Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 21 november 2011, nr. IENM/BSK-2011/156128, tot wijziging van de Regeling erkende organisaties Schepenwet in verband met het stellen van regels met betrekking tot de wijze van erkennen van organisaties voor het doen van onderzoeken aan schepen en enkele andere aanpassingen

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Toerisme, Vervoer en Arbeid van Aruba, de Minister van Verkeer en Vervoer & Ruimtelijke Ontwikkeling van Curaçao en de Minister van Toerisme, Economische Zaken, Transport & Telecommunicatie van Sint Maarten;

Gelet op het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen, artikel 6, derde en vierde lid, van de Schepenwet, de artikelen 15, vierde lid, 23, derde lid, 48, derde lid, van het Schepenbesluit 2004, alsmede artikel 1.7a, derde lid, van het Vissersvaartuigenbesluit 2002;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling erkende organisaties Schepenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

In de alfabetische opsomming van begripsbepalingen van artikel 1 worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

Algemene Vergadering:

de gelijknamige vergadering van de Internationale Maritieme Organisatie van de Verenigde Naties;

keuringsinstantie voor opblaasbare reddingmiddelen:

rechtspersoon, bevoegd tot het verrichten van onderzoeken gericht op het onderhoud van opblaasbare reddingmiddelen als bedoeld in voorschrift III/20.8 van het SOLAS-verdrag;

keuringsinstantie voor radio-uitrusting:

rechtspersoon, bevoegd tot het verrichten van onderzoeken in verband met het certificeren van de radio-uitrusting van vissersvaartuigen en schepen voor zover zij niet door een klassenbureau worden onderzocht;

keuringsinstantie voor reddingmiddelen:

rechtspersoon, bevoegd tot het verrichten van onderzoeken gericht op het onderhoud van reddingmiddelen als bedoeld in circulaire MSC.1/Circ.1206/Rev.1 van de Maritieme Veiligheidscommissie;

keuringsinstantie voor tuigage:

rechtspersoon, bevoegd tot het verrichten van onderzoeken aan de tuigage van zeilschepen;

Maritieme Veiligheidscommissie:

de gelijknamige commissie van de Internationale Maritieme Organisatie van de Verenigde Naties;

keuringsinstantie in verband met de afgifte van het nationaal veiligheidscertificaat:

rechtspersoon, bevoegd tot het verrichten van bij of krachtens artikel 15, vierde lid, van het Schepenbesluit 2004 voorgeschreven onderzoeken;

keuringsinstantie voor de zeegaande zeilende beroepsvaart:

rechtspersoon, bevoegd tot het verrichten van onderzoeken gericht op de certificering van zeilschepen van minder dan 500 GT, gebruikt voor het vervoer van ten hoogste 36 passagiers, die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de vlag van het Koninkrijk te voeren;

NEN-EN-ISO/IEC 17020 (2011):

de met de desbetreffende aanduiding overeenkomende norm, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut te Delft.

B

In de artikelen 5a, eerste lid, en 5c, eerste lid, onderdeel b, tweede lid, vervalt ‘van de Internationale Maritieme Organisatie’.

C

Artikel 5b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Als keuringsinstantie voor opblaasbare reddingmiddelen kunnen worden aangewezen rechtspersonen die voldoen aan de erkenningscriteria, opgenomen in Resolutie A.761(18) (Recommendation on conditions for the approval of servicing stations for inflatable liferafts) van de Algemene Vergadering.

2. In het tweede lid wordt ‘keuringsstations’ vervangen door ‘rechtspersonen’ en wordt na ‘Koninkrijk’ een komma ingevoegd.

3. In het derde lid wordt ‘De keuring van opblaasbare reddingsvlotten en opblaasbare hulpverleningsboten’ vervangen door: De uitvoering van de onderzoeken.

4. Het vierde lid vervalt.

D

Artikel 5c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘circulaire MSC.1/Circ.1257’ vervangen door: circulaire MSC.1/Circ.1307.

2. Het derde en vierde lid vervallen.

E

Artikel 5d komt te luiden:

Artikel 5d

  • 1. Als keuringsinstantie voor de zeegaande zeilende beroepsvaart kunnen worden aangewezen rechtspersonen die voldoen aan de volgende erkenningscriteria:

    • a. de rechtspersoon heeft een vestiging in Nederland;

    • b. de rechtspersoon heeft aantoonbare ervaring met het onderzoeken van schepen behorend tot de zeegaande zeilende beroepsvaart;

    • c. de rechtspersoon is in staat de werkzaamheden waar dan ook ter wereld te verrichten;

    • d. de rechtspersoon heeft een verzekering afgesloten voor wettelijke aansprakelijkheid met een dekking van minimaal € 4.000.000.

  • 2. De uitvoering van de onderzoeken geschiedt met inachtneming van NEN-EN-ISO/IEC 17020 (2011) of een daarmee vergelijkbaar kwaliteitsborgingssysteem.

F

Na artikel 5d worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5e

  • 1. Als keuringsinstantie in verband met de afgifte van het nationaal veiligheidscertificaat kunnen worden aangewezen rechtspersonen die voldoen aan de volgende erkenningscriteria:

    • a. de rechtspersoon heeft een vestiging in Nederland;

    • b. de rechtspersoon heeft aantoonbare ervaring met het bedoelde onderzoek;

    • c. de rechtspersoon is in staat de werkzaamheden waar dan ook ter wereld te verrichten;

    • d. de rechtspersoon heeft een verzekering afgesloten voor wettelijke aansprakelijkheid met een dekking van minimaal € 4.000.000.

  • 2. De uitvoering van de onderzoeken geschiedt met inachtneming van NEN-EN-ISO/IEC 17020 (2011) of een daarmee vergelijkbaar kwaliteitsborgingssysteem.

Artikel 5f

  • 1. Als keuringsinstantie voor reddingmiddelen kunnen worden aangewezen rechtspersonen die voldoen aan de erkenningscriteria, bedoeld in circulaire MSC.1/Circ.1277 van de Maritieme Veiligheidscommissie.

  • 2. De uitvoering van de onderzoeken geschiedt met inachtneming van de dienaangaande in circulaire MSC.1/Circ.1206/Rev.1 van de Maritieme Veiligheidscommissie, opgenomen voorschriften.

  • 3. In afwijking van het eerste lid voldoen rechtspersonen, die kunnen worden aangewezen door de bevoegde autoriteiten buiten het Koninkrijk, aan de ter plaatse gestelde erkenningscriteria.

Artikel 5g

  • 1. Als keuringsinstantie voor tuigage kunnen worden aangewezen rechtspersonen die voldoen aan de volgende erkenningscriteria:

    • a. de rechtspersoon heeft een vestiging in Nederland;

    • b. de rechtspersoon heeft aantoonbare ervaring met het onderzoeken van de tuigage van zeilschepen;

    • c. de rechtspersoon is in staat de werkzaamheden waar dan ook ter wereld te verrichten;

    • d. de rechtspersoon heeft een verzekering afgesloten voor wettelijke aansprakelijkheid met een dekking van minimaal € 4.000.000.

  • 2. De uitvoering van de onderzoeken geschiedt met inachtneming van NEN-EN-ISO/IEC 17020 (2011) of een daarmee vergelijkbaar kwaliteitsborgingssysteem.

Artikel 5h

  • 1. Als keuringsinstantie voor radio-uitrusting kunnen worden aangewezen rechtspersonen die voldoen aan de volgende erkenningscriteria:

    • a. de rechtspersoon heeft een vestiging in Nederland;

    • b. de rechtspersoon heeft aantoonbare ervaring met het onderzoeken van radio-installaties en hulpmiddelen bij de navigatie;

    • c. de rechtspersoon is in staat de werkzaamheden waar dan ook ter wereld te verrichten;

    • d. de rechtspersoon heeft aantoonbaar voor hun taak geschikt personeel dat beschikt over een Algemeen certificaat voor maritieme radiocommunicatie (Marcom-A-certificaat);

    • e. de rechtspersoon hanteert een strikte scheiding tussen het personeel dat belast is met het onderzoeken en het personeel dat belast is met het inbouwen en repareren van radio-installaties en hulpmiddelen bij de navigatie;

    • f. de rechtspersoon is voor het doen van de onderzoeken door tenminste twee klassenbureaus aangewezen als onderaannemer.

  • 2. De uitvoering van de onderzoeken geschiedt met inachtneming van NEN-EN-ISO/IEC 17020 (2011) of een daarmee vergelijkbaar kwaliteitsborgingssysteem.

  • 3. De aanwijzing tot keuringsinstantie voor radio-uitrusting heeft een geldigheidsduur van ten hoogste 5 jaar.

G

Artikel 6 wordt vervangen door:

Artikel 6

Eenbesluittot aanwijzing als bedoeld in de artikelen 5a tot en met 5h kan worden ingetrokken, indien niet meer wordt voldaan aan de dienaangaande erkenningscriteria, dan wel indien bij de uitvoering niet meer wordt voldaan aan de daartoe gestelde eisen.

Artikel 6a

  • 1. Een wijziging van de richtlijn gaat voor de toepassing van deze regeling gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

  • 2. Een wijziging van het op grond van deze regeling toepasselijke verdrag, de resoluties en de circulaires gaat, tenzij bij besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu anders is bepaald, voor de toepassing van deze regeling gelden met ingang van de dag waarop die wijziging internationaal in werking treedt.

Artikel 6b

  • 1. De Minister van Infrastructuur en Milieu draagt zorg voor de bekendmaking van de op grond van deze regeling toepasselijke resoluties en circulaires.

  • 2. Van de wijze van bekendmaking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant, in het Afkondigingsblad van Aruba, in de Curaçaosche Courant en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant, in het Afkondigingsblad van Aruba, in de Curaçaosche Courant en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

TOELICHTING

Algemeen

Met betrekking tot het doen van onderzoeken aan zeeschepen is het uitgangspunt van de Schepenwet dat de ambtenaren van de Scheepvaartinspectie (Inspectie Verkeer en Waterstaat) belast zijn met het uitvoeren van deze taak. Het is echter ook mogelijk dat deze onderzoeken door natuurlijke of rechtspersonen worden uitgevoerd. Zij moeten dan hiervoor eerst door de Minister van Infrastructuur en Milieu worden erkend en aangewezen. In de Regeling erkende organisaties Schepenwet (hierna: de regeling) is onder andere geregeld welke onderzoeken in aanmerking komen voor deze vorm van uitbesteding, aan welke erkenningscriteria moet zijn voldaan alvorens voor aanwijzing in aanmerking te komen en op welke wijze de onderzoeken moeten worden uitgevoerd. Met de onderhavige wijzigingsregeling worden aan de regeling vijf verschillende onderzoeken toegevoegd die door hiervoor gespecialiseerde organisaties uitgevoerd kunnen worden. De aanwijzing tot erkende organisatie wordt vervolgens geregeld door middel van een wijziging van het Besluit erkende organisaties Schepenwet (hierna: het besluit). De wijzigingsregeling bevat daarnaast een aantal wijzigingen van meer technische aard. In de artikelsgewijze toelichting worden deze wijzigingen indien nodig nader toegelicht.

Artikelsgewijs

Onderdeel C

Door te verwijzen naar voorschrift III/20.8 van het SOLAS-verdrag1 is het toepassingsbereik van de onderzoeken, bedoeld in artikel 5b, verruimd tot alle in het eerdergenoemde voorschrift bedoelde opblaasbare reddingmiddelen.

De artikelen 5b, vierde lid en 5c, derde lid, vervallen omdat er voor gekozen is niet langer een maximale geldigheidsduur te verbinden aan de aanwijzing. Doordat organisaties niet elke vijf jaar een nieuwe aanvraag hoeven te doen, worden de administratieve lasten voor het bedrijfsleven verlaagd. Bestaande toezichtmogelijkheden en de gronden voor intrekking van de aanwijzing waarborgen op voldoende wijze dat een instantie aan de gestelde erkenningscriteria voldoet.

Onderdeel D

De in artikel 5c genoemde circulaire is door de Maritieme Veiligheidscommissie van de Internationale Maritieme Organisatie (hierna: IMO) gewijzigd. Testing ASP’s behoren voortaan bij de uitvoering van onderzoeken te handelen overeenkomstig de voorschriften van de gewijzigde circulaire.

Onderdelen E en F

  • 1. In artikel 5d zijn de erkenningscriteria vastgesteld voor het doen van onderzoeken gericht op de certificering van de Nederlandse zeilende beroepschartervaart. De erkenningscriteria zijn veelal van soortgelijke aard als de criteria die ten aanzien van de al bestaande onderzoeken in de regeling zijn vastgesteld. Zo zorgen onder andere aantoonbare ervaring met het doen van deze specifieke onderzoeken, hieronder wordt mede verstaan dat de rechtspersoon over deskundig personeel beschikt, en een Nederlandse vestiging dat de werkzaamheden op een voor de sector zo goed mogelijke wijze kunnen worden uitgevoerd. Het in het tweede lid bedoelde kwaliteitsborgingssysteem, NEN-EN-ISO/IEC 17020 (2011), bevat onder andere voorschriften met betrekking tot interne bedrijfsprocessen, onafhankelijkheid, geheimhouding, personeel, inspectiemethoden en procedures, onderaanneming en klachtenprocedures.

  • 2. Ter verkrijging van het nationaal veiligheidscertificaat kunnen bepaalde schepen voortaan onderzocht worden door een daarin gespecialiseerde organisatie. De beperking die is opgenomen met betrekking tot de lengte van de te onderzoeken schepen (24 meter) houdt verband met de lengtegrens uit het Uitwateringsverdrag.2 Voor de erkenningscriteria en de eisen ten aanzien van de uitvoering van de onderzoeken in artikel 5e is grotendeels aansluiting gezocht bij de criteria van artikel 5d.

  • 3. In artikel 5f zijn de erkenningscriteria en uitvoeringsvoorschriften vastgesteld ten aanzien van het onderzoeken van reddingmiddelen als bedoeld in circulaire MSC.1/Circ.1206/Rev.1 van de Maritieme Veiligheidscommissie van de IMO). Deze onderzoeken zijn meer specifiek gericht op reddingboten, hun tewaterlatingsmiddelen en ontkoppelingsmechanismen, in tegenstelling tot de onderzoeken bedoeld in artikel 5b, die meer specifiek zijn gericht op opblaasbare reddingmiddelen. Zoals voorgeschreven in voorschrift III/20.3 van het SOLAS-verdrag worden reddingmiddelen overeenkomstig circulaire MSC.1/Circ.1206/Rev.1 onderzocht. In deze circulaire zijn algemene en specifieke, voor één bepaald reddingmiddel bedoelde, eisen vastgesteld. De in circulaire MSC.1/Circ.1277 opgenomen erkenningscriteria betreffen eisen ten aanzien van de kwalificatie van het personeel (zoals opleiding en training), beschikbare werktuigen en materialen, en het kwaliteitssysteem.

  • 4. Ook het in artikel 5g opgenomen onderzoek aan de tuigage voor zeilschepen kan voortaan door erkende organisaties worden uitgevoerd. Vanwege de specifieke kenmerken van dit onderdeel van een zeilschip is besloten dat de onderzoeken aan de tuigage beter door hierin gespecialiseerde keuringsinstanties kan geschieden. Ook voor dit type onderzoek geldt dat de erkenningscriteria veelal hetzelfde zijn als die in de hierboven beschreven onderzoeken.

  • 5. Het onderzoek van de radio-uitrusting van zogenoemde conventieschepen (schepen die onder het bereik van de internationale maritieme veiligheidsverdragen vallen) wordt verricht door de klassenbureaus die in artikel 1, eerste lid, van het besluit zijn aangewezen. Voor de andere categorieën zeeschepen wordt door middel van artikel 5h tenslotte bepaald dat deze onderzoeken nu ook door daarin gespecialiseerde organisaties kunnen worden uitgevoerd.

Onderdeel G

In plaats van een aparte bepaling per onderzoek wordt in het nieuwe artikel 6 voor de onderzoeken uit de artikelen 5a tot en met 5h geregeld dat de aanwijzing kan worden ingetrokken als niet meer wordt voldaan aan de erkenningscriteria of als de uitvoering van onderzoeken niet gebeurt volgens de daartoe gestelde eisen.

Naar de op grond van deze regeling toepasselijke internationale voorschriften wordt dynamisch verwezen. Het nieuwe artikel 6a, eerste lid, bepaalt in aanvulling daarop het tijdstip waarop een wijziging van deze voorschriften voor de toepassing van deze regeling in werking treedt. Hierbij is aansluiting gezocht bij de dag waarop een wijziging internationaal in werking treedt. In artikel 6a, eerste lid, is vervolgens het oude artikel 6 opgenomen.

Met het nieuwe artikel 6b wordt geregeld dat de Minister van Infrastructuur en Milieu zorg draagt voor de wijze van bekendmaking van de op grond van deze regeling toepasselijke resoluties en circulaires. Deze bepaling is niet van toepassing op de bekendmaking van wijzigingen van het SOLAS-verdrag aangezien de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen hier reeds op ziet.

Administratieve lasten en vaste verandermomenten

Aan deze wijzigingsregeling is een verandering van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven verbonden. De onderhavige wijzigingsregeling voorziet allereerst in een verlaging van de administratieve lasten. De maximale geldigheidsduur van 5 jaar voor een aanwijzing voor de onderzoeken, bedoeld in de artikelen 5b en 5c, vervalt namelijk. Dit betekent dat organisaties die voor deze onderzoeken zijn aangewezen voortaan niet elke 5 jaar een (hernieuwde) aanvraag om aangewezen te worden, hoeven te doen. Voor de onderzoeken, bedoeld in de artikelen 5b en 5c, zijn in artikel 2, tweede en derde lid, van het eveneens te wijzigen besluit 14 organisaties aangewezen. Per 5 jaar houdt dit een verlaging van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven in van € 18200,– (14 organisaties x 10uur x € 130,– arbeidsloon). Daarnaast vloeit uit de introductie van de zes nieuwe onderzoeken waarvoor organisaties kunnen worden aangewezen een verhoging van de administratieve lasten voort. De kosten verbonden aan de aanvraag om aangewezen te worden zijn € 1300,– (10 uur x € 130,– arbeidsloon). Voor deze zes onderzoeken zullen in het te wijzigen besluit 11 organisaties worden aangewezen (indien een organisatie in aanmerking komt voor het doen van meerdere onderzoeken, wordt het aantal organisaties verdubbeld aangezien een aparte aanvraag gedaan moet worden). Dit betekent dat de verhoging van de administratieve lasten € 14300 bedraagt ( € 1300,– x 11 organisaties). Aan de onderhavige wijzigingsregeling is per saldo een verlaging van de administratieve lasten verbonden van € 3900 (€ 18200 – € 14300).

Voor de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling wordt geen gebruik gemaakt van de vaste verandermomenten voor wet- en regelgeving. Dit houdt verband met de voordelen voor het bedrijfsleven bij een eerdere inwerkingtreding van deze regeling. Het bedrijfsleven is reeds geïnformeerd over de met deze regeling vast te stellen voorschriften.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.


X Noot
1

SOLAS-verdrag: het op 1 november 1974 te Londen totstandgekomen Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Trb. 1976, 157) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen.

X Noot
2

Uitwateringsverdrag: het op 5 april 1966 te Londen tot stand gekomen Verdrag betreffende de uitwatering van schepen (Trb. 1966, 275) en de bij dat verdrag behorende bindende protocollen, aanhangsels en bijlagen.

Naar boven