TOELICHTING
Algemeen
Waar is deze regeling voor bedoeld?
Deze regeling maakt het mogelijk dat schoolbesturen in de sectoren PO (inclusief SBAO), VO (inclusief LWOO/PRO), (V)SO en
MBO kunnen experimenteren met prestatiebeloning in het onderwijs. De regeling regelt onder andere de volgende zaken:
-
o de duur van de experimenteerperiode
-
o de aanvraagprocedure
-
o de borging van het wetenschappelijke karakter van de experimenten
-
o de ondersteuning van de gesubsidieerde schoolbesturen
-
o de hoogte van en voorwaarden aan de toegekende financiële middelen
-
o de inhoudelijke voorwaarden en vrijheden t.a.v. experimenten
De experimenten prestatiebeloning worden uitgevoerd om te achterhalen óf, en zo ja welke vorm of vormen van prestatiebeloning
in het onderwijs het beste werkt/werken. Met de resultaten uit de experimenten wordt bepaald welke vormen van prestatiebeloning
kansrijk zijn en op welke wijze deze ingevoerd zouden kunnen worden.
Achtergrond en context
Prestatiebeloning is geen doel op zich, maar een middel om ervoor te zorgen dat de onderwijskwaliteit op scholen nog meer
centraal komt te staan. Door excellentie van leraren beter zichtbaar te maken zorgt het kabinet ervoor dat via kwaliteitsversterking
van leraren(teams) de leerlingen uiteindelijk het best mogelijke onderwijs krijgen. Hiervoor wordt op korte termijn al actief
samengewerkt met enkele voortrekkerscholen die de eerste experimenten prestatiebeloning uitvoeren. Eind 2012 moeten de eerste
resultaten van de inspanningen van deze voorlopers zichtbaar zijn. Deze worden verder uitgebouwd in 2013, 2014 en 2015. Afhankelijk
van de besluitvorming zal vanaf 2015 de maatregel dusdanig ingericht worden zodat deze succesvol en structureel kan worden
ingevoerd.
Waarom prestatiebeloning?
-
o Scholen hebben de belangrijke taak om het beste uit iedere leerling te halen. Dit valt of staat met het aangaan van het gesprek
over kwaliteit binnen de school en het erkennen van goede prestaties van leraren. Prestatiebeloning kan een prikkel zijn om
dit te doen.
-
o Met prestatiebeloning kan de leraar of het team worden beloond die leerlingen boven zichzelf laat uitstijgen, die zijn professionaliteit
verbetert, die goed samenwerkt met collega’s en die zo de onderwijskwaliteit aantoonbaar verbetert.
-
o Prestatiebeloning beoogt hierdoor bovendien de uitstroom te ondervangen van goed personeel dat gedemotiveerd het vak verlaat,
omdat er volgens hen weinig oog is voor hun kwalitatieve bijdrage. Prestatiebeloning zou ook andere (wellicht meer of anders
gemotiveerde) mensen kunnen interesseren voor het onderwijs.
-
o Daarnaast brengt prestatiebeloning de schoolleider een extra mogelijkheid om excellentie te stimuleren en om te sturen op
professionalisering. Prestatiebeloning is een extra stimulans om een gedegen personeelsbeleid te voeren en om ruimte te creëren
voor de leraar of het team om als professional zijn/hun werk te doen. Hierbij hoort een grote mate van professionaliteit van
de schoolleiding en het structureel voeren van functionerings- en beoordelingsgesprekken.
-
o Het expliciet benoemen van kwaliteit en van wat werkt voor de klas, helpt om over de hele linie beter te kunnen presteren.
Inrichting en fasering Experimenten Prestatiebeloning
-
o De techniek van de experimenten is zoveel mogelijk gedifferentieerd (breedte pilots), opgezet vanuit verschillende invalshoeken
zoals leerwinst, excellente leraren, personeelsbeleid, etc..
-
o Daarnaast worden de werking en de resultaten van zowel teambeloning als van individuele beloning in kaart gebracht.
-
o Met kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeken, effectmetingen en evaluaties worden de resultaten van de verschillende experimenten
met elkaar vergeleken om succesfactoren vast te stellen (evidence based).
-
o Om noodzakelijke kennis en ervaring op te doen, om recht te doen aan sectorspecifieke situaties en om aan te sluiten bij wat
leraren beweegt, wordt ingezet op een uitwerking in twee fasen.
-
o De eerste fase (transitieperiode) staat in het teken van de experimentele aanpak, waarbij verschillende vormen van prestatiebeloning
in verschillende settings worden verkend.
-
o Deze experimenten leveren ons de ‘evidence based’ (conform de aanbevelingen van commissie Dijsselbloem) voor de tweede (structurele)
fase. Uitgangspunt bij de experimenten is dan ook dat er goed wordt gemeten wat de resultaten en effecten zijn.
-
o Gedurende de eerste fase zullen schoolbesturen een aantal jaren een experiment kunnen doen. Uitgaande van politieke besluitvorming
over de structurele uitvoering in het voorjaar van 2015 maakt onderstaand schema duidelijk hoe veel experimentjaren er kunnen
zijn.
Voor het project is een aparte website opgezet (www.prestatiebeloninginhetonderwijs.nl) waarop alle relevante informatie over
het project en deze regeling staan.
Regeling OCW-subsidies
De Regeling Experimenten Prestatiebeloning Onderwijs is conform de bepalingen van de regeling OCW-subsidies opgesteld.
Administratieve lasten
Bij de voorbereiding van deze regeling is bezien op welke wijze het doel kan worden bereikt met minimale administratieve lasten
voor de subsidieaanvrager. De uitvoering van de regeling ligt bij het CAOP in samenwerking met DUO. De aanvraag wordt ingediend
met het formulier dat wordt gepubliceerd op de website www.prestatiebeloninginhetonderwijs.nl. Deze website en het gesprek
met het CAOP hebben tot doel kennis te nemen van de regeling en de procedure eenvoudiger te maken.
Het projectplan en projectbegroting dienen als bijlage te worden toegevoegd en ook hiertoe zullen door CAOP modellen worden
aangereikt. Mogelijk ontbrekende informatie wordt door de aanvrager hieraan toegevoegd. OCW stelt voor de beoordeling een
Wetenschappelijke Begeleidingscommissie van onafhankelijke deskundigen in. Deze commissie beoordeelt de aanvragen. De ondersteuning
aan de schoolbesturen door het CAOP en de betrokken wetenschappers zorgt voor een grote mate van voorwerk en standaardisatie.
Dit voorkomt dat iedere aanvrager het wiel opnieuw uitvindt en dit beperkt de administratieve lasten aanzienlijk.
De subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan het jaarlijks opleveren van een beknopte inhoudelijke tussenrapportage,
in lijn met de voorgenomen activiteiten uit het projectplan. Gelet op de forse bedragen voor beloning van deelnemende leraren
en teams is het raadzaam deze jaarlijkse tussenrapportage voorwaardelijk te stellen voor het betaalbaar stellen van de volgende
trance. Dit rechtvaardigt de beperkte administratieve last, die wordt beperkt door ook ten behoeve van de tussenrapportage
een model ter beschikking te stellen.
De presentatie van de onderzoeksresultaten zal in het algemeen plaatsvinden door de onderzoeker prestatiebeloning en de Wetenschappelijke
Begeleidingscommissie. Het is daarnaast denkbaar dat deelnemende schoolbesturen worden gevraagd meewerking te verlenen aan
communicatieactiviteiten gericht op het presenteren, verspreiden en overdragen van experimentresultaten.
Daarnaast geldt een bredere informatieplicht voor de subsidieontvanger: de subsidie-ontvanger geeft de minister desgewenst
inzage in de administratie en geeft op verzoek inlichtingen over de besteding van de subsidie. Ook dient de subsidieontvanger
de minister schriftelijk mee te delen wanneer er omstandigheden zijn die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging,
intrekking of vaststelling van de subsidie.
De besteding van niet-bestede middelen is vrij, mits de voorgenomen activiteiten zijn uitgevoerd. Verantwoording van de subsidie
geschiedt conform model G jaarverslaggeving en hierop vindt accountantscontrole plaats. De extra administratieve last is hiermee
minimaal.
De administratieve lasten voor de subsidieaanvrager zijn per experiment gekwantificeerd via het Standaard Kosten Model. De
totale administratieve lasten voor een subsidieaanvrager bedragen ten hoogste € 6.880,–. Een substantieel deel van dit bedrag
(€ 3.360,–) betreft de kosten voor de subsidieaanvraag, de rest betreft overige (beheers)kosten.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Begripsbepalingen
De regeling staat open voor alle bekostigde scholen in de sectoren primair, voortgezet en (voortgezet) speciaal onderwijs
en het middelbaar beroepsonderwijs, uitgezonderd ligplaatsscholen en rijdende scholen. De reden voor deze uitzondering is
onderzoekstechnisch van aard.
Artikel 2. Te subsidiëren activiteiten
Om onderzoekstechnische redenen wordt het schooljaar beschouwd als een afgebakende periode van experimenteren. Dat betekent
voor ieder schooljaar dat er een moment is waarop:
-
o de prestatiebeloning wordt aangekondigd;
-
o de prestatie wordt geleverd;
-
o de geleverde prestatie wordt gemeten;
-
o de prestatiebeloning wordt toegekend;
-
o het effect van de prestatiebeloning t.o.v. de controlegroep wordt bepaald.
De voorbereidingen die de subsidieaanvrager treft voor het experiment zijn gericht op de start van het experiment in het komende
schooljaar. Hier kan alleen in overleg met het CAOP van afgeweken worden. Hoe later het moment van subsidieaanvraag hoe minder
voorbereidingstijd er is voor de start van het eerstvolgende schooljaar.
in een experimentgroep kunnen zowel leraren als (in het mbo) instructeurs worden beloond voor een prestatie. Bij een experiment
met teambeloning kunnen ook lager management en ondersteunend personeel binnen de experimentgroep vallen.
Artikel 3. Subsidieaanvrager
Het bevoegd gezag is de aanvrager van de subsidie. Anderen zijn uitgesloten, bijvoorbeeld gemeenten (mits deze niet als bevoegd
gezag staat aangeschreven), niet-bekostigde scholen, andere organisaties. Het is mogelijk dat meerdere bevoegd gezagsorganen
samen een projectplan opstellen dat eenmalig wordt beoordeeld door de Wetenschappelijke Begeleidingscommissie. De subsidie
wordt nog steeds verstrekt aan de afzonderlijke bevoegde gezagsorganen en ook de financiële verantwoording over het experiment
in het jaarverslag is per bevoegd gezag. De inhoudelijke tussenrapportage kan geaggregeerd zijn.
Artikel 4. Besteding subsidie
Het bevoegd gezag verantwoord zich via tussenrapportages en een eindrapportage over de uitvoering van de activiteiten. In
de jaarrekening wordt financiële verantwoording afgelegd volgens (het vernieuwde)model G.
Artikel 5. Subsidieaanvraag
Startpunt experiment is altijd begin schooljaar en de uiterlijke aanvraagdatum sluit daarom op 1 april van ieder jaar. Dit
is vanwege de minimale voorbereidingstijd die een bestuur nodig zal hebben. De laatste mogelijkheid tot het doen van een experiment
is schooljaar 2014–2015. Aanvraag voor dit laatste experimentjaar is daarom vooralsnog 1 april 2014.
De ondersteuning vanuit het CAOP en door de inzet van onderzoekers in deze fase bij het opstellen van projectplannen zorgt
voor een solide wetenschappelijk ontwerp en het beperkt ook de administratieve lasten voor een individueel bevoegd gezag.
Het CAOP meldt DUO bij welke aanvragen zij betrokken zijn.
De aanvraag van het bevoegd gezag wordt ingediend bij DUO. Informatie over de aanvraagprocedure en standaard aanvraagformulieren
worden verstrekt door CAOP.
Aanvragen die niet in overleg met CAOP zijn opgesteld, worden niet in behandeling genomen. Dit omdat het CAOP opgedragen is
de onderlinge samenhang van alle experimenten te bewaken en om teleurstellingen te voorkomen wanneer de subsidieplafonds zijn
bereikt. Dit laat onverlet dat de aanvraag de verantwoordelijkheid is van het bevoegd gezag,
Het CAOP zal de projectplannen voorzien van een advies voorleggen aan de Wetenschappelijke Begeleidingscommissie. In het advies
benoemt het CAOP de punten in het projectplan waar de Wetenschappelijke Begeleidingscommissie extra aandacht voor zou kunnen
hebben.
Het CAOP coördineert ook de begeleiding van de schoolbesturen gedurende de experimenten. Dit betreft zowel het ondersteunen
van schoolbesturen bij allerlei vragen rondom prestatie-indicatoren, prestatiemetingen en beloningsvraagstukken. Daarnaast
ondersteunt het CAOP de wetenschappelijke begeleiding bij het bepalen van het effect van de prestatiebeloning op de geleverde
prestatie van de deelnemers aan prestatiebeloning.
Artikel 6. Tussentijdse projectbewaking
De eerste tranche zal het bedrag betreffen dat het bevoegd gezag ontvangt voor de projectkosten van het volgende schooljaar.
Hiervoor is gekozen om toekomstige terugvorderingen te voorkomen. Na afronding van de voorbereidingsfase zal, indien het bevoegd
gezag voornemens is de prestatiebeloning daadwerkelijk in het vooruitzicht te stellen en het effect te meten, ook de tweede
tranche uitgekeerd worden door DUO. Deze procedure geldt ook bij een derde en vierde tranche.
De Wetenschappelijke Begeleidingscommissie zal op basis van de tussenrapportage de minister adviseren over de verlening van
de volgende tranche. In principe volgt de Minister het advies van de commissie.
Er komt op de site www.prestatiebeloninginhetonderwijs.nl een model voor de tussenrapportage. Het verslag wordt verstuurd
naar DUO. Het eindrapport dat de onderzoeker prestatiebeloning opstelt wordt beschouwd als de inhoudelijke verantwoording
over het gehele experiment. Ten behoeve van de uniformiteit in eindrapportages zal hiertoe, op hoofdlijnen een format ter
beschikking worden gesteld. De financiële verantwoording wordt afgelegd bij de jaarverslaglegging.
In de regeling wordt beschreven dat de betaling van de subsidie in twee of meer tranches zal plaatsvinden. Als de aanvrager
stopt met het experiment of als uit de tussenrapportage blijkt (ter beoordeling door Wetenschappelijke Begeleidingscommissie)
dat continuering niet zinvol is, wordt betaling van volgende tranches stopgezet. De kans dat een groot deel van het subsidiebedrag
zal worden besteed aan andere activiteiten buiten het experiment om is dan ook klein.
Bij de beoordeling van nieuwe aanvragen worden de verplichtingen uit eerder toegekende subsidieaanvragen meegenomen bij de
vraag of er toegekend wordt.
Artikel 7. Subsidieplafonds
Voor de experimenteerperiode 2012–2015 is in totaal 150 miljoen beschikbaar. Dit bedrag omvat naast de beloningskosten en
uitvoeringskosten voor de schoolbesturen (144 miljoen) ook globale uitvoeringskosten zoals de bekostiging van de begeleidende
onderzoeker, de inzet van het CAOP, de wetenschappelijke begeleidingscommissie, de uitvoeringskosten die DUO maakt en eventueel
aanvullend onderzoek (6 miljoen).
Om over een zo breed mogelijk scala aan experimenten goede wetenschappelijke metingen te kunnen verrichten wordt over-inschrijving
in een bepaalde sector of experimentvariant vooraf ingeperkt. De ingestelde subsidieplafonds voorkomen dat een aantal experimentvarianten
niet of in sommige sectoren onvoldoende worden uitgetest. Als een subsidieplafond op een bepaalde variant is bereikt, vervalt
de mogelijkheid om een nieuwe aanvraag in te dienen. Hierbij geldt de datum van ontvangst van de eerste aanvraag door DUO
(‘eerst’ in het geval een eerste subsidieaanvraag heeft geleid tot eventuele aanwijzingen voor aanpassingen). Het kan gebeuren
dat een aanvraag inhoudelijk een positief advies krijgt van de wetenschappelijke begeleidingscommissie maar niet wordt gehonoreerd
vanwege overschrijving van een subsidieplafond. Als de subsidieplafonds tussentijds worden aangepast betekent dit dat de reeds
beoordeeld aanvragen voorrang hebben ten opzicht van nieuwe aanvragen.
De subsidieplafonds zijn als volgt weer te geven.
144 miljoen
|
30% Individuele prestatiebeloning
|
70% Teambeloning
|
50% PO
|
34% VO
|
16% MBO
|
50% PO
|
34% VO
|
16% MBO
|
De percentages bij de twee hoofdvarianten (individueel en teambeloning) zijn niet gelijk. Om voldoende significante uitspraken
te kunnen doen over de effecten van prestatiebeloning voor teams is het noodzakelijk om veel teams hebben. Aangezien de beloning
van een geheel team meer kost dan van een individuele leraar zijn vooralsnog meer middelen gereserveerd voor teambeloning.
De percentages voor de individuele onderwijssectoren zijn gebaseerd op de onderlinge verhoudingen tussen de sectoren als het
gaat om aantallen fte’s. Hierbij wordt het SO meegerekend met het PO.
Artikel 8. Maximum subsidiebedrag per aanvrager
-
o In dit artikel wordt het maximumbedrag voor bekostiging van de experimenten bepaald. Het bedrag dat men in het experiment
ter beschikking stelt aan de deelnemer aan het experiment in het kader van een prestatiebeloning kan en mag dus lager zijn.
Per experiment wordt ruimte gelaten om te variëren in de beloningscomponent.
-
o Door het bedrag te maximaliseren op het aantal fte is het van belang dat het bestuur aangeeft om hoeveel fte het hier gaat.
In de aanvraag zal het bevoegd gezag dan ook het aantal fte dienen aan te geven dat op school werkzaam is als leraar of instructeur.
Vanwege de verschillen in de gemiddelde personeelslast in de verschillende sectoren is er per sector een ander bedrag per
fte gereserveerd.
-
o Het maximaal aantal jaren dat er geëxperimenteerd kan worden hangt af van de start van een bevoegd gezag. Hoe eerder een bevoegd
gezag zich aanmeldt, des te langer kan men experimenteren.
-
o Het maximale subsidiebedrag is gebaseerd op de aanname dat maximaal 50% van een lerarenpopulatie binnen een bevoegd gezag
meedoet aan een experiment. Ook hier geldt dat in een experiment de verhouding anders kan en mag liggen.
-
o Het maximale subsidiebedrag gaat er vanuit dat een bevoegd gezag ieder experimentjaar 1 keer een beloning zal toekennen aan
de best presterende leraren. Ook hier geldt dat in een experiment de verhouding anders kan en mag liggen.
-
o Grond voor maximumbekostiging: het aantal deelnemende fte binnen een experimentgroep wordt vermenigvuldigd met een (sectorspecifiek)
bedrag per fte.
-
o Vervolgens is er rekening gehouden met de kosten die het project met zich meebrengt. Het betreft hier gestaffelde bedragen.
-
o De prestatiebeloning komt ten goede van de leraren en/of (in het mbo) de instructeurs. Vooral in de experimenten met verschillende
vormen van teambeloning is het denkbaar dat lager management (b.v. teamleiders of sectiehoofden) en onderwijsondersteunend
personeel (b.v. onderwijsassistenten) ook in aanmerking kunnen komen voor prestatiebeloning. In de projectplannen dient duidelijk
gemaakt te worden op welke wijze in het betreffende experiment de relatie gelegd wordt tussen de prestaties van de leerlingen
en de geleverde prestaties van deze categorie personeelsleden.
Hieronder een aantal fictieve voorbeelden ter verduidelijking van de berekening van het het subsidiebedrag:
Primair Onderwijs
Een schoolbestuur heeft 4 scholen en 80 fte in totaal. Op elke school wordt een experimentgroep en een controlegroep aangewezen.
Het maximale subsidiebedrag dat kan worden aangevraagd: 0,5 (maximaal de helft van een instelling is experimentgroep) x 80 (het totaal aantal fte) x € 1.250,– (bedrag per fte in de experimentgroep) = € 50.000,–.
Dit betekent dat er een bedrag van € 50.000,– aanwezig is voor de beloning van leraren in de experimentgroep. Het blijkt dat
ongeveer 20% van de leraren in de experimentgroep (dus 8 van de 40) aanspraak kunnen maken op een extra beloning dan zou het
in dit geval betekenen dat voor 8 leraren een prestatiebeloning wordt gereserveerd van € 6.250,– bruto. Dit bedrag is inclusief werkgeverslasten. Na aftrek van belasting betekent dat er in dit voorbeeld (maximaal) ongeveer € 2.600,– netto zal overblijven voor de leraar die de prestatiebeloning ontvangt
Voortgezet Onderwijs
Een schoolbestuur heeft 6 scholen met een onderbouw en bovenbouw en in totaal 12 teams. Het schoolbestuur kiest voor teambeloning.
Zes teams komen in een experimentgroep en de andere zes in de controlegroep. De teams kennen een wisselend aantal fte’s:
Scholen
|
Experimentgroep (aantal fte)
|
Controlegroep (aantal fte)
|
School A
|
Onderbouw (20)
|
Bovenbouw (18)
|
School B
|
Bovenbouw (18)
|
Onderbouw (21)
|
School C
|
Bovenbouw (21)
|
Onderbouw (24)
|
School D
|
Onderbouw (16)
|
Bovenbouw (15)
|
School E
|
Bovenbouw (15)
|
Onderbouw (17)
|
School F
|
Onderbouw (22)
|
Bovenbouw (20)
|
TOTAAL
|
112 fte
|
115 fte
|
Totale maximale subsidie die een schoolbestuur kan verwachten is: 112 x € 1.700,– = € 190.400,–. Het schoolbestuur besluit 2 teams te belonen: de beste van de bovenbouw en de beste van de onderbouw. De 2 beste teams zijn
na een jaar: Onderbouw - School A (20fte) en Bovenbouw, School E (15fte). Team op School A ontvangt dan: € 190.400,– x (20/35)
= € 108.800,– en het team op School E ontvangt dan: € 190.400,– x (15/35)= 81.600. Het schoolbestuur kan in samenspraak met
de winnende teams beslissen om een deel van het bedrag voor beloning op de rekening van de docenten te storten en het andere
deel te gebruiken voor het betalen van bijvoorbeeld een (buitenlandse) studiereis voor de winnende teams.
Middelbaar Beroepsonderwijs.
Een ROC of AOC heeft 600 fte werkzaam en wil individuele prestatiebeloning invoeren. De helft van de leraren zit in de experimentgroep
en de andere helft in de controlegroep. Het maximale subsidiebedrag is dan: 300 fte x € 1.700,– = € 510.000,–. Als een instelling
op basis van leerwinst, leerling-tevredenheid en het oordeel van de schoolleider de beste 20% kiest zal dit betekenen dat
per leraar er (510.000 / 60) € 8.500,– bruto uitgekeerd kan worden. Dit bedrag is inclusief werkgeverslasten. Na aftrek van belasting gaan we er vanuit dat er (maximaal)
ongeveer € 3.500,– netto zal overblijven voor de leraar die de prestatiebeloning ontvangt.
Wetenschappelijke begeleiding
-
o De vergoedingen voor de wetenschappelijke begeleiding worden door OCW vastgesteld en jaarlijks na afloop van het experimenteerjaar
door DUO betaald aan de deelnemende onderzoeksorganisaties.
-
o De samenwerkingsovereenkomst beschrijft de wederzijdse verwachtingen tussen bevoegd gezag en de onderzoeker prestatiebeloning.
Hiertoe zal CAOP een standaard model ter beschikking stellen.
Artikel 9. Experimenteervarianten en ontwerpeisen
In dit artikel wordt verwezen naar bijlage 1 waarin de inhoudelijke en procedurele bepalingen ten aanzien van de experimenten
wordt geregeld. Dit is om een aantal redenen noodzakelijk:
-
o De onderlinge vergelijkbaarheid van experimenten moet maximaal zijn. Welke vormen van prestatiebeloning wel en niet werken
in het onderwijs wordt alleen duidelijk als de varianten ten opzichte van elkaar vergeleken kunnen worden.
-
o De validiteit en betrouwbaarheid van de experimenten moet onbetwist zijn. Om voldoende omvang van experimenten te garanderen
en de validiteit maximaal te laten zijn wordt een aantal ontwerpeisen gesteld aan de experimenten.
Artikel 10. Subsidiabele kostensoorten
In dit artikel staat beschreven welke projectkosten c.q. subsidiabele kosten in aanmerking worden genomen voor de bepaling
van de hoogte van de subsidie.
Het bevoegd gezag mag tijdelijk eigen personeel inzetten, maar alleen personeel dat werkzaamheden verricht op het terrein
van projectleiding en procescoördinatie. Tijdelijke personele kosten worden vergoed op basis van reële uurtarieven. De inhuur
van adviseurs of deskundigen is mogelijk. Dit dient altijd in afstemming en via het CAOP te verlopen. De inhuur van onderzoekers
voor de effectmeting is niet nodig: het ministerie van OCW zorgt gedurende de hele looptijd van het experiment voor de inzet
van onderzoekers in verband met de effectmeting. Deze inzet wordt gecoördineerd door het CAOP en in overleg met de aanvrager
zal worden bekeken of gebruik gemaakt kan worden van een, voor de aanvrager bekende onderzoeker of dat het CAOP een onderzoeker
naar voren schuift.
Voor de uitvoering van een experiment kan het nodig zijn om middelen of materialen aan te schaffen of te huren, bijvoorbeeld
op het terrein van ICT. Kosten hiervoor zullen door het CAOP in rekening worden gebracht bij OCW. De middelen en materialen
dienen wel functioneel te zijn voor de implementatie van prestatiebeloning. Voorts moeten deze op basis van afschrijving worden
begroot, uitgaande van een afschrijvingstermijn van 3 jaar. Er wordt geen subsidie verleend voor de kosten van de ontwikkeling
van nieuwe ICT-middelen, zoals voor de ontwikkeling van educatieve software.
Artikel 11. Advies voorafgaand aan subsidieverlening
De bij deze regeling ingestelde onafhankelijke Wetenschappelijke Begeleidingscommissie borgt gedurende de experimentjaren
de betrouwbaarheid en validiteit van de experimenten. De commissie beoordeelt de individuele subsidieaanvragen, bewaakt het
wetenschappelijke karakter gedurende de experimenten en stelt een eindrapportage op aan het einde van de experimentperiode.
Artikel 13. Tijdvak subsidieverlening
De laatste experimenten vinden plaats in schooljaar 2014–2015, waarbij de uitkomsten van deze experimenten nog meegenomen
worden in de besluitvorming over de structurele invoering van prestatiebeloning in het onderwijs. De toekenning van de middelen
van deze experimenten is ook nog mogelijk in de eerste helft van het daaropvolgende schooljaar (2015–2016) en de mogelijkheid
tot besteding van de middelen eindigt om die reden pas op 31 december 2015.
Er zal worden uitgekeerd in tranches. Zoals al eerder vernoemd in de regeling heeft OCW gekozen voor deze manier van uitbetalen
om ervoor te zorgen dat de controle en betrokkenheid van besturen gewaarborgd blijft. Er zal jaarlijks een beknopt verslag
gevraagd moeten worden door het indienende bestuur zodat er een goed beeld wordt geschetst over de gang van zaken. De Wetenschappelijke
Begeleidingscommissie zal dit toetsen en de minister adviseren om wel of niet door te gaan met het uitkeren van de subsidie.
Artikel 14. Besluitvorming door de minister
Na een inschrijving van een bevoegd gezag voor een experimenteervariant zal het bevoegd gezag binnen 4 weken een bericht ter
goedkeuring of afkeuring ontvangen. In deze tijd zal de aanvraag worden gekeurd door de Wetenschappelijke Begeleidingscommissie.
Na goedkeuring zal na maximaal 2 maanden een beschikking/betaling worden gegeven. Indien er een aanvraag afgekeurd wordt zal
dit vergezeld gaan van een advies. Daarin wordt beschreven welke aanpassingen moeten worden aangebracht om alsnog voor goedkeuring
in aanmerking te komen.
Artikel 17. Informatieplicht
De subsidieontvanger heeft een informatieplicht. In het kader van deze regeling is de subsidieontvanger verplicht mee te werken
aan het onderzoek naar de effecten van prestatiebeloning. Hiervoor worden door CAOP onderzoekscapaciteit ingezet. Gedurende
de looptijd van deze regeling zullen deze onderzoekers de effecten bij de scholen onderzoeken. Zo zullen in het kader van
dit onderzoek bij werknemers van de subsidieontvanger vragenlijsten afgenomen worden. De subsidieontvanger heeft naast een
informatieplicht ook een meldplicht. Dit betekent dat als er zich tussentijds bijzondere omstandigheden of substantiële wijzigingen
voordoen in het gesubsidieerde experiment, dit direct gemeld dient te worden aan DUO, Postbus 606, 2700 ML, Zoetermeer.
Voorts wordt van de subsidieontvanger verwacht dat hij meewerkt aan de overdracht en verspreiding van de ervaringen, kennis
en resultaten van het experiment dat hij heeft uitgevoerd aan andere scholen.
Artikel 18. Verantwoording en controle
Overeenkomstig de regeling jaarverslaglegging onderwijs worden de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidies in de jaarrekening
herkenbaar als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. Deze moet derhalve worden
gespecificeerd overeenkomstig Model G, behorend bij Richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving.
Hiervoor kan de instellingsaccountant gebruik maken van de tussenrapportage voor zover het de activiteiten betreft die betrekking
hebben op het verslagjaar.
Artikel 21. Inwerkingtreding
Voor de datum van inwerkingtreding en de implementatietermijn wordt afgeweken van de richtlijnen met betrekking tot de vaste
verandermomenten. Met het oog op de ambitie van dit kabinet om voldoende en degelijke, wetenschappelijke experimenten met
prestatiebeloning mogelijk te maken is het van belang zo snel mogelijk uitvoering te geven aan deze maatregel en niet te wachten
op het eerstvolgende verandermoment.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
H. Zijlstra.