Ontwerpgoedkeuringsbesluit Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen

11 november 2011

Geachte heer Vermuë,

Naar aanleiding van uw brief van 19 oktober 2011 waarin u mij, in het kader van de Flora- en faunawet, de Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen aanbiedt met het verzoek deze goed te keuren, deel ik u het volgende mee.

Hierbij ontvangt u het ontwerpgoedkeuringsbesluit voor de door u opgestelde gedragscode.

Wettelijk kader

Beschermde soorten

De plantensoorten waarvoor de gedragscode is opgesteld zijn beschermde inheemse plantensoorten als bedoeld in artikel 3, lid 1, van de Flora- en faunawet. De diersoorten waarvoor de gedragscode is opgesteld zijn beschermde inheemse diersoorten als bedoeld in artikel 4, lid 1 en 2, van de Flora- en faunawet.

Verbodsbepalingen

In artikel 8 van de Flora- en faunawet zijn de verboden ten aanzien van inheemse plantensoorten opgenomen. In de artikelen 9 tot en met 12 van de Flora- en faunawet staan de verboden ten aanzien van inheems diersoorten genoemd.

Vrijstelling

Op grond van artikel 75, lid 1, van de Flora- en faunawet kan bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur onder andere vrijstelling worden verleend van de verboden bedoeld in de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet.

Vrijstelling op basis van een gedragscode

Op grond van artikel 16b, lid 1, sub a en d, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet (hierna te noemen: het Besluit) gelden de verboden, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet niet bij de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer of onderhoud van infrastructuur en in het kader van natuurbeheer en de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, mits de werkzaamheden plaatsvinden overeenkomstig een door de minister van EL&I goedgekeurde gedragscode.

Uitzondering(en) op de vrijstelling op basis van de gedragscode

Op grond van artikel 16b, lid 4, van het Besluit geldt de vrijstelling voor de verboden bedoeld in de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet niet voor beschermde soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1 van het Besluit, indien er werkzaamheden uitgevoerd worden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ook voor vogels kan geen vrijstelling verleend worden als de werkzaamheden uitgevoerd worden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting.

Goedkeuring gedragscode

Een gedragscode wordt conform artikel 16c, lid 1, van het Besluit slechts goedgekeurd indien hierin een wijze van uitvoering van werkzaamheden is beschreven, waarmee afdoende gewaarborgd is dat ten aanzien van beschermde soorten:

  • a) geen benutting of economisch gewin plaatsvindt;

  • b) zorgvuldig wordt gehandeld.

Zorgvuldig handelen houdt in dat van de in de gedragscode beschreven werkzaamheden geen wezenlijke invloed uitgaat op beschermde soorten en voorafgaand en tijdens de werkzaamheden in redelijkheid alles wordt verricht of gelaten om schade aan beschermde diersoorten te voorkomen.

Overwegingen

Reikwijdte van de gedragscode

Soorten

In paragrafen 2.1 en 2.5 van de gedragscode wordt de reikwijdte ervan vastgesteld: voor wat betreft ‘ruimtelijke ontwikkeling en inrichting’ tabel 2-soorten en voor wat betreft ‘bestendig beheer en onderhoud’ tabel 2-soorten, tabel 3-soorten en vogels.

Werkzaamheden

In paragraaf 2.4 van de gedragscode wordt een aantal werkzaamheden genoemd die onder ‘bestendig beheer en onderhoud’ verstaan dienen te worden. Mits het hierbij gaat om werkzaamheden die steeds gericht zijn op behoud van de bestaande situatie zijn deze werkzaamheden naar mijn oordeel te vatten onder bestendig beheer of onderhoud aan infrastructuur in artikel 16b, lid 1, onder a, van het Besluit.

In paragraaf 2.5 van de gedragscode wordt een aantal werkzaamheden genoemd die onder ‘ruimtelijke ontwikkeling en inrichting’ verstaan dienen te worden. Bij ruimtelijke ontwikkeling en inrichting betreft het ingrijpende veranderingen die leiden tot een functieverandering of uiterlijke verandering van het gebied. De hierboven beschreven werkzaamheden zijn naar mijn oordeel te vatten onder ruimtelijke ontwikkeling en inrichting in artikel 16b, lid 1, onder d, van het Besluit.

Soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn1

De vrijstelling van de verbodsbepalingen wordt voor soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn alleen verleend op grond van de in artikel 16 van de Habitatrichtlijn genoemde afwijkingsmogelijkheden. Naar mijn oordeel passen de genoemde werkzaamheden binnen de afwijkingsgronden genoemd in artikel 16 van de Habitatrichtlijn. De in de Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen genoemde werkzaamheden worden uitgevoerd ter bescherming van wilde flora en fauna en de instandhouding van natuurlijke habitats, in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid of om andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu wezenlijke gunstige effecten. Op grond hiervan biedt de Habitatrichtlijn naar mijn mening ruimte om van de verbodsbepalingen af te wijken en kan voor wat betreft de in deze Gedragscode opgenomen activiteiten onverkort vrijstelling van de verboden genoemd in de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet gelden, zolang de activiteiten geen ruimtelijke ontwikkeling en inrichting betreffen als genoemd in artikel 16b, lid 1, onder d, van het Besluit.

Vogelrichtlijn2

De vrijstelling van de verbodsbepalingen genoemd in de Vogelrichtlijn wordt ten aanzien van vogels alleen verleend op grond van de in artikel 9 van de Vogelrichtlijn genoemde afwijkingsmogelijkheden. De in de Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen genoemde werkzaamheden worden uitgevoerd ter bescherming van wilde flora en fauna en in het belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid. Op grond hiervan biedt de Vogelrichtlijn naar mijn mening ruimte om van de verbodsbepalingen af te wijken en kan voor wat betreft de in deze Gedragscode opgenomen activiteiten onverkort vrijstelling van de verboden genoemd in de artikelen 9 tot en met 12 van de Flora- en faunawet gelden, zolang de activiteiten geen ruimtelijke inrichting en ontwikkeling betreffen als genoemd in artikel 16b, lid 1, onder d, van het Besluit.

Bovenstaande houdt in dat ten aanzien van soorten genoemd in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en vogels de vrijstelling alleen geldt voor bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik. Zoals reeds hierboven vermeld betreffen deze activiteiten een voortzetting van een ter plaatse bestaande praktijk die regelmatig terugkeert en al langere tijd plaatsvindt zonder dat deze activiteiten in de weg hebben gestaan van de vestiging en het behoud van individuen van beschermde soorten in gebieden waar deze activiteiten plaatsvinden. Dit geldt ook voor soorten genoemd in Bijlage 1 bij het Besluit. De maatregelen genoemd in de Gedragscode zijn gericht op het voortzetten van deze praktijk op een wijze waardoor de soorten, net als in het verleden, niet in hun gebruik van deze gebieden wordt gehinderd.

Beoordeling belangen

De werkzaamheden welke zijn genoemd in de Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen worden uitgevoerd in het kader van de wettelijk opgedragen plicht van de Unie van Waterschappen. Voor alle activiteiten geldt dat zij plaatsvinden in het kader van de volksgezondheid en openbare orde en/of de bescherming van de flora- en fauna. Het beheer van natuurlijke watersystemen en de veiligheid van de inwoners tegen overstromingen is in Nederland grotendeels toebedeeld aan waterschappen. Waterschappen zorgen met betrokken en deskundige mensen lokaal en regionaal voor veilige dijken en voldoende schoon water. De bescherming van ons land tegen overstromingen is letterlijk en figuurlijk van levensbelang. Daarom onderhouden de waterschappen de dijken en duingebieden nauwgezet. Daarbij houden ze rekening met ontwikkelingen die in de toekomst de veiligheid kunnen bedreigen, zoals klimaatverandering, bodemdaling en stijging van de zeespiegel. Het waterkwaliteitsbeheer richt zich op het bereiken van bepaalde waterkwaliteitsdoelstellingen. Een belangrijk element van deze taak vormt de aanleg en exploitatie van zuiveringtechnische werken waar het afvalwater wordt gezuiverd. Daarnaast zorgen de waterschappen ervoor dat het oppervlaktewater schoon is, dat de natuur een kans krijgt en dat mensen op en langs het water kunnen recreëren. De waterschappen houden zich dagelijks bezig met beheersing van de hoeveelheid oppervlaktewater in een bepaald gebied. Door een juiste aan- en afvoer moeten overschotten en tekorten worden voorkomen. Nederland ligt in een rivierdelta. We merken het dus meteen als de waterstand stijgt. Ook als de zeespiegel stijgt, moeten we uitkijken. De waterschappen doen er alles aan om de risico’s zo laag mogelijk te houden. Dat deze taken worden uitgevoerd overeenkomstig de genoemde belangen, is reeds erkend in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juni 2010, 200909427/1/H3. Gelet op het voorgaande en de onverminderde actualiteit van de naar voren gebrachte omstandigheden ben ik van oordeel dat de belangen ‘bescherming van wilde flora en fauna’ en ‘volksgezondheid of de openbare veiligheid’ zoals genoemd in artikel 2, lid 3, sub b en d, van het Besluit aanwezig zijn die de negatieve effecten op beschermde dier- en plantensoorten, die als gevolg van de uitvoering van de activiteiten zullen optreden, rechtvaardigen.

Gebruik gedragscode door derden

In paragraaf 2.3 van de gedragscode wordt gesteld dat deze gedragscode geen doorwerking heeft naar derden, zoals onderhoudsplichtigen, vergunninghouders en pachters. Het waterschap heeft namelijk niet de bevoegdheid om derden verplichtingen op te leggen die uit de Flora- en faunawet voortvloeien. Echter, het idee achter de vrijstelling van verbodsbepalingen is dat deze geldt wanneer aantoonbaar volgens een goedgekeurde gedragscode gewerkt wordt. Het gaat dus om een koppeling van een vastgelegde wijze van zorgvuldig handelen aan bepaalde situaties, niet aan bepaalde gebieden. Een ieder die werkzaamheden uitvoert die genoemd worden in de gedragscode en op grond van de hierboven genoemde belangen, kan van de gedragscode gebruik maken, zolang dit aantoonbaar en conform die code gebeurt.

Verantwoordelijkheid

De gedragscode is opgesteld ten behoeve van de waterschappen. In hoofdstuk 3 zijn de verantwoordelijkheden van de waterschappen geregeld.

Afwijken van de gedragscode

In paragraaf 3.1 is opgenomen hoe van de gedragscode kan worden afgeweken. Deze gedocumenteerde motivatie dient te allen tijde beschikbaar te zijn ten behoeve van het toezicht op de naleving van de wet. Op verzoek van handhavende instanties dient hier onverwijld inzage in te worden gegeven dan wel een afschrift van te worden verstrekt. Indien niet aan de hiervoor vermelde voorwaarden is voldaan, dient op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet een ontheffing te worden aangevraagd.

Calamiteiten

In paragraaf 3.5 wordt aangegeven dat bij het optreden van calamiteiten sprake is van overmacht. Ik verzoek u om bij calamiteiten (indien mogelijk) een deskundige in te schakelen. De deskundige kan adviseren op welke wijze de maatregelen uitgevoerd kunnen worden zodat schade aan beschermde soorten (zo veel mogelijk) voorkomen wordt. Het is van belang dat de genomen maatregelen en de eventuele effecten op beschermde soorten goed gedocumenteerd worden.

Documentatie van de toepassing van de gedragscode

De vrijstelling van de verbodsbepalingen in de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet geldt slechts als aantoonbaar wordt gehandeld conform de gedragscode. De toepassing van de gedragscode moet daarom goed gedocumenteerd worden. In de gedragscode is, op het opstellen van werkprotocollen na, niet voorzien in de wijze waarop dit moet gebeuren. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker van de gedragscode om de naleving van de gedragscode goed te documenteren.

Een uniform format van verslaglegging maakt het makkelijker om aan te tonen dat in het veld volgens de gedragscode is gewerkt. Aangeraden wordt dan ook om een standaard format te ontwikkelen waarin de volgende zaken gedocumenteerd kunnen worden:

  • de tijdens de inventarisatie waargenomen te beschermen soorten;

  • de voorbereiding, planning en uitvoering van de activiteiten;

  • de uitgevoerde mitigerende en/of compenserende maatregelen;

  • meldingen ten gevolge van onderkende knelpunten na het werken met de gedragscode.

Dit format kan als bijlage bij de gedragscode gevoegd worden.

Inventarisatie

Wijze van inventariseren en deskundigheid

Paragraaf 3.3 van de gedragscode wordt gewijd aan het inventariseren van natuurwaarden.

Checklist

De gedragscode dient een checklist te bevatten met soorten waar een inventarisatie zich op zou moeten richten. De gedragscode dient inzichtelijk te maken hoe deze selectie tot stand is gekomen. Gezien het feit dat ieder waterschap zijn eigen soorten kent is het niet doenlijk in de gedragscode een checklist op te nemen. Aangeraden wordt dat ieder waterschap voor zich een checklist opstelt.

Duur geldigheid gegevens

In paragraaf 3.3 is de duur van de geldigheid van de verspreidingsgegevens geregeld.

Voorzorgsmaatregelen

Wezenlijk negatieve invloed

Met een gedragscode dient door middel van zorgvuldig handelen een wezenlijk negatieve invloed op beschermde soorten te worden voorkomen. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruiker van de gedragscode om bij elk project te beoordelen of er sprake is van een wezenlijk negatieve invloed op beschermde soorten.

Om te bepalen of er sprake is van een wezenlijk negatieve invloed, wordt aangeraden om de effecten van de activiteiten op de betreffende populatie(s) te onderzoeken. Op welk niveau (lokaal, regionaal of landelijk) deze boordeling plaats dient te vinden, hangt af van de zeldzaamheid van de soort. Daarnaast is het ook van belang of de populatie een negatief effect zelf kan voorkomen, bijvoorbeeld doordat er voldoende alternatieve leefgebieden zijn waar naar kan worden uitgeweken. Voor soorten die zich minder gemakkelijk over grotere afstanden kunnen verplaatsen, zijn de uitwijkmogelijkheden relatief gering. Bij deze soorten is dan ook eerder sprake van een wezenlijk negatieve invloed, dan bij soorten die zich over grotere afstanden kunnen verplaatsen. Verder is het van belang of een negatief effect van tijdelijke of permanente aard is. Van tijdelijke effecten kan een populatie zich over het algemeen gemakkelijker herstellen dan wanneer het om een aanhoudend negatief effect gaat. Ook de eventuele cumulatieve effecten van de werkzaamheden dienen beoordeeld te worden.

Indien een project bijvoorbeeld leidt tot ‘slechts’ 1% populatieverlies, terwijl de cumulatie van vergelijkbare activiteiten leidt tot bijvoorbeeld 25% populatieverlies, dan is er wel degelijk sprake van wezenlijk negatieve invloed.

Of er sprake is van een wezenlijk negatieve invloed vergt een beoordeling van geval tot geval. Omdat een gedragscode juist bedoeld is om gebruikt te kunnen worden in meer gevallen, wordt aangeraden aan te geven hoe bij elk individueel project beoordeeld is of er sprake is van wezenlijk negatieve invloed op beschermde soorten.

Aangeraden wordt om voorafgaand aan de werkzaamheden voor elk project aan te geven:

  • op welk schaalniveau (lokaal, regionaal, nationaal of internationaal) de te beïnvloeden populaties van de te beschermen soorten betrekking hebben;

  • of er voor de te beschermen soorten voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar geschikte en bereikbare gebieden, buiten het gebied waar de werkzaamheden plaatsvinden;

  • of de activiteit leidt tot een tijdelijk of aanhoudend negatief effect op populaties van de te beschermen soorten;

  • wat de ‘schade’ van de voorgenomen activiteiten is en wat de relatieve bijdrage is vergeleken met vergelijkbare activiteiten in Nederland.

Op grond van deze gegevens kan – door een deskundige – beoordeeld worden of er sprake is van een wezenlijk negatieve invloed op beschermde soorten. Indien er sprake is van een wezenlijk negatieve invloed dienen er zodanige mitigerende maatregelen genomen te worden, zodat wezenlijk negatieve invloed voorkomen wordt.

Mitigerende maatregelen

In de gedragscode zijn voorzorgsmaatregelen opgenomen om (risico op) schade aan beschermde soorten te minimaliseren. Deze voorzorgsmaatregelen zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van de gedragscode. Deze hoofdstukken worden nader onderverdeeld in (clusters van) activiteiten. Daarnaast wordt in paragraaf 3.5 aandacht besteed aan de vraag wat te doen bij onvoorziene natuurwaarden tijdens werkzaamheden.

U dient bij de uitvoering van de maatregelen rekening te houden met de voor de vaste rust- en verblijfplaats essentiële foerageergebieden, vlieg- en/of migratieroutes.

Ten aanzien van de maatregelen genoemd in de in paragrafen 4.3.2, 4.3.3 en 4.3.4. dienen te nemen maatregelen door een deskundige te worden opgesteld en gedocumenteerd.

Alle documentatie dient 2 jaar op een centrale plaats bij het betreffende waterschap gearchiveerd te worden.

De voorzorgsmaatregelen in de gedragscode zijn minimumnormen voor zorgvuldig handelen, waar de gebruiker van de gedragscode zich in ieder geval aan moet houden. Waar in de gedragscode echter staat ‘zo veel mogelijk’, ‘in redelijkheid’ of ‘in beginsel’, beschouw ik de daar beschreven voorzorgsmaatregel als de concreet na te leven gedragsregel.

Ecologisch werkprotocol

De gedragscode is opgesteld voor alle waterschappen. Elk waterschap verbindt zich door een besluit van het bestuur om de gedragscode na te leven. In de gedragscode staat dat een waterschap aparte protocollen opstelt voor soorten waarvoor dat waterschap, gezien de verspreiding en afhankelijkheid van het water(beheer)systeem, een bijzondere verantwoordelijkheid heeft. Op die manier wordt naar mijn oordeel, door op lokaal niveau soortspecifieke voorzorgsmaatregelen te nemen, aanvullend op de minimumnormen, wezenlijke invloed op beschermde soorten voorkomen. Daarbij dient te worden aangetekend dat de protocollen alleen onder de reikwijdte van de goedkeuring vallen, als ze zijn (mede)opgesteld door een ecologische deskundige met kennis van de betreffende soorten.

Natuurkalender

In de gedragscode wordt gebruik gemaakt van (natuur)kalenders. Ik wil benadrukken dat een natuurkalender een hulpmiddel is voor de planning van werkzaamheden, ten behoeve van het minimaliseren van eventuele verstoring van flora en fauna. De aangegeven gunstige en ongunstige perioden staan daarom niet vast, maar zijn richtlijnen. Actieve perioden van bepaalde soorten kunnen verschillen. De natuurkalenders kunnen daarom slechts een indicatie geven.

Vogels

Ten aanzien van vogels dient u gedurende de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Ik wijs u erop dat voor het broedseizoen geen standaardperiode wordt gehanteerd in het kader van de Flora- en faunawet. Van belang is of een broedgeval aan de orde is, ongeacht de periode. U mag in dat geval geen werkzaamheden verrichten. Voorts wijs ik u erop dat verblijfplaatsen van vogels die hun nestplaats en de directe omgeving daarvan het hele jaar als vaste rust- en verblijfplaats gebruiken, jaarrond zijn beschermd.

Slechts een beperkt aantal soorten bewoont het nest permanent of keert jaar in jaar uit terug naar hetzelfde nest. De meeste vogels maken elk broedseizoen een nieuw nest of zijn in staat om een nieuw nest te maken. Dergelijke nesten voor éénmalig gebruik genieten de bescherming van artikel 11 van de Flora- en faunawet slechts gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn. Als wordt gewerkt buiten het broedseizoen of maatregelen worden getroffen die moeten voorkomen dat vogels zich gedurende het broedseizoen op de bouwplaats vestigen, is voor deze soorten geen ontheffing nodig.

Om rekening te kunnen houden met de actuele gevoelige perioden van soorten die voorkomen in het werkgebied, verzoek ik u om een deskundige te betrekken bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden.

Beoordeling

Benutting of economisch gewin

Naar mijn oordeel vindt er bij de werkzaamheden die genoemd worden in de gedragscode geen benutting of economisch gewin plaats ten aanzien van beschermde soorten.

Zorgvuldig handelen

Naar mijn oordeel wordt door het nemen van de in de gedragscode genoemde voorzorgsmaatregelen zorgvuldig gehandeld. Er wordt op passende wijze gewaarborgd dat wezenlijk negatieve invloed op beschermde soorten wordt voorkomen.

Gunstige staat van instandhouding en andere bevredigende oplossing

In het kader van de goedkeuring van de gedragscode is aan de orde of er zorgvuldig wordt gehandeld en of er geen benutting of economisch gewin plaatsvindt ten aanzien van beschermde soorten. Bij een correcte naleving van de gedragscode is gewaarborgd dat de betreffende maatregelen geen wezenlijke invloed kunnen hebben op soorten. De gebruiker van de gedragscode maakt immers ter zake een beoordeling door invulling van de checklist of het opstellen van een werkprotocol. Vervolgens worden de voorzorgsmaatregelen daarop afgestemd. De gunstige staat van instandhouding van de soorten wordt daarmee gewaarborgd. In de fase van planning van werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de vraag of er een andere bevredigende oplossing bestaat voor de werkzaamheden. Ik verzoek u dan ook om dit aspect in een vroeg stadium van de planvorming te beoordelen en om de besluitvorming hieromtrent te documenteren.

Zorgplicht

Ik wil u er op wijzen dat voor alle soorten de zorgplicht ex artikel 2 van de Flora- en faunawet geldt. Deze zorgplicht is van toepassing op zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten, ongeacht vrijstelling op grond van een goedgekeurde gedragscode. De zorgplicht schrijft voor dat u zoveel als redelijkerwijs mogelijk is schade aan dier- en plantensoorten voorkomt en, voor zover dat niet mogelijk is, aangerichte schade herstelt.

Conclusie

Gezien bovenstaande overwegingen en met inachtneming van de aanvullingen en aanpassingen, ben ik van mening dat de gedragscode een werkwijze voorschrijft die voldoet aan de vereisten in artikel 16c van het Besluit.

Derhalve keur ik de Gedragscode Flora- en faunawet voor waterschappen goed.

Beperkingen van de gedragscode

De vrijstelling op basis van deze goedkeuring geldt overigens alleen voor díe werkzaamheden en díe soorten waarvoor in de gedragscode voorzorgsmaatregelen zijn opgenomen.

Als u voor het uitvoeren van uw maatregelen soorten moet verplaatsen is dat geen overtreding van artikel 13, lid 1, van de Flora- en faunawet. Het is namelijk niet uw bedoeling de soorten (definitief) aan de natuur te onttrekken.

Het is toegestaan om soorten te verplaatsen uit de directe gevarenzone naar een vergelijkbare habitat in de directe omgeving.

Dit geldt uitdrukkelijk niet voor vleermuizen, muizen en vogels. Dit houdt verband met de stressgevoeligheid van deze dieren. Bij het vangen kunnen ze makkelijk door stress overlijden. Het vangen en verplaatsen moet gebeuren binnen de daarvoor benodigde tijd. Voorwaarde is dat u de soorten in één keer verplaatst, zonder onnodig oponthoud. Voor het tijdelijk ergens anders onderbrengen van dieren of planten heeft u wel ontheffing nodig, omdat de soorten dan niet direct worden vrijgelaten in de omgeving.

De zorgplicht van artikel 2 van de Flora- en faunawet is ook in dergelijke gevallen van toepassing. Het verplaatsen moet dan ook gebeuren buiten de kwetsbare perioden van de betreffende soort. Omdat de dieren en planten worden teruggeplaatst binnen de directe omgeving van hun verspreidingsgebied, is ook ontheffing van artikel 14 van de Flora- en faunawet niet aan de orde. Het betreft hier geen uitzetten van dieren of planten in de zin van de wet. Voor het tijdelijk ergens anders onderbrengen van dieren of planten heeft u wel ontheffing nodig, omdat de soorten dan niet direct worden vrijgelaten in de omgeving.

Een goedgekeurde gedragscode op grond van de Flora- en faunawet treedt niet in de plaats van een passende beoordeling met betrekking tot de instandhouding van habitats (gebiedsaspect) die mogelijk aan de orde is indien de voorgenomen werkzaamheden plaats vinden in of in de nabijheid van een Habitatrichtlijngebied of een Vogelrichtlijngebied. Ook is een goedgekeurde gedragscode geen indicatie voor de uitkomst van een eventuele toets Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijn. Het soortenaspect – inclusief bijlage IV van de Habitatrichtlijn – is een onderwerp van de Flora- en faunawet, terwijl het gebiedsaspect expliciet aan de orde is bij de passende beoordeling conform Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Het gebiedsaspect van voornoemde Europese richtlijnen is geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Het bevoegde gezag voor het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 zijn de gedeputeerde staten van de provincie waar het project wordt uitgevoerd.

Duur geldigheid van de gedragscode en evaluatie

De goedkeuring geldt voor een periode van vijf jaar. Op basis van een door de Unie van Waterschappen uitgevoerde evaluatie van de doeltreffendheid en werkbaarheid van de gedragscode, zal de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie na die periode een besluit nemen over verlenging van de goedkeuring. Vanuit ecologisch perspectief is vooral de vraag relevant of de uitgevoerde maatregelen het gewenste effect gehad hebben op de beschermde soorten. Ik verzoek u daarom om de populatie(s) van de beschermde soorten en de effectiviteit van de uitgevoerde maatregelen te laten monitoren door een deskundige.

Op grond van artikel 16c, lid 2, van het Besluit kan het goedkeuringsbesluit worden ingetrokken indien naar het oordeel van de minister van EL&I de instandhouding van de soorten, bedoeld in artikel 16b, lid 2, onderdeel b, of de trend in de staat van instandhouding van deze soorten daartoe noodzaakt.

Zienswijzen

Binnen zes weken na de dag waarop mededeling is gedaan van dit ontwerpgoedkeuringsbesluit kan eenieder schriftelijke zienswijzen inbrengen. De schriftelijke zienswijzen dienen te worden toegezonden aan het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Dienst Regelingen, Team Natuur, Postbus 19530, 2500 CM Den Haag, onder vermelding van de naam van de gedragscode en het kenmerk van dit ontwerpgoedkeuringsbesluit.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.


X Noot
1

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

X Noot
2

Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand.

Naar boven