Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 22 november 2011, nr. WJZ/335293 (4915), houdende wijziging van de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op artikel 7.57e, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 9, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Een aanmelding voor decentrale selectie geldt tevens als aanmelding voor de lotingsprocedure.

B

Artikel 10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. De zinsnede ‘artikel 7.57f, tweede lid,’ wordt vervangen door: artikel 7.57f, derde lid.

2. De tweede volzin vervalt.

C

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt, onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot tweede tot en met vierde lid.

2. Onderdeel c van het vierde lid (nieuw) vervalt, onder vervanging van

a. de komma aan het slot van onderdeel a door: en

b. het woord ‘en’ door een punt aan het slot van onderdeel b.

D

In artikel 20 wordt ‘artikel 18, derde en vierde lid’ telkens vervangen door: artikel 18, tweede en derde lid.

E

In artikel 28 wordt na het tweede lid een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste lid, doet het bestuur de melding ten behoeve van het studiejaar 2012–2013 voor 1 november 2011.

F

De tweede volzin van artikel 30, tweede lid, komt te luiden: De lijst bevat ten minste het aantal gegadigden dat overeenkomt met het percentage, bedoeld in artikel 7.57e, tweede lid, onderdeel d, van de wet. Indien het aantal decentrale plaatsen op basis van het opgegeven percentage het aantal gegadigden overtreft, bevat de lijst alle gegadigden.

G

In artikel 31 wordt na het tweede lid, een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien blijkt dat er, na toepassing van het eerste en tweede lid, nog decentrale plaatsen voor die opleiding onbenut blijven, heeft een loting plaats onder de gegadigden, die voldoen aan de eisen, bedoeld in artikel 7. Op de loting zijn de artikelen 16 tot en met 24 van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II INWERKINGTREDING

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Onderdeel E werkt terug tot en met 1 juni 2011.

  • 3. Artikel 28, derde lid, vervalt met ingang van 1 september 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra.

TOELICHTING

Algemeen

Met ingang van 27 juli 2011 is de Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in werking getreden in verband met het uitbreiden van de mogelijkheid van selectie van studenten en van verhoging van het collegegeld alsmede in verband met het aanscherpen van de toelatingsvereisten voor aansluitende masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs (ruim baan voor talent) (Stb. 2011, 369). In deze wet is onder meer artikel 7.57e van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderwijs (hierna WHW) gewijzigd. Dit artikel regelt de selectie door instellingen bij opleidingen met een toelatingsbeperking (numerus fixus). Instellingen kunnen voortaan zelf het percentage vaststellen van de opleidingsplaatsen die zij wensen toe te wijzen aan door henzelf geselecteerde gegadigden. Met deze wetswijziging kunnen zij derhalve tot 100 procent decentrale selectie overgaan. Dit percentage was eerst gemaximeerd op 50 procent. De wetswijziging maakt aanpassing van de Regeling aanmelding en selectie hoger onderwijs (hierna RAS) noodzakelijk. Het feit dat de instellingen zelf de regie voeren over de hoogte van het percentage van decentrale selectieplaatsen noopt er tevens toe om het decentrale selectiesysteem te preciseren. Van de gelegenheid is mede gebruik gemaakt om enkele technische verbeteringen in de RAS aan te brengen.

Administratieve lasten

OCW voorziet dat aan deze regeling geen structurele of eenmalige administratieve lasten zijn verbonden omdat de bestaande informatieverplichtingen niet wijzigen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A, Artikel 9

In artikel 9, derde lid, is het begrip ‘selectieprocedure’ vervangen door ‘lotingsprocedure’, omdat het begrip selectieprocedure decentrale selectie al mede omvat. Tevens is de koppeling met artikel 7 losgelaten. De eisen gesteld in artikel 7 staan op zich. Met deze wijziging is verduidelijkt dat wie zich aanmeldt en opgeeft voor decentrale selectie automatisch is aangemeld voor centrale loting en daaraan deelneemt, indien de gegadigde niet via decentrale selectie een plaats heeft verworven. Niet alleen is dit vereist op grond van artikel 7.57e, vierde lid, van de WHW, dit is inherent aan het systeem, waarin decentrale selectie voorafgaat aan centrale loting. Op die manier kunnen gegadigden die niet tot de decentraal geselecteerden behoren via centrale loting alsnog een opleidingsplaats verwerven, ook aan de instelling waar ze niet tot de decentraal geplaatsten behoorden. Dat is evident het geval indien een instelling minder dan 100% van haar plaatsen decentraal heeft opengesteld, maar zelfs indien een instelling zou overgaan tot 100% decentrale selectie, is het denkbaar dat er nog decentrale plaatsen onvervuld blijven die via centrale loting worden opgevuld. Zie hiervoor de toelichting bij onderdeel G van deze regeling.

Onderdeel B, artikel 10

Om te kunnen bewaken dat gegadigden niet meer dan drie keer aan de selectieprocedure voor een bepaalde opleiding deelnemen, houdt DUO op grond van artikel 10, eerste lid, van de RAS een register bij. Artikel 10, eerste lid, bevatte echter een verwijzing naar artikel 7.57f van de WHW die niet meer klopte. De wettelijke beperking aan de selectieprocedure is inmiddels opgenomen in artikel 7.57f, derde lid, van de WHW. Met de onderhavige wijziging is dit gecorrigeerd.

Onderdelen C en D, artikel 18 en artikel 20

Omdat er niet langer een wettelijke begrenzing is op het aantal opleidingsplaatsen dat decentraal mag worden opengesteld, kan artikel 18, tweede lid, alsmede, onderdeel c, in het vierde lid, van artikel 18, vervallen. Met de wijziging van artikel 20 is de verwijzing naar artikel 18 hiermee in overeenstemming gebracht.

Onderdeel E, artikel 28 en artikel II

Op grond van artikel 28, eerste lid, van de RAS dienen de instellingen die van de bevoegdheid gebruik willen maken om gegadigden door middel van decentrale selectie te plaatsen, dit voor 1 juni van het kalenderjaar, dat voorafgaat aan het studiejaar waarvoor de decentrale selectie geldt, bekend te maken aan de minister. Bij deze bekendmaking dient onder meer te worden aangegeven om welk percentage plaatsen het gaat. Op grond van het gewijzigde artikel 7.57e van de WHW, is het voor het studiejaar 2012–2013 al mogelijk het percentage plaatsen op meer dan 50 procent vast te stellen. Echter, ingevolge de RAS had dan vóór 1 juni 2011 het gewenste percentage moeten zijn aangegeven. Zonder nadere regeling zou de ophoging van het percentage pas met ingang van het studiejaar 2013–2014 kunnen worden geëffectueerd, terwijl er bij de instellingen behoefte is aan een snellere invoering. Daarom is in het derde lid een overgangsbepaling opgenomen die erin voorziet dat instellingen met numerus fixus opleidingen voor het studiejaar 2012–2013 tot en met 31 oktober de tijd hebben om aan te geven of ze decentraal willen selecteren en voor welk percentage, waardoor het mogelijk wordt om al voor dat studiejaar voor een hoger percentage dan 50% te kiezen. De bepaling is van tijdelijke aard (zie ook de toelichting bij Artikel II).

Onderdeel F, artikel 30

In artikel 30 is gepreciseerd dat de lijst met geselecteerde gegadigden getalsmatig ten minste moet overeenkomen met het aantal plaatsen dat decentraal volgens het opgegeven percentage beschikbaar is. Gegadigden voor decentrale selectie worden namelijk, evenals bij de centrale loting, niet door absolute maar door relatieve selectie al dan niet geplaatst voor een opleiding. Dat wil zeggen dat een gegadigde op basis van de selectiecriteria van de instelling hoger of lager op de ranglijst kan komen te staan en op die manier een plaats kan verwerven of mislopen. Het toelatingsregime in het hoger onderwijs staat echter eraan in de weg dat een gekwalificeerde gegadigde in absolute zin voor een opleiding afgewezen wordt. Dat komt met name tot uitdrukking in het gegeven dat wie niet via decentrale selectie voor een opleiding geplaatst is, alsnog via centrale loting een opleidingsplaats kan verwerven. Maar dat blijkt eveneens uit het feit dat een geselecteerde die in eerste instantie op basis van de volgorde op de lijst niet voor plaatsing in aanmerking lijkt te komen, alsnog geplaatst kan worden omdat hoger gerangschikte geselecteerden bijvoorbeeld niet bleken te slagen voor het eindexamen of omdat zij, met een gemiddeld cijfer van 8 of hoger, direct geplaatst zijn.

Instellingen hebben er dus belang bij de selectielijst zo in te richten dat deze in ieder geval ook voldoende reservekandidaten bevat. Ook is het van belang het percentage van de plaatsen zo te kiezen dat deze ook daadwerkelijk gevuld zullen worden. Een instelling die kiest voor decentrale selectie, maar onvoldoende geselecteerden op de lijst heeft om alle decentrale plaatsen te vullen, zal de onbenutte plaatsen moeten ‘teruggeven’ voor centrale loting. Zie ook onderdeel G.

Onderdeel G, artikel 31

Voorheen werd in ieder geval voor de helft van de opleidingsplaatsen na decentrale selectie een centrale loting gehouden. Daarin komt met de onderhavige wetswijziging een verandering. Instellingen die ervoor kiezen om alle opleidingsplaatsen via decentrale selectie op te vullen komen in beginsel niet meer aan centrale loting toe. De selectielijst dient immers ten minste evenzoveel geselecteerden te bevatten als het totaal aantal plaatsen dat beschikbaar is en er zullen altijd gegadigden zijn die op een andere wijze direct een opleidingsplaats verwerven, bijvoorbeeld omdat zij tot de categorie ‘achtplus’ behoren. Toch kan het zelfs in dat geval nog voorkomen dat opleidingsplaatsen onbenut blijven. Er zullen immers ook altijd geselecteerden van de lijst moeten worden verwijderd omdat zij niet slagen of zich terugtrekken. Een snelle rekensom leert dat wanneer er minder gegadigden bijkomen dan geselecteerden afvallen er nog plaatsen kunnen overblijven. In de toelichting bij onderdeel F is daarom ook gemeld dat de instelling er belang bij heeft om meer gegadigden te selecteren dan overeenkomt met het gekozen decentrale percentage om zo voldoende reservekandidaten te hebben, zodat zo min mogelijk opleidingsplaatsen die men decentraal had willen opvullen toch moeten worden ‘teruggeven’ voor centrale loting.

Een andere manier waarop opleidingsplaatsen onbenut kunnen blijven is wanneer zich voor de decentrale selectie minder gegadigden aanmelden dan er decentrale opleidingsplaatsen zijn. Deze gegadigden zullen automatisch geselecteerd worden, maar de centrale loting zal dan nog volgen om de overige opleidingsplaatsen te vullen.

Nu centrale loting na decentrale selectie niet meer standaard aan de orde is, maar wel nog kan voorkomen, is het noodzakelijk het systeem op dit punt te verduidelijken. In het nieuwe derde lid van artikel 31 is daarom bepaald dat indien er na plaatsing van de geselecteerden van de lijst nog decentrale plaatsen onbenut blijven, deze plaatsen via centrale loting worden vergeven.

Artikel II

De regeling is na 1 november 2011 gepubliceerd, na de datum waarop de overgangsbepaling ziet. De instellingen zijn echter al ruim van tevoren door DUO ervan op de hoogte gesteld dat de termijn naar 1 november 2011 zou worden uitgesteld en zijn daarom hierdoor niet geschaad. De overgangsbepaling dient om die reden wel terug te werken. Het ligt voor de hand om aan te sluiten bij de datum van 1 juni waarop normaal gesproken de melding van het decentrale percentage moet geschieden. Er is voor gekozen de overgangsbepaling bij aanvang van het nieuwe studiejaar weer te laten vervallen.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

H. Zijlstra.

Naar boven