De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Gelet op artikel 35b, eerste lid, onderdeel b, van de Scheepvaartverkeerswet en de artikelen 48, vijfde lid, en 49, tweede
lid, van de Binnenvaartwet;
Besluit:
TOELICHTING
Algemeen
Deze wijziging van de Binnenvaartregeling hangt samen met de wijziging van de Scheepvaartverkeerswet en de Binnenvaartwet
(Stb. 2011, 382), die betrekking heeft op de ontzegging van de vaarbevoegdheid bij onder andere alcoholgebruik in de beroepsvaart. Daarnaast
wordt door middel van die wetswijziging de handhaving van voorschriften rond de andere vaarbewijzen dan het klein vaarbewijs
overgeheveld van het strafrecht naar het bestuursrecht.
Administratieve lasten
Aan deze wijzigingsregeling zijn geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven verbonden.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Artikel 7.9b, eerste lid
Artikel 35b, eerste lid, onderdeel b, van de Scheepvaartverkeerswet ziet in beginsel op de beroepsvaart. Voor deze branche
kan de vaarbevoegdheid wegens het herhaald overtreden van het alcoholverbod van artikel 27 van de Scheepvaartverkeerswet worden
ontzegd.
Het vaarbewijs, bedoeld in onderdeel b, betreft het groot vaarbewijs, dat in het beroepsvervoer veelal verplicht is, het beperkt
groot vaarbewijs, dat geldig is voor het goederenvervoer met schepen tot een lengte van 40 meter, het klein vaarbewijs, dat
vereist is voor een deel van het beroepsvervoer met schepen met een lengte tussen de 15 en 20 meter, het zeilbewijs voor zeilende
passagiersschepen en het vrijstellingsbewijs voor rondvaartboten. Door de onderhavige wijziging worden deze in de Binnenvaartregeling
aangewezen als vaarbewijs, bedoeld in het genoemde artikel. Voor een nadere uiteenzetting van de ontzegging van de vaarbevoegdheid
wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II 2010/2011, 32 539, nr. 3, blz. 9–10).
De aanwijzing heeft geen betrekking op Rijnpatenten, aangezien de rechter de vaarbevoegdheid voor een overtreding van artikel
27 van de Scheepvaartverkeerswet niet kan ontzeggen, wanneer de overtreding heeft plaatsgevonden op de aktewateren (memorie
van toelichting blz. 10). Om redenen van harmonisatie is ervoor gekozen om deze lijn ook te volgen voor overtredingen begaan
met Rijnpatenten op andere binnenwateren dan de Rijn (memorie van toelichting blz. 15). In deze gevallen is het uitsluitend
mogelijk om een boete op te leggen.
Het oogmerk van artikel 7.9b, eerste lid, is het aanwijzen van vaarbewijzen voor schepen waarmee beroepsmatig wordt gevaren.
Daarnaast zijn deze vaarbewijzen ook in bepaalde omstandigheden vereist voor schepen waarmee niet beroepsmatig wordt gevaren.
Dit heeft tot gevolg dat de vaarbevoegdheid van de schipper ook kan worden ontzegd voor het herhaaldelijk overtreden van artikel
27 van de Scheepvaartverkeerswet wanneer deze niet-beroepsmatig vaart op een schip waarvoor een van de door middel van de
onderhavige regeling aangewezen vaarbewijzen is vereist. Het betreft de volgende situaties. Een groot vaarbewijs respectievelijk
een beperkt groot vaarbewijs zijn ook vereist voor de niet-beroepsmatige vaart met een schip met een lengte van meer dan 40
meter respectievelijk van 25 tot 40 meter, tenzij de schipper in het bezit is van een groot pleziervaarbewijs. Daarnaast is
een klein vaarbewijs ook vereist voor de niet-beroepsmatige vaart met schepen met een lengte van 15 tot en met 25 meter en
snelle motorboten tot en met 15 meter. De toevoeging van de sanctiemogelijkheid van het ontzeggen van de vaarbevoegdheid is
primair bedoeld om overtredingen met snelle motorboten dan wel in de beroepsvaart aan te pakken (memorie van toelichting blz.
1). De consequentie dat ook buiten deze doelgroepen een sanctie mogelijk is doet niets aan dat uitgangspunt af. Voor de niet-beroepsmatige
vaart zonder snelle motorboot zijn in eerste instantie de geldboete dan wel gevangenisstraf de aangewezen sanctiemiddelen
(artikel 27 juncto artikel 31, tweede lid, Scheepvaartverkeerswet).
Ook de Rijnpatenten kunnen vereist zijn voor schepen waarmee niet-beroepsmatig wordt gevaren. Dit hangt samen met het feit
dat er voor het groot en klein Rijnpatent enkel een lengtecriterium geldt. Het sportpatent is daarentegen specifiek voor de
pleziervaart. Het groot Rijnpatent is vereist voor schepen met een lengte van meer dan 35 meter en het klein Rijnpatent voor
schepen met een lengte van de 20 tot en met 35 meter. Echter, zoals hierboven uiteengezet, de vaarbevoegdheid van een houder
van een Rijnpatent kan niet worden ontzegd voor de herhaaldelijke overtreding van het alcoholverbod. Daarom worden hier geen
Rijnpatenten aangewezen.
Naast de nationale vaarbewijzen ziet de aanwijzing tevens op de in bijlage 7.1 genoemde erkende buitenlandse vaarbewijzen.
Artikel 7.9b, tweede lid
Door de eerder aangehaalde wetswijziging wordt de handhaving van regels inzake de vaarbewijzen, zoals opgenomen in de Binnenvaartwet,
van het strafrecht overgeheveld naar het bestuursrecht. Slechts de handhaving van de regelgeving betreffende het klein vaarbewijs
blijft gelegen in het strafrecht. Door de onderhavige wijziging van de regeling wordt deze categorie vaarbewijzen in de Binnenvaartregeling
aangewezen als categorie vaarbewijzen, bedoeld in de genoemde artikelen van de Binnenvaartwet. Voor een nadere uiteenzetting
van de gemaakte afweging tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving wordt verwezen naar de memorie van toelichting
bij het wetsvoorstel (blz. 6, 10–12).
Naast het klein vaarbewijs ziet de aanwijzing tevens op de in bijlage 7.1, onderdelen 1.3 en 1.4, aan het klein vaarbewijs
gelijkgestelde buitenlandse vaarbewijzen.
De
Minister van
Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.