Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 december 2011, nr. AI/Alg.Dir/2011/22265, houdende de toedeling van taken en doorverlening van vertegenwoordigingsbevoegdheden aan onder de inspecteur-generaal Sociale Zaken en Werkgelegenheid ressorterende functionarissen (Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit inspecteur-generaal SZW 2012)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 8, eerste lid, van het Besluit taakuitoefening Inspectie Werk en Inkomen, en de artikelen 2, onderdeel e, 8, derde lid, aanhef en onderdeel a, en 23, eerste lid, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009;

Besluit:

§ 1. Begripsbepaling

Artikel 1. Begrippen

In deze regeling en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. inspectie:

de Inspectie SZW;

b. inspecteur-generaal:

de inspecteur-generaal Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

c. directie:

een van de organisatieonderdelen, genoemd in artikel 2;

d. directeur:

een functionaris die leiding geeft aan een of meer directies;

e. IG-team:

de inspecteur-generaal en de directeuren van de directies die ressorteren onder de inspecteur-generaal;

f. portefeuille:

de lijnverantwoordelijkheid voor een directie dan wel een door de inspecteur-generaal aan een directeur opgedragen taak of verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 3, tweede lid, of een samenstel daarvan;

g. jaarplan:

het jaarplan voor de gehele inspectie, genoemd in artikel 8, tweede lid, tweede zin, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009;

h. inspectieplan:

het door de inspecteur-generaal vastgestelde plan waarin de doelen en de inzet van de capaciteit van de inspectie, aangegeven in het jaarplan, zijn uitgedrukt in werkzaamheden en producten van de inspectie met inachtneming van de door de secretaris-generaal vastgestelde kaders.

§ 2. Organisatie

Artikel 2. Organisatie inspectie

Onder de inspecteur-generaal Sociale Zaken en Werkgelegenheid ressorteren:

  • a. de directie Analyse, Programmering en Signalering;

  • b. de directie Arbeidsmarktfraude;

  • c. de directie Arbeidsomstandigheden;

  • d. de directie Informatiehuishouding en Inspectieondersteuning;

  • e. de directie Major Hazard Control;

  • f. de directie Opsporing;

  • g. de directie Werk en Inkomen.

Artikel 3. Het IG-team

  • 1. De inspecteur-generaal en de directeuren voeren regelmatig collegiaal overleg over de strategische sturing van de inspectie en over de vervulling van de portefeuilles. Dit overleg staat onder voorzitterschap van de inspecteur-generaal. Beslissingen worden genomen door de inspecteur-generaal, gehoord de overige leden van het IG-team.

  • 2. De inspecteur-generaal kan elk van de directeuren schriftelijk belasten met taken en verantwoordelijkheden, de inspectie betreffende, naast de verantwoordelijkheden voor de eigen directie. Over dergelijke taken en verantwoordelijkheden verantwoordt de desbetreffende directeur zich op de wijze, aangegeven door de inspecteur-generaal.

§ 3. Verantwoordelijkheden

Artikel 4. Verantwoordelijkheden directeuren

Elk van de directeuren is verantwoordelijk voor:

  • a. het leiding geven aan de eigen directie;

  • b. het door tussenkomst van de inspecteur-generaal adviseren van de bewindspersonen ten aanzien van het werkterrein van de eigen directie;

  • c. het door tussenkomst van de inspecteur-generaal attenderen van de bewindspersonen op politiek of maatschappelijk gevoelige aspecten;

  • d. het binnen de door de inspecteur-generaal gestelde kaders zorgdragen voor een effectieve en efficiënte organisatie, met uitzondering van de vaststelling van de formatie, voor periodieke evaluatie daarvan en voor de planning en bewaking van de productie van de eigen directie;

  • e. personeelsaangelegenheden van de onder elk van hen ressorterende functionarissen, met inbegrip van de uitvoering van het arbeidsomstandigheden- en ziekteverzuimbeleid, voor zover dit niet is voorbehouden aan de secretaris-generaal, de inspecteur-generaal dan wel de directeur Informatiehuishouding en Inspectieondersteuning;

  • f. het zorgdragen voor de administratieve en financiële afhandeling van de uitvoering van de eigen personeelsaangelegenheden voor zover deze niet is opgedragen aan anderen, zoals de directeur Informatiehuishouding en Inspectieondersteuning, de directeur Bedrijfsvoering van het ministerie en de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • g. het op orde hebben van de administratieve organisatie, voor zover deze niet is belegd bij de directie Informatiehuishouding en Inspectieondersteuning;

  • h. het leveren van een bijdrage betreffende zijn directie aan het meerjarig strategisch plan, het jaarplan, het inspectieplan en het jaarverslag van de inspectie;

  • i. het voorbereiden en uitvoeren van het de eigen directie betreffende deel van het jaarplan en het inspectieplan binnen de door de secretaris-generaal en inspecteur-generaal vastgestelde uitgangspunten;

  • j. het rapporteren aan de inspecteur-generaal over de uitvoering van het de eigen directie betreffende deel van het jaarplan en het inspectieplan;

  • k. het na overeenstemming daarover met de inspecteur-generaal aanwijzen van een plaatsvervangend directeur;

  • l. het zorgdragen voor de vastlegging van de organisatie van de eigen directie en de daarbinnen geldende mandaten, volmachten en machtigingen in een organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit voor de eigen directie;

  • m. het behandelen van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht voor zover deze betrekking hebben op de gedragingen van de onder hen ressorterende functionarissen;

  • n. het bijdragen aan de ontwikkeling van de inspectie.

Artikel 5 Verantwoordelijkheden directie Analyse, Programmering en Signalering

  • 1. De directie Analyse, Programmering en Signalering is verantwoordelijk voor:

    • a. het in samenwerking met de directies voorbereiden van beslissingen over de strategie en de programmering betreffende de werkzaamheden van de inspectie, waaronder het meerjarig strategisch plan, de landelijke strategieën op het gebied van de directies Arbeidsmarktfraude, Arbeidsomstandigheden en Major Hazard Control, de opsporing van de directie Opsporing en de programma’s van de directie Werk en Inkomen, en het uitvoeren van deze beslissingen voor zover het de eigen directie betreft;

    • b. het coördineren van de beleidsontwikkeling en -uitvoering van de inspectie met de beleidsontwikkeling en -uitvoering van de andere onderdelen van het ministerie en van andere ministeries;

    • c. het verrichten van de inspectiebrede risicoanalyse en risicoanalyses voor onderdelen van de inspectie, waaronder mede begrepen rapportages betreffende de opsporing, zoals criminaliteitsbeelden, risicoanalyses en onderzoeksevaluaties;

    • d. het uitvoeren van de taken van het verbindingsbureau detacheringsarbeid, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van Richtlijn 96/71/EG;

    • e. het coördineren en opstellen van het handhavingsarrangement, genoemd in artikel 11 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten;

    • f. het bijdragen aan de Integrale Rapportage Handhaving van het ministerie over de realisatie van de afspraken uit het handhavingsarrangement, genoemd in artikel 11 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten;

    • g. het verrichten van het programma- en projectmanagement;

    • h. het zorgen voor de totstandkoming van handhaafbaarheids- en toezichtbaarheidstoetsen, in samenwerking met de desbetreffende directie;

    • i. het verzorgen van de communicatie in brede zin van de inspectie;

    • j. het verzorgen van de beleidsondersteuning en beleidsmatige signalering;

    • k. het verrichten van de effectmeting betreffende de inspectie en haar activiteiten;

    • l. het bijdragen aan de inspectiebrede producten, genoemd in artikel 8, onderdeel d.

  • 2. Bij de in het eerste lid, onderdeel a, genoemde verantwoordelijkheid ten aanzien van de directie Opsporing wordt rekening gehouden met de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, met name waar het betreft de taken en bevoegdheden van de Minister van Veiligheid en Justitie en het College van procureurs-generaal.

Artikel 6. Verantwoordelijkheden directie Arbeidsmarktfraude

De directie Arbeidsmarktfraude is verantwoordelijk voor:

  • a. het toezicht op de naleving door werkgevers van wet- en regelgeving op het gebied van de arbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen, met name ten aanzien van illegale tewerkstelling van vreemdelingen, allocatie van arbeidskrachten door intermediairs, gelijke behandeling en beloning van mannen en vrouwen en de betaling van het minimumloon en de minimumvakantiebijslag, alsmede het in verband daarmee opsporen van strafbare feiten;

  • b. het behandelen van klachten over het niet naleven van wetgeving betreffende haar werkterrein;

  • c. het bijdragen aan de totstandkoming van inspectiebrede producten als genoemd in artikel 5, eerste lid, en artikel 8, onderdeel d, en van landelijke strategieën en projecten met betrekking tot het toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving op het gebied van de arbeidsmarkt en arbeidsverhoudingen.

Artikel 7. Verantwoordelijkheden directie Arbeidsomstandigheden

De directie Arbeidsomstandigheden is verantwoordelijk voor:

  • a. het toezicht op de naleving door werkgevers en werknemers van wet- en regelgeving op het gebied van arbeidstijden en arbeidsomstandigheden, met inbegrip van stralingsbescherming, gewasbeschermingsmiddelen en biociden, gevaarlijke werktuigen en stoffen, en daaraan gerelateerd milieubeheer, alsmede het in verband daarmee opsporen van strafbare feiten;

  • b. de aan de minister opgedragen toezichtswerkzaamheden op grond van wet- en regelgeving op het terrein van arbeidsveiligheid, arbeidsgezondheid en productveiligheid aangewezen certificatie- en keuringsinstellingen die zijn belast met het verstrekken van certificaten dan wel het verrichten van keuringen in het belang van veiligheid en gezondheid in de arbeid;

  • c. het toezicht op de naleving door fabrikanten en importeurs van buiten de Europese Economische Ruimte van wet- en regelgeving ten aanzien van het in de handel brengen of in gebruik stellen van onveilige producten voor professioneel gebruik, alsmede het in verband daarmee opsporen van strafbare feiten;

  • d. het behandelen van klachten, signalen en verzoeken om onderzoek aangaande het niet naleven van wetgeving betreffende haar werkterrein;

  • e. het verrichten van onderzoek bij arbeidsongevallen;

  • f. het bijdragen aan de totstandkoming van inspectiebrede producten als genoemd in artikel 5, eerste lid, en artikel 8, onderdeel d, en van landelijke strategieën met betrekking tot het toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving op het gebied van arbeidstijden en arbeidsomstandigheden.

Artikel 8. Verantwoordelijkheden Informatiehuishouding en Inspectieondersteuning

De directie Informatiehuishouding en Inspectieondersteuning is verantwoordelijk voor:

  • a. het zorgdragen voor een effectieve en efficiënte bedrijfsvoering van de inspectie, met uitzondering van de vaststelling van de formatie, voor periodieke evaluatie daarvan en voor de planning en bewaking van de productie van de eigen directie;

  • b. het dynamisch archiefbeheer van de inspectie, te weten postbehandeling, registratie, voortgang- en afdoeningsbewaking, dossierbeheer, informatievoorziening, selectie, vernietiging en overdracht aan de directie Bedrijfsvoering van het ministerie, alsmede het opstellen, vaststellen en onderhouden van het ordeningsplan van de inspectie;

  • c. de planning, administratie en control, waaronder mede begrepen het financiële beheer, van de inspectie, van welk beheer het afzonderlijke financiële beheer van de baten-lastendienst directie Werk en Inkomen deel uitmaakt;

  • d. het voorbereiden van het jaarplan, het inspectieplan en het jaarverslag van de inspectie, in samenwerking en afstemming met de overige directies van de inspectie;

  • e. het personeelsadvies en -beleid, de personeelsontwikkeling en het personeelsbeheer van de inspectie;

  • f. de ondersteuning van de organisatieontwikkeling van de inspectie;

  • g. het facilitymanagement en het relatiemanagement met leveranciers van de inspectie, en de afstemming daarover met de directie Bedrijfsvoering van het ministerie, alsmede de beveiliging van personen en gebouwen;

  • h. het materieel beheer overeenkomstig de Regeling materieelbeheer rijksoverheid 2006 en de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen;

  • i. het binnen de door de inspecteur-generaal gestelde kaders verzorgen van het informatiemanagement en de informatievoorziening van de inspectie in brede zin, waaronder mede begrepen de specifieke (beveiligings)eisen aan apparatuur voor, toegang tot de gebruiksruimten door en gebruik van informatie door medewerkers, betrokken bij de opsporing, bedoeld in artikel 10;

  • j. het verlenen van administratieve ondersteuning voor de werkzaamheden van de inspectie;

  • k. de administratieve en secretariële ondersteuning van de inspecteur-generaal, de directeuren en de managers van de inspectie;

  • l. het ontvangen, beoordelen en doorgeleiden van ongevalsmeldingen en overige meldingen, klachten signalen, ontheffingsverzoeken en vrijstellingsverzoeken naar de inhoudelijk verantwoordelijke directie, met uitzondering van opsporingssignalen die rechtstreeks worden ontvangen door de directie Opsporing;

  • m. het opstellen van boete- en bestuursdwangbeschikkingen van de inspectie in het kader van toezicht en handhaving, en de executie van die beschikkingen.

Artikel 9. Verantwoordelijkheden directie Major Hazard Control

De directie Major Hazard Control is verantwoordelijk voor:

  • a. het toezicht op de naleving door werkgevers en werknemers van wet- en regelgeving op het terrein van arbeidsomstandigheden, met name op het terrein van risico’s op zware ongevallen en – waar voorgeschreven – het beschikken over aanvullende risico-inventarisaties en -evaluaties, alsmede het in verband daarmee opsporen van strafbare feiten, dit mede ter zake van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  • b. het behandelen van klachten over het niet naleven van wetgeving betreffende haar werkterrein;

  • c. het verrichten van onderzoek bij arbeidsongevallen in bedrijven met een hoog risico op zware ongevallen;

  • d. het bijdragen aan de totstandkoming van inspectiebrede producten als genoemd in artikel 5, eerste lid, en artikel 8, onderdeel d, en van landelijke strategieën met betrekking tot het toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving op de terreinen, genoemd in het eerste lid.

Artikel 10. Verantwoordelijkheden directie Opsporing

  • 1. De directie Opsporing is verantwoordelijk voor:

    • a. het opsporen – onder het gezag van de officier van justitie – van strafbare feiten op de beleidsterreinen waarvoor de minister verantwoordelijkheid draagt, het in het kader van deze opsporing constateren van andere strafbare feiten welke daarmee verband houden, het in verband met de opsporing van strafbare feiten verzamelen van criminele inlichtingen en het verwerken van persoonsgegevens binnen de daarvoor geldende wettelijke bepalingen, alsmede het opsporen van strafbare feiten op andere beleidsterreinen, voor zover daartoe door het desbetreffende bestuursorgaan bevoegdheid is gegeven;

    • b. de inrichting, het onderhoud en het beheer van de archieven met opsporingsinformatie van de eigen directie;

    • c. de ontwikkeling en het onderhoud van diverse financiële processen welke specifiek zijn voor een bijzondere opsporingsdienst;

    • d. het bijdragen aan de totstandkoming van inspectiebrede producten als genoemd in artikel 5, eerste lid, en artikel 8, onderdeel d, en van landelijke strategieën met betrekking tot het toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving op het terrein van de opsporing.

  • 2. De activiteiten van de directie Opsporing strekken zich slechts uit tot het grondgebied van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover hierom door of namens de directeur-generaal Werk wordt verzocht of dit door de directie Opsporing en de directeur-generaal Werk wordt overeengekomen, dan wel dit voortvloeit uit wet- of regelgeving.

Artikel 11. Verantwoordelijkheden directie Werk en Inkomen

De directie Werk en Inkomen is verantwoordelijk voor:

  • a. de uitvoering van de taken, genoemd in hoofdstuk 7 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, met uitzondering van de taken, genoemd in artikel 38, eerste en tweede lid, en artikelen 40 en 41 van voornoemde wet, voor zover zij behoren tot de verantwoordelijkheden van de directies Analyse, Programmering en Signalering en Informatiehuishouding en Inspectieondersteuning;

  • b. het bijdragen aan inspectiebrede producten als genoemd in artikel 5, eerste lid, en artikel 8, onderdeel d, en aan de strategie en de beleidsontwikkeling van het toezicht op het terrein van werk en inkomen, bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

§ 4. Bevoegdheden directeuren

Artikel 12.

  • 1. Elk van de directeuren is bevoegd om namens een bewindspersoon besluiten te nemen, overeenkomsten aan te gaan en handelingen te verrichten die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, voor zover zij verband houden met de taken en verantwoordelijkheden van het onder hem ressorterende dienstonderdeel, tenzij deze zijn voorbehouden aan een bewindspersoon, de secretaris-generaal, de plaatsvervangend secretaris-generaal of de inspecteur-generaal.

  • 2. Aan elke directeur wordt mandaat en machtiging verleend tot het nemen van besluiten over en het vaststellen en ondertekenen van stukken die betrekking hebben op:

    • a. de in artikel 4, eerste lid, onderdeel e, genoemde personeelsaangelegenheden;

    • b. de behandeling van klachten als bedoeld in artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover deze klachten betrekking hebben op gedragingen van de onder elk van hen ressorterende functionarissen.

  • 3. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid omvat de bevoegdheid tot het verlenen en vaststellen van subsidies en rijksvergoedingen, het aangaan van verbetertrajecten en het korten op bevoorschotting, voor zover het de uitvoering betreft van regelingen op zijn werkterrein.

  • 4. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid omvat voorts de bevoegdheid tot het nemen van dwangsombesluiten die verband houden met het niet tijdig afdoen van een besluit, voor zover dit betrekking heeft op hun eigen verantwoordelijkheden.

  • 5. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid om overeenkomsten aan te gaan is beperkt tot overeenkomsten met een waarde per overeenkomst onder de laagste drempel voor aanbesteding conform de Europese aanbestedingsrichtlijnen, met dien verstande dat de volgende overeenkomsten mogen worden aangegaan tot een waarde van € 500.000,– per overeenkomst:

    • a. overeenkomsten welke gebaseerd zijn op een raamovereenkomst;

    • b. overeenkomsten voor het opleiden van medewerkers van de directie;

    • c. overeenkomsten voor het inhuren van personeel voor de uitvoering van werkzaamheden die onder de directe verantwoordelijkheid van het departementale management worden verricht;

    • d. arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht;

    • e. overeenkomsten met betrekking tot raden en commissies;

    • f. overeenkomsten met betrekking tot onderzoek;

    • g. overeenkomsten met betrekking tot incidentele beleidsinformatie, met uitzondering van overeenkomsten met het Centraal bureau voor de statistiek.

  • 6. De in het eerste lid genoemde bevoegdheid omvat voor de directeur van de directie Werk en Inkomen mede de bevoegdheid tot het maken van werkafspraken met de directeur van de Auditdienst van het ministerie over de uitvoering van door de inspecteur-generaal vastgestelde plannen betreffende de door de Auditdienst van het ministerie in opdracht van de directie Werk en Inkomen in enig jaar uit te voeren werkzaamheden ten behoeve van het rechtmatigheids- en doelmatigheidstoezicht (exclusief doeltreffendheid) van de directie Werk en Inkomen, voor zover dat is gericht op het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 2, respectievelijk artikel 3 van de Wet structuur uitvoering werk en inkomen, en over afzonderlijk door de inspecteur-generaal in bovengenoemde functie aan de directeur van de Auditdienst opgedragen werkzaamheden.

  • 7. Het mandaat, bedoeld in het eerste lid, omvat niet het nemen van besluiten in bezwaar- en beroepsprocedures, welke bevoegdheid is voorbehouden aan de inspecteur-generaal, onverminderd mandatering daarvan aan een andere functionaris.

Artikel 13

De volgende bevoegdheden zijn voorbehouden aan de inspecteur-generaal:

  • a. het vaststellen van het meerjarig strategisch plan, het jaarplan, het inspectieplan en het jaarverslag van de inspectie, alsmede de plannen van de directie Werk en Inkomen betreffende door de Auditdienst van het ministerie in enig jaar uit te voeren werkzaamheden ten behoeve van het organisatiegerichte rechtmatigheids- en doelmatigheidstoezicht van de directie Werk en Inkomen, en rapporten die worden toegezonden aan een bewindspersoon;

  • b. het aangaan en ondertekenen van convenanten of samenwerkingsovereenkomsten met een partij buiten het ministerie, het vaststellen en ondertekenen van brieven, gericht aan een bewindspersoon of secretaris-generaal, alsmede van brieven ter aanbieding van vastgestelde jaarplannen, meerjarenplannen en rapporten aan instellingen die onder toezicht staan van de directie Werk en Inkomen.

Artikel 14

  • 1. De directeuren kunnen hun vertegenwoordigingsbevoegdheden in een door hen te bepalen omvang doorverlenen aan onder hen ressorterende functionarissen, met dien verstande dat bevoegdheden met betrekking tot personeelsaangelegenheden slechts kunnen worden doorverleend aan rechtstreeks onder hen ressorterende functionarissen en slechts voor zover het betreft:

    • a. het opmaken, niet zijnde vaststellen, van een beoordeling van medewerkers;

    • b. het houden van manager-medewerker gesprekken;

    • c. verlof van medewerkers;

    • d. kleine beloningen, niet zijnde gratificaties, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de directeur.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen directeuren bevoegdheden met betrekking tot personeelsaangelegenheden doorverlenen aan functionarissen die rechtstreeks ressorteren onder rechtstreeks onder hen ressorterende functionarissen, voor zover dit noodzakelijk is vanwege de organisatiestructuur van de directie en voor zover de inspecteur-generaal daarmee schriftelijk instemt. Voor zover de doorverlening van bevoegdheden de beoordeling van medewerkers betreft, geldt dat de vaststelling van een beoordeling van een medewerker altijd dient te geschieden door de functionaris die leiding geeft aan de functionaris die de beoordeling heeft opgemaakt. Daar waar de bevoegdheid tot het opmaken van de beoordeling is gemandateerd aan functionarissen die rechtstreeks ressorteren onder een rechtstreeks onder een directeur ressorterende functionaris, kan de bevoegdheid tot het vaststellen van de beoordeling gemandateerd worden aan de rechtstreeks onder de directeur ressorterende functionaris.

  • 3. Onverminderd het eerste lid kunnen directeuren, na voorafgaande schriftelijke toestemming van de inspecteur-generaal hun vertegenwoordigingsbevoegdheden doorverlenen aan functionarissen van een ander organisatieonderdeel, mits de betreffende functionaris daarmee schriftelijk instemt.

  • 4. De (door)verlening van (onder-)mandaat, volmacht en machtiging kan uitsluitend bij een schriftelijk besluit geschieden.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 15. Intrekking en wijziging grondslag regelingen

  • 1. Het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit inspecteur-generaal Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2010 wordt ingetrokken.

  • 2. Na de inwerkingtreding van deze regeling berusten de volgende regelingen die zijn genomen op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel k, en 18 van het Organisatie- mandaat- en volmachtbesluit inspecteur-generaal SZW 2010, op artikel 4, onderdeel k, en 14 van deze regeling:

    • a. het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit directie AI Arbeidsmarktfraude 2009;

    • b. het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit directie AI Arbeidsomstandigheden 2009;

    • c. het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit directie AI Major Hazard Control 2009;

    • d. het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SIOD 2009;

    • e. het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit Inspectie Werk en Inkomen 2010.

Artikel 16. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • 2. Indien de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2011, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Artikel 17. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit inspecteur-generaal SZW 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 13 december 2011

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze:

J.A. van den Bos,

inspecteur-generaal Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

TOELICHTING

Algemeen

Met ingang van 1 januari 2012 is er de Inspectie SZW, waarin de Arbeidsinspectie, de Inspectie Werk en Inkomen en de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD) zijn opgegaan. Vanaf 1 maart 2010 was er al de Inspectie SZW in oprichting, die als het ware een dak was boven de Arbeidsinspectie, de Inspectie Werk en Inkomen en de SIOD.

Kort gezegd brengt de vorming van de Inspectie SZW voor de werkzaamheden van de inspectieonderdelen de volgende gevolgen met zich mee:

  • De programmering van de werkzaamheden van de inspectie verschuift van programmering per organisatieonderdeel naar programmering op basis van een risicoanalyse over het gehele SZW-terrein.

  • De uitvoerende inspectiewerkzaamheden worden grotendeels georganiseerd in de directies Arbeidsmarktfraude, Arbeidsomstandigheden, Major Hazard Control, Opsporing en Werk en Inkomen. Daar zullen inspecteurs inspecteren, rechercheurs rechercheren en onderzoekers onderzoeken. Daarnaast komt een deel van de uitvoerende werkzaamheden bij de nieuwe directie Analyse, Programmering & Signalering te liggen. De ondersteuning van de Inspectie SZW en de informatiehuishouding komen als taken te liggen bij de directie Informatiehuishouding en Inspectieondersteuning, die daarbij zowel staftaken vervult, als taken die rechtstreeks gerelateerd zijn aan het primaire proces.

  • Ook de feedbackstroom van de inspecties en opsporingsonderzoeken, die loopt naar de bewindspersonen, beleidsafdelingen en externe partners verschuift van terugmeldingen per organisatieonderdeel naar feedback vanuit het geheel van de Inspectie SZW naar de genoemde partijen (signalering). Daarbij is bundeling van de ervaringen van belang.

Ingevolge artikel 8, derde lid, aanhef en onderdeel a, van het Organisatie-, mandaat- en volmachtbesluit SZW 2009 (hierna: OMV-besluit SZW 2009) is de inspecteur-generaal Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verder: inspecteur-generaal) verantwoordelijk voor het bij schriftelijk besluit toedelen van taken aan de onder hem ressorterende organisatieonderdelen en de functionarissen die daaraan leiding geven. Ingevolge artikel 23 van het OMV-besluit SZW 2009 kunnen bevoegdheden worden doorverleend aan de functionarissen die leiding geven aan deze organisatieonderdelen.

In dit besluit worden door de inspecteur-generaal taken en verantwoordelijkheden belegd bij onder hem ressorterende organisatieonderdelen en worden tevens bevoegdheden doorverleend aan de directeuren.

Artikelsgewijs

Artikel 3. Het IG-team

De eindverantwoordelijkheid in de organisatie is belegd bij de inspecteur-generaal; de inspecteur-generaal beslist, gehoord het IG-team. Sturing over het geheel vindt daarom plaats op het niveau van het IG-team. Naast de inspecteur-generaal bestaat het team uit directeuren met portefeuilles, met een maximum van 5 portefeuillehouders. Het IG-team staat gezamenlijk voor de totale taakuitoefening van de Inspectie SZW in alle facetten. Het IG- team werkt op collegiale wijze onder leiding van de inspecteur-generaal. De leden van het IG-team verdelen onderling via portefeuilles de inspectiebrede verantwoordelijkheden en de lijnverantwoordelijkheden. Voor de besluiten van het IG-team dragen de leden een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Daarbinnen is elk lid verantwoordelijk voor de eigen taken en verantwoordelijkheden, hier ook portefeuilles genoemd. Er zijn drie soorten portefeuilles:

  • Lijnportefeuilles (organisatieonderdelen);

  • Inspectiebrede portefeuilles, zoals inspectiebrede programma’s, internationale dimensie en kennisfunctie;

  • Externe portefeuilles of accounts (zoals de Inspectieraad, het Functioneel Parket).

Als lijnverantwoordelijke sturen de leden van het IG-team (behalve de inspecteur-generaal) één of meerdere managementteams van de verschillende directies aan, en treden in die hoedanigheid op als directeur. Zij zijn als directeur eindverantwoordelijk voor de resultaten van de hen toegewezen directies. Dit doen zij binnen de door de inspecteur-generaal in het IG-team vastgestelde beleids- en bedrijfsvoeringskaders.

Daarnaast kunnen directeuren worden belast met andere taken, de hierboven genoemde inspectiebrede en externe portefeuilles. Omdat het hier om mandatering gaat, dient dit schriftelijk te gebeuren.

Artikel 4

Dit artikel geeft de algemene verantwoordelijkheden voor alle directeuren aan.

In de eerste plaats zijn de directeuren belast met het leiding geven aan de eigen directie (onderdeel a). Zij nemen hierbij de aanwijzingen en richtlijnen in acht van de bewindspersonen, van de secretaris-generaal voor zover voortvloeiend uit het koninklijk besluit van 18 oktober 1988 inzake de functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal, van de plaatsvervangend secretaris-generaal, en van de inspecteur-generaal, onder wie zij ressorteren. Onderdeel e geeft aan dat elke directeur verantwoordelijk is voor de personeelsaangelegenheden van de onder hem ressorterende functionarissen. Hierbij nemen zij de toepasselijke wet- en regelgeving in acht, met name de Ambtenarenwet, het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en de daarop berustende regelgeving, als ook de departementale regels en aanwijzingen en houden zij rekening met wat aan de secretaris-generaal, de inspecteur-generaal en de directeur van de directie Informatiehuishouding en Inspectieondersteuning is voorbehouden.

Artikel 5 t/m 11

In deze artikelen worden de verantwoordelijkheden van de directies Analyse, Programmering en Signalering, Arbeidsmarktfraude, Arbeidsomstandigheden, Informatiehuishouding en Inspectieondersteuning, Major Hazard Control, Opsporing en Werk en Inkomen weergegeven.

De verantwoordelijkheid van de directie Major Hazard Control, genoemd in artikel 9, onderdeel a, ziet op het toezicht op de naleving van de wet- en regelgeving op het terrein van arbeidsomstandigheden als geheel, waarbinnen Major Hazard Control (MHC) een primair aandachtsgebied is. De tekst van deze bepaling is uitdrukkelijk bedoeld om aan te geven dat inspecteurs van de Inspectie SZW, aangesteld bij de directie Major Hazard Control, in hun toezicht niet enkel beperkt zijn tot het toezicht op de naleving van het MHC-deel van de wet- en regelgeving op het terrein van arbeidsomstandigheden, maar het geheel van wet- en regelgeving op het terrein van arbeidsomstandigheden in hun toezicht kunnen betrekken.

Artikel 12

In het eerste lid is een algemene bevoegdheid voor elke directeur geregeld om besluiten te nemen, overeenkomsten aan te gaan en andere handelingen te verrichten, voor zover deze betrekking hebben op de taken van zijn directie; deze taken staan in dit besluit voor elke directie aangegeven (de artikelen 5 tot en met 11). Het gaat hier om mandaten, volmachten en machtigingen om namens een bewindspersoon te handelen (zie voor een toelichting op deze begrippen de toelichting bij artikel 1 van het OMV-besluit SZW 2009).

In het vijfde lid wordt aangegeven dat de bevoegdheid om overeenkomsten aan te gaan is beperkt tot overeenkomsten met een bepaalde waarde per overeenkomst. Voor het berekenen van de waarde van een overeenkomst moet worden uitgegaan van de maximale waarde die een overeenkomst kan hebben. Dat betekent dat bij overeenkomsten waarin de hoogte van de verplichting niet in de overeenkomst zelf is vastgelegd en bij overeenkomsten waarin is voorzien in een verlengingsmogelijkheid, voor de tekeningsbevoegdheid moet worden uitgegaan van de maximale waarde.

Voorts geldt hierbij ook dat bij het uitoefenen van bevoegdheden die betrekking hebben op aangelegenheden met (mogelijke) financiële gevolgen, de directeuren met name ook de geldende financiële kaders en budgetten van het jaarplan en het inspectieplan in acht nemen.

Het vijfde lid, onderdelen c en d, betreft medewerkers die niet op basis van een ambtelijke aanstelling werkzaam zijn bij SZW. Voor de in het vijfde lid, onderdeel c, geregelde bevoegdheid geldt dat directeuren voor de inhuur van externen voor specifieke projecten (dus niet voor het tijdelijk vervangen van zittend personeel, bijvoorbeeld voor het opvangen van vacatures, ziekte, zwangerschapsverlof of langdurig verlof) vooraf instemming van de inspecteur-generaal moeten hebben, en dekking van de daarmee gepaard gaande uitgaven moeten aangeven.

Het zesde lid legt de bevoegdheid van de directeur Werk en Inkomen vast tot het maken van werkafspraken met de directeur van de Auditdienst van het ministerie in het kader van de uitvoering van werkzaamheden ten behoeve van het rechtmatigheids- en doelmatigheidstoezicht van de directie Werk en Inkomen. De uitvoering van de voorbereidende werkzaamheden die leiden tot oordeelsvorming ten aanzien van rechtmatigheid en doelmatigheid (exclusief doeltreffendheid), voor zover deze betrekking hebben op één organisatie of op gemeenten, wordt ondergebracht bij de Auditdienst van het ministerie. De opzet van het onderzoek in het kader van deze taken, alsmede de uiteindelijke oordeelsvorming, zullen plaatsvinden bij de directie Werk en Inkomen. De inspecteur-generaal in zijn functie van inspecteur-generaal, genoemd in artikel 36 van de Wet SUWI, blijft volledig verantwoordelijk voor deze taak en voor de kwaliteit ervan. Binnen de Auditdienst wordt een aparte eenheid gevormd, die mede belast wordt met de uitvoering van de opdrachten van de inspecteur-generaal in bovengenoemde functie.

Artikel 13

Dit artikel geeft aan welke bevoegdheden zijn voorbehouden aan de inspecteur-generaal.

Artikel 14

In het tweede lid van dit artikel wordt mogelijk gemaakt dat een directeur, na toestemming van de inspecteur-generaal,mandaat kan verlenen aan afdelingshoofden om beoordelingen vast te stellen. Het moet dan wel gaan om beoordelingen van medewerkers die onder deze afdelingshoofden vallende leidinggevenden vallen. Dit om te voorkomen dat de directeur zeer vele beoordelingen moet vaststellen voor medewerkers die meer dan twee hiërarchische lagen daaronder gelegen zijn.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze:

J.A. van den Bos,

inspecteur-generaal Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Naar boven