaststelling van de vereveningsbijdrage gebeurt
dit in artikel 21 (artikel 3.19 van het Besluit zorgverzekering).
Artikel 4
In dit artikel wordt geregeld welke middelen voor bijdragen aan zorgverzekeraars ter dekking van de kosten van prestaties
in het kader van de Zvw in het jaar 2012 ten laste van het Zorgverzekeringsfonds beschikbaar zijn. Het CVZ verdeelt deze middelen
over zorgverzekeraars op basis van de in het Besluit zorgverzekering uiteengezette systematiek, met inachtneming van voorliggende
Regeling.
Daarnaast zijn middelen ten laste van het Zorgverzekeringsfonds beschikbaar voor aanvullende bijdragen aan zorgverzekeraars.
De basis hiervoor is opgenomen in paragraaf 1.5 van hoofdstuk 3 in het Besluit zorgverzekering. Het genoemde bedrag van € 19
689,9 miljoen is gebaseerd op de Rijksbegroting. Het macro-prestatiebedrag (€ 35 634,0 miljoen) vermindert met de opbrengst
van de nominale rekenpremie (€ 13 975,5 miljoen) en de opbrengst van het verplicht eigen risico (€ 1 968,7 miljoen) levert
een bedrag op van € 19 689,8. Het verschil van € 0,1 miljoen tussen het in artikel 4 opgenomen bedrag en het resultaat van
bovengenoemde aftreksom ontstaat door afronding.
Artikel 5
De gewichten van de klassen van vereveningscriteria die het CVZ hanteert bij de berekening van het normatieve bedrag ten behoeve
van een zorgverzekeraar zijn, als bijlagen 1 en 2 bij deze Regeling opgenomen. Deze gewichten zijn gebaseerd op statistische
analyse van het verband tussen de kosten per verzekerde en relevante verzekerdenkenmerken. Uit de bijlagen 1 en 2 blijkt voorts
welke klassen van verzekerden worden gehanteerd bij de toepassing van de onderscheiden vereveningscriteria.
Het CVZ bepaalt het normatieve bedrag per zorgverzekeraar voor de kosten van dbc-zorgproducten in het vrije segment, de variabele
kosten ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp en de kosten van overige prestaties aan de hand van een raming
van de verzekerdenaantallen onderverdeeld in klassen van verzekerden en de normbedragen naar leeftijd en geslacht, en aan
de hand van de optelling van de toe- en afslagen op grond van FKG’s, DKG’s, aard van het inkomen, SES, MHK en regio,
Het CVZ bepaalt het normatieve bedrag per zorgverzekeraar voor de kosten van geneeskundige GGZ aan de hand van een raming
van de verzekerdenaantallen onderverdeeld in klassen van verzekerden en de normbedragen naar leeftijd en geslacht, en aan
de hand van de optelling van de toe- en afslagen op grond van de FKG’s psychische aandoeningen, aard van het inkomen, SES,
éénpersoonsadres, GGZ-regio, leeftijd boven achttien jaar en de kosten van geneeskundige GGZ boven de lage drempel en de kosten
van geneeskundige GGZ boven de hoge drempel. Voor de invulling van het criterium regio, zoals genoemd in het Besluit zorgverzekering,
is gekozen voor een specifiek regio-criterium voor de geneeskundige GGZ, genoemd GGZ-regio. In dit criterium wordt rekening
gehouden met verschillen in aanbod in de geneeskundige GGZ en sociaaleconomische omstandigheden.
De ex ante normgewichten worden zowel voor de somatische zorg als voor de geneeskundige GGZ dusdanig vastgesteld dat alle
beschikbare middelen per macro-deelbedrag via de kenmerken leeftijd en geslacht worden verdeeld. Vervolgens vindt er verevening
plaats tussen de verzekerden uit de verschillende risicoklassen van de volgende vereveningscriteria: FKG’s, DKG’s, aard van
het inkomen, SES, MHK, regio, FKG’s psychische aandoeningen, éénpersoonsadres, GGZ-regio, kosten geneeskundige GGZ boven de
lage drempel en kosten geneeskundige GGZ boven de hoge drempel. Uitzonderingen hierop worden gevormd door de verdeling van
het macro-deelbedrag vaste kosten van ziekenhuisverpleging (tweede lid) en de verdeling van het macro-deelbedrag kosten van
geneeskundige geestelijke gezondheidszorg voor verzekerden jonger dan achttien jaar. De verdeling van het eerste bedrag wordt
gebaseerd op de gemiddelde vaste kosten per verzekerde per zorgverzekeraar in het jaar 2010, de landelijke vaste kostenfactor
2012 en de geraamde aantallen verzekerden in het jaar 2012. De verdeling van het laatste bedrag vindt plaats op basis van
het kenmerk: leeftijd onder achttien jaar (bijlage 2, tabel 2.1).
In de toelichting bij het Besluit zorgverzekering respectievelijk, voor sinds 2006 toegevoegde vereveningscriteria, in de
toelichtingen bij de wijzingen van dat Besluit is al in algemene zin ingegaan op de gehanteerde criteria: leeftijd en geslacht,
FKG’s, DKG’s, aard van het inkomen, SES, MHK, regio, FKG’s psychische aandoeningen, éénpersoonsadres, GGZ-regio, kosten geneeskundige
geestelijke gezondheidszorg boven de lage drempel en kosten geneeskundige geestelijke gezondheidszorg boven de hoge drempel.
In aanvulling daarop kan over deze vereveningscriteria nog het volgende worden opgemerkt.
-
– Leeftijd en geslacht worden, behalve bij het criterium ‘leeftijd onder de achttien jaar’, dat een rol speelt bij de verdeling
van het macro-deelbedrag kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg, in samenhang bezien, omdat het kostenpatroon
naar leeftijd tussen mannen en vrouwen verschilt. Dit verschil hangt onder meer samen met de kosten van zwangerschap en geboorten
bij vrouwen tussen (vooral) 20 en 40 jaar. Bij dit criterium wordt gewerkt met vijfjaars-klassen. Om beter aan te sluiten
bij de leeftijdsgrens van premiebetaling (18 jaar) zijn de leeftijdsgrenzen in het interval 15–24 jaar onderverdeeld in 15–17
en 18–24 jaar in plaats van 15–19 en 20–24 jaar.
Om beter aan te kunnen sluiten bij de werkelijke kosten is in 2010 het leeftijdsinterval 0–4 jaar gesplitst in een klasse
0 jarigen en een klasse 1–4 jaar.
-
– In 2012 wordt voor in Nederland verzekerden gewerkt met 25 FKG’s. Verzekerden kunnen in principe in meerdere FKG’s worden
ingedeeld. Daarnaast wordt een referentiegroep onderscheiden van verzekerden die in geen enkele FKG zijn ingedeeld. Dit is
de FKG 'Geen FKG'. Ten opzichte van het vereveningsjaar 2011 zijn twee nieuwe FKG’s toegevoegd. Dit betreffen de FKG neuropatische
pin en de FKG hormoongevoelige tumoren. Daarnaast is de vormgeving van de FKG kanker in 2012 veranderd. Verzekerden worden
ingedeeld in de FKG kanker als zij ten minste drie receptregels van de betreffende geneesmiddelen voorgeschreven hebben gekregen.
-
– Voor het vereveningsmodel voor de geneeskundige GGZ voor verzekerden van achttien jaar en ouder wordt gebruik gemaakt van
vijf FKG’s psychische aandoeningen, daarnaast is er een referentiegroep (geen FKG psychische aandoeningen) van verzekerden
die in geen enkele FKG psychische aandoeningen zijn ingedeeld. De ander FKG’s psychische aandoeningen zijn FKG psychose, FKG
depressie, FKG verslaving, FKG bipolaire aandoeningen en FKG ADHD. Een verzekerde kan in meerdere FKG’s psychische aandoeningen
worden ingedeeld.
-
– Wat betreft DKG’s is er in 2011 voor in Nederland wonende verzekerden sprake van 13 clusters van aandoeningengroepen. De aandoeningengroepen
zelf zijn klinisch homogeen, waarna vervolgens samenvoeging heeft plaatsgevonden op basis van kostenhomogeniteit. Alleen díe
diagnosegroepen zijn bij het DKG-criterium betrokken, waarvan door een groep van medische deskundigen is vastgesteld dat sprake
is van een eenduidige relatie met een specifieke chronische aandoening. De prevalentie van DKG’s wordt vastgesteld op basis
van diagnose-informatie uit de dbc’s. Ten opzichte van 2011 zijn de samenstelling van DKG 13 en DKG 11 gewijzigd. Uit onderzoek
bleek dat in dat DKG 13 niet meer kostenhomogeen was, door het verschuiven van verzekerden met predialyse van DKG 13 naar
DKG 11 ontstaat weer een kostenhomogeen beeld.
-
– Bij het criterium aard van het inkomen worden bij de verzekerden van 18 tot en met 64 jaar vier categorieën onderscheiden,
waarvoor uit statistisch onderzoek is gebleken dat er sprake is van een verschillend kostenniveau. Het gaat om: arbeidsongeschikte
verzekerden, bijstandsgerechtigde verzekerden, zelfstandige verzekerden en een referentiegroep, die alle verzekerden omvat
die niet zijn ingedeeld bij de drie hiervoor genoemde groepen. Binnen elk van deze categorieën wordt een nader onderscheid
gemaakt op basis van leeftijd van de verzekerde. De verzekerden tot en met 17 jaar en verzekerden van 65 jaar en ouder zijn
ondergebracht in twee aparte categorieën. In de beleidsregels van het CVZ zal worden aangegeven hoe om te gaan met samenloop
van verschillende categorieën aard van het inkomen.
-
– Het criterium SES gaat uit van het gemiddelde inkomen per adres. Het inkomen wordt opgedeeld in tien decielen, die worden
samengevoegd tot drie clusters, en een vierde cluster voor adressen met meer dan 15 bewoners. Deze clusters worden in interactie
met drie leeftijdklassen genomen (0–17 jaar, 18–64 jaar en 65+ jaar). Hierdoor ontstaan 12 subgroepen.
-
– Het criterium MHK wordt in 2012 toegevoegd aan het vereveningsmodel voor de kosten in het vrije segment, de variabele kosten
ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp en de kosten van overige prestaties. Door het toevoegen van MHK kunnen
structurele (voorspelbare) hoge kosten in het ex ante model substantieel beter verevend worden. Een verzekerde waarvan de
som van de kosten van het deelbedrag B-dbc’s, van het deelbedrag variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische
hulp, en van het deelbedrag overige kosten de afgelopen drie jaar achter elkaar tot de hoogste 15 procent behoort, wordt,
afhankelijk van het percentiel waartoe de som van deze kosten behoord hebben, ingedeeld in één van de klassen, ‘3 jaar hoge
kosten in top 1,5 procent’, ‘3 jaar hoge kosten in top 4 procent’, ‘3 jaar hoge kosten in top 7 procent’, ‘3 jaar hoge kosten
in top 10 procent’ of ‘3 jaar hoge kosten in top 15 procent’. Hierin is de top 1,5 procent de hoogste kostenklasse met het
hoogste normatieve gewicht en de top 15 procent de laagste kostenklasse met het laagste normatieve gewicht. Een verzekerde
wordt met in achtneming van het bovenstaande ingedeeld in de hoogste klasse. De klasse waarin men wordt ingedeeld geldt voor
elk van de drie deelbedragen.
Een verzekerde van wie de som van de kosten van het deelbedrag B-dbc’s, van het deelbedrag variabele kosten van ziekenhuisverpleging
en kosten van specialistische hulp, en het deelbedrag overige kosten de afgelopen twee jaar tot de hoogste 15 procent hebben
behoord, en die niet is ingedeeld in klassen genoemd in het eerste lid, wordt ingedeeld in de klasse, ‘MHK 2 voorafgaande
jaren hoge kosten’. In het kader van het WOR-onderzoeksprogramma werd deze klasse aangeduid als ‘nee-ja-ja’. Een verzekerde
die niet in een van de klasse genoemd in het eerste lid of het tweede lid behoort, wordt ingedeeld in de klasse, bedoeld in
de artikelen 3.4, eerste lid, 3.5, eerste lid en 3.8, eerste lid van het Besluit zorgverzekeringen, ‘geen MHK’. Dit is de
referentiegroep.
-
– Het criterium éénpersoonsadres wordt alleen gebruikt in het vereveningsmodel voor de geneeskundige GGZ voor verzekerden van
achttien jaar en ouder. Dit criterium komt tegemoet aan de constatering dat alleenstaanden relatief vaker gebruik maken van
de geneeskundige GGZ dan personen die deel uit maken van een huishouden bestaande uit twee of meer personen. Het vereveningscriterium
éénpersoonsadres is gebaseerd op het onderscheid ‘woont op een adres waar één persoon is ingeschreven’ en ‘woont niet op een
adres waar één persoon is ingeschreven’.
-
– Het criterium regio beoogt verschillen met betrekking tot zorgaanbod, sociaaleconomische omstandigheden en resterende gezondheidsverschillen
te meten, door viercijferige postcodes te clusteren op basis van een model dat de verschillen verklaart, tussen het gemiddelde
normatieve bedrag per verzekerde en de werkelijke gemiddelde kosten per verzekerde. In het vereveningsmodel voor de geneeskundige
GGZ voor verzekerden van achttien jaar en ouder wordt de regioclustering specifiek voor dit deelbedrag bepaald. Om het onderscheid
aan te duiden met het regiocriterium voor de andere deelbedragen gaan het Besluit zorgverzekering en de Regeling uit van een
andere naamgeving, namelijk GGZ-regio.
-
– Toepassing van de vereveningscriteria ‘kosten voor geneeskundige GGZ boven de lage drempel’ (€ 550 in voorgaand jaar) en ‘kosten
voor geneeskundige GGZ boven de hoge drempel’ (€ 2 750 in voorgaand jaar) berust op de gedachte dat een deel van de psychische
aandoeningen een chronisch karakter heeft en daarom de kosten van het gebruik van deze zorg in het verleden, een goede voorspeller
zijn voor de kosten in het heden. Uit onderzoek is gebleken dat de gehanteerde kostendrempels de voorspellende waarde van
het model aanzienlijk verbeteren. De hoge drempel maakt dit onderscheid naar het al dan niet hebben van hoge kosten en daarmee
tussen intramuraal en extramuraal gebruik in het voorafgaande jaar.
-
– Het macro-deelbedrag kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg voor verzekerden jonger dan achttien jaar wordt
louter verdeeld op grond van het per zorgverzekeraar geraamde aantal verzekerden jonger dan achttien jaar.
De gewichten van alle vereveningscriteria zijn geschat op basis van individuele kostencijfers van verzekerden uit 2009. Bij
deze schatting wordt de samenhang tussen de verschillende criteria meegenomen. Bijvoorbeeld in het gewicht van leeftijdsklassen,
FKG’s en DKG’s is verdisconteerd dat chronisch zieken in het algemeen ouder zijn dan verzekerden zonder chronische ziekte.
Artikel 6
Gewichten die gehanteerd worden bij de berekening van het normatieve bedrag ten behoeve van een zorgverzekeraar zijn gebaseerd
op statistische analyses van het verband tussen kosten per verzekerde en relevante verzekerdenkenmerken. Voor verzekerden
woonachtig in het buitenland zijn echter minder verzekerdenkenmerken bekend dan voor verzekerden die in Nederland wonen. Het
is niet mogelijk om een FKG of DKG af te leiden uit buitenlandse nota’s. Als hier niet voor gecorrigeerd wordt, komen deze
verzekerden in de FKG-klasse ‘Geen FKG’ en de DKG-klasse ‘0’ terecht. Uit statistische analyse die het CVZ op deze groep verzekerden
heeft uitgevoerd blijkt dat, wanneer gecorrigeerd wordt voor de overige, wel bekende vereveningscriteria, een correctiepercentage
voor het gewicht in de FKG-klasse ‘Geen FKG’ dan wel de DKG-klasse ‘0’ kan worden bepaald. In dit artikel wordt geregeld dat
alle in het buitenland wonende verzekeren worden ingedeeld in de FKG-klasse 'Geen FKG' respectievelijk de DKG-klasse '0',
maar dat daarvoor andere gewichten gelden dan voor in Nederland wonende verzekerden die in deze klassen zijn ingedeeld. Het
gewicht dat voor de buitenlandse verzekerden geldt wordt namelijk door het CVZ vastgesteld op een percentage van laatstbedoelde
gewichten (die te vinden zijn in de bijlagen 1.2 respectievelijk 1.3). Overigens geldt dit artikel niet voor de FKG's binnen
de geneeskundige GGZ.
Artikel 7
In dit artikel wordt aangegeven dat het CVZ de opbrengst raamt van de nominale premie ten behoeve van de toekenning van de
vereveningsbijdrage. Het bedrag wordt in mindering gebracht op het normatieve bedrag per zorgverzekeraar.
De nominale rekenpremie per zorgverzekering waarvoor premie moet worden betaald, wordt jaarlijks bepaald en in het eerste
lid genoemd. Zorgverzekeringen van verzekerden jonger dan achttien jaar, die niet premieplichtig zijn, worden daarom in de
berekening buiten beschouwing gelaten. Dit geldt ook voor de zorgverzekeringen van verzekerden, waarvoor de Minister van Veiligheid
en Justitie in het kader van de uitvoering van een rechterlijke uitspraak verantwoordelijk is voor de verstrekking van geneeskundige
zorg (artikel 24 Zvw). Daarbij valt te denken aan gedetineerden en TBS’ers. Het CVZ houdt bij de raming rekening met het feit
dat gedetineerden vaak maar een gedeelte van het jaar en dus niet het hele jaar gedetineerd zijn.
Artikel 8
In dit artikel wordt aangegeven hoe het CVZ de opbrengst van het verplicht eigen risico ten behoeve van de toekenning van
de vereveningsbijdrage berekent. Het bedrag wordt in mindering gebracht op het normatieve bedrag per zorgverzekeraar.
Bij de bepaling van de opbrengst van het verplicht eigen risico, wordt alleen rekening gehouden met de zorgverzekeringen van
verzekerden voor wie dit risico geldt. Dit zijn alleen de verzekerden van achttien jaar en ouder. Het aantal van deze verzekerden
wordt geraamd. Evenals in artikel 8 worden de zorgverzekeringen van de verzekerden waarop artikel 24 Zvw van toepassing is
(gedetineerden en TBS’ers) hierbij buiten beschouwing gelaten. De te verwachten opbrengst van het verplicht eigen risico voor
een zorgverzekeraar is afhankelijk van de samenstelling van zijn verzekerdenportefeuille. Zo zullen naar verwachting zorgverzekeraars
met een jonge, gezonde populatie minder opbrengst uit eigen risico genieten, dan zorgverzekeraars met een oude, ongezondere
populatie. Op het moment dat hiermee in de risicoverevening geen rekening zou worden gehouden, treedt verstoring van het gelijke
speelveld op. Immers, in dat geval zouden zorgverzekeraars met een jonge, gezonde populatie een gemiddeld hogere nominale
premie moeten vragen dan zorgverzekeraars met een oude, ongezondere populatie.
Deze overweging heeft geleid tot differentiëring in de normering van de bedragen die zorgverzekeraars van hun verzekerden
ontvangen in het kader van het verplichte eigen risico. Differentiatie vindt in eerste instantie plaats op grond van het criterium
FKG’s van het somatische model. Voor verzekerden die niet vallen in de klasse ‘Geen FKG’ wordt uitgegaan van een eigen betaling
van € 220 omdat blijkt dat de kosten van vrijwel alle FKG’ers boven de kostendrempel van € 220 uitkomen. Om deze inkomsten
aan eigen bijdrage te compenseren wordt het normatieve bedrag verlaagd. Voor de bepaling van de omvang van deze verlaging
gaat het CVZ voor verzekerden van achttien jaar of ouder, die vallen in de klasse ‘Geen FKG’ van het criterium FKG’s van het
somatische model uit van verzekerdenaantallen onderverdeeld in klassen naar leeftijd en geslacht, aard van het inkomen, en
regio en de in bijlage 5 genoemde gewichten. Hierbij wordt de in de bijlage 5 aangegeven klasse-indeling van de criteria aangehouden.
Artikel 9
Door bijvoorbeeld geboorte, overlijden, emigratie of immigratie kan het voorkomen dat een verzekerde slechts een gedeelte
van het jaar een zorgverzekering had. Om te voorkomen dat de zorgverzekeraars ook een vereveningsbijdrage ontvangt over het
gedeelte van het jaar dat de betreffende persoon niet ingeschreven stond, wordt deze bijdrage gerelateerd aan de verzekerde
periode (eerste lid)
Hoewel het aantal dubbel verzekerden sinds de inwerkingtreding van de 'Wet opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering'
(Stb. 2011, 111) naar verwachting veel kleiner is dan in de voorgaande jaren3, wordt in het tweede lid vooralsnog de regel gehandhaafd dat een zorgverzekeraar voor een verzekerde die in een periode bij
meerdere zorgverzekeraars was ingeschreven, over die periode een vereveningsbijdrage krijgt die gedeeld wordt door aan het
aantal zorgverzekeraars waarbij de verzekerde in die periode was ingeschreven.
Dit geschiedt om te voorkomen dat zorgverzekeraars onbedoeld voordeel ontlenen aan dubbele inschrijvingen Deze regel sluit
aan bij de in artikel 961 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek opgenomen regel, dat ingeval een verzekerde voor een zelfde
schade bij meerdere zorgverzekeraars is ingeschreven, de door de verzekerde aangesproken verzekeraar de andere zorgverzekeraars
kan aanspreken om de schade naar evenredigheid te dragen. Nagegaan zal worden of aan het tweede lid voor vereveningsjaren
na 2012 nog behoefte bestaat.
Overigens weet het CVZ op basis van het tweede lid van artikel 35 Zvw bij welke zorgverzekeraar(s) een verzekerde gedurende
welke periode is ingeschreven. Hierbij is het CVZ op basis van het derde lid van artikel 35 Zvw gehouden betrokken zorgverzekeraars
terstond te informeren op het moment dat geconstateerd wordt dat een verzekerde bij twee of meer zorgverzekeraars verzekerd
is. Deze informatie biedt de zorgverzekeraar een handvat om de situatie van dubbele verzekering op te heffen.
Ten slotte wordt opgemerkt dat het eerste en tweede lid ook tegelijkertijd van toepassing kunnen zijn en ook zullen zijn (één
van de zorgverzekeringen van een dubbel verzekerde eindigt gedurende een vereveningsjaar), zij het dat ook hier de werking
van de 'Wet opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering' die het aantal dubbele verzekeringen in 2011 al fors zal
hebben beperkt, onwaarschijnlijk maakt. Indien dit toch voorkomt, ontvangt de zorgverzekeraar waarbij de verzekerde slechts
een gedeelte van het jaar dubbel ingeschreven stond, voor die verzekerde een vereveningsbijdrage die vermenigvuldigd wordt
met het aantal verzekerde dagen gedeeld door – voor het jaar 2012 – 366, waarna de uitkomst hiervan nog eens – wegens de dubbele
verzekering in die periode – gedeeld wordt door 2. De zorgverzekeraar waarbij de verzekerde gedurende het gehele jaar ingeschreven
stond, ontvangt over de dubbel verzekerde periode een bijdrage gedeeld door twee, en over de rest van het jaar de ‘volle’
bijdrage.
Artikel 10
In de bijlagen 1 en 2 zijn de klassen en gewichten van de vereveningscriteria aangegeven die het CVZ bij de ex ante berekening
van de deelbedragen kosten van dbc-zorgproducten in het vrije segment, variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten
van specialistische hulp, kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg en kosten van overige prestaties dient te gebruiken.
Op grond van artikel 3.11, vijfde lid, van het Besluit zorgverzekering herberekent het CVZ ten behoeve van de ex post herberekening
van de deelbedragen, de gewichten. Dit dient te gebeuren met inachtneming van bij ministeriële regeling gestelde regels. Die
regels zijn te vinden in de artikelen 10 en 11 van deze regeling. Artikel 10, eerste lid, bepaalt dat het CVZ ten behoeve
van de herberekening van de gewichten die van belang zijn voor het bepalen van de deelbedragen voor de somatische zorg (met
uitzondering van de vaste kosten ziekenhuisverpleging, waarvoor geen criteria met klassen en gewichten gelden) dient uit te
gaan van de verhouding tussen de gewichten uit bijlage 1. Voor de herberekening van de gewichten die van belang zijn voor
het bepalen van het deelbedrag voor de kosten van geneeskundige GGZ voor verzekerden van achttien jaar en ouder dient uit
te gaan van de verhouding tussen de gewichten uit bijlage 2. Anders dan in bijlage 2, is in de in bijlage 3 opgenomen gewichten
(die dus vervolgens weer door het CVZ dienen te worden herberekend) rekening gehouden met de financiële gevolgen van de toepassing
van specifieke hogekostencompensatie (geregeld in artikel 18). Voor de herberekening van de gewichten die van belang zijn
voor het bepalen van het deelbedrag voor geneeskundige GGZ voor verzekerden jonger dan achttien jaar dient wèl uitgegaan te
worden van de verhouding tussen de gewichten die voor de ex ante verdeling zijn gebruikt (bijlage 2), aangezien voor de kosten
van deze groep geen hogekostencompensatie wordt toegepast.
Artikel 11
In artikel 3.11, tweede lid, van het Besluit zorgverzekeringen is geregeld dat het CVZ na het vereveningsjaar de gerealiseerde
kosten per cluster van prestaties berekent4 en het vierde lid van dit artikel staat dat het CVZ de ex ante geraamde kosten per cluster van prestaties corrigeert voor
het werkelijke aantal verzekerden en hun werkelijke verzekerdenkenmerken in het vereveningsjaar. Vervolgens stelt het CVZ,
uitgaande van deze kosten en het gerealiseerde aantal verzekerden per klasse van ieder vereveningscriterium, nieuwe gewichten
vast (artikel 3.11, vijfde lid, Besluit zorgverzekering). Met behulp van deze nieuwe gewichten en van de werkelijke verzekerdenaantallen
en de werkelijke verzekerdenkenmerken per verzekeraar berekent het CVZ dan weer voor iedere zorgverzekeraar en ieder cluster
van prestaties een ‘tussendeelbedrag’. Voor het afschaffen van de macronacalculatie zouden dit het deelbedragen zijn geweest
waarop vervolgens voor zover van toepassing de nacalculatie, de hogekostencompensatie en de bandbreedteregeling zouden zijn
toegepast. Maar nu de macronacalculatie is afgeschaft, wordt dit ‘tussendeelbedrag’ eerst nog omgerekend naar een 'herberekend
deelbedrag' (art. 3.12, tweede en derde lid, Besluit zorgverzekering), zodanig dat kostenoverschrijdingen die niet het gevolg
zijn onjuist geraamde aantallen verzekerden of verzekerdenkenmerken, voor rekening van de zorgverzekeraars blijven. Echter
artikel 3.12, tweede lid, van het Besluit voorziet in flankerend beleid om te voorkomen dat verzekeraars met een relatief
slechte risicoportefeuille hierdoor benadeeld worden.
In de artikelen 12 tot en met 16, 17, eerste lid, 18, eerste lid, en 19 van deze Regeling wordt, ter invulling van de artikelen
3.13, 3.14 en 3.15, eerste lid, en 3.16, eerste lid, van het Besluit zorgverzekering, bepaald aan welke clusters van prestaties
bepaalde kostensoorten dienen te worden toegerekend. Pas nadat dat gebeurd is, kan het CVZ de gerealiseerde kosten bepalen.
Het eerste lid expliciteert dit nog eens voor die clusters van prestaties, waarvoor vereveningscriteria gelden en derhalve
de gewichten dienen te worden herberekend. Dat wil zeggen voor alle clusters met uitzondering van het cluster 'vaste kosten
van ziekenhuisverpleging'.
Het tweede en derde lid bepalen aan de hand van welke gegevens het CVZ de gewichten herberekent. Ten eerste zijn dit de over
het vereveningsjaar gerealiseerde kosten per cluster van prestaties. Daarnaast zijn dit de gerealiseerde aantallen verzekerden
per iedere klasse van ieder relevant vereveningscriterium. In het derde lid is wordt wat dit betreft per criterium aangegeven
uit welk jaar de gegevens betrokken dienen te worden. Ten slotte dient natuurlijk de verhouding tussen de gewichten van de
in artikel 10 genoemde bijlagen in aanmerking te worden genomen.
Het derde lid geeft aan dat bij de herberekening van de gewichten, het CVZ voor de criteria uitgaat van realisatiecijfers
uit het jaar 2012 wat betreft de criteria leeftijd en geslacht, aard van het inkomen, SES, regio, éénpersoonshuishouden, GGZ-regio
en leeftijd onder achttien jaar. Voor de criteria FKG’s, FKG’s psychische aandoeningen, DKG’s, kosten geneeskundige GGZ boven
de lage drempel en kosten geneeskundige GGZ boven de hoge drempel wordt gekeken naar realisatiecijfers over het voorafgaande
jaar 2011. Voor het criterium meerjarige hoge kosten gaat het CVZ uit van realisatiecijfers over de jaren 2009, 2010 en 2011.
Bij de (ex ante) toekenning zijn deze realisaties nog niet bekend, en gaat het CVZ uit van ramingen met betrekking tot aantallen
verzekerden per zorgverzekeraar, onderverdeeld naar de verschillende criteria. Dit sluit aan bij het concept achter FKG’s
en DKG’s dat voorspelbare vervolgkosten dienen te worden gecompenseerd.
Voor het criterium MHK is sprake van een referentiegroep, waarin verzekerden zijn ingedeeld als zij niet in aanmerking komen
voor een vergoeding op basis van dat criterium. Het CVZ krijgt in het vierde lid de opdracht om in afwijking van het tweede
en derde lid het gewicht van deze groep zodanig vast te stellen, dat het totaal van de toe- en afslagen voor het criterium
MHK – bezien over alle verzekerden en rekening houdend met de gerealiseerde verzekerdenaantallen per klasse – op nul uitkomt.
Achtergrond hiervan is dat 2012 het eerste jaar is waarvoor een ex ante raming is gemaakt van de verzekerdenaantallen van
het criterium MHK.
Het is mogelijk dat er een ontwikkeling is in de prevalentie van het criterium MHK op basis van gegevens die gebruikt worden
in de ex ante raming van de prevalentie (2007–2009) en de gegevens die uiteindelijk gebruikt worden in het ex post vaststellen
van de gerealiseerde prevalentie (2009–2011). Omdat 2012 het introductiejaar van MHK is, is er in dit eerste jaar nog geen
historische reeks beschikbaar. Derhalve kan niet worden bepaald of, en in welke mate er sprake is van een ontwikkeling. Dat
maakt het ramen van de verdeling van verzekerdenkenmerken lastiger.
Daarnaast dient het CVZ de gewichten die horen bij de klasse ‘Geen Kosten van geneeskundige GGZ boven de lage drempel’ van
het criterium kosten van geneeskundig GGZ boven de lage drempel en bij de klasse ‘Geen Kosten van geneeskundige geestelijke
gezondheidszorg boven de hoge drempel’ van het criterium kosten van geneeskundige GGZ boven de hoge drempel op een van het
tweede en derde lid afwijkende wijze vast te stellen. In het vijfde lid wordt bepaald dat het CVZ deze gewichten zodanig vaststelt
dat macro gezien de toe- en afslagen voor elk criterium – rekening houdend met de gerealiseerde verzekerdenaantallen per klasse
– op nul uitkomt.
Artikel 12
In dit artikel is aangegeven hoe kosten van prestaties van grensoverschrijdende zorg in het risicovereveningssysteem moeten
worden verwerkt.
Zijn deze kosten zodanig gespecificeerd dat blijkt dat het gaat om kosten voor medisch-specialistische zorginclusief verblijf
(onderdeel a) of voor psychische zorg inclusief verblijf (onderdeel b), dan worden deze kosten door het CVZ toegerekend naar
kosten van de betreffende clusters van prestaties. Voor de kosten van onderdeel a doet het CVZ dit aan de hand van een in
het onderdeel vastgelegde verdeelsleutel. Voor de kosten van onderdeel b blijkt uit de specificatie of het gaat om verzekerden
jonger dan achttien jaar of verzekeren van achttien jaar en ouder. Is er wel een specificatie maar blijkt daaruit niet dat
de kosten gemaakt zijn voor de eerder genoemde medisch-specialistische zorg of psychische zorg, dan gaat het om kosten van
overige medische zorg, en die worden volledig aangemerkt als kosten van overige prestaties (onderdeel c).
De verdeelsleutel die in het tweede lid wordt gehanteerd heeft betrekking op de kosten voor prestaties van grensoverschrijdende
zorg die door verzekerden zijn gemaakt met toepassing van internationale regelingen inzake sociale zekerheid, zoals een bepaling
van de Verordening (EG) nr. 883/2004 inzake sociale zekerheid dan wel bilaterale verdragen of multilaterale verdragen, zoals
het Verdrag betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden. Hieronder vallen de kosten van zorg die slechts vergoed wordt
na toestemming van de zorgverzekeraar (de zogenaamde toestemmingsgevallen), kosten van verzekerden die tijdelijk in het buitenland
verblijven (bijvoorbeeld voor vakantie) en kosten van verzekerden die in het buitenland wonen. Deze kosten worden vergoed
via het CVZ op kasbasis naar het werkelijke bedrag 2012. De verhouding van de betreffende verschillende macro-deelbedragen
binnen het macro-prestatiebedrag, bepaalt de sleutel aan de hand waarvan de kosten worden verdeeld over de verschillende kosten
van prestaties.
Op de toegerekende kosten voor grensoverschrijdende zorg zijn, voor zover deze althans worden toegerekend naar clusters van
prestaties waarvoor deze gelden, ook de hogekostencompensatie en nacalculatie van toepassing. Enige uitzondering hierbij zijn
de kosten van verzekerde prestaties die verzekerden buiten Nederland hebben gemaakt en die via het CVZ op basis van declaraties
op kasbasis naar het werkelijke bedrag in 2012 worden vergoed. Op grond van artikel 18, tweede lid, onderdeel c, wordt 40
procent van deze kosten meegenomen bij de hoge kosten compensatie op het deelbedrag kosten van geneeskundige GGZ van verzekerden
van achttien jaar of ouder.
Artikel 13
Binnen Zvw-stelsel nemen verzekerden in een aantal gevallen een deel van de zorgkosten voor eigen rekening. Deze kosten worden
niet betrokken bij de risicoverevening. Een uitzondering wordt in het eerste lid echter gemaakt voor de eigen betalingen van
verzekerden in geval van een verplicht of vrijwillig eigen risico. In de risicoverevening moeten deze kosten betrokken worden.
Op die manier wordt initieel bij de herberekening van de vaststelling van de vereveningsbijdrage rekening gehouden met de
werkelijke zorgkosten, of deze nu door de zorgverzekeraar of ingevolge een eigen risico door de verzekerde zijn betaald. Bij
de bepaling van de uiteindelijke vereveningsbijdrage wordt normatief rekening gehouden met een financieringsverschuiving van
zorgverzekeraar naar verzekerde voor kosten onder het verplicht eigen risico. Dit normatieve bedrag wordt in mindering gebracht
op de vereveningsbijdrage.
Betalingen uit hoofde van een vrijwillig eigen risico worden ook bij de zorgkosten meegerekend. Omdat hier een premiereductie
tegenover staat, wordt de zorgverzekeraar voor deze inkomstenderving gecorrigeerd; er wordt geen normatief bedrag in mindering
gebracht op de vereveningsbijdrage.
De renteheffingstarieven, dit zijn de tarieven die zorginstellingen in rekening mogen brengen bij zorgverzekeraars bovenop
de reguliere tarieven in het geval de zorgverzekeraar niet overgaat tot bevoorschotting van zorg gefinancierd op basis van
dbc-zorgproducten, worden, om de prikkel tot bevoorschotting te maximeren, buiten de risicoverevening gehouden. Dit is in
het tweede lid geregeld.
Artikel 14
De basis voor de toedeling van de kosten van instellingen voor medisch specialistische zorg (inclusief extramuraal werkende
specialisten) naar de diverse deelbedragen, zoals deze wordt weergegeven in dit artikel en in artikel 15, is gelegen in de
artikelen 3.14 en 3.15 van het Besluit zorgverzekering. In dit artikel vindt de toedeling plaats van deze kosten naar het
cluster 'dbc-zorgproducten n het vrije segment.’
Per 1 januari 2012 vinden een aantal wijzigingen plaats in de financiering van dbc-kosten door zorgverzekeraars. De sinds
2005 bestaande dbc-systematiek wordt vervangen door een verbeterde systematiek met dbc-zorgproducten.
Wat betreft de tarieven van deze dbc-zorgproducten wordt een onderscheid gemaakt tussen:
-
– dbc-zorgproducten met een onderhandelbaar tarief, die tot het zogenoemde vrije segment behoren en,
-
– dbc-zorgproducten met een onderhandelbaar, gemaximeerd tarief, die tot het zogenoemde gereguleerde segment behoren.
De dbc-zorgproducten behorend bij het zogenoemde vrije segment vormen een apart macro-deelbedrag met een eigen ex-post regime.
Op deze dbc-zorgproducten richt dit artikel zich.Binnen dit vrije segment zijn een aantal dbc-zorgproducten gekenmerkt als
zogenoemde expertproducten. Tot 2012 bestonden hiervoor nog geen producten, en waren er dus geen declaraties per verzekerde
voor. Over deze kosten zijn geen individuele gegevens bekend.
In 2012 worden de kosten van deze expertproducten niet toegerekend aan het deelbedrag dbc-zorgproducten in het vrije segment,
waar alle andere dbc-zorgproducten in het vrije segment wel toe worden gerekend. Toerekening van deze producten vindt in artikel
16 plaats.
Artikel 15
De basis voor de toedeling van de kosten van instellingen voor medisch specialistische zorg naar de diverse deelbedragen,
zoals deze wordt weergegeven in dit artikel en in artikel 16, is gelegen in de artikelen 3.14 en 3.15 van het Besluit zorgverzekering.
In dit artikel vindt de toedeling plaats van deze kosten naar het cluster 'variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten
van specialistische hulp'.
Dbc-tarieven zijn opgebouwd uit een kosten- en een honorariumcomponent. Met de kostencomponent worden de kosten voor de instelling
bedoeld. De toedeling van de kostencomponent van de onderhandelbare, gemaximeerde dbc-tarieven behorend bij het zogenoemde
gereguleerde segment naar enerzijds het cluster 'variabele kosten ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp'
en anderzijds het cluster 'vaste kosten van ziekenhuisverpleging’, wordt per 2012 gebaseerd op in deze regeling opgenomen
percentages. In het verleden werd de toedeling naar variabele en vaste bedragen voor een groot deel van de ziekenhuizen gebaseerd
op de budgetsystematiek van die ziekenhuizen. Met ingang van 2012 hebben de meeste soorten instellingen geen budgetten meer,
zodat de toedeling daar ook niet langer op gebaseerd kan worden. De budgetsystematiek wordt gewijzigd in een systematiek van
vaste percentages per tariefsoort. Deze nieuwe systematiek vormt ook de basis voor de toedeling van kosten naar variabele
kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp en geldt voor alle instellingen voor medisch specialistische
zorg die dbc-zorgproducten declareren, voor zover ze geen budgetsystematiek meer hebben in 2012. Daartoe behoren ook instellingen
dan wel zorgverleners die dbc-tarieven in rekening kunnen brengen, zoals revalidatie-instellingen en de zelfstandige centra
voor erfelijkheidsonderzoek. Met deze wijziging wordt de situatie voor ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra met ingang
van 2012 gelijk getrokken.
Voor een beperkt aantal type instellingen, te weten de long/astmaklinieken en epilepsie-instellingen, vervalt de budgetsystematiek
niet. Voor deze instellingen wordt in 2012 de in 2011 bestaande systematiek van toerekening naar variabele (en vaste) ziekenhuiskosten
gehandhaafd. Aangezien voor deze instellingen dezelfde percentages worden gehanteerd als voor de instellingen die dbc-zorgproducten
declareren maar geen budgetsystematiek meer hebben, wordt de toedeling van de kostencomponent voor long/astmaklinieken en
epilepsie-indelingen ook in het eerste lid geregeld. Omdat deze twee typen instellingen ook in 2012 gefinancierd worden via
een budgetsystematiek zullen er voor hen opbrengstresultaten blijven bestaan. De toedeling van de bedragen waarmee deze opbrengstresultaten
worden verrekend, is opgenomen in het zesde lid.
Met de honorariumcomponent van de tarieven worden de kosten voor specialisten bedoeld. De splitsing in kosten- en honorariumcomponent
is uitsluitend van belang voor de dbc-zorgproducten in het gereguleerde segment. De toedeling van de honorariumcomponent van
deze kosten wordt in het tweede lid geregeld.
Bij zowel het eerste als tweede lid geldt een uitzondering voor de expertproducten. Net als bij de dbc-zorgproducten in het
vrije segment bestaan er binnen de dbc-zorgproducten in het gereguleerde segment een aantal zogenoemde expertproducten. De
kosten voor deze producten worden, voor zowel de kosten- als honorariumcomponent, niet (geheel dan wel gedeeltelijk) toegewezen
aan het cluster 'variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp'. In artikel 16 worden deze
kosten toegerekend aan het cluster 'vaste kosten van ziekenhuisverpleging'.
Hiernaast is ook bij de instellingen die in hoofdzaak worden gefinancierd op basis van dbc-zorgproducten nog sprake van aanvullende
financiering in de vorm van overige zorgproducten.
Onder deze overige zorgproducten vallen een vijftal producten, te weten 'add-ons', 'overige trajecten' en 'overige verrichtingen'
(waaronder de huidige tarieven als 'verkeerde bedden', 'gezonde moeders' en ‘gezonde zuigelingen’), en 'ondersteunende producten'
en 'overige producten' (bijvoorbeeld voor eerstelijns zorg).
In 2012 worden zowel de kosten- als de honorariumcomponent van de overige trajecten en overige verrichtingen, en van ondersteunende
en overige producten voor 100 procent toegewezen aan het deelbedrag variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van
specialistische hulp (derde lid).
Hierop geldt echter allereerst een uitzondering voor de kosten van add-ons, hemostatica en eerstelijnsdiagnostiek. Daarnaast
wordt voor de kosten- en honorariumcomponent van de kosten van overige trajecten, overige verrichtingen, ondersteunende producten
en overige producten van long/astmaklinieken en epilepsiecentra een percentage van 75 aangehouden (zevende lid, onderdeel
a). Voor de kosten van de honorariumcomponent van de kosten van dbc-zorgproducten in het gereguleerde segment van long/astma-klinieken
en epilepsiecentra geldt dat deze voor 75 procent worden toegewezen aan het cluster ‘variabele kosten van ziekenhuisverpleging
en kosten van specialistische hulp’ (zevende lid, onderdeel b).
Op de hiervoor genoemde toedeling van de kosten van overige zorgproducten bestaat een drietal uitzonderingen, te weten voor
add-ons, ondersteunende producten voor hemostatica en overige zorgproducten betreffende de eerstelijnsdiagnostiek. De kosten
van add-ons en hemostatica worden in artikel 16 toegerekend aan de kosten van het cluster ‘vaste kosten van ziekenhuisverpleging’.
De kosten van eerstelijnsdiagnostiek worden in artikel 19 toegerekend aan de kosten van het cluster ‘overige prestaties’.
Een zorgverzekeraar kan zelf beslissen of hij de zorgprestaties die vallen onder de beleidsregel van de zorgautoriteit ‘Verpleging
in de thuissituatie, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg’ inkoopt en bij welke zorgaanbieder.
Het is de bedoeling dat dit leidt tot zorg die wordt geleverd in de beste vorm, waarin de mogelijkheid wordt gecreëerd tot
substitutie en mensen eerder naar huis kunnen vanuit het ziekenhuis. Nu de zorgverzekeraar grote invloed heeft op de inkoop
van deze zorg, pleit dit voor een risicodragendheid conform het cluster ‘variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten
van specialistische hulp’ (vierde lid).
De WMG biedt mogelijkheden voor experimenten waarbij ook voor dbc-zorgproducten die niet behoren tot het zogenoemde vrije
segment toch sprake kan zijn van vrije prijsvorming. Een voorbeeld hiervan was het experiment in de Sint Maartenskliniek.
Het vijfde lid geeft aan dat de vast/variabel-verhouding die voor de kosten van deze experimenten geldt, door het CVZ wordt
vastgesteld.
In het zesde lid wordt ingegaan op de situatie waarin de door een zorginstelling voor specialistische hulp in een jaar werkelijk
gerealiseerde opbrengsten afwijken van het toegekende budget, en er dus sprake is van opbrengstresultaten. Deze moeten tussen
de zorginstelling en de zorgverzekeraar verrekend worden via vaste bedragen. Er wordt geregeld hoe deze bedragen worden verwerkt
in de risicoverevening. Hiertoe worden deze bedragen voor 75 procent toegewezen aan de kosten van het cluster ‘variabele kosten
van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp’ en voor 25 procent aan de kosten van het cluster ‘vaste kosten
van ziekenhuisverpleging’ (artikel 16, achtste lid). Aangezien in 2012 opbrengstresultaten nog slechts voor zullen komen bij
het type instelling met een toedeling van kosten volgens het eerste lid en artikel 16, tweede lid, wordt in het zesde lid
dezelfde toedeling voor deze vaste bedragen gehanteerd.
Voor zover er nog instellingen en specialismen zijn die niet volledig overgaan op financiering op basis van dbc-zorgproducten,
moet ook nog aangegeven worden hoe de andere (‘oude’) tarieven worden gesplitst in een vast- en variabel deel. Dit wordt in
het zevende lid, onderdeel c, aangegeven. De toedeling voor 75 procent aan de kosten van het cluster ‘variabele ziekenhuiskosten
en kosten van specialistische hulp’, geldt voor alle tarieven van instellingen op het gebied van ziekenhuiszorg die per 1 januari
2012 nog niet dbc-gefinancierd zijn. Enige uitzondering hierop zijn gedeclareerde verpleegtarieven van instellingen die niet
gefinancierd worden door dbc-zorgproducten, die voor 60 procent als kosten van het cluster ‘variabele kosten van ziekenhuisverpleging
en kosten van specialistische hulp’ worden aangemerkt.
In 2012 wordt de kosten van het (herberekende) deelbedrag variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische
hulp niet meer nagecalculeerd (ex post). Vandaar dat hierover geen bepaling meer is opgenomen.
Wat betreft de splitsing van de kosten voor prestaties van grensoverschrijdende zorg van buitenlandse instellingen, geldt
hetgeen is toegelicht bij artikel 12.
Artikel 16
Het eerste lid regelt dat vaste kosten van ziekenhuisverpleging worden herberekend op basis van de vaste kosten in 2011.
De dbc-zorgproducten behorend tot het vrije segment zijn benoemd in artikel 14 en vormen een apart cluster met een eigen vereveningsregime.
De tarieven van deze dbc’s spelen bij de bepaling van de vaste kosten van ziekenhuisverpleging geen rol.
Het tweede tot en met negende lid gaan in op de toerekening van kosten van het cluster ‘vaste kosten van ziekenhuisverpleging’,
waarbij voor alle verschillende tariefsoorten het percentage van de kosten dat aan het cluster ‘vaste kosten van ziekenhuisverpleging’
toerekend, gelijk is aan 100 procent minus het percentage van de kosten dat aan het cluster ‘variabele kosten ziekenhuisverpleging
en kosten van specialistische hulp’ wordt toegerekend in de corresponderende leden van artikel 15.
De kosten van expertproducten worden voor 100 procent toegerekend aan het cluster ‘vaste kosten voor ziekenhuisverpleging’
(derde lid).
De kosten voor add-ons worden eveneens voor 100 procent toegerekend aan de vaste kosten voor ziekenhuisverpleging (vierde
lid).
Binnen de overige verrichtingen vallen ook de hemostatica, de stollingsmiddelen voor gebruik door patiënten met hemofilie
en aanverwante hemostaseziekten. De kosten die hiermee gepaard gaan worden ook voor 100 procent toegerekend aan de kosten
van het cluster ‘vaste kosten van ziekenhuisverpleging’ (vijfde lid).
Het tiende lid gaat over de ambulancesector. Daar bestaan drie verschillende ouderenregelingen. De kosten voor functioneel
leeftijdsontslag (FLO) worden alle drie verschillend gefinancierd. Eén groep (de zogenaamde B3-diensten) krijgt de middelen
via een subsidiebeschikking, een tweede groep (private diensten) via facturering aan het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport en voor de derde groep (de publieke diensten) zijn de kosten opgenomen in tarieven op grond van de Wmg. Over de kosten
vanuit de eerste twee financieringsvormen lopen zorgverzekeraars geen risico, over de laatste wel. De situatie met verschillende
financieringsvormen is onwenselijk, omdat zorgverzekeraars hierdoor verschillend risico lopen. Er wordt gewerkt aan een uniforme
financieringsregeling. Zolang deze er niet is, en de kosten voor FLO van de publieke diensten in de tarieven op grond van
de Wmg zitten, blijft er een verstoring van het level playing field voor zorgverzekeraars. Er is een scheve verdeling over
zorgverzekeraars van deze kosten FLO voor de publieke diensten en zorgverzekeraars hebben geen invloed op deze kosten. Om
deze redenen en de tijdelijkheid van de FLO-kosten is besloten dat zorgverzekeraars ook over 2012 over de in de tarieven opgenomen
kosten bij de publieke diensten geen risico dienen te lopen. In lid 10 wordt daarom geregeld dat de desbetreffende kosten
geheel als vaste kosten van ziekenhuisverpleging worden aangemerkt. Vaste kosten van ziekenhuisverpleging worden immers volledig
nagecalculeerd.
Het CVZ past op het deelbedrag vaste kosten van ziekenhuisverpleging 100 procent nacalculatie toe (elfde lid). Hiermee lopen
zorgverzekeraars in het geheel geen risico vaste kosten van ziekenhuisverpleging. Deze kosten zijn niet of nauwelijks beïnvloedbaar
voor een zorgverzekeraar.
De basis voor deze nacalculatie is te vinden in artikel 3.15, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering.
Artikel 17
De instellingen voor geneeskundige GGZ zijn in 2012 nog gebudgetteerd. Daardoor zullen er ook in 2012 zeer waarschijnlijk
weer opbrengstresultaten optreden. De door de zorgautoriteit vast te stellen bedragen waarmee deze opbrengstresultaten tussen
de zorgverzekeraars en deze instellingen worden verrekend, moeten in de risicoverevening worden meegenomen. Hierbij moeten
deze bedragen worden toegewezen aan verzekerden van jonger dan achttien jaar en aan verzekerden van achttien jaar en ouder,
omdat de kosten van deze twee groepen verschillend in het risicovereveningsmodel worden behandeld. Het eerste lid bepaalt
dat de zorgautoriteit de bevoegdheid heeft een gedeelte van deze kosten toe te wijzen aan verzekerden jonger dan achttien
jaar (eerste lid).
Het verschil tussen de gerealiseerde kosten voor geneeskundige GGZ van verzekerden jonger dan achttien jaar en de normatieve
bijdrage voor deze zorg wordt voor 2012 nagecalculeerd. Artikel 3.16 van het Besluit zorgverzekering biedt hier de mogelijkheid
voor.
Het kabinet streeft naar een stelselherziening om de effectiviteit van de jeugdzorg te verbeteren. Eén van de onderdelen is
de voorgenomen overheveling van de jeugd ggz naar de gemeenten. In het verleden hebben zorgverzekeraars geen financieel risico
gelopen over de kosten van geneeskundige ggz voor verzekerden jonger dan achttien jaar. De reden hiervoor was dat de kwaliteit
van de data over het gebruik van geneeskundige GGZ van verzekerden jonger dan achttien jaar nog achterbleef. Daarnaast zorgt
krapte in het aanbod van zorg voor deze groep verzekerden er voor, dat het voor zorgverzekeraars lastig was om doelmatig zorg
in te kopen. Dit verhinderde een goede normeerbaarheid van deze zorg in de risicoverevening tot en met vereveningsjaar 2011.
Inmiddels zijn er meer en betere gegevens beschikbaar gekomen. Maar vanwege de voorgenomen overheveling is besloten om voor
2012 toch geen separaat vereveningsmodel voor geneeskundige ggz voor verzekerden jonger dan 18 jaar te ontwikkelen. Daarom
worden zorgverzekeraars ook in 2012 volledig nagecalculeerd voor deze kosten. Zorgverzekeraars lopen op dit deelbedrag dus
geen financieel risico (tweede lid).
Artikel 18
De instellingen voor geneeskundige GGZ zijn in 2012 nog gebudgetteerd. Daardoor zullen er ook in 2012 zeer waarschijnlijk
weer opbrengstresultaten optreden. De door de zorgautoriteit vast te stellen bedragen waarmee deze opbrengstresultaten tussen
de zorgverzekeraars en deze instellingen worden verrekend, moeten in de risicoverevening worden meegenomen. Hierbij moeten
deze bedragen worden toegewezen naar verzekerden van jonger dan achttien jaar en verzekerden van achttien jaar en ouder, omdat
de kosten van deze twee groepen verschillend in het risicovereveningsmodel worden behandeld. Het eerste lid bepaalt dat de
zorgautoriteit de bevoegdheid heeft een gedeelte van deze kosten toe te wijzen aan verzekerden van achttien jaar en ouder
(eerste lid).
Ter bepaling van het herberekende deelbedrag kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg voor verzekerden van achttien
jaar en ouder wordt hogekostencompensatie toegepast (tweede lid).
Daarnaast vindt er nog nacalculatie op de meer- of minderkosten die buiten de bandbreedte vallen plaats (zie artikel 21, onderdeel
b).
De hogekostencompensatie houdt in, dat 90 procent van de bovengenoemde kosten van individuele verzekerden, voor zover deze
kosten het bedrag van € 10 000 op jaarbasis te boven gaan, betrokken wordt bij herberekening van de deelbedragen kosten van
geneeskundige geestelijke gezondheidszorg voor verzekerden van achttien jaar en ouder. De zorgverzekeraar sommeert de bedragen
over alle individuele verzekerden per cluster van prestaties. Deze bedragen worden aan het CVZ aangeleverd en door het CVZ
over alle zorgverzekeraars gesommeerd.
Kosten voor grensoverschrijdende zorg die het CVZ op kasbasis vergoedt (artikel 12, tweede lid) worden deels (naar rato van
het percentage dat in de Nederlandse situatie in de praktijk boven de hogekostencompensatiedrempel komt) toegevoegd aan het
bedrag, zodat deze kosten gedeeltelijk meetellen voor de vaststelling van de overschrijding van de hogekostendrempel.
De feitelijke hogekostencompensatie vindt plaats door een bijstelling per zorgverzekeraar van het deelbedrag geneeskundige
geestelijke gezondheidszorg voor verzekerden van achttien jaar en ouder. Bij deze bijstelling wordt per zorgverzekeraar uitgegaan
van het dekkingspercentage dat gebaseerd is op de som van de door de zorgverzekeraars aangeleverde relevante bedragen en de
som van de deelbedragen.
Door bij de vaststelling van de gewichten mede te betrekken dat 90 procent van de kosten van verzekerden, voor zover deze
de genoemde grens te boven gaan via de hogekostencompensatie gecompenseerd zullen worden, worden over- en ondercompensaties
op bepaalde risicoklassen, die juist relatief vaak dan wel weinig bij hogekostencompensatie worden ingebracht, tegengegaan.
Artikel 19
De kosten voor eerstelijnsdiagnostiek (eerste lid) betreffen de kosten betaald aan instellingen voor medisch-specialistische
zorg, zijnde zowel ziekenhuizen als eerstelijnsdiagnostische centra (huisartsenlaboratoria) voor diagnostiek aangevraagd door
zorgaanbieders in de eerste lijn, waaronder de huisarts. In de tarieflijst 2010 van de zorgautoriteit betreft het hoofdstuk
B, plus code 190255 (ordertarief).
In het tweede lid wordt ingegaan op de beleidsregel ‘Innovatie ten behoeve van nieuwe zorgprestaties’ van de zorgautoriteit.
Deze beleidsregel geeft zorgverzekeraars en zorgaanbieders de mogelijkheid kleinschalig met nieuwe of vernieuwde zorgprestaties
te experimenteren. Een zorgprestatie is het totaalpakket aan zorg dat wordt geleverd aan patiënten of cliënten met dezelfde
zorgvraag. Dit kan ook als programma worden aangeboden. Kleinschalig wil in dit verband zeggen dat het experiment beperkt
is tot een specifieke zorgprestatie, waarbij zorgaanbieders en zorgverzekeraars alleen op regionaal of lokaal niveau zijn
betrokken. Verder moet het experiment zijn gericht op nieuwe of vernieuwende zorgverlening met een betere prijs-kwaliteitverhouding
of op een efficiëntere organisatie van de zorg. Voor zover de zorg die onder deze beleidsregel valt overeenstemt met de prestaties
waarop de Zorgverzekeringswet recht geeft, worden de kosten in het risicovereveningssysteem verwerkt en voor 100 procent als
kosten van overige prestaties aangemerkt. Dit geldt ook voor kosten van prestaties die vallen onder de beleidsregel ‘Prestatiebekostiging
multidisciplinaire zorgverlening chronische aandoeningen’ van de zorgautoriteit. Hieronder vallen de zogenaamde keten-dbc’s
hartfalen, COPD, diabetes en cardiovasculair risicomanagement (functionele bekostiging). Keten-dbc’s betreffen zorg die zowel
in de eerste als tweede lijn kan worden geleverd. Voor deze zorg worden door de zorgautoriteit aparte prestaties gedefinieerd.
De prijs van deze dbc’s is vrij onderhandelbaar.
Artikel 20
In dit artikel is bepaald dat er nog sprake is van aanvullende nacalculatie op grond van een bandbreedteregeling. Achtergrond
hiervan is de onzekerheid die bestaat bij de normering van de macro-deelbedragen ‘kosten dbc-zorgproducten in het vrije segment’,
‘variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp’, en ‘kosten van geneeskundige GGZ voor verzekerden
van achttien jaar en ouder’. De bandbreedte bestaat uit de in dit artikel aangegeven bedragen (van € 22,50 respectievelijk
€ 7,50) boven en onder een middelpunt dat in artikel 3.17 van het Besluit zorgverzekering wordt aangeduid als 'het gemiddelde
marktresultaat van de zorgverzekeraars'. Indien het uiteindelijke resultaat van een zorgverzekeraar op de som van de kosten
van ‘dbc-zorgproducten uit het vrije segment’ en de ‘variabele kosten van ziekenhuisverpleging en de kosten van specialistische
hulp’, buiten een bandbreedte valt van plus of minus € 22,50 per zorgverzekering waarvoor premie moet worden betaald, wordt
extra nagecalculeerd. De omvang van de bandbreedte is dusdanig, dat voldoende prikkels tot doelmatig handelen blijven gehandhaafd.
Buiten de genoemde bandbreedte geldt geen volledige compensatie, maar wordt 90 procent nagecalculeerd, om nog in enige mate
een prikkel tot kostenbeheersing te handhaven. Voor de kosten van geneeskundige GGZ voor verzekerden van achttien jaar en
ouder geldt, na toepassing van ex post hogekostencompensatie, een bandbreedte van plus of minus € 7,50 per zorgverzekering
waarvoor premie moet worden betaald. Buiten de genoemde bandbreedte geldt geen volledige compensatie, maar wordt 90 procent
nagecalculeerd, om nog in enige mate een prikkel tot kostenbeheersing te handhaven.
Artikel 21
In dit artikel gaat het om de herberekening van het normatieve bedrag ten behoeve van de vaststelling van de vereveningsbijdrage.
De berekeningswijze die hiervoor wordt gehanteerd komt overeen met die genoemd in artikel 7 respectievelijk artikel 8. Alleen
wordt nu gerekend met het gerealiseerde aantal zorgverzekeringen waarvoor premie moet worden betaald bij de zorgverzekeraar,
respectievelijk waarvoor het verplicht eigen risico geldt. De berekende opbrengst van de nominale premie en het verplicht
eigen risico wordt in mindering gebracht op het in artikel 3.18 van het Besluit zorgverzekering bedoelde normatieve bedrag
per zorgverzekeraar.
Artikel 22
Verzekerden jonger dan achttien jaar zijn geen nominale premie verschuldigd. Zorgverzekeraars hebben voor verzekerden jonger
dan achttien jaar naast zorgkosten, ook beheerskosten (administratie en zorginkoop), waarvoor ze uit het Zorgverzekeringsfonds
compensatie ontvangen. De vergoeding uit het Zorgverzekeringsfonds is voor 2012 op € 50 per verzekerde jonger dan achttien
jaar vastgesteld. Dit bedrag is bepaald op basis van historische gegevens over beheerskosten, waarbij is verdisconteerd dat
verzekerden jonger dan 18 jaar gemiddeld lagere beheerskosten kennen dan andere verzekerden, omdat voor hen gemiddeld minder
declaraties verwerkt hoeven worden. Jonge verzekerden zijn immers gemiddeld gezonder dan oudere verzekerden.
De inhoud van artikel 3.22 van de Regeling zorgverzekering zoals deze voor vereveningsjaren voor 2012 gold, keert in voorliggende
regeling niet terug. In laatstgenoemd artikel was de aan zorgverzekeraars te verstrekken bijdrage geregeld voor het onverminderd
verzekerd houden van verzekerden voor wier verzekering een premieachterstand van zes of meer maanden bestond en die nog niet
onder het per 1 september 2009 ingevoerde 'bestuurlijke-premieregiem'5 vielen. Inmiddels vallen al deze wanbetalers, voor zover ze niet alsnog weer premie zijn gaan betalen aan hun zorgverzekeraar,
onder dat bestuurlijke-premieregiem. Voor hen ontvangen de zorgverzekeraars nu in plaats van de oude bijdrage, een – overigens
ook duidelijker van de risicovereveningsregels onderscheiden – wanbetalersbijdrage op grond van artikel 6.5.4 van de Regeling
zorgverzekering. Dat betekent dat artikel 3.22 van de Regeling zorgverzekering is uitgewerkt, en dat de inhoud daarvan voor
de vereveningsjaren 2012 en verder dus ook niet meer in voorliggende regeling en haar toekomstige opvolgers hoeft terug te
komen. Een en ander laat overigens onverlet dat artikel 3.22 van de Regeling zorgverzekering zoals dat tot 1 januari 2012
luidde, van toepassing blijft op de vaststelling van de vereveningsbijdragen over de jaren voor 2012.
Artikel 23
In de beleidsregels van het CVZ is opgenomen op welke data de uitbetaling van de vereveningsbijdrage aan de zorgverzekeraars
plaatsvindt. Er wordt rekening gehouden met het betaalschema van zorgverzekeraars om er voor te zorgen dat hun uitgaven en
inkomsten zoveel mogelijk op elkaar aansluiten.
Artikel 24
Dit artikel geeft aan welke wijzingen de Regeling zorgverzekering zoals deze met betrekking tot het vereveningsjaar 2011 luidde
ondergaat.
Onderdeel A
Aan artikel 3.15, achtste lid, van de Regeling zorgverzekering wordt toegevoegd dat de kosten voor Stichting Kwaliteitsgelden
Medisch Specialisten (SKMS) voor 100 procent als variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp
worden aangeduid.
De middelen voor de SKMS waren oorspronkelijk, in 2008, onderdeel van het met de medisch specialisten afgesproken uurtarief
en behoren daarmee tot de kosten die ten laste van de Zvw komen. Omdat de afdracht van alle medisch specialisten aan de SKMS
administratief onuitvoerbaar bleek, hebben zorgverzekeraars vanaf 2009 deze middelen rechtstreeks betaald aan de SKMS en op
deze wijze voorgefinancierd. In dit artikel wordt voor het jaar 2011 opgenomen dat deze kosten aangemerkt worden als kosten
van specialisten, de zogenaamde honorariumcomponent. Daarmee worden deze kosten aan de variabele kosten van ziekenhuisverpleging
en kosten van hulp toegewezen.
Per 2012 vervallen de afspraken over de betaling aan de SKMS door zorgverzekeraars en hoeft de toewijzing niet meer opgenomen
te worden.
Onderdeel B
De instellingen voor geneeskundige GGZ waren in 2011 nog gebudgetteerd. Daardoor zullen er ook in 2011 zeer waarschijnlijk
weer opbrengstresultaten optreden. De door de zorgautoriteit vast te stellen bedragen waarmee deze opbrengstresultaten tussen
de zorgverzekeraars en deze instellingen worden verrekend, moeten in de risicoverevening wordt meegenomen. Hierbij moeten
deze de bedragen worden toegewezen naar verzekerden van jonger dan achttien jaar en verzekerden van achttien jaar en ouder,
omdat de kosten van deze twee groepen verschillend in het risicovereveningsmodel worden behandeld. Het eerste lid bepaalt
dat de zorgautoriteit de bevoegdheid heeft een gedeelte van deze kosten toe te wijzen aan verzekerden van jonger dan achttien
jaar (eerste lid).
Het verschil tussen de gerealiseerde kosten voor geneeskundige GGZ van verzekerden jonger dan achttien jaar en het (herberekende)
deelbedrag voor deze zorg wordt voor 2011 nagecalculeerd. Artikel 3.16 van het Besluit zorgverzekering zoals dat met betrekking
tot het vereveningsjaar 2011 luidde, bood hier de mogelijkheid voor. De kwaliteit van de data over het gebruik van geneeskundige
GGZ van verzekerden jonger dan achttien jaar blijft nog achter, wat goede normeerbaarheid van deze zorg verhindert. Daarnaast
zorgt krapte in het aanbod van zorg voor deze groep verzekerden er voor, dat het voor dat zorgverzekeraars lastig is om doelmatig
zorg in te kopen. Er is dan ook er geen adequaat functionerend risicovereveningsmodel. Dit betekent dat de zorgverzekeraars
geen risico lopen op dit deelbedrag (tweede lid).
Onderdeel C
De instellingen voor geneeskundige GGZ zijn in 2012 nog gebudgetteerd. Daardoor zullen er ook in 2011 zeer waarschijnlijk
weer opbrengstresultaten optreden. De door de zorgautoriteit vast te stellen bedragen waarmee deze opbrengstresultaten tussen
de zorgverzekeraars en deze instellingen worden verrekend, moeten in de risicoverevening wordt meegenomen. Hierbij moeten
deze de bedragen worden toegewezen naar verzekerden van jonger dan achttien jaar en verzekerden van achttien jaar en ouder,
omdat de kosten van deze twee groepen verschillend in het risicovereveningsmodel worden behandeld. Het eerste lid bepaalt
dat de zorgautoriteit de bevoegdheid heeft een gedeelte van deze kosten toe te wijzen aan verzekerden van achttien jaar en
ouder (eerste lid).
Ter bepaling van het herberekende deelbedrag kosten van geneeskundige geestelijke gezondheidszorg voor verzekerden van achttien
jaar en ouder wordt hogekostencompensatie toegepast (tweede lid). Daarnaast is er alleen nog sprake van nacalculatie op de
meer- of minderkosten die buiten de bandbreedte vallen (zie artikel 3.20 van de Regeling zorgverzekering zoals dat met betrekking
tot het jaar 2011 luidde).
Artikel 25
Onderdeel A tot en met D
Zoals in het algemene deel van deze toelichting is aangegeven, zijn de risicovereveningsregels voor de kalenderjaren 2006
tot en met 2011 opgenomen in artikel 1 (definities), in hoofdstuk 3 (Bepalingen omtrent de vereveningsbijdrage) en in een
aantal bijlagen van de Regeling zorgverzekering. In de praktijk bleek deze wijze van regelgeving, hoewel conform de Aanwijzingen
voor de regelgeving (zie aanwijzing 104, eerste lid), slecht uit te pakken. De risicovereveningsregels zullen met ingang van
die voor het vereveningsjaar 2012 daarom in een jaarlijkse, afzonderlijke ministeriële regeling worden vastgelegd, waarvan
voorliggende Regeling risicoverevening 2012 de eerste is.
Het voorgaande brengt met zich dat de regels en bijlagen die betrekking hebben op de risicoverevening uit de Regeling risicoverevening
kunnen worden geschrapt. Dit geschiedt in de onderdelen A, B en D van artikel 25. Onderdeel B leidt ertoe dat hoofdstuk 3
vervangen wordt door een nieuw hoofdstuk 3 met een nieuw onderwerp: de in het uitvoeringsverslag op te nemen gegevens. Onderdeel
C betreft een aanpassing van een verwijzing naar bepaalde bijlagen van de Regeling zorgverzekering, die nodig is nu de voor
de risicoverevening van belang zijnde bijlagen (met onderdeel D) uit de Regeling zorgverzekering worden gehaald.
Artikel 26
In artikel IX van de Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 december 2010, nr. Z/F-3038399,
houdende wijziging van de Regeling zorgverzekering ter zake van de vereveningsbijdrage voor zorgverzekeraars in het jaar 2011
(Stcrt. 2010, 21547) is, in afwijking van artikel 3.15 van de Regeling zorgverzekering zoals dat oorspronkelijk gold, ten behoeve van de vaststelling
van de vereveningsbijdrage over het vereveningsjaar 2009 geregeld in welke mate kosten worden toegerekend aan het cluster
'variabele kosten van ziekenhuisverpleging en specialistische hulp'. Ook de kosten voor Stichting Kwaliteitsgelden Medisch
Specialisten blijken voor 100 procent als kosten van het cluster ‘variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van
specialistische hulp’ te moeten worden aangeduid. Deze kosten worden aangemerkt als kosten van specialisten, de zogenaamde
honorariumcomponent. En daarmee worden ze aan laatstgenoemd cluster toegewezen. In de toelichting bij artikel 24, onderdeel
A, is de verklaring voor deze toewijzing opgenomen.
Met het oog op de overzichtelijkheid is besloten het heel artikel IX in voorliggende regeling op te nemen. De wijziging beperkt
zich tot een toevoeging aan het eerste lid.
Artikel 27 en 28
Voor het vereveningsjaar 2009 gold dat kosten voor ‘Verpleging in de thuissituatie die noodzakelijk is in verband met medisch-specialistische
zorg’ voor 100 procent als vaste kosten van ziekenhuisverpleging werden aangemerkt. Sommige zorgverzekeraars betaalden deze
kosten in het kader van de Zvw, anderen (via de zorgkantoren) in het kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
Via de AWBZ gaat dit volledig risicoloos. Daarmee dreigde een ongelijke situatie voor zorgverzekeraars. Door deze kosten voor
100 procent aan te merken als vaste kosten van ziekenhuisverpleging, die volledig nagecalculeerd werden, werd deze ongelijkheid
voorkomen.
Voor 2010 gold ingevolge artikel 3.16, eerste lid, van de Regeling zorgverzekering dat deze kosten als kosten van het deelbedrag
variabele ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp zouden worden aangemerkt. Het was namelijk de bedoeling
dat de kosten voor verpleging in de thuissituatie vanaf 2010 volledig via de Zvw, en niet meer gedeeltelijk uit de AWBZ, betaald
zouden worden. Bij nader inzien bleek echter dat dit per 2010 nog niet goed geregeld was, met name vanwege een afbakening
tussen hoogcomplexe en laagcomplexe verpleegkundige zorg. En daarmee kwam bovengenoemde ongelijkheid in 2009 ook in 2010 tot
uiting: de zorgverzekeraars die deze kosten in het kader van de Zvw zouden vergoeden, zouden hierover risico lopen. Om dit
te voorkomen is er voor gekozen om de regeling die voor 2009 gold, met een jaar te verlengen. Deze kosten blijven ook over
2010 als vaste kosten van ziekenhuisverpleging worden aangemerkt. Nu deze kosten volledig worden nagecalculeerd lopen zorgverzekeraars
hierover dus ook geen risico.
Per 2011 is de afbakeningsproblematiek opgelost en worden de kosten wel volledig uit de zorgverzekeringswet betaald. Deze
kosten zullen vanaf 2011 wel voor 100 procent als variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische
hulp aangemerkt (zie artikel 15 lid 4).
Daarnaast wordt ook met betrekking tot het vereveningsjaar 2010 geregeld dat de kosten voor SKMS voor 100 procent als kosten
van het cluster ‘variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp’ moeten worden beschouwd. Deze
kosten worden aangemerkt als kosten van specialisten, de zogenaamde honorariumcomponent. En daarmee worden ze aan laatstgenoemd
cluster toegewezen. In de toelichting bij artikel 24, onderdeel A, is de verklaring voor deze toewijzing opgenomen.
Omdat de vereveningsbepalingen in de Regeling zorgverzekering die met betrekking tot het jaar 2010 golden inmiddels overschreven
zijn, is een en ander geregeld door in artikel 27 nogmaals geheel uit te schrijven welke over dat jaar gemaakte kosten toe
dienen te worden gedeeld aan het cluster 'variabele kosten van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp'. De
tekst van dat artikel lijkt sterk op artikel 3.16 van de Regeling zorgverzekering zoals dat met betrekking tot het vereveningsjaar
2010 sinds de wijziging die de Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 december 2010, nr. Z/F-3038399,
houdende wijziging van de Regeling zorgverzekering ter zake van de vereveningsbijdrage voor zorgverzekeraars in het jaar 2011
(Stcrt. 2010, 21547) luidde. Slechts het eerste punt is gewijzigd. Stond daar dat het CVZ de kosten van prestaties waarop de beleidsregel 'Verpleging
in de thuissituatie, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg' voor 100 procent aanmerkt als variabele kosten
van ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp, nu staat er dat het CVZ dat dient te doen voor de kosten voor
de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten.
Om dezelfde redenen is besloten in artikel 28 nogmaals uit te schrijven welke over dat jaar gemaakte kosten toe moeten worden
gedeeld aan het cluster 'vaste kosten van ziekenhuisverpleging’. Hier geldt dat de inhoud van dit artikel vrijwel gelijk is
aan dat van artikel 3.17 van de Regeling zorgverzekering zoals dat sinds de wijziging die de Regeling van de Minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 december 2010, nr. Z/F-3038399, houdende wijziging van de Regeling zorgverzekering
ter zake van de vereveningsbijdrage voor zorgverzekeraars in het jaar 2011 (Stcrt. 2010, 21547) luidde. De enige wijziging betreft de opname, in het tiende punt, van de kosten voor prestaties waarop de beleidsregel 'Verpleging
in de thuissituatie, noodzakelijk in verband met medisch-specialistische zorg' van de zorgautoriteit: deze worden voor 100
procent aan de vaste kosten van ziekenhuisverpleging toegerekend.
Artikel 29 en 30
In de artikelen 3.18 en 3.19 van de Regeling zorgverzekering zoals deze met betrekking tot het vereveningsjaar 2010 luidden,
was geen rekening gehouden met opbrengstresultaten bij instellingen voor geneeskundige GGZ. Deze instellingen waren echter
in 2010 nog gebudgetteerd. Daardoor zullen er ook in 2010 waarschijnlijk weer opbrengstresultaten optreden. De door de zorgautoriteit
vast te stellen bedragen waarmee deze opbrengstresultaten tussen de zorgverzekeraars en deze instellingen worden verrekend,
moeten in de risicoverevening wordt meegenomen. Hierbij moeten deze de bedragen worden toegewezen naar verzekerden van jonger
dan achttien jaar enerzijds en verzekerden van achttien jaar en ouder anderzijds, omdat de kosten van deze twee groepen verschillend
in het risicovereveningsmodel worden behandeld.
Omdat de vereveningsbepalingen in de Regeling zorgverzekering die met betrekking tot het jaar 2010 golden inmiddels overschreven
zijn en de artikelen 3.18 en 3.19 van de Regeling zorgverzekering zoals ze met betrekking tot 2010 luidden derhalve niet meer
gewijzigd kunnen worden, worden twee nieuwe artikelen – 29 en 30 – opgenomen.
De eerste punten van beide artikelen bepalen dat het CVZ de door de zorgautoriteit vastgestelde bedragen ter verrekening van
de opbrengstresultaten van gebudgetteerde instellingen voor de geneeskundige GGZ voor een door die autoriteit vast te stellen
gedeelte als kosten voor geneeskundige GGZ voor verzekerden jonger dan achttien jaar (artikel 29, punt 1), respectievelijk
voor verzekerden van achttien jaar en ouder (artikel 30, punt 1) aanmerkt. De inhoud van de tweede punten is gelijk aan die
van artikel 3.18 respectievelijk 3.19 van de Regeling zorgverzekering zoals deze artikelen met betrekking tot het vereveningsjaar
2010 golden.
Artikel 31
In artikel 24 worden de risicovereveningsregels zoals deze ingevolge de Regeling zorgverzekering met betrekking tot het vereveningsjaar
2011 gelden, gewijzigd. Ingevolge artikel 33, vierde lid, geschiedt dit met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011.
Artikel 31 leidt ertoe dat de aldus gewijzigde regels voor het jaar 2011, ook nadat hoofdstuk 3 van de Regeling zorgverzekering
ingevolge de inwerkingtreding van artikel 25, onderdeel B, is vervangen door een ander, veel korter hoofdstuk 3 over het uitvoeringsverslag,
van toepassing blijven voor de vaststelling van de risicovereveningsbijdrage over het jaar 2011.
Artikel 32
Aangezien deze regeling de regels bevat met betrekking tot de aan de zorgverzekeraars te verstrekken risicovereveningsbijdragen
over het jaar 2012, krijgt zij de citeertitel 'Regeling risicoverevening 2012' (af te korten als Rrv 2012). De risicovereveningsregels
die voor het jaar 2013 zullen gaan gelden, zullen worden opgenomen in een Risicovereveningsregeling 2013 (Rrv 2013), enzovoorts.
Artikel 33
Voorliggende regeling kan slechts in werking treden nadat het Besluit houdende wijziging van het Besluit zorgverzekering in
verband met beperking van de ex post compensatiemechanismen voor de vaststelling van de vereveningsbijdrage (waarop zij gedeeltelijk
is gebaseerd) en het voorstel van wet houdende Wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten
in verband met de aanvulling met instrumenten voor bekostiging (Wet aanvulling instrumenten bekostiging WMG (waaraan zij beleidsinhoudelijk
is verbonden) in werking zijn getreden. Laatstgenoemd wetsvoorstel was op 30 september 2011, de datum waarop ingevolge artikel
32, vierde lid, onderdeel a, Zvw uiterlijk de voor het vereveningsjaar 2012 beschikbare middelen gepubliceerd hadden moeten
worden, nog in behandeling bij de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2010/11, 32393, A). Daarnaast is het in artikel 4, tweede lid, bedoelde bedrag voor de opbrengst van het verplicht eigen risico berekend op
basis van de aanname dat het wetsvoorstel tot wijziging van de Zorgverzekeringswet in verband met de verhoging van het verplicht
eigen risico (Kamerstukken II 2010/11, 32 788, nrs. 1 t/m 3 e.v.) uiterlijk op 1 januari 2012 in werking treedt. Dat wetsvoorstel was op 1 oktober 2011 nog in behandeling bij
het Parlement.
Gezien het voorgaande is besloten eerst een concept van de Rrv 2012 te publiceren. De formele versie van de Rrv 2012, die
derhalve per definitie pas na 30 september in werking kan treden, treedt nu in werking met ingang van de dag na de datum van
uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst – dit zal gezien het voorgaande niet voor de dag zijn waarop de Wet
aanvulling instrumenten bekostiging WMG, eerdergenoemde wijziging van de Zvw in verband met de verhoging van het verplicht
eigen risico en het gewijzigde Besluit zorgverzekering in het Staatsblad zullen zijn gepubliceerd – en werkt terug tot en
met 30 september 2012. Dit is in het eerste lid geregeld.
Het tweede lid zorgt ervoor dat de Regeling zorgverzekering met ingang van 1 januari 2012 van regels met betrekking tot de
risicoverevening geschoond wordt. Tot die datum gelden de regels over het jaar 2011 immers nog. Na die datum zullen de risicovereveningsregels
voor latere jaren in afzonderlijke ministeriële regelingen, zoals voor 2012 in voorliggende Rrv 2012, staan. Deze afzonderlijke
regelingen zullen echter wel, met het oog op een tijdige ex ante verdeling van de vereveningsbijdragen door het CVZ, zo vroeg
mogelijk in het jaar t-1 in werking moeten treden en zo nodig tot 30 september van t-1 moeten terugwerken (zie ook het eerste
lid van dit artikel).
In het derde lid wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat voorliggende regeling pas na 1 januari 2012 in de Staatscourant
kan worden gepubliceerd. Dat zou het geval kunnen zijn indien de Wet aanvulling instrumenten bekostiging WMG zo laat door
de Eerste Kamer wordt aanvaard, dat deze pas eind december 2011 in het Staatblad komt.
Het vierde lid zorgt ervoor dat de wijzigingen in de risicovereveningsregels die met betrekking tot het vereveningsjaar 2011
gelden (zie artikel 24 ), met terugwerkende kracht tot en met 1 januari van dat jaar gaan gelden.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers.