Omgevingsvergunning (eerste fase) voor de uitbreiding van een pluimveehouderij aan de Elsenburg 12

1. Onderwerp

Besluit van Burgemeester en Wethouders van Enkhuizen op grond van artikel 7.17 van de Wet milieubeheer (hierna: Wm) omtrent de vraag of al dan niet een milieueffectrapportage (hierna: MER) moet worden opgesteld in verband met de aanvraag om omgevingsvergunning (eerste fase) voor de uitbreiding van een pluimveehouderij aan de Elsenburg 12 te Enkhuizen.

2. Inleiding

Op 31 maart 2011 heeft Mts. Langeveld-Groen een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor de inrichting aan de Elsenburg 12 te Enkhuizen. De activiteiten waarvoor een vergunning wordt aangevraagd betreffen onder meer het uitbreiden door het oprichten van twee nieuwe stallen voor het houden van 59.990 vleeskuikens.

Deze activiteit staat vermeld in de eerste kolom van onderdeel D, onder 14 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). De drempelwaarde uit de tweede kolom van onderdeel D, onder 14, 10 werden ten tijde van de aanvraag (31 maart 2011) niet overschreden. Op 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd en zijn de drempelwaarden uit de tweede kolom van D.14 verlaagd tot 40.000 stuks pluimvee (Rav categorieën E, F, G en J). Gelet op de aangevraagde uitbreiding met 59.990 vleeskuikens (Rav categorie E.5) wordt de drempelwaarde overschreden.

De aanvraag was op grond van het oude recht niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, waardoor geen overgangsrecht van toepassing is. Conform de Algemene wet bestuursrecht geldt vervolgens het recht dat van toepassing is op het tijdstip van het nemen van het besluit. Voor de aangevraagde activiteiten bestaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Omdat de aanvraag is ingediend vóór het in werking treden van het wijzigingsbesluit m.e.r. is hiertoe geen aanmeldnotitie ingediend. Toch zal een beoordeling moeten volgen of er wel of geen milieueffectrapport moet worden opgesteld.

3. Procedure

De voorbereiding van het m.e.r.-beoordelingsbesluit heeft plaatsgevonden overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.16 tot en met 7.20 van de Wet milieubeheer.

4. Beoordeling

Om te beoordelen of een m.e.r. moet worden opgesteld wordt bezien of de voorgenomen activiteiten, vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder deze worden ondernomen, belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Bij de beslissing wordt overeenkomstig artikel 7.17, lid 3 van de Wm rekening gehouden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling aangegeven omstandigheden.

Deze omstandigheden hebben betrekking op:

  • 1. De kenmerken van het project, waarbij in het bijzonder in overweging moet worden genomen:

    • 1.1. de omvang van het project;

    • 1.2. de cumulatie met andere projecten;

    • 1.3. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

    • 1.4. de productie van afvalstoffen;

    • 1.5. verontreiniging en hinder;

    • 1.6. risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën.

  • 2. De plaats van het project, waarbij (bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in gebieden waarop het project van invloed kan zijn) in het bijzonder in overweging moet worden genomen:

    • 2.1. het bestaande grondgebruik;

    • 2.2. de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied;

    • 2.3. het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden:

      • a. wetlands;

      • b. kustgebieden;

      • c. berg- en bosgebieden;

      • d. reservaten en natuurparken;

      • e. gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd;

      • f. speciale beschermingszones, door de lidstaten aangewezen krachtens Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG;

      • g. gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden;

      • h. gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid;

      • i. landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang.

  • 3. De kenmerken van het potentiële effect, waarbij in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging moet worden genomen:

    • het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking);

    • het grensoverschrijdende karakter van het effect;

    • de orde van grootte en de complexiteit van het effect;

    • de waarschijnlijkheid van het effect;

    • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.

4.1. De kenmerken van het project

4.1.1. De omvang van het project

Op 8 december 1998 is een revisievergunning verleend voor het houden van 80.000 vleeskuikens, 300 schapen, 20 stuks vleesvee, 20 stuks vrouwelijk jongvee, 8 paarden en 2 pony's. Eén van de twee stallen voor het houden van 40.000 vleeskuikens is nooit gebouwd. De rechten voor het houden van deze 40.000 vleeskuikens zijn van rechtswege vervallen. De aangevraagde activiteiten omvatten onder andere het houden van in totaal 98.490 vleeskuikens, 610 schapen, 55 stuks vleesvee, 20 stuks vrouwelijk jongvee en 4 paarden.

De omvang van het project is niet zo ongebruikelijk groot dat dit op zichzelf al reden is om een MER te verlangen.

4.1.2. De cumulatie met andere projecten

De voorgenomen activiteiten hebben geen directe samenhang met andere activiteiten ter plaatse. De inrichting is gevestigd in het buitengebied. In de omgeving van de inrichting zijn uitsluitend agrarische bedrijven (met woningen) gelegen. De dichtstbijzijnde woning van derden (Elsenburg 13) bevindt zich op een afstand van circa 120 meter vanaf de grens van de inrichting. Dit betreft een agrarische bedrijfswoning. De dichtstbijzijnde woning die niet bij een veehouderij behoort (Elsenburg 13) is gelegen op een afstand van circa 180 meter van de inrichtingsgrens.

Geluid

Als gevolg van de activiteiten van de inrichting wordt geluid naar de omgeving uitgestraald. Het geluid wordt veroorzaakt door het gebruik van ventilatoren, activiteiten binnen de inrichting en door transportbewegingen van en naar de inrichting. De geluidsbelasting ten gevolge van directe hinder zal getoetst moeten worden in de procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit milieu. Hierbij vindt toetsing plaats aan de richtwaarden, gebaseerd op het (voor dat type gebied gebruikelijke) referentieniveau van het omgevingsgeluid. Cumulatie van de geluidsbelasting met andere projecten is mede hierdoor gelet op de ligging van de overige geluidsbronnen geen bijzondere omstandigheid.

Het verkeer in de omgeving dat rijdt van en naar de inrichting zal gebruik maken van openbare wegen, waarop en voor zover dat is toegestaan op grond van de wegen- en verkeerswetgeving. De geluidsbelasting ten gevolge van deze indirecte hinder zal ook getoetst moeten worden in de procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning, activiteit milieu. De gecumuleerde geluidsbelasting van wegen wordt gereguleerd in de Weg- en verkeerswetgeving. Het verkeer van en naar de inrichting is beperkt.

Geur

Vanuit de inrichting wordt geur geëmitteerd. De beoordeling van de geurhinder vanuit de dierenverblijven vindt plaats op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv). De Wgv maakt onderscheid in dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld en dieren waarvoor wel een geuremissiefactor is vastgesteld. In het eerste geval wordt uitsluitend getoetst aan afstandseisen die gelden tussen het emissiepunt van de stal en het geurgevoelig object. In het tweede geval (met name intensieve veehouderijen) wordt getoetst aan een immissie-eis. De geurbelasting van de stallen op geurgevoelige objecten moet in dat geval worden berekend. Gezien het aantal en de aard van de veehouderijen in de omgeving is er wat betreft cumulatie van geurhinder geen knelpunt te verwachten.

Wat betreft cumulatie is er geen sprake van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

4.1.3. Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen

Voor het houden van dieren zijn energie, water en voeders nodig. Energie is met name nodig voor het gebruik van de stalinrichting voor vleeskuikens, mechanische ventilatie, klimaatregeling en voer- en drinkwaterapparatuur. Op het gebied van verlichting, isolatie, ventilatie en verwarming worden energiezuinige technieken toegepast (waaronder warmteterugwinning en weersafhankelijke klimaatregeling). Water wordt met name gebruikt als drinkwater voor de dieren en als reinigingswater voor de stallen. Voor het voeder wordt voornamelijk gebruik gemaakt van mengvoeders.

Het bedrijf ligt in het buitengebied van de gemeente Enkhuizen. Ter plaatse zijn natuurlijke hulpbronnen aanwezig zoals zon, wind, water en zand. De uitbreiding van de inrichting maakt geen of weinig gebruik van natuurlijke hulpbronnen, waardoor aantasting of een bijzondere omstandigheid niet aan de orde is.

De voorgenomen activiteiten zullen leiden tot een beperkte toename van het verbruik aan grond- en hulpstoffen, energie en water. De benodigde stoffen zijn niet bijzonder schaars. Hierbij geldt dat het gaat om gangbare gebruiksvormen in de sector. Bij de procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning wordt het gebruik van natuurlijke hulpbronnen nader beoordeeld en wordt afgewogen welke besparingsmaatregelen noodzakelijk en mogelijk zijn.

4.1.4. De productie van afvalstoffen

Vrijkomende afvalstoffen betreffen vooral mest, kadavers, TL-buizen en restafval. De mest wordt periodiek uit de stallen verwijderd en direct afgevoerd. De kadavers worden opgeslagen in de kadaverkoeling en worden ook periodiek afgevoerd. De hoeveelheden en soort afvalstoffen zijn gebruikelijk in de sector. Bij de procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning zal dit aspect nader worden beoordeeld.

4.1.5. Verontreiniging en hinder
Ammoniak

De totale ammoniakemissie in de situatie conform de huidige vergunning bedraagt 3.687 kg/jaar (zie tabel 1). De totale ammoniakemissie in de aangevraagde situatie bedraagt 5.353 kg/jaar (zie tabel 2), uitgaande van de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav) zoals die op dit moment geldt. De ammoniakemissie van de voorgenomen activiteiten neemt toe ten opzichte van de vergunde situatie.

Tabel 1. Ammoniakemissie vergunde situatie

Rav-code

Diersoort

Aantal dieren

Emissiefactor

Ammoniakemissie (kg NH3/jaar)

A.3

vrouwelijk jongvee

20

3,9

78,0

A.6

vleesstieren (6-24 mnd)

20

7,2

144,0

B.1

schapen

300

0,7

210,0

E.5.100

vleeskuikens

40.000

0,08

3.200,0

K.1

paarden

8

5,0

40,0

K.3

pony's

2

3,1

6,2

Totaal

     

3.678,2

Tabel 2. Ammoniakemissie aangevraagde situatie

Rav-code

Diersoort

Aantal dieren

Emissiefactor

Ammoniakemissie (kg NH3/jaar)

A.3

vrouwelijk jongvee

20

3,9

78,0

A.6

vleesstieren (6-24 mnd)

55

7,2

396,0

B.1

schapen

610

0,7

427,0

E.5.11

vleeskuikens

98.490

0,045

4.432,05

K.1

paarden

4

5,0

20,0

Totaal

     

5.353,05

De gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt door de uitstoot van ammoniak worden in de procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit milieu getoetst aan de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: Wav) en het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: Besluit huisvesting). Daarnaast wordt beoordeeld of in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken (hierna: BBT) worden toegepast. Hierbij wordt ook de Beleidslijn IPPC-omgevingstoetsing ammoniak en veehouderij gehanteerd. In het kader van de voornoemde aanvraag wordt de provincie gevraagd of sprake is van een vergunningplicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998.

Geen van de dierenverblijven is gelegen op een afstand van minder dan 250 meter van een kwetsbaar gebied. Het dichtstbijzijnde kwetsbare gebied (Natura 2000-gebied IJsselmeer) ligt op een afstand van 850 meter van de inrichtingsgrens. De ammoniakdepositie van de voorgenomen activiteiten op dit kwetsbare gebied is berekend met het verspreidingsmodel Aagro-Stacks. Deze berekening is opgenomen in bijlage 1. De ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied IJsselmeer bedraagt 26,92 mol N/ha/jaar. Afgaand op de huidige norm van ammoniakemissie in de Rav (E.5.11) zou daarmee sprake zijn van een aanzienlijke toename van de depositie van potentieel zuur op dit Natura-2000 gebied.

Door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt echter binnenkort een wijziging van de Rav gepubliceerd. Door deze wijziging wordt de ammoniakemissiefactor voor de diercategorie E 5.11 (vleeskuikens op BWL 2010.13.V1) binnenkort aangepast van 0,045 naar 0,021 kg NH3 per dierplaats per jaar. In dat geval bedraagt de totale ammoniakemissie in de voorgenomen situatie 2.989,3 kg/jaar. Dit is een daling van 688,9 kg/jaar ten opzichte van de vergunde situatie. Ook is dit minder dan de ammoniakemissie die (volgens aanvrager) in december 2004 plaatsvond. Dit leidt tot een vermindering van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied IJsselmeer.

Voor de omgevingstoetsing die op grond van de IPPC-richtlijn1 plaats moet vinden wordt gebruik gemaakt van de eerder genoemde beleidslijn. Hiermee kan het bevoegd gezag beslissen of en in welke mate strengere emissie-eisen in de omgevingsvergunning moeten worden opgenomen (vanwege de hiervoor genoemde ligging en omstandigheden) dan de eisen die gelden op grond van het Besluit huisvesting (zie onder ‘ammoniak en BBT’).

De jaarlijkse ammoniakemissie bij toepassing van BBT bedraagt na uitbreiding meer dan 5.000 kg. Over het meerdere (353,05 kg NH3) zouden strengere emissie-eisen moeten worden gesteld. Deze emissie-eisen gelden dan voor het houden van (353,05/0,045=) 7.846 vleeskuikens. In de aanvraag is sprake van twee nieuwe stallen voor het houden van elk 29.995 vleeskuikens. Elke stal vormt één geheel met één stalsysteem. Gelet daarop geldt deze eis voor een gehele stal. Voor één nieuw te bouwen stal geldt dan ook een emissie-eis van 0,037 kg NH3 per dierplaats per jaar (waarde van het 'strenger dan BBT' als bedoeld in de beleidslijn).

De in de inrichting toe te passen huisvestingssystemen voor vleeskuikens voldoen alleen aan de strengere emissie-eis die op grond van de beleidslijn gesteld zou moeten worden, als de genoemde wijziging van de Rav plaatsvindt. Gelet op het voorgaande en het feit dat alleen vergunning wordt verleend als de voorgenomen activiteiten voldoen aan de Wav, het Besluit huisvesting en aan BBT, is geen sprake van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Als toch een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet nodig is, kan de procedure hiertoe op basis van de beschikbare gegevens worden gevolgd. Dit is niet aan te merken als bijzondere omstandigheid.

Geur

Vanuit de inrichting wordt geur geëmitteerd. De beoordeling van de geurhinder vanuit de dierenverblijven vindt plaats op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv). De Wgv maakt onderscheid in dieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld en dieren waarvoor wel een geuremissiefactor is vastgesteld. In het eerste geval wordt uitsluitend getoetst aan afstandseisen die gelden tussen het emissiepunt van de stal en het geurgevoelig object. In het tweede geval wordt getoetst aan een immissie-eis.

De geurbelasting van de stallen op geurgevoelige objecten moet in dat geval worden berekend.

Voor het houden van vrouwelijk jongvee en paarden zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld. Voor deze dieren wordt getoetst aan vaste minimaal aan te houden afstanden. De vaste minimaal aan te houden afstand bedraagt 100 meter voor geurgevoelige objecten in een bebouwde kom en 50 meter voor geurgevoelige objecten buiten een bebouwde kom. Deze afstand wordt gemeten vanaf een emissiepunt van de betreffende overdekte stalruimten. De dichtstbijzijnde woning van derden (Elsenburg 13) bevindt zich op een afstand van circa 120 meter vanaf de grens van de inrichting. Dit betreft een agrarische bedrijfswoning. De dichtstbijzijnde woning die niet bij een veehouderij behoort (Elsenburg 13) is gelegen op een afstand van circa 180 meter van de inrichtingsgrens.

De vaste afstanden vormen geen knelpunt.

Voor het houden van schapen, vleesstieren en vleeskuikens zijn geuremissiefactoren vastgesteld. De totale geuremissie in de situatie conform de huidige vergunning bedraagt 12.652,0 ouE/s (zie tabel 3). De totale geuremissie in de aangevraagde situatie bedraagt 30.353,6 ouE/s (zie tabel 4). De geuremissie van de voorgenomen activiteiten neemt toe ten opzichte van de vergunde situatie.

Tabel 3. Geuremissie vergunde situatie

Rav-code

Diersoort

Aantal dieren

Emissiefactor

Geuremissie (ouE/s)

A.3

vrouwelijk jongvee

20

n.v.t.

0,0

A.6

vleesstieren (6-24 mnd)

20

35,6

712,0

B.1

schapen

300

7,8

2.340,0

E.5.100

vleeskuikens

40.000

0,24

9.600,0

K.1

paarden

8

n.v.t.

0,0

K.3

pony's

2

n.v.t.

0,0

Totaal

     

12.652,0

Tabel 4. Geuremissie aangevraagde situatie

Rav-code

Diersoort

Aantal dieren

Emissiefactor

Geuremissie (ouE/s)

A.3

vrouwelijk jongvee

20

n.v.t.

0,0

A.6

vleesstieren (6-24 mnd)

55

35,6

1.958,0

B.1

schapen

610

0,7

4.758,0

E.5.11

vleeskuikens

98.490

0.045

23.637,6

K.1

paarden

4

n.v.t.

0,0

Totaal

     

30.353,6

De geurnorm voor de geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom bedraagt 8,0 ouE/m3. De geurbelasting van de voorgenomen activiteiten op de geurgevoelige objecten in de omgeving moet worden berekend met het verspreidingsmodel V-Stacks Vergunning 2010. Deze berekening is opgenomen in de aanvraag.

De hoogst berekende geurbelasting op een geurgevoelig object bedraagt 6,2 ouE/m3 (woning Elsenburg 9). De beoordeling van het aspect geur en de berekende geurbelasting kan worden getoetst in de procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning, activiteit milieu. Omdat een overschrijding van de geurnorm op grond van de Wgv niet is toegestaan is op voorhand zeker dat geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op het aspect geur optreedt.

Geluid

Als gevolg van de activiteiten van de inrichting wordt geluid naar de omgeving uitgestraald. Het geluid wordt veroorzaakt door het gebruik van ventilatoren, activiteiten binnen de inrichting en door transportbewegingen van en naar de inrichting. De geluidsbelasting ten gevolge van directe hinder zal getoetst moeten worden in de procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning. Het verkeer in de omgeving dat rijdt van en naar de inrichting zal gebruik maken van openbare wegen, waarop en voor zover dat is toegestaan op grond van de wegen- en verkeerswetgeving. De geluidsbelasting ten gevolge van deze indirecte hinder zal ook getoetst moeten worden in de procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning.

De geluidsbronnen en de ligging hiervan ten opzichte van woningen van derden zijn gebruikelijk voor deze sector. De geluidsaspecten kunnen voldoende worden beoordeeld in de procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning.

Lucht

Uit een dierenverblijf komt instoof vrij. De totale emissie van fijn stof (PM10) in de situatie conform de huidige vergunning bedraagt 884,2 gram/jaar (zie tabel 5). De totale emissie in de aangevraagde situatie bedraagt 2.176,9 gram/jaar (zie tabel 6). De emissie van instoof van de voorgenomen activiteiten neemt toe ten opzichte van de vergunde situatie.

Tabel 5. Emissie PM10 vergunde situatie

Rav-code

Diersoort

Aantal dieren

Emissiefactor

Emissie PM10 (g/jaar)

A.3

vrouwelijk jongvee

20

38

760

A.6

vleesstieren (6-24 mnd)

20

170

3.400

B.1

schapen

300

n.v.t.

0,0

E.5.100

vleeskuikens

40.000

22

880.000

K.1

paarden

8

n.v.t.

0,0

K.3

pony's

2

n.v.t.

0,0

Totaal

     

884.160

Tabel 6. Geuremissie aangevraagde situatie

Rav-code

Diersoort

Aantal dieren

Emissiefactor

Emissie PM10 (g/jaar)

A.3

vrouwelijk jongvee

20

38

760

A.6

vleesstieren (6-24 mnd)

55

170

9.350

B.1

schapen

610

n.v.t.

0,0

E.5.11

vleeskuikens

98.490

22

2.166.780

K.1

paarden

4

n.v.t.

0,0

Totaal

     

2.176.890

De toename van de emissie bedraagt 1.292.730 gram PM10 per jaar. In de handreiking ‘fijn stof en veehouderijen’ van mei 2010 is op basis van praktijkervaring een vuistregel opgenomen voor veehouderijen. Hiermee kan met een worst-case inschatting worden bepaald of een uitbreiding niet in betekenende mate is. Uit de tabel in deze handreiking blijkt dat op een afstand van 155 meter van het emissiepunt zeker geen sprake kan zijn van in betekenende mate (IBM). De afstand tussen het zwaartepunt van de uitbreiding en het dichtst bijgelegen beoordelingspunt (Elsenburg 13) bedraagt ongeveer 155 meter.

Gelet hierop is de emissie waarschijnlijk niet in betekenende mate.

De verspreiding van fijn stof in de omgeving door de voorgenomen activiteiten is berekend met het verspreidingsmodel ISL3a. Deze berekening is opgenomen in bijlage 2.

De jaargemiddelde grenswaarde voor de concentratie van instoof bedraagt 40 microgram/m3. Daarnaast geldt een daggemiddelde van maximaal 50 microgram/m3 welke gedurende maximaal 35 dagen per jaar overschreden mag worden. De hoogst berekende concentratie fijn stof ter plaatse van de woningen bedraagt 22,10 microgram/m3 (Elsenburg 13). Het hoogste aantal overschrijdingsdagen bedraagt 10,1 (Elsenburg 13).

Bij deze waarden is de zeezoutcorrectie nog niet meegenomen. De zeezoutcorrectie zorgt voor nog lagere waarden. Fijn stof vormt geen knelpunt.

Ook transportbewegingen van met name vrachtwagens op diesel geven uitstoot van (fijn)stof. In een procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning moeten de grenswaarden voor de luchtkwaliteit, zoals bedoeld in bijlage 2 van de Wm, in acht worden genomen. Het betreft grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolstofmonoxide en benzeen.

Bodem

Het risico van bodemverontreiniging ten gevolge van de gewijzigde activiteiten wordt in het kader van de vergunningprocedure getoetst aan de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten. De activiteiten van de inrichting die als bodembedreigend worden aangemerkt zijn gebruikelijk in de sector. De bodemaspecten kunnen voldoende worden beoordeeld in de procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning.

Risico van ongevallen

Het risico van ongevallen (in de zin van externe veiligheid) is, gezien de gebruikte stoffen en technologieën, beperkt. Gelet op de afstand tot woningen van derden zullen gevolgen van een eventueel ongeval zich beperken tot de inrichting. De beoordeling van het risico van ongevallen vindt plaats in de procedure op de aanvraag om omgevingsvergunning.

4.2. De plaats van het project

4.2.1. Het bestaande grondgebruik

De voorgenomen activiteiten zullen gaan plaatsvinden in het buitengebied van de gemeente Enkhuizen. Het buitengebied is ter plaatse te typeren als agrarisch gebied. De grond is thans in gebruik ten behoeve van de veehouderij. Van de op te richten stallen past een stal binnen het bouwblok zoals opgenomen in het bestemmingsplan. Voor de andere stal zal een procedure tot aanpassing van het bestemmingsplan plaats gaan vinden.

4.2.2. De relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied

Onder natuurlijke hulpbronnen worden verstaan alle van nature aanwezige stoffen die van economisch nut kunnen zijn (zoals zoet water, delfstoffen, bos als houtleverancier).

Voor zover natuurlijke hulpbronnen aanwezig zijn, zullen deze niet worden aangesproken of worden beïnvloed door de voorgenomen activiteiten.

4.2.3. Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de bepaalde typen gebieden

Op een afstand van 850 meter ligt het dichtstbijzijnde kwetsbare gebied (Natura 2000-gebied IJsselmeer). Dit gebied is meegenomen bij de beoordeling voor kwetsbare gebieden, zoals vermeld in de Wet ammoniak en veehouderij.

De inrichting is gelegen in het stiltegebied het Grootslag-Oost. De regels voor milieubeschermingsgebieden categorie stilte zijn niet van toepassing op de agrarische bedrijfsvoering. De ligging in het stiltegebied is niet aan te merken als bijzondere omstandigheid, waardoor sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Andere gebieden die specifieke aandacht verdienen (zie de publicatie Afwegen en oordelen, handreiking voor de m.e.r.-beoordelingsplicht, Ministerie van VROM, 1999) bevinden zich niet in de invloedssfeer van de inrichting.

4.3. Kenmerken van het potentiële effect

Effecten treden op ten aanzien van de ammoniakemissie, geuremissie, energiegebruik en het gebruik aan hulpstoffen en het aspect geluid, inclusief indirecte hinder. Het bereik van deze milieuaspecten (geografisch en naar grootte van de bevolking gemeten) is beperkt.

De effecten zijn van een gangbare omvang zoals normaal worden beoordeeld en gereguleerd in een procedure op een aanvraag om omgevingsvergunning.

Grensoverschrijdend karakter van het effect is gelet op het voorgaande niet van toepassing.

Zoals gezegd zijn de orde van grootte en complexiteit van het effect beperkt. De effecten zijn niet anders dan in andere vergunningprocedures voor inrichtingen in deze sector.

Ten aanzien van de waarschijnlijkheid van het effect merken wij op dat de beschreven effecten zeker optreden bij het verrichten van de activiteiten.

Ten aanzien van de duur, frequentie en omkeerbaarheid van het effect zijn geen specifieke opmerkingen te plaatsen.

5. Conclusie

Uit de beoordeling van de voorgenomen activiteiten blijkt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu waarvoor een MER moet worden gemaakt (als bedoeld in artikel 7.17, eerste lid, van de Wm).

6. Besluit

Gelet op het voorgaande besluiten wij dat bij de voorbereiding van de aanvraag om de omgevingsvergunning eerste fase, activiteit milieu, ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de veehouderij aan de Elsenburg 12 te Enkhuizen geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.

7. Bezwaarmogelijkheid

Op grond van artikel 6:3 van de Algemene wet bestuursrecht wordt deze beoordeling beschouwd als een voorbereidingsbesluit. Tegen dit besluit staat geen bezwaar of beroep open, tenzij het de belanghebbende, los van het voor te bereiden besluit, rechtstreeks in zijn belang treft.

In dat geval kan diegene binnen zes weken een bezwaarschrift indienen, gerekend vanaf de dag na het ter inzage leggen van dit besluit. Het bezwaarschrift dient ingediend te worden bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen, Postbus 11, 1600 AA Enkhuizen.

Andere belanghebbenden kunnen hun bezwaren tegen dit beoordelingsbesluit te zijner tijd kenbaar maken in de procedure van het uiteindelijke besluit, te weten de vergunning volgens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO).

8. Publicatie

Van dit besluit wordt conform artikel 7.17 lid 4 onder a Wm kennis gegeven door publicatie in het weekblad De Drom en in de Staatscourant.

9. Verzending

Een exemplaar van dit besluit met bijlagen is gezonden aan:

  • Maatschap Langeveld-Groen, Elsenburg 12, 1602 DC Enkhuizen;

  • Hoeve Advies B.V., t.a.v. de heer W. Hoeve, Oude Rijksweg 561, 7954 GM Rouwveen;

  • Milieudienst Westfriesland, t.a.v. mevrouw J. Benz, Postbus 2095, 1620 EB Hoorn;

  • De Roever Omgevingsadvies, t.a.v. de heer C. den Hertog, Postbus 64, 5480 AB Schijndel.

Burgemeester en wethouders van Enkhuizen,

De secretaris,

De burgemeester.


X Noot
1

Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging, PbEG L 257/26

Naar boven