Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2011, 21877 | Interne regelingen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties | Staatscourant 2011, 21877 | Interne regelingen |
14 november 2011
Nr. 2011-2000480722
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op artikel 19, vijfde lid, en 21, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2001, artikel 4 van het Instellingsbesluit Kabinet van de Gouverneur van Aruba, artikel 4 van het Instellingsbesluit Kabinet van de Gouverneur van Curaçao en artikel 4 van het Instellingsbesluit Kabinet van de Gouverneur van Sint Maarten;
Besluit:
In dit besluit wordt verstaan onder:
Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
directeur van het Kabinet van de Gouverneur van Aruba, directeur van het Kabinet van de Gouverneur van Curaçao of directeur van het Kabinet van de Gouverneur van Sint Maarten;
Kabinet van de Gouverneur van Aruba, Kabinet van de Gouverneur van Curaçao of Kabinet van de Gouverneur van Sint Maarten;
secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
directeur van de directie Financieel-Economische Zaken van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
directeur van de directie Personeel, Regie, ICT en Organisatie van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
1. De directeur van het Kabinet zendt de minister jaarlijks vóór 1 januari van een begrotingsjaar een bestedingsplan ten behoeve van de aan de taakvervulling van het Kabinet verbonden uitgaven voor het volgende begrotingsjaar.
2. Voorts zendt de directeur van het Kabinet jaarlijks aan de directeur FEZ:
a. vóór 15 februari een verantwoording van de ontvangsten en de uitgaven van het Kabinet over de periode van januari tot en met december van het voorgaande jaar;
b. vóór 15 augustus een tussentijdse verantwoording van de ontvangsten en de uitgaven van het Kabinet over de periode van januari tot en met juni.
1. In aanvulling op artikel 12, tweede lid, van het Besluit Taak FEZ, beschikt de directeur van het Kabinet over het budget met betrekking tot het Kabinet, zoals vastgesteld in de begroting voor de Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten (IIB).
2. De directeur van het Kabinet is, met inachtneming van de Comptabiliteitswet 2001 en de daaruit voortvloeiende nadere regelgeving, verantwoordelijk voor het beheer van de geldelijke en niet-geldelijke zaken van het Kabinet alsmede voor de begroting van het Kabinet.
3. De directeur van het Kabinet kan een beroep doen op de directeur FEZ voor advies en bijstand.
4. De directeur FEZ ziet toe op de uitvoering van de taken van de directeur van het Kabinet, bedoeld in dit artikel.
5. De Rijksauditdienst is belast met de controle op de door de directeur van het Kabinet gehouden administratie. De directeur Rijksauditdienst rapporteert zijn bevindingen aan de minister en aan de directeur van het Kabinet.
1. De directeur van het Kabinet is bevoegd om namens de minister de bevoegdheden, genoemd in bijlage 1, uit te oefenen ten aanzien van de personeelsleden werkzaam bij het Kabinet.
2. De uitoefening van de bevoegdheden, genoemd in bijlage 1, geschiedt met inachtneming van de algemene en bijzondere voor de rijksdienst vastgestelde regels, nadere regels voor lokale arbeidskrachten, nadere regels voor zogenoemde uitgezonden personeelsleden en rekening houdend met de bijzondere staatsrechtelijke positie van het Kabinet.
3. De directeur van het Kabinet zendt de minister jaarlijks vóór 1 april een verslag omtrent de uitgeoefende bevoegdheden, genoemd in bijlage 1.
1. De directeur van het Kabinet kan een beroep doen op de directeur PRIO voor advies en bijstand ten aanzien van de uitvoering van de bevoegdheden, genoemd in bijlage 1.
2. De directeur PRIO ziet toe op de uitvoering van de bevoegdheden van de directeur van het Kabinet, genoemd in bijlage 1.
Ten minste twee maal per jaar vindt een overleg plaats tussen de directeur van het Kabinet en, namens de minister, de Secretaris-generaal over de uitvoering van deze regeling bij het Kabinet.
Het Beheersbesluit KABGNA/KABGA 1998 wordt ingetrokken.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 10 oktober 2010.
2. In tegenstelling tot het eerste lid treedt dit besluit in Aruba in werking op het tijdstip waarop een nieuw besluit tot instelling van het Kabinet van de Gouverneur van Aruba, op basis van artikel 2 van het Statuut, in werking treedt
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.P.H. Donner.
De bevoegdheden op personeelsgebied, bedoeld in artikel 4 en 5, zijn:
1. Het vaststellen van de formatie met uitzondering van de functie van directeur van het Kabinet. Het maken van daartoe strekkende orgaan- en functiebeschrijvingen en het inrichten van de formatie van het Kabinet met inachtneming en gebruikmaking van:
a. het bepaalde in het BBRA 1984;
b. de vastgestelde formatie ten aanzien van de functies van directeur en plv. directeur van het Kabinet;
c. de personeelsbegroting qua aantallen en budget.
2.
a. de werving en selectie van interne en externe sollicitanten;
b. het aanstellen in tijdelijke of vaste dienst, met uitzondering van de directeur van het Kabinet, dan wel het in dienst nemen op arbeidsovereenkomst;
c. het zowel ambtshalve als op verzoek verlengen van de proeftijd;
d. het afsluiten van overeenkomsten met stagiair(e)s;
e. het inschakelen van uitzendkrachten.
3.
a. het vaststellen van de salarisschaal en het salaris, met uitzondering van de functie van directeur van het Kabinet;
b. het toekennen en intrekken van toelagen, welke hun grondslag hebben in het BBRA 1984, behoudens de toelagen voor de directeur van het Kabinet;
c. het toekennen van gratificaties, behoudens voor de directeur van het Kabinet;
d. het toekennen van schadevergoedingen en schadeloosstellingen op grond van het besluit van 27 juli 1950 (Stb. K 320), behoudens voor de directeur van het Kabinet.
4.
a. het tijdelijk opdragen van andere werkzaamheden;
b. het verplaatsen;
c. het belasten met de waarneming van een andere, hoger gewaardeerde functie.
5.
a. het opdragen van overwerk;
b. het al dan niet verlenen van toestemming tot het in diensttijd vervullen van een nevenfunctie en bijgevoegd het al dan niet verlenen van buitengewoon verlof daartoe;
c. het vaststellen van werk- en dienst-roosters;
d. het verlenen van buitengewoon verlof van korte duur;
e. het verlenen van buitengewoon verlof van lange duur, voor zover die bevoegdheid niet is voorbehouden aan de Kroon;
f. het toestaan en weigeren van werken in deeltijd;
g. het verlenen van vakantie;
h. het verlenen van zwangerschaps-, bevallings- en ouderschapsverlof, voor zover de desbetreffende regeling daartoe de mogelijkheid biedt.
6.
a. het opstellen van een personeels-meerjarenraming;
b. het opstellen van een personeelsplan;
c. het opstellen en uitvoeren van vormings- en opleidingsplannen.
7.
a. het verlenen van studiefaciliteiten;
b. het bepalen of een studie als dienstopdracht moet worden gevolgd;
c. het toekennen van een telefoonkostenvergoeding;
d. machtiging geven tot het gebruik van de eigen auto voor dienstreizen;
e. het opleggen van de plicht tot het (gaan) wonen in of nabij de standplaats;
f. het toekennen van vergoedingen genoemd in het Verplaatsingskostenbesluit 1989;
g. het optreden als beoordelingsautoriteit;
h. het afnemen van de eed of belofte ten aanzien van de personeelsleden werkzaam bij het Kabinet.
8.
a. het opleggen van disciplinaire straffen;
b. het schorsen;
c. het ontzeggen van de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen of het werk, dan wel het verblijf aldaar, indien redelijkerwijs verwacht mag worden dat vervolgens zal worden overgegaan tot schorsing of oplegging van een disciplinaire straf;
d. het verlenen van ontslag dan wel het beëindigen van de arbeidsovereenkomst.
Met de inwerkingtreding van de wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in verband met de wijziging in de staatsrechtelijke positie van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen binnen het Koninkrijk hebben Curaçao en Sint Maarten elk de status van land binnen het Koninkrijk gekregen.
Voor beide nieuwe landen is een Gouverneur benoemd, die de Koning vertegenwoordigt in zijn hoedanigheid van hoofd van de regering van Curaçao onderscheidenlijk Sint Maarten en optreedt als vertegenwoordiger van de regering van het Koninkrijk.
Net als bij de Gouverneur van de Nederlandse Antillen en de Gouverneur van Aruba het geval was respectievelijk is, hebben ook de Gouverneur van Curaçao en de Gouverneur van Sint Maarten een Kabinet tot hun beschikking gekregen. Deze Kabinetten zijn ingesteld bij het Instellingsbesluit Kabinet van de Gouverneur van Curaçao en het Instellingsbesluit Kabinet van de Gouverneur van Sint Maarten.
De Kabinetten van de Gouverneurs zijn als zelfstandige eenheid geplaats binnen de rijksdienst. De Kabinetten behoren niet tot een departement en zijn daarom ondergebracht in Hoofdstuk IIB van de rijksbegroting. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk voor het beheer van de begroting van de Kabinetten van de Gouverneurs. Bovendien is deze minister op grond van artikel 21, zesde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering bij de Kabinetten van de Gouverneurs.
Met het onderhavige besluit wordt aan deze verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties invulling gegeven ten aanzien van de nieuwe Kabinetten van de Gouverneur van Curaçao en van Sint Maarten. Voor het Kabinet van de Gouverneur van Aruba werd deze verantwoordelijkheid van de minister in het Beheersbesluit KABGNA/KABGA 1998 geregeld. Omdat het gaat om regels over het beheer van de Kabinetten van de Gouverneurs, is het gewenst om dit voor de verschillende landen gelijk te regelen waardoor het onderhavige besluit ook op het Kabinet van de Gouverneur van Aruba ziet. Het Beheersbesluit KABGNA/KABGA 1998 wordt hierbij ingetrokken.
Dit besluit bevat ten eerste aanwijzingen voor de directeur van het Kabinet van de Gouverneur met betrekking tot de financiën bij het Kabinet.
De directeur van het Kabinet zendt jaarlijks een bestedingsplan aan de minister (artikel 2, eerste lid). Daarnaast zendt de directeur van het Kabinet van de Gouverneur tweemaal per jaar een (tussentijdse) schriftelijke verantwoording over de financiële aangelegenheden aan de directeur FEZ (artikel 2, tweede lid).
Het bestedingsplan en de verantwoordingen gaan dieper in op de financiën van de Kabinetten en komen daarom naast de reguliere begrotingscyclus te staan.
In onderling overleg tussen de minister – of namens deze de directeur FEZ – en de directeuren van de Kabinetten zal voor dat bestedingsplan en de verantwoordingen een model worden ontwikkeld.
Bovendien vindt tenminste twee maal per jaar een overleg plaats tussen de directeur van het Kabinet van de Gouverneur en de secretaris-generaal, namens de minister. Er is gekozen voor in ieder geval twee gesprekken per jaar zodat in het voorjaar het verslag van artikel 4, derde lid, kan worden besproken en in het najaar een gesprek over de meer algemene gang van zaken bij het Kabinet van de Gouverneur kan plaatsvinden. Al naar gelang daar behoefte aan bestaat kan tijdens beide gesprekken eventueel ook de schriftelijke verantwoording van artikel 2, tweede lid, worden besproken.
Op grond van artikel 3, eerste lid, is de directeur van het Kabinet budgethouder voor het Kabinet. Hij is daarmee bevoegd om de begrote bedragen uit te geven. Ingevolge het tweede lid voert hij het beheer over zowel de geldelijke als de niet-geldelijke zaken van het Kabinet. Ten aanzien van de geldelijke zaken houdt deze taak in dat de directeur het kasbeheer voert en toeziet op een ordentelijke administratie. Die administratie moet voldoen aan de eisen voor het houden van een kasstelsel zoals die in de Comptabiliteitswet 2001 en het Besluit kasbeheer 1998 zijn opgenomen. Op de naleving van de eisen wordt controle uitgeoefend door de Rijksauditdienst. De Gouverneur kan de betrokken directeur mandaat verlenen om namens deze te beschikken over zijn bezoldiging. In dat geval beschikt de directeur tevens over deze post.
Het beheer van niet-geldelijke zaken ziet op de bevoegdheid van de directeur als voorraadbeheerder. De directeur is daarmee onder andere verantwoordelijk voor de voorraad paspoorten op het Kabinet.
Bij zijn taak tot het voeren van het kasbeheer kan de directeur van het Kabinet van de Gouverneur een beroep doen op ondersteuning vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Artikel 3, derde lid, voorziet namelijk in advies en bijstand door de directeur FEZ.
Naast de hiervoor besproken regels inzake de financiën en het beheer van het Kabinet van de Gouverneur bevat dit besluit regels inzake de bevoegdheid ten aanzien van het personeel dat bij het Kabinet van de Gouverneur werkzaam is. Zo wordt in artikel 4 van dit besluit aan de directeur van het Kabinet mandaat veleend om namens de minister diverse taken en bevoegdheden op het gebied van personeelsaangelegenheden te verrichten. De directeur is daarmee bevoegd medewerkers van het Kabinet te benoemen, te bevorderen, te schorsen en te ontslaan. In de bijlage bij dit besluit worden de bevoegdheden verder geëxpliciteerd. Op grond van artikel 5 kan de directeur een beroep doen op ondersteuning vanuit PRIO bij de uitvoering van die bevoegdheden.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.P.H. Donner.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2011-21877.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.