Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 25 november 2011, nr. IENM/BSK-2011/157723, houdende wijziging van de Regeling omgevingsrecht (wijzigingen indieningsvereisten in verband met het Bouwbesluit 2012)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 4.4, eerste lid, en 4.7 van het Besluit omgevingsrecht;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling omgevingsrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 wordt in de omschrijving van de begrippen EPC en gebruiksoppervlakte ‘2003’ vervangen door: 2012.

B

Artikel 2.1, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Indien de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit betrekking heeft op een woonwagen kan aan de eisen met betrekking tot het aanleveren van de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 2.2, eerste tot en met vijfde lid, worden voldaan door het indienen van documentatie van de leverancier, mits de bedoelde gegevens en bescheiden duidelijk kenbaar zijn.

C

Artikel 2.2 komt te luiden:

Artikel 2.2. Bouwbesluit 2012

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager de volgende gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012:

  • 1. uit het oogpunt van veiligheid:

    • a. gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat het te bouwen of te wijzigen bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot:

      • 1°. belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk, alsmede van het bouwwerk als geheel;

      • 2°. de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie.

      Indien de aanvraag betrekking heeft op de wijziging of uitbreiding van een bestaand bouwwerk blijkt uit de aangeleverde gegevens tevens wat de opbouw van de bestaande constructie is (tekeningen en berekeningen) en wat de toegepaste materialen zijn;

    • b. een schriftelijke toelichting op het ontwerp van de constructies, waaruit met name blijkt:

      • 1°. de aangehouden belastingen en belastingcombinaties;

      • 2°. de constructieve samenhang;

      • 3°. het stabiliteitsprincipe;

      • 4°. de omschrijving van de bouwconstructie en de weerstand tegen bezwijken bij brand hiervan;

    • c. de detaillering van trappen, hellingbanen en vloerafscheidingen (inclusief hekwerken);

    • d. de draairichting van beweegbare constructieonderdelen;

    • e. de brandveiligheid en rookproductie van toegepaste materialen;

    • f. de brandcompartimentering. De opgave bevat tevens gegevens betreffende deuren en daglichtopeningen in uitwendige scheidingsconstructies. Voor zover van belang voor het vluchten bij brand, worden tevens de deuren en daglichtopeningen in inwendige scheidingsconstructies opgegeven;

    • g. de vluchtroutes en de daarbij behorende mate van bescherming alsmede de aard en plaats van brandveiligheidsvoorzieningen;

    • h. de inbraakwerendheid van bereikbare gevelelementen;

  • 2. uit het oogpunt van gezondheid:

    • a. de karakteristieke geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, de bescherming tegen geluid van installaties, de geluidsabsorptie van gemeenschappelijke verkeersruimten, gangen en trappenhuizen ingeval het bouwwerk een woonfunctie heeft, de geluidwering tussen niet-gemeenschappelijke verblijfsruimten van dezelfde gebruiksfunctie en de geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties;

    • b. de wateropname van toegepaste materialen van vloer, wand en plafond in sanitaire ruimten;

    • c. de lucht- en waterdichtheid, de factor van de temperatuur en vochtwerende voorzieningen van inwendige en uitwendige scheidingsconstructies;

    • d. de ventilatievoorzieningen van ruimten en voorzieningen betreffende de afvoer van rookgas en toevoer van verbrandingslucht;

    • e. gegevens en bescheiden over het weren van ratten en muizen;

    • f. de daglichttoetreding;

  • 3. uit het oogpunt van bruikbaarheid:

    • a. de aanduiding van de gebruiksfunctie, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en de afmetingen en de bezetting van alle ruimten inclusief totaaloppervlakten per gebruiksfunctie;

    • b. de aanduiding van bad- of toiletruimte, liften, buitenberging en buitenruimte;

    • c. gegevens en bescheiden over de integrale toegankelijkheid van het bouwwerk en in het bouwwerk gelegen ruimten;

    • d. de aanduiding van de vloerpeilen ten opzichte van het aansluitende terrein;

    • e. de aanduiding van de opstelplaats van het aanrecht en van kook-, stook- en warmwatertoestellen;

    • f. indien het bouwwerk een utiliteitsgebouw betreft: de aanduiding van de stallingruimte voor fietsen;

  • 4. uit het oogpunt van energiezuinigheid en milieu: gegevens en bescheiden over de EPC, de thermische eigenschappen van de toegepaste uitwendige scheidingsconstructie en de beperking van de luchtdoorlatendheid;

  • 5. inzake installaties:

    • a. gegevens en bescheiden over de noodstroomvoorziening en -verlichting;

    • b. het leidingplan en aansluitpunten van gas-, elektra- en waterleiding;

    • c. de aansluitpunten van de drinkwater- en warmwatervoorziening;

    • d. het leidingplan en aansluitpunten van riolering en hemelwaterafvoeren;

    • e. gegevens en bescheiden over de aard en plaats van brandveiligheidinstallaties alsmede van de vluchtrouteaanduiding;

    • f. een tekening van de inrichting van het bij het bouwwerk behorende terrein met daarop aangegeven de voorzieningen voor de bereikbaarheid en de plaats van bluswatervoorzieningen en opstelplaatsen van brandweervoertuigen;

    • g. gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de aanvullende regels voor tunnelveiligheid uit het Bouwbesluit 2012;

    • h. indien het een woongebouw betreft: gegevens en bescheiden over zelfsluitende deuren, spreekinstallaties, signaalvoorzieningen en deuropeners ter voorkoming van veel voorkomende criminaliteit;

  • 6. een bouwveiligheidsplan met de volgende onderdelen:

    • a. één of meer tekeningen waaruit de bouwplaatsinrichting blijkt met:

      • 1°. de toegang tot de bouwplaats inclusief afscheiding en afsluiting van de bouwplaats;

      • 2°. de ligging van het te bebouwen perceel en de omliggende wegen en bouwwerken;

      • 3°. de situering van het bouwwerk;

      • 4°. de aan- en afvoerwegen;

      • 5°. de laad-, los- en hijszones;

      • 6°. de plaats van bouwketen;

      • 7°. de grenzen van het bouwterrein waarbinnen alle bouwactiviteiten, inclusief het laden en lossen, plaatsvinden;

      • 8°. de in of op de bodem van het perceel aanwezige leidingen;

      • 9°. de plaats van ander hulpmaterieel en opslag van materialen;

    • b. gegevens en bescheiden over de toe te passen bouwmethodiek en de toe te passen materialen, materieel, hulp- en beveiligingsmiddelen bij de bouwwerkzaamheden;

    • c. indien een bouwput moet worden gemaakt voor een ondergronds gelegen bouwdeel:

      • 1°. de hoofdopzet van de verticale bouwputafscheiding en de bouwputbodem;

      • 2°. de uitgangspunten voor een bemalingsplan;

    • d. de uitgangspunten voor een monitoringsplan ter voorkoming van schade aan naburige bouwwerken;

  • 7. overige vereisten:

    • a. kwaliteitsverklaringen en CE-markeringen en gegevens en bescheiden ten behoeve van een beroep op de gelijkwaardigheid;

    • b. eventuele extra gegevens en bescheiden ten behoeve van het verlenen van een ontheffing van de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 als bedoeld in artikel 7 van de Woningwet, waaronder gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat toestemming als bedoeld in artikel 14 van de richtlijn 2004/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het transeuropese wegennet (PbEU 2004, L 167, gerectificeerd in PbEU 2004, L 201) is verkregen om van eisen van die richtlijn af te wijken.

D

Artikel 2.4 komt te luiden:

Artikel 2.4. Overige voorschriften bouwverordening

In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager ten behoeve van toetsing aan de overige voorschriften van de bouwverordening een onderzoeksrapport betreffende verontreiniging van de bodem, gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit.

E

In artikel 2.7, derde lid, wordt ‘2.2, tweede lid’ vervangen door: 2.2, eerste lid, onderdelen c tot en met h, en tweede tot en met zesde lid.

F

Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 2.9. Vereisten aan plattegronden, doorsneden en aanzichten

2. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een plattegrond bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit betreft een doorsnede van een bouwlaag op 1200 mm boven vloerniveau waarop zijn aangegeven:

    • a. uitwendige en inwendige scheidingsconstructies (inclusief materiaalaanduiding);

    • b. peilmaten van de vloer;

    • c. trappen en hellingbanen;

    • d. binnen- en buitenkozijnen;

    • e. kokers, schachten, kanalen en schoorstenen;

    • f. alle oppervlakken die een directe relatie hebben met of behoren tot:

      • 1°. gebruiksfuncties;

      • 2°. gebruiksoppervlakten en vloeroppervlakten;

      • 3°. verwarmde en onverwarmde zones;

      • 4°. gebruiksgebieden, functiegebieden en verblijfsgebieden;

      • 5°. verkeersruimten;

      • 6°. toegankelijkheidssectoren;

    • g. overige gegevens die zich ervoor lenen om aan te duiden op plattegronden, zoals toiletruimten, badruimten, buitenbergingen, buitenruimten, liften, stallingsruimten, technische ruimten, opslagruimten en opstelplaatsen van het aanrecht en kook-, stook- en warmwatertoestellen.

3. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De vloerpeilen ten opzichte van het straatpeil en de hoogte van het maaiveld zijn aangeduid ter plaatse van de entree van het bouwwerk.

G

Artikel 2.10, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het begin van onderdeel a wordt ingevoegd: voorzien van.

2. In onderdeel b wordt na ‘handberekeningen’ ingevoegd: zijn gegeven.

3. Aan het begin van onderdeel c wordt ingevoegd: voorzien van.

4. In onderdeel d wordt na ‘Indien’ ingevoegd ‘in’ en wordt ‘gebruiken’ vervangen door: zijn gebruikt.

5. In onderdeel e wordt na ‘gegevens’ ingevoegd: zijn.

H

Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt ‘de artikelen 2.3.1 en 2.3.2 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken’ vervangen door: de artikelen 7.11 en 7.12 van het Bouwbesluit 2012.

2. In het tweede lid, onderdeel d, wordt ‘de artikelen 2.1.5 en 2.3.3 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken’ vervangen door ‘artikel 6.26 van het Bouwbesluit 2012’, wordt ‘artikel 2.3.5, tweede lid, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken’ vervangen door ‘artikel 6.25, vijfde lid, van het Bouwbesluit 2012’ en wordt ‘artikel 2.3.10 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken’ vervangen door: artikel 6.5 van het Bouwbesluit 2012.

3. In het derde lid wordt ‘artikel 1.4, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken’ vervangen door: artikel 1.3, eerste lid, van het Bouwbesluit 2012.

I

Artikel 5.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘naast de gegevens en bescheiden, bedoeld in artikel 7.2, onder a, b, c en e’ vervangen door: de volgende gegevens en bescheiden.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • e. de sloopmethode;

  • f. de aard en hoeveelheid vrijkomend materiaal.

J

Artikel 7.2 vervalt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Bouwbesluit 2012 in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 november 2011

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

TOELICHTING

I Algemeen

1. Inleiding

De in deze regeling opgenomen wijzigingen van de Regeling omgevingsrecht (hierna: Mor) houden verband met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit (hierna: Bb) 2012. Het Bb 2012 regelt onderwerpen die voorheen in het Bb 2003, het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken, het Besluit aanvullende regels veiligheid wegtunnels en de gemeentelijke bouwverordening waren opgenomen. Deze integratie van normen in het Bb 2012 heeft gevolgen voor de indieningsvereisten voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit en voor het brandveilig gebruiken van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo). In verband hiermee zijn bij deze regeling enige artikelen uit de hoofdstukken 1 (Algemene indieningsvereisten), 2 (Indieningsvereisten vanwege bouwactiviteiten) en 3 (Indieningsvereisten vanwege aanleg- of gebruiksactiviteiten) gewijzigd. Deze wijzigingen omvatten mede wijzigingen die samenhangen met veranderde terminologie en systematiek in het Bb 2012 ten opzichte van het Bb 2003. Los van de wijzigingen die samenhangen met het Bb 2012 zijn verder in een beperkt aantal artikelen uit de hoofdstukken 2 en 3 enige technische en redactionele verbeteringen aangebracht.

Daarnaast strekt deze regeling tot het doen vervallen van artikel 7.2 van de Mor, dat de indieningsvereisten bevat voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de Wabo. Het betreft hier het verbod om zonder vergunning een bouwwerk te slopen dat veelal is opgenomen in de gemeentelijke bouwverordening. Gelijktijdig met de komst van het Bb 2012 zal, als gevolg van de daarmee samenhangende wijzigingen in de Woningwet die gelijktijdig in werking zullen treden, het niet meer mogelijk zijn om een dergelijk verbod in de gemeentelijke bouwverordening op te nemen. Voor de hier bedoelde vergunning zal een melding in de plaats komen, ter zake waarvan het Bb 2012 voorschriften en indieningsvereisten bevat. Artikel 7.2 van de Mor is daarom vervallen. In verband met de verwijzing naar enige onderdelen van dat artikel in artikel 5.1 van de Mor, dat de indieningsvereisten bevat voor het slopen van een beschermd monument, is bij deze regeling ook artikel 5.1 van de Mor gewijzigd.

De wijzigingen in deze regeling, zoals hiervoor beschreven, zijn noodzakelijk in verband met de inwerkingtreding van het Bb 2012. Daarnaast loopt een bredere herziening van het omgevingsrecht. Verwezen wordt naar de Beleidsbrief Eenvoudig Beter van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 28 juni 2011 (Kamerstukken II 2010/11, 31 953, nr. 40). Bij die herziening zal ook de Wabo worden betrokken. Hoewel de wijzigingen in deze regeling los staan van deze herziening, verdragen zij zich op zichzelf goed met de uitgangspunten die daarbij worden gehanteerd, nu het Bb 2012 bijdraagt tot een verdere integratie van toetsingskaders en daarmee de samenhang binnen het omgevingsrecht versterkt.

2. Voorbereidingsprocedure

Deze wijziging van de Mor is afgestemd met het Overlegplatform Bouwregelgeving (OPB), het geïnstitutionaliseerde overleg van de bouwpraktijk.

3. Administratieve lasten

Op basis van de in het rapport ‘Administratieve lastentoets indieningsvereisten wijzigingsregeling Mor’ (SIRA, oktober 2011) gebruikte onderzoeksgegevens kan worden vastgesteld dat deze wijzigingsregeling leidt tot een verhoging van de administratieve lasten van naar verwachting ongeveer € 91.000 voor bedrijven en € 29.000 voor burgers. Deze lastenverhoging is een uitvloeisel van de eisen zoals die zijn gewijzigd bij het Bb 2012 ten opzichte van het Bb 2003. De indieningsvereisten in deze wijzigingsregeling zijn een directe afgeleide van het Bb 2012.

II Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Vanwege de inwerkingtreding van het Bb 2012 is in die onderdelen van artikel 1.1 van de Mor waarin naar het Bb 2003 werd verwezen het jaartal 2003 telkens vervangen door het jaartal 2012.

Onderdeel B

Artikel 2.1, tweede lid (oud), bevatte de bepaling dat de normen waarnaar in hoofdstuk 2 van de Mor wordt verwezen, betrekking hebben op de uitgave van die normen als bedoeld in bijlage I van de Regeling Bouwbesluit 2003. Deze bepaling is vervallen, omdat in hoofdstuk 2, zoals dat als gevolg van deze wijzigingsregeling is komen te luiden, niet langer wordt verwezen naar normen als hiervoor bedoeld. Dergelijke normen waren de normen NEN 5128 en NEN 2916 voor berekeningen van de EPC (artikel 2.2, tweede lid, onderdeel a, onder 1° (oud), en artikel 2.9, eerste lid, onderdeel g, onder 3° (oud)).

Thans is in artikel 2.1, tweede lid, de bepaling opgenomen die was vervat in artikel 2.2, derde lid (oud). Deze heeft betrekking op de wijze waarop bij een bouwactiviteit met betrekking tot een woonwagen aan de indieningsvereisten kan worden voldaan.

Onderdeel C

Artikel 2.2 van de Mor is geheel herzien. Voor de inhoudelijke aanpassingen zijn de veranderingen in de voorschriften van het Bb 2012 ten opzichte van het Bb 2003 bepalend geweest. Een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit wordt voortaan op basis van het Bb 2012 beoordeeld. Inhoudelijk betreft die toets dezelfde onderwerpen als onder het Bb 2003 het geval was, met dien verstande dat ten opzichte van het Bb 2003 sommige voorschriften zijn geschrapt, terwijl juist andere voorschriften zijn toegevoegd. Daarnaast zijn ook vanwege de overheveling van sommige voorschriften uit de gemeentelijke bouwverordening naar het Bb 2012, zoals hiervoor in het algemeen deel van de toelichting al aan de orde gesteld, indieningsvereisten uit artikel 2.4 van de Mor verplaatst naar artikel 2.2. Daarnaast ontbraken indieningsvereisten, die thans alsnog zijn gesteld.

Opvallende veranderingen bij de gehele herziening van artikel 2.2 hebben betrekking op aanpassingen in de indeling van artikel 2.2. De nieuwe indeling van dat artikel volgt thans de hoofdstukindeling van het Bb 2012, door per lid van het artikel de indieningsvereisten te groeperen die betrekking hebben op de in de verschillende hoofdstukken van het Bb 2012 geregelde onderwerpen, namelijk: veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu, installaties en het bouwveiligheidsplan (hoofdstuk bouw- en sloopwerkzaamheden). Artikel 2.2, zevende lid, bevat overige indieningsvereisten die samenhangen met de toetsing aan het Bb 2012, maar die niet direct verband houden met één van de hiervoor genoemde onderwerpen. Deze vereisten zijn onder meer terug te voeren op het eerste hoofdstuk van het Bb 2012 (Algemene bepalingen) en bepalingen uit de Woningwet.

Onderstaande tabel bevat een overzicht van de indieningsvereisten zoals die zijn vervat in artikel 2.2 (nieuw) en het daarmee corresponderende artikel in de Mor, zoals die vóór inwerkingtreding van de onderhavige regeling luidde. Tevens wordt daarbij de wettelijke grondslag genoemd waarop de desbetreffende indieningsvereiste is terug te voeren.

Mor nieuw, artikel 2.2

Mor oud

Terug te voeren naar

1.a

Artikel 2.2, lid 1.a

Bouwbesluit 2012, afdeling 2.1

1.b

Artikel 2.2, lid 1.b

Bouwbesluit 2012, afdeling 2.1 + 2.2 + 2.14

1.c

Artikel 2.2, lid 2.a.21

Bouwbesluit 2012, afdeling 2.3 + 2.4 + 2.5 + 2.6

1.d

Artikel 2.2, lid 2.a.25

Bouwbesluit 2012, afdeling 2.7

1.e

Artikel 2.2, lid 2.a.5

Bouwbesluit 2012, afdeling 2.8 + 2.9 + 2.14

1.f

Artikel 2.2, lid 2.a.6

Bouwbesluit 2012, afdeling 2.10 + 2.11 + 2.14

1.g

Artikel 2.2, lid 2.a.7

Bouwbesluit 2012, afdeling 2.12 + 2.13 + 2.14

1.h

Artikel 2.2, lid 2.a.14

Bouwbesluit 2012, afdeling 2.15

2.a

Artikel 2.2, lid 2.a.2

Bouwbesluit 2012, afdeling 3.1 + 3.2 + 3.3 + 3.4

2.b

Artikel 2.2, lid 2.a.9

Bouwbesluit 2012, afdeling 3.5

2.c

Artikel 2.2, lid 2.a.10

Bouwbesluit 2012, afdeling 3.5

2.d

Artikel 2.2, lid 2.a.4

Bouwbesluit 2012, afdeling 3.6 + 3.7 + 3.8

2.e

Artikel 2.2, lid 2.a.15

Bouwbesluit 2012, afdeling 3.10

2.f

Artikel 2.2, lid 2.a.3

Bouwbesluit 2012, afdeling 3.11

3.a

Artikel 2.2, lid 2.a.16

Bouwbesluit 2012, afdeling 4.1 en artikel 1.1 (definitie)

3.b

Artikel 2.2, lid 2.a.23

Bouwbesluit 2012, afdeling 4.2 t/m 4.6 + 2.10

3.c

Artikel 2.2, lid 2.a.20

Bouwbesluit 2012, afdeling 4.4 + 6.10

3.d

Artikel 2.2, lid 2.a.24

Bouwbesluit 2012, afdeling 4.4 + 6.10

3.e

Artikel 2.2, lid 2.a.22

Bouwbesluit 2012, afdeling 4.7 + 2.8

3.f

Artikel 2.2, lid 2.a.19

Bouwbesluit 2012, artikel 9.2 lid 3 jo Bouwbesluit 2003, afdeling 4.11

4.

Artikel 2.2, lid 2.a.1

Bouwbesluit 2012, afdeling 5.1

5.a

Artikel 2.2, lid 2.a.8

Bouwbesluit 2012, afdeling 6.1 + 6.9

5.b

Artikel 2.2, lid 2.a.12

Bouwbesluit 2012, afdeling 6.2

5.c

Artikel 2.2, lid 2.a.13

Bouwbesluit 2012, afdeling 6.3

5.d

Artikel 2.2, lid 2.a.11

Bouwbesluit 2012, afdeling 6.4

5.e

Artikel 2.4, onderdeel b

Bouwbesluit 2012, afdeling 6.5 + 6.6 + 6.7

5.f

Artikel 2.4, onderdeel c

Bouwbesluit 2012, afdeling 6.8

5.g

Bouwbesluit 2012, afdeling 6.9 + 2.17

5.h

Bouwbesluit 2012, afdeling 6.11

6.a

Artikel 2.4, onderdeel a.1

Bouwbesluit 2012, afdeling 8.1

6.b

Artikel 2.4, onderdeel a.2

Bouwbesluit 2012, afdeling 8.1

6.c

Artikel 2.4, onderdeel a.3

Bouwbesluit 2012, afdeling 8.1

6.d

Artikel 2.4, onderdeel a.4

Bouwbesluit 2012, afdeling 8.1

7.a

Artikel 2.2, lid 1.c

Bouwbesluit 2012, paragraaf 1.3 en artikel 1.3

7.b

Artikel 2.2, lid 4

Woningwet, artikel 7

In artikel 2.2 (nieuw) zijn, in verband met het stellen van nieuwe eisen in het Bb 2012, geheel nieuwe indieningsvereisten toegevoegd over de aanduiding van de buitenruimte en de buitenberging (uitbreiding van het derde lid, onderdeel b) en over de bescherming tegen geluid van installaties (uitbreiding van het tweede lid, onderdeel a).

Reden voor het opnemen van de nieuwe eisen over de buitenruimte en de buitenberging is het onvoldoende realiseren van de buitenruimten en buitenbergingen in de markt, ondanks het feit dat in woningbehoeftenonderzoek wordt aangegeven dat bewoners deze voorzieningen van groot belang achten. Tot 2003 werden deze voorzieningen voorgeschreven in het Bb. Die eisen zijn na 2003 vervallen omdat verwacht werd dat de markt op dit terrein voldoende zelfregulerend zou zijn. In de praktijk bleek dat dus niet het geval.

Reden voor het opnemen van nieuwe eisen over de bescherming tegen geluid van installaties (ten opzichte van andere ruimten binnen hetzelfde gebouw) zijn de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van geluidoverlast van installaties, hetzij door het geluid zelf, hetzij doordat men de installatie uitschakelt om de geluidhinder te beperken, waardoor men van de werking van de installatie verstoken blijft.

Uit artikel 2.4 (oud) zijn de volgende indieningsvereisten verplaatst naar artikel 2.2: het bouwveiligheidsplan (zesde lid, onderdelen a tot en met d), de aard en plaats van brandveiligheidinstallaties en vluchtrouteaanduidingen (vijfde lid, onderdeel e) en de inrichting van het bij het bouwwerk behorende terrein (vijfde lid, onderdeel f).

Vanwege het ten onrechte ontbreken van indieningsvereisten in de Mor zijn alsnog indieningsvereisten toegevoegd over geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties (uitbreiding van het tweede lid, onderdeel a), de factor van de temperatuur van inwendige en uitwendige scheidingsconstructies (uitbreiding van het tweede lid, onderdeel c), aanvullende regels voor tunnelveiligheid (vijfde lid, onderdeel g) en het tegengaan van veel voorkomende criminaliteit (vijfde lid, onderdeel h).

De indieningsvereisten over de ruimte voor huishoudelijke afvalstoffen bij woongebouwen (artikel 2.2, tweede lid, onderdeel a, onder 17º (oud)), over de ruimte waar gewerkt wordt met brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende of voor de gezondheid gevaarlijke stoffen bij utiliteitsgebouwen (artikel 2.2, tweede lid, onderdeel a, onder 18° (oud)), over de meterruimte (deel van artikel 2.2, tweede lid, onderdeel a, onder 23° (oud)) en over rookcompartimentering (deel van artikel 2.2, tweede lid, onderdeel a, onder 6° (oud)) zijn geschrapt, omdat de voorschriften hieromtrent in het Bb 2012 niet meer voorkomen. De voorschriften over de stallingruimte voor fietsen bij utiliteitsgebouwen worden in het Bb 2012 gehandhaafd tot 1 januari 2017 op basis van een overgangsregeling. Hierdoor zijn ook voor na de inwerkingtreding van het Bb 2012 ingediende aanvragen om vergunning nog steeds indieningsvereisten ter zake nodig (artikel 2.2, derde lid, onderdeel f).

De indieningsvereiste over de aanduiding van de vloerpeilen en de hoogte van het maaiveld (artikel 2.2, tweede lid, onderdeel a, onder 24º (oud)), is gedeeltelijk, voor zover het betreft de wijze van aanduiding, verplaatst van artikel 2.2 naar artikel 2.9 (vereisten aan plattegronden, doorsneden en aanzichten). Hiermee ontstaat een betere afbakening tussen indieningsvereisten gerelateerd aan voorschriften uit het Bb 2012 en voorschriften die betrekking hebben op tekeningen en berekeningen.

Hierna zal nader worden ingegaan op enige specifieke indieningsvereisten.

Eerste lid, onderdelen a en b (constructieve veiligheid)

Indien gegevens en bescheiden waaruit de belastingen, belastingcombinaties en de constructieve samenhang blijken in driedimensionale berekeningen of modellen worden aangeleverd bij het bevoegd gezag, wordt de aanvrager geadviseerd gebruik te maken van de ‘Uitwerking Indieningsvereisten EEM-berekeningen’, te vinden via www.cobc.nl. Deze uitwerking waarborgt de leesbaarheid en toetsbaarheid voor het bevoegd gezag van het complexe geheel van berekeningen, door middel van de Eindige Elementen Methode (EEM).

Eerste lid, onderdeel h (inbraakwerendheid bereikbare gevelelementen)

In de gevel voorkomende beweegbare constructieonderdelen, welke volgens NEN 5087 behoren tot de voor inbrekers bereikbare zone, moeten voldoen aan weerstandsklasse 2, bepaald volgens NEN 5096. Achtergrond is dat een gelegenheidsinbreker met gebruikelijk gereedschap ten minste drie minuten nodig moet hebben om de woning binnen te komen. Woningen die het Politiekeurmerk Veilig Wonen hebben verkregen voldoen aan bovengenoemde eis, gesteld in artikel 2.215 van het Bb 2012.

Tweede lid, onderdeel d (ventilatievoorzieningen)

Gegevens over de ventilatievoorzieningen van ruimten betreffen, met de inwerkingtreding van het Bb 2012, ook gegevens over ventilatie door openingen (als ramen en deuren) in ruimten. Voorschriften hieromtrent zijn terug te vinden in het Bb 2012, afdelingen 3.6 en 3.7.

Onderdeel D

Door overheveling van voorschriften uit de gemeentelijke bouwverordening naar het Bb 2012, zijn indieningsvereisten uit artikel 2.4 verplaatst naar artikel 2.2. Hierop is hiervoor in de toelichting op onderdeel C al ingegaan. Als gevolg van deze overheveling zijn in artikel 2.4 de onderdelen a, b en c vervallen. Artikel 2.4 bevat thans nog uitsluitend het indieningsvereiste met betrekking tot het over te leggen onderzoeksrapport betreffende de verontreiniging van de bodem.

Onderdeel E

De wijziging van artikel 2.7, derde lid, betreft een technische aanpassing in verband met de daarin voorkomende verwijzing naar artikel 2.2. Deze wijziging hangt samen met de herformulering van artikel 2.2.

Onderdeel F

Aan het opschrift van artikel 2.9 is volledigheidshalve toegevoegd dat het artikel niet alleen gaat over vereisten aan plattegronden en doorsneden, maar ook aan aanzichten.

Verder is het eerste lid geherformuleerd, waarbij de volgende aanpassingen ten opzichte van de oude tekst van het artikellid zijn aangebracht: het verkorten en verhelderen van de aanhef, waarbij het niet zonder meer verplichtende karakter van het aanleveren van een plattegrond beter in de tekst tot uitdrukking is gebracht, het specificeren van het begrip ‘verwarming’ in ‘stooktoestel’, zodat duidelijk is dat niet de radiatoren aangegeven moeten worden, het verduidelijken dat een meervoud van kook-, stook- en warmwatertoestellen kunnen worden aangegeven zodat ook ruimte is voor het aangeven van meer dan één van elk van deze toestellen, het laten vervallen van de verwijzing naar NEN 5128/2916, het toevoegen van de begrippen ‘buitenruimten’ en ‘buitenbergingen’ en het doorvoeren van enige technische aanpassingen als gevolg van veranderde terminologie. De bedoeling van het eerste lid is verder verhelderd met de toevoeging van onderdeel g (nieuw), waarin is aangegeven dat alle overige gegevens op een plattegrond kunnen worden aangeduid die zich hiervoor lenen. Hierbij zijn, in een niet uitputtend bedoelde opsomming, veelal gegevens genoemd die tevens in artikel 2.2 zijn genoemd, maar daarnaast zijn ook andere voorbeelden gegeven, namelijk ‘opslagruimten’ en ‘technische ruimten’.

Ten slotte is een nieuw tweede lid toegevoegd, onder vernummering van de overige leden, over de wijze van aanduiding van vloerpeilen en het maaiveld. Hierop is hiervoor in de toelichting op onderdeel C al ingegaan.

Onderdeel G

Bij dit onderdeel zijn in artikel 2.10, eerste lid, enige redactionele wijzigingen aangebracht ten behoeve van de leesbaarheid van het artikel.

Onderdeel H

De wijziging van artikel 3.3 betreft een technische aanpassing in verband met de daarin voorkomende verwijzingen naar het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken. Deze wijziging hangt samen met de overheveling van voorschriften uit het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken naar het Bb 2012.

Onderdelen I en J

In artikel 5.1 (oud) waren, door middel van een verwijzing, enige indieningsvereisten uit artikel 7.2 ook als indieningsvereisten gesteld voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het slopen van een beschermd monument. Artikel 7.2 is vervallen, vanwege het omzetten van de vergunningplicht voor het slopen van een bouwwerk zoals opgenomen in de gemeentelijke bouwverordening, naar een meldplicht op grond van het Bb 2012. Vanwege het vervallen van artikel 7.2, zijn de onderdelen c en e van dat artikel thans toegevoegd aan artikel 5.1, in de vorm van de nieuwe onderdelen e en f.

In artikel 5.1 (oud) waren ook van toepassing verklaard de indieningsvereisten, bedoeld in artikel 7.2, onderdelen a en b (gegevens en bescheiden over de omvang waarin het bouwwerk wordt gesloopt en over de uitvoerder van de sloopactiviteiten). Deze indieningsvereisten zijn niet overgenomen in artikel 5.1 (nieuw), omdat daarvoor, bij het opnieuw bezien van die indieningsvereisten, niet langer een noodzaak aanwezig is geacht. Gegevens over de omvang waarin het beschermd monument wordt gesloopt, zullen al blijken uit de reeds in artikel 5.1, onderdeel d, opgenomen indieningsvereiste dat slooptekeningen moeten worden overgelegd. Gegevens over de uitvoerder van de sloopactiviteiten hebben in relatie tot het belang van het beschermd monument evenmin voldoende toegevoegde waarde.

Voor een verdere toelichting op deze wijzigingen wordt verwezen naar hetgeen hierover al is opgemerkt in het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel II

Vanwege de samenhang met het Bb 2012 is de inwerkingtreding van deze regeling gekoppeld aan de inwerkingtreding van het Bb 2012.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Naar boven