Integraal Beheerplan Noordzee 2015

Herziening

Vastgesteld door de ministerraad op 11 november 2011

Dit is een uitgave van:

IDON

ministerie van Infrastructuur en Milieu

ministerie van Defensie

ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

Rijkswaterstaat

Aan het in deze uitgave opgenomen kaartmateriaal kunnen geen rechten worden ontleend.

Kijk voor meer informatie op

www.noordzeeloket.nl

noordzeeloket@rws.nl

of bel 0900 - 666 73 93

(iedere dag 24 uur bereikbaar)

november 2011 | dn0811vh11017

Managementsamenvatting

Het beheer van de Noordzee is gestoeld op nationale en internationale wettelijke kaders en opnationale beleidsregels. Autonome ontwikkelingen, voortschrijdend inzicht, de doorwerking van Europese richtlijnen en niet in de laatste plaats de dynamiek van de Noordzee zelf, hebben geleid tot vernieuwing van beleid. Dit is verankerd in het Nationaal Waterplan (NWP) en de bijbehorende Beleidsnota Noordzee. Ook de vormgeving van het Noordzeebeheer zelf is sterk in beweging: het beheer wordt integraler, is proactief en stuurt op optimalisering in het samengaan van het economisch gebruik en het behoud van de waarden van de Noordzee.

Het Integraal Beheerplan Noordzee (IBN) 2015, dat in 2005 is vastgesteld, raakte de afgelopen jaren qua inhoud en bruikbaarheid achter op deze ontwikkelingen. Reden waarom het kabinet bij de vaststelling van het NWP heeft besloten 2015 niet af te wachten en een tussentijdse herziening van het IBN op te stellen. Deze tussentijdse herziening vervangt het bestaande IBN 2015. De herziening is een directe uitwerking van het hoofdstuk Noordzee uit het NWP en de daarbij behorende Beleidsnota Noordzee die beide in 2010 van kracht zijn geworden.

De belangrijkste wijzigingen in dit herziene IBN 2015 hebben voornamelijk te maken met:

  • een nieuwe aanpak van het ruimtelijk beheer

  • het stroomlijnen van het afwegingskader voor verschillende gebruiksfuncties

  • de doorwerking van de Europese natuurwetgeving (Natura 2000)

  • de aanwijzing van windenergiegebieden op zee en de ontwikkeling van een zandwinstrategie

  • het scheppen van ruimte voor duurzame ontwikkelingen.

Drie pijlers in het IBN

De samenhang van drie pijlers onder het integraal Noordzeebeheer (gezonde zee, veilige zee en rendabele zee) is onveranderd.

In essentie waarborgt het aspect ‘gezonde zee’ dat gebruik geen nadelig effect heeft op het mariene ecosysteem. Belangrijke kaders daarvoor zijn: OSPAR, Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM), Natura 2000 en Kaderrichtlijn Water (KRW).

Bij het thema ‘veilige zee’ staan mensen centraal. Onder de noemer veiligheid vallen kustlijnzorg, veilig scheepvaartverkeer en maritieme noodhulp.

Onder de noemer ‘rendabele zee’ is per sector of gebruiksfunctie het beheer beschreven dat is gericht op de economische functies van de Noordzee. Het Nationaal Waterplan stuurt via overkoepelend beleid naar een meer duurzame economische ontwikkeling en naar efficiënte benutting van de beschikbare ruimte.

Ruimtelijk beheer

In het nieuwe ruimtelijk beheer stelt het rijk de ruimtelijke kaders zodat het gebruik van de Noordzeeruimte zich efficiënt en duurzaam kan ontwikkelen. Meervoudig ruimtegebruik is daarbij een belangrijke grondslag. Dit biedt voor alle vormen van gebruik van de Noordzee evenwichtige kansen. De ruimtelijke kaders worden uitgewerkt in transparante visies, plannen en strategieën. Voorbeelden zijn de beheerplannen Natura 2000 en de zandwinstrategie binnen de 12-mijlszone.

Afwegingskader

Het gebruik van de Noordzee blijft toenemen in omvang, intensiteit en diversiteit. De uitoefening en verdere ontwikkeling van vitale functies, zoals scheepvaart en zandwinning, moeten ook voor de toekomst zeker zijn gesteld. Ook nieuwe en op duurzaamheid gerichte functies krijgen kansen in de vorm van experimenteerruimte. Naast de nieuwe ruimtelijke benadering is daarom ook het afwegingskader aangepast. Leidend daarbij zijn de activiteiten die in het NWP zijn aangeduid als activiteiten van nationaal belang. Het IBN-afwegingskader voor economisch ruimtegebruik is zoveel mogelijk gecombineerd met het afwegingskader volgens de Natuurbeschermingswet. Dit om te bevorderen dat de geldende afwegingskaders - voor zover van toepassing - zoveel mogelijk geïntegreerd kunnen worden toegepast.

Ontwikkelingen in functies

Bij de functie waterkwaliteit en biodiversiteit is voortgang te melden in de nationale doorwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Gebieden langs de kust die in de vorige versie van het IBN 2015 nog op de lijst stonden van aan te wijzen Natura 2000-gebieden hebben deze status inmiddels gekregen. Ook de nadere uitwerking van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) vordert gestaag.

Het beheer van de Noordzee voor de functie scheepvaart kent op onderdelen veranderingen, maar in haar geheel is deze functie redelijk stabiel gebleven. De meeste aandacht gaat uit naar het waarborgen van de scheepvaartveiligheid op de steeds drukkere Noordzee en het zorgen dat de invloed van de scheepvaart op het mariene milieu beperkt blijft.

De olie- en gassector krijgt te maken met scherper geformuleerde voorwaarden voor mijnbouwprospects. Gestimuleerd wordt dat de olie- en gasmaatschappijen de exploratie- en productieactiviteiten in gebieden waar prospects liggen en die zijn aangewezen als windenergiegebied voortvarend ter hand nemen.

Uitgeputte winlocaties voor olie of gas lenen zich in principe voor de opslag van CO2 in de zeebodem.

De gehele EEZ geldt hiervoor als zoekgebied.

De visserijsector pleegt al enige tijd inspanningen om de transitie te maken naar een meer duurzame visserijpraktijk. Deze sector kan dan ook goed gebruikmaken van de ruimte die het NWP heeft gecreëerd voor op duurzaamheid gerichte experimenten. Het NWP maakt verkennend onderzoek mogelijk naar kansen voor duurzame vormen van visserij binnen windturbineparken.

Voor zandwinning is een geheel nieuwe strategie ontwikkeld. Zowel voor de kustveiligheid als voor gebruik op land (ophoogzand) is het van belang te kunnen beschikken over een strategische zeezandvoorraad van voldoende grootte. De zandwinstrategie beoogt efficiënter gebruik van de zandvoorraad, door zandwinners te verplichten hun vergunde locaties geheel uit te nutten. De toegestane windiepte is vergroot.

In het NWP zijn onder andere twee windenergiegebieden aangewezen, Borssele en IJmuiden. Uitgangspunt is de koppeling van efficiënt ruimtegebruik binnen deze gebieden aan daadwerkelijke realisatie van windturbineparken. Dit om ervoor te zorgen dat er geen onnodige claims op de ruimte worden gelegd.

Het Noordzeebeheer moet rekening houden met uitbreiding van het net van internationale gastransportleidingen en met meer hoogspanningskabels voor het transport van de door de windturbines opgewekte elektriciteit. Nieuwe kabels en leidingen zullen zoveel mogelijk worden gebundeld. Op korte termijn wordt een kosten- en batenanalyse uitgevoerd naar de effecten van het bundelen van bestaande kabels en leidingen.

Recreatief gebruik van de Noordzee ten slotte is een belangrijke maatschappelijke en economische factor. Voor het integraal Noordzeebeheer gelden vooral de zorg voor de zwemwaterkwaliteit en het vermijden van conflicten in het ruimtegebruik.

Organisatie en beheer

In de sfeer van organisatie en beheer gaat de aandacht vooral uit naar een efficiënter en doelgerichter beheer. Zo wordt gewerkt aan het vereenvoudigen van beheertaken door kennis en informatie te bundelen in één gis-loket.

Bundeling van informatie gericht op Noordzeegebruikers en vergunningverlening is ook in dit herziene IBN een belangrijk verbeterpunt.

De Kustwacht nieuwe stijl heeft zich in enkele jaren ontwikkeld tot een effectief instrument voor handhaving en assistentie. De organisatie streeft in de komende jaren naar optimalisering en perfectionering van de uitvoering van haar taken.

In de samenwerking van de Nederlandse Noordzeebeheerders met collega’s in andere Noordzeestaten is nog veel winst te boeken, vooral voor wat betreft conflicterende gebruiksfuncties in grensgebieden. Onder de vlag van Marine Spatial Planning worden vorderingen gemaakt met het realiseren van grensoverschrijdend integraal beheer.

Leeswijzer

Om praktische redenen is in dit Herziene IBN 2015 de meer beschouwende achtergrondinformatie uit het vorige IBN 2015 slechts beknopt weergegeven. Ook de ordening van de inhoud en de hoofdstukindeling zijn vereenvoudigd. Zo zijn de gebruiksfuncties niet meer uiteengerafeld onder aparte hoofdstukken voor de thema’s veilige zee, gezonde zee en rendabele zee. Dit brengt meer samenhang in de informatie per functie. Bij elke functie is wél de relatie aangegeven met deze drie pijlers van het integraal beleid.

Hoofdstuk 1

Beschrijft de motieven voor het uitbrengen van deze herziening.

Hoofdstuk 2

Geeft een samenvatting van de drie afzonderlijke hoofdstukken Veilige zee, Gezonde zee en Rendabele zee uit het oorspronkelijke IBN 2015. De functiegerelateerde informatie is in dit hoofdstuk niet meegenomen, maar is ondergebracht in hoofdstuk 5.

Hoofdstuk 3

Behandelt het ruimtelijk beheer. Op dit vlak hebben zich de afgelopen jaren ingrijpende veranderingen voorgedaan. De belangrijkste is wel de overstap naar een nieuwe sturingsfilosofie: niet meer reactief bekijken wat kan en mag, maar proactief aanwijzen welke (combinaties van) activiteiten in welke gebieden het best en meest efficiënt kunnen worden gesitueerd. De in het Nationaal Waterplan (NWP) vastgelegde activiteiten van nationaal belang zijn daarbij leidend.

Hoofdstuk 4

Gaat over het afwegingskader. Een belangrijk verschil met het oorspronkelijke IBN 2015 is dat het IBN-toetsingskader en het toetsingskader volgens de Natuurbeschermingswet zijn gecombineerd. Tevens is er meer ruimte voor het maken van uitzonderingen op het toetsingskader, waardoor kansen ontstaan voor experimenten met het verduurzamen van functies.

Hoofdstuk 5

Beschrijft alle functies die onder het Noordzeebeheer vallen.

Hoofdstuk 6

Geeft de veranderingen weer die zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan in de organisatie van de beheertaken.

1. Inleiding

Het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 is aangepast aan veranderingen in het beleidskader, de beheertaken en de wet- en regelgeving.

De Noordzee heeft vele functies en dient diverse belangen. Dat vraagt om sturing via ruimtelijk beleid. De Noordzee is vanaf een door het kadaster bepaalde lijn niet gemeentelijk of provinciaal ingedeeld. Het beleid en het beheer vallen daarom onder verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Het ruimtelijk beleid was eerder vastgelegd in de ‘Noordzeeparagraaf’ van de Nota Ruimte. Het Integraal Beheerplan 2015 beschrijft de uitvoering en handhaving van het Noordzeebeleid. Het oorspronkelijke IBN 2015 was ook gestoeld op het Beheerplan voor de rijkswateren (BPRW) 2005–2008.

Met het van kracht worden van het Nationaal Waterplan (NWP) en de bijbehorende Beleidsnota Noordzee, vormen deze documenten nu het kader voor het ruimtelijk Noordzeebeleid. Het NWP is niet alleen een nieuw kader voor het bestaande beleid, maar bevat ook aanpassingen en nieuw beleid. Onveranderd is dat ook het nieuwe beleidskader rekening houdt met internationale afspraken en verplichtingen en met relevante andere nationale beleidskaders. Het BPRW 2005–2008 is inmiddels vervangen door het Beheer- en Ontwikkelplan voor de rijkswateren 2010–2015 (BPRW).

In het BPRW staat hoe Rijkswaterstaat zijn waterbeheer over alle rijkswateren uitvoert, waaronder de Noordzee. Het IBN is het overkoepelend beheerplan van alle beheerders voor de Noordzee (zie bijlage 3).

In deze herziening van het IBN zijn de wijzigingen in het beleidskader verwerkt. Tevens zijn de invulling en vormgeving van beheertaken geactualiseerd, dit onder invloed van voortschrijdend inzicht en de voortgang van de uitvoering. Ten slotte brengt de uitbreiding van de wet- en regelgeving van de territoriale wateren naar de hele Exclusieve Economische Zone (EEZ) - met name de voorgenomen toepassing van de Natuurbeschermingswet - veranderingen met zich mee. Figuur 1 geeft een actueel overzicht van de wetten die op de Noordzee, c.q. de territoriale wateren en de EEZ van toepassing zijn.

Tabel 1 Werkingssfeer wettelijke kaders

Tabel 1 Werkingssfeer wettelijke kaders

1.1 Herziening verdiept de integraliteit

Het beleid voor de Noordzee vormt het vertrekpunt van het IBN 2015. Het Nationaal Waterplan zegt hierover:

‘Het kabinet kiest voor een duurzaam, ruimte-efficiënt en veilig gebruik van de Noordzee, in evenwicht met het mariene ecosysteem zoals vastgelegd in de Kaderrichtlijn Water, de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en de Vogel- en Habitatrichtlijn.’

Het IBN 2015 heeft de status van beleidsregel. Het verplicht de overheid om overeenkomstig het plan te handelen bij de regulering met behulp van vergunningen van het gebruik van de Noordzee. De herziening van het IBN is daarom vooral van belang voor vergunningverleners en voor Noordzeegebruikers die een vergunning willen aanvragen. Deze herziening heeft geen direct effect op lopende vergunningen.

Het IBN 2015 beoogt de samenhang tussen beleid en beheer in beeld te brengen. Het beheerplan rust de overheid toe om zowel inhoudelijk als procesmatig op komende ontwikkelingen met betrekking tot de Noordzee te kunnen inspelen. Integraal beheer is hiervoor een essentieel element.

Inhoudelijke integratie houdt in dat verschillend gebruik van de Noordzee in onderlinge samenhang en in balans met het ecosysteem plaatsvindt en wordt gereguleerd.

Procedurele integratie houdt in dat er meer samenhang en afstemming komt tussen beheertaken en -instrumenten voor onder meer uitvoering en handhaving. Een belangrijke opgave is bovendien om nieuwe taken en instrumenten voor ruimtelijk beheer uit te werken die voorvloeien uit het Nationaal Waterplan en uit internationaal beleid.

Procesmatige integratie houdt in dat de overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor de beheertaken, zo goed mogelijk samenwerken wanneer hun beheertaken elkaar raken. In de afgelopen jaren is meer zicht ontstaan op de betekenis die de één-loketbenadering daarbij kan hebben. Zo maken de instanties voortgang met het combineren van het afstemmingskader voor het ruimtegebruik op de Noordzee en het toetsingskader uit de Natuurbeschermingswet. Ook werken ze hard aan het stroomlijnen, combineren en ontsluiten van data die tot dusver bij de verschillende beheertaken zijn ondergebracht.

Toename van zandwinning en nieuwe gebruiksvormen, zoals energiewinning uit windkracht, vragen om een nog integraler beheer en om aanscherping van de ruimtelijke indeling. Daarnaast streeft het beleid bij alle gebruiksfuncties naar duurzaamheid.

Nieuw is de wijze van sturing van het ruimtegebruik. Het accent ligt niet meer reactief op de vergunningverlening, maar op door de overheid te maken of gemaakte keuzes. Deze zijn als structuurvisie op hoofdlijnen vastgelegd in het Nationaal Waterplan. Leidend in de structuurvisie is de aanwijzing van gebieden voor activiteiten van nationaal belang, voor te beschermen mariene ecosystemen en voor de implementatie van Natura 2000.

De integrale benadering brengt met zich mee dat het scheppen van ‘ruimte voor gebruik’ impliciet inhoudt dat er ook naar ’ruimte voor veiligheid’ wordt gekeken. Zo bestaan reeds geruime tijd regels voor de veiligheidszonering rond olie- en gasplatforms, en is een stelsel van clearways vastgelegd voor de vrije doorvaart van schepen. Van recentere datum zijn de regels voor de veiligheidszonering rond windparken.

De integraliteit van het Noordzeebeheer komt ook sterk tot uiting in de uitbreiding van het Natura 2000-netwerk van beschermde gebieden naar het Noordzeeareaal en bij de invulling van een Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM). Deze ontwikkelingen werken door in alle facetten van beheer en gebruik.

2. De pijlers onder het integraal beheer

De gezonde, veilige en rendabele zee: deze drie pijlers samen waarborgen het integrale karakter van het Noordzeebeheer. Het gebruik heeft geen nadelig effect op het ecosysteem, de veiligheid van mensen staat centraal en economische functies kunnen zich – binnen randvoorwaarden – optimaal ontwikkelen.

In het IBN 2015 uit 2005 zijn de beheertaken en gebruiksfuncties ondergebracht in aparte hoofdstukken over de drie pijlers. Om praktische redenen ordent deze herziening alle geactualiseerde informatie zoveel mogelijk per beheertaak en gebruiksfunctie. Dat neemt niet weg dat het integrale karakter van het Noordzeebeheer in zijn volle omvang blijft gelden. Dit hoofdstuk beschrijft daarom beknopt de werking die uitgaat van de thema’s gezonde, veilige en rendabele zee.

2.1 Gezonde zee

De Noordzee is gezond als de negatieve effecten van menselijk handelen op het ecosysteem is tot een minimum zijn teruggebracht. Dit betekent verbeteren van de chemische kwaliteit door de terugdringing van de emissies van vreemde stoffen. De ecologische kwaliteit is deels afhankelijk van de waterkwaliteit, maar ook van veel andere factoren, waaronder verstoring, ingrepen in natuurlijke leefgebieden en rechtstreekse bedreiging van bepaalde soorten, bijvoorbeeld door visserij. Ecologische kwaliteit wordt in het Noordzeebeleid bepaald aan de hand van de biodiversiteit, ofwel de rijkdom aan soorten en de compleetheid van gebiedsspecifieke leefgemeenschappen.

In essentie waarborgt het aspect ‘Gezonde zee’ dat gebruik geen nadelig effect heeft op het mariene ecosysteem. Belangrijke kaders daarvoor zijn: Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM), Natura 2000, Kaderrichtlijn Water (KRW) en OSPAR.

2.1.1 Schoon zwemwater

In het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (BPRW) zijn in de kustzone van de Noordzee enkele tientallen plaatsen aangewezen als rijkswater met een zwemwaterfunctie. Het water moet op de aangewezen zwemwaterlocaties (meetpunten) aan wettelijke kwaliteitsnormen voldoen.

De minister van Infrastructuur en Milieu is als waterbeheerder verantwoordelijk voor de zwemwaterkwaliteit van de zwemwaterlocaties die in het BPRW zijn aangewezen.

2.2 Veilige zee

Bij dit thema staat de veiligheid van mensen centraal. Onder de noemer veiligheid vallen de zorg voor het kustfundament, veilig scheepvaartverkeer en maritieme noodhulp.

2.2.1 Kustfundament

De zorg voor het kustfundament is gestoeld op twee principes: het handhaven van de basiskustlijn (BKL) en het handhaven van de zandbalans. De basiskustlijn is de ligging van de kust bij gemiddeld laag water zoals die in 1990 is vastgesteld. De zandbalans is de hoeveelheid zand in het gehele kustfundament, dus vanaf de doorgaande NAP -20 meter dieptelijn tot aan de binnenduinrand. Dit fundament moet voldoende solide zijn en blijven. Gezien de verwachte zeespiegelstijging en daarmee de gepaard gaande mogelijke toename van de suppletiebehoefte ontstaat de noodzaak om de zandvoorraad efficiënter te gaan beheren.

2.2.2 Scheepvaart

De Internationale Maritieme Organisatie (IMO) en in toenemende mate de EU bepalen het veiligheidsbeleid voor de scheepvaart. In het veiligheidsbeleid ligt de nadruk op het voorkómen van ongevallen en het beperken van de gevolgen van ongevallen voor mens en milieu. Structurele problemen omtrent de verkeersafwikkeling of veiligheid hebben zich de laatste jaren niet voorgedaan. De Noordzee is ondanks het intensieve gebruik een relatief veilige zee. Het aantal ongevallen bleef de laatste jaren stabiel onder de streefwaarde van maximaal 20 per jaar, met uitzondering van 2010, toen er 24 ongevallen zijn geregistreerd. Beleid en beheer zijn gericht op het ten minste handhaven en waar mogelijk verbeteren van het veiligheidsniveau op zee.

Met ingang van 2011 is de registratieprocedure van de scheepsongevallen op het Nederlandse deel van de Noordzee aangepast, zodat ook ongevallen die plaatsvinden in de havenaanloopgebieden op zee, in de Westerscheldemonding en in de kustzones worden meegenomen. Tevens bevatten de cijfers naast ongevallen met koopvaardij en visserij ook de zeer ernstige en ernstige ongevallen waarbij alleen recreatievaart is betrokken. Deze ongevallen waren voorheen niet meegenomen in de rapportage. Verder worden de ongevallen geclassificeerd volgens de internationale definities van de IMO. In de Begroting wordt alleen gerapporteerd over de zeer ernstige scheepvaartongevallen (doden, verlies schip, ernstige milieuverontreiniging) en ernstige scheepvaartongevallen (ongevallen, waarbij sprake is van ernstige schade aan het schip of schade aan het milieu).Het streven is om in het kader van permanente verbetering van de veiligheid jaarlijks een vermindering van het totaal van het aantal zeer ernstige en ernstige scheepvaartongevallen op de Noordzee te bereiken.

2.2.3 Maritieme noodhulp

Onder maritieme noodhulp vallen alle handelingen en voorzieningen voor het redden van mensen op zee en het beperken van schade aan het mariene milieu en de kust. Internationaal zijn hierover meerdere verdragen gesloten. Het rijk is ervoor verantwoordelijk dat de maatregelen die hieruit voortvloeien, effectief worden uitgevoerd.

In de organisatie en structuur die hiervoor beschikbaar is, staan de volgende begrippen centraal: nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie (NSV), search and rescue (SAR) en rampen- en incidentenbestrijding (RIB) en maritieme hulpverlening (MAS).

2.3 Rendabele zee

De Noordzee heeft tal van economische functies: scheepvaart, visserij, de winning van oppervlaktedelfstoffen, olie- en gaswinning, energieopwekking uit windkracht, en recreatie. De economische functie wordt vooral nationaal gereguleerd via sectoraal beleid; de zeevisserij ook in sterke mate communautair en de scheepvaart internationaal. Dat beleid beschrijft hoe de verschillende sectoren zich – binnen ecologische randvoorwaarden – optimaal kunnen ontwikkelen. Het integraal afwegingskader in dit IBN is hiervoor een belangrijk instrument.

2.3.1 Overkoepelend beleid

Het beleid voor de economische functies van de Noordzee is per sector of gebruiksfunctie vastgelegd. In het Nationaal Waterplan is overkoepelend beleid vastgesteld om de economische ontwikkeling duurzaam te sturen en de beschikbare ruimte efficiënt te benutten. Het integraal afwegingskader in hoofdstuk 4 is daarop aangepast.

2.3.2 Veelzijdige benutting

De economische betekenis van de scheepvaart is sterk verbonden met de Nederlandse zeehavens. De havens hebben een sleutelfunctie in de Nederlandse economie.

De visserijsector staat zwaar onder druk van zowel internationale regelgeving als afnemende vangstmogelijkheden. Mede daardoor toont de sector een wil om over te schakelen op duurzame methoden en technieken.

De winning van oppervlaktedelfstoffen is de afgelopen jaren sterk toegenomen. De vraag naar zand voor kustonderhoud zal als gevolg van de zeespiegelstijging nog verder toenemen. Dat vraagt – met het oog op duurzaamheid en afstemming met andere functies –– om een zandwinstrategie.

Opwekking van windenergie op de Noordzee heeft in het Nationaal Waterplan de status ‘nationaal belang’ en zal zich mogelijk op termijn uitbreiden.

3. Ruimtelijk beheer

Het toekomstig gebruik van de Noordzee staat onder sterke invloed van autonome trends en mondiale, Europese en nationale ontwikkelingen. De effecten daarvan vragen om meer regie en een integrale afweging tussen de verschillende soorten gebruik in balans met het mariene ecosysteem.

Zo ligt er een expliciete vraag naar meer ruimte voor zandwinning ten behoeve van kustsuppleties en ophoogzand. Ook de verdere ontwikkeling van duurzame elektriciteitsproductie op zee brengt een forse ruimteclaim met zich mee. Naar verwachting neemt ook het scheepvaartverkeer op de Noordzee de komende jaren toe in omvang en diversiteit. De samenleving vraagt dan ook om herijking van de maatschappelijke afweging tussen het huidige gebruik en de nieuwe maatschappelijke opgaven, in evenwicht met het mariene ecosysteem, transparant, met regie van het rijk. Dit noopt tot anticipatie en orkestratie in het ruimtelijk beheer van de Noordzee.

Daarmee wordt bedoeld dat in het ruimtelijk beheer rekening wordt gehouden met de specifieke eigenschappen van (nieuwe en bestaande) gebruiks functies en wordt gekeken waar en in combinatie met welke andere functies deze op een verantwoorde wijze het beste kunnen plaatsvinden.

Dit hoofdstuk beschrijft op hoofdlijnen de nieuwe ruimtelijke beheerfilosofie en de wijze waarop de afwegingen en keuzes in het ruimtelijk beheer tot stand komen.

3.1 Beheerfilosofie

De eerste versie van het IBN 2015 hanteerde kansenkaarten om aan te geven waar bepaalde ontwikkelingen zich waarschijnlijk zouden voordoen. Met een uitsluitingbeleid (aangeven waar iets niet mag) werd daaraan invulling gegeven, terwijl voor andere locaties gold dat initiatiefnemers de perspectieven van hun plannen moesten aantonen. Door de groei van het aantal ruimteclaims voldoet dit beleid niet meer. Daarom is met het Nationaal Waterplan (NWP) het ruimtelijk beheer op de Noordzee op een meer proactieve en sturende wijze vormgegeven. Het NWP anticipeert op ontwikkelingen en stelt door de aanwijzing van specifieke gebieden de functies van nationaal belang op de Noordzee veilig.

Binnen de randvoorwaarden van nationale en Europese wetgeving zal het ruimtelijk beheer binnen en buiten de door het NWP aangewezen gebieden steeds meer worden vormgegeven in samenspraak met de belanghebbenden in die gebieden. Begon de uitvoering van het ruimtelijk beleid eerder bij de formele vergunningaanvraag, nu verloopt ze steeds meer via gebiedsprocessen met stakeholders en eindigt met een formeel besluit over (ruimtelijke) beheerkaders en/of vergunningen. Drie belangrijke voorbeelden zijn: beheerplannen voor Natura 2000-gebieden, een zandwinstrategie binnen de 12-mijlszone en de uitgifte van ruimte binnen de aangewezen windgebieden.

Regulering van het gebruik wordt zoveel mogelijk gevat in algemene regels. Voor alle vergunningplichtige activiteiten kunnen initiatiefnemers zich melden bij één loket (zie ook hoofdstuk 6) dat hen informeert over voorwaarden en ruimtelijke mogelijkheden. Zo nodig start een gebiedsproces om tot optimale ruimtelijke afweging en inpassing te komen. De vergunningaanvraag is niet meer het startpunt, maar het formele sluitstuk van het ruimtelijke beheer.

Deze beheerfilosofie is ingegeven door het groeiend inzicht dat een dynamisch systeem als dat van de zee een wijze van beheer vraagt die met die dynamiek meebeweegt: flexibel reagerend en anticiperend. Deze stijl van beheer vereist van alle partijen permanente deelname aan een proces van samenwerking. Ieder brengt zijn belangen in en gezamenlijk werken de partijen oplossingsstrategieën uit die bijdragen aan een systeem dat ecologisch, economisch en ook in sociaal-cultureel opzicht robuust is.

3.2 Aangewezen gebieden

Het kabinet heeft in het Nationaal Waterplan (NWP) activiteiten aangewezen die van nationaal belang zijn: zandwinning en zandsuppletie, duurzame windenergie, olie- en gaswinning, CO2-opslag, zeescheepvaart en militaire oefeningen op zee. In de structuurvisiekaart van het NWP en de Beleidsnota Noordzee zijn de activiteiten van nationaal belang, het beleid voor de bescherming van mariene ecosystemen en de aangewezen (en nog aan te wijzen) Natura 2000-gebieden ruimtelijk vastgelegd. Deze beleidskeuzes zijn bindend voor alle partijen.

Figuur 2 Structuurvisiekaart Nationaal Waterplan

Figuur 2 Structuurvisiekaart Nationaal Waterplan

In de gebieden die zijn aangemerkt voor activiteiten van nationaal belang, mogen andere activiteiten dit gebruik niet belemmeren. Wanneer activiteiten van nationaal belang zich in hetzelfde gebied afspelen, wordt zoveel mogelijk gestreefd naar gecombineerd, efficiënt ruimtegebruik. Voorwaarde is dan dat de eerste initiatiefnemer geen onevenredige schade of hinder ondervindt. Voor enkele gebieden neemt het rijk het initiatief om activiteiten onderling af te stemmen en afspraken te maken over gebruik en inrichting. Het gaat om:

  • Natura 2000-gebieden:het rijk zal beheerplannen opstellen voor deze gebieden, inclusief eventuele afspraken over zonering.

  • 12-mijlszone: dit gebied is onder meer gereserveerd voor zandwinning. Hert rijk stelt een zandwinstrategie op om duidelijk te maken hoe zandwinning in evenwicht kan zijn met ecologische waarden en ander gebruik in deze zone. Ook kan het rijk gebiedsprocessen initiëren over kustontwikkeling en maatregelen voor kustveiligheid.

  • Windenergiegebieden: in de aangewezen gebieden Borssele en IJmuiden zijn nog ruimtelijke afwegingen nodig voor de precieze locatie van toekomstige windparken. Het rijk zal een nieuw uitgiftestelsel ontwerpen, dat de uitgifte van ruimte koppelt aan de beschikbaarheid van financiële middelen. Voorafgaand aan vergunningverlening neemt het rijk het initiatief voor een afwegingsproces, dat ook rekening houdt met andere ruimtelijke belangen in de windenergiegebieden.

Daarnaast gelden de randvoorwaarden volgens de tabel op pagina [27].

Het streven is om zoveel mogelijk gebruik binnen de gebieden op zee te combineren. Daarbij wordt vanzelfsprekend rekening gehouden met de (cumulatieve) effecten voor de (scheepvaart)veiligheid en de mariene natuurwaarden.

3.3 Interactie gebruik

Een van de uitgangspunten van het Noordzeebeleid is meervoudig ruimtegebruik. Dit is ook een van de toetselementen (toets 2) van het afwegingskader.

In de gebieden die zijn aangewezen voor activiteiten van nationaal belang geldt dat andere activiteiten dit gebruik van nationaal belang niet mogen belemmeren. Een rechtmatig gebruiker van (een deelgebied van) de Noordzee heeft echter geen alleenrecht op het algehele gebruik van het desbetreffende gebied. Hij heeft alleen het exclusieve recht in het afgebakende gebied voor de activiteit waarvoor vergunning is verleend. Er is dus ruimte voor medegebruik mits de eerste initiatiefnemer daarvan geen onevenredige schade of hinder ondervindt. Nieuwe initiatiefnemers treden in eerste instantie in overleg met gevestigde initiatiefnemers om afspraken te maken over hoe de initiatieven naast elkaar zijn uit te voeren. In het verleden hebben bij trajecten voor planvorming en vergunningverlening soms al gebiedsprocessen plaatsgevonden in verband met interactie tussen gebruiksfuncties.

Hoofdstuk 5, waarin alle gebruiksfuncties afzonderlijk worden behandeld, gaat ook in op de interacties met andere gebruiksfuncties. Tabel 1 geeft mogelijke interacties tussen de gebruiksfuncties weer. De bij de gebruiksfuncties opgenomen kaarten in hoofdstuk 5 geven enkele belangrijke interacties met andere functies ruimtelijk weer. Bij interacties van gebruik wordt altijd gestreefd naar meervoudig ruimtegebruik en afstemming met reeds gevestigde en mogelijk toekomstige belanghebbenden in de gebieden op zee. De ervaring leert dat deze vorm van planvorming voor de Noordzee goed werkt. De rijksoverheid hecht grote waarde aan het zoveel mogelijk in de voorfase afstemmen van de verschillende gebruiksfuncties in het gebied en houdt daar zoveel mogelijk rekening mee. De rijksoverheid als bevoegd gezag maakt namelijk altijd de uiteindelijke afweging, ook als de initiatiefnemers er in de voorfase onderling niet uitkomen. De overheid beslist daarbij tevens over de voorwaarden waaronder de initiatieven in hetzelfde gebied mogelijk zijn.

Tabel 1 Interacties gebruiksfuncties

Tabel 1 Interacties gebruiksfuncties

Hoofdstuk 5, waarin alle gebruiksfuncties afzonderlijk worden behandeld, gaat ook in op de interacties met andere gebruiksfuncties. In de bij de gebruiksfuncties opgenomen kaarten worden de interacties met andere functies expliciet gemaakt.

Bij interacties van gebruik wordt altijd gestreefd naar meervoudig ruimtegebruik en afstemming met reeds gevestigde en mogelijk toekomstige belanghebbenden in de gebieden op zee. De ervaring leert dat deze vorm van planvorming voor de Noordzee goed werkt. De rijksoverheid hecht grote waarde aan het zoveel mogelijk in de voorfase afstemmen van de verschillende gebruiksfuncties in het gebied en houdt daar zoveel mogelijk rekening mee. Uiteindelijk maakt de rijksoverheid als bevoegd gezag namelijk altijd de uiteindelijke afweging, ook als de initiatiefnemers er in de voorfase onderling niet uitkomen. De overheid beslist daarbij tevens over de voorwaarden waaronder de initiatieven in hetzelfde gebied mogelijk zijn.

3.4 Ecosysteembenadering

Een ander uitgangspunt van het Noordzeebeleid is duurzame ontwikkeling en duurzaam gebruik. Dit geldt niet alleen voor het gebruik in de Natura 2000-gebieden, maar voor de gehele Noordzee.

Voor duurzame ontwikkeling en duurzaam gebruik van de Noordzee wordt de ecosysteembenadering toegepast.

De Beleidsnota Noordzee geeft de definitie van de ecosysteembenadering als volgt weer: ‘Geïntegreerd beheer van de menselijke activiteiten, gebaseerd op kennis van de dynamiek van het ecosysteem, met als doel de invloeden die kritisch zijn voor de gezondheid van het systeem te identificeren en hierop actie te ondernemen, en hierdoor een duurzaam gebruik van ecosysteemproducten en -diensten, en behoud van de integriteit van het ecosysteem te bereiken’.

De bestaande wet- en regelgeving geeft invulling aan de ecosysteembenadering door middel van het voorzorgsbeginsel en een toets op de effecten voor natuur en milieu. Het afwegingskader in dit IBN is een instrument om dit in samenhang in de vergunningverlening toe te passen.

3.4.1 Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM)

Op 4 september 2010 is in Nederland de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) in werking getreden. De KRM is erop gericht het mariene ecosysteem op het schaalniveau van de gehele Noordzee te beoordelen, te beschermen en te ontwikkelen, en het gebruik ervan te verduurzamen. Op grond van de KRM moet in 2020 in de Noordzee een goede milieutoestand zijn bereikt. Op 15 juli 2012 verwacht de Europese Commissie van elke Noordzeestaat een rapportage over de huidige status van het eigen deel van de Noordzee en ook een beschrijving van wat ‘een goede milieutoestand’ in 2020 precies inhoudt. Uiterlijk in 2015 moet bekend zijn welke maatregelen worden uitgevoerd om die goede milieutoestand in 2020 te bereiken. Dat de KRM invloed zal hebben op het gebruik van de Noordzee staat vast, maar welke maatregelen noodzakelijk zijn om de goede milieutoestand te bereiken, moeten nog worden bepaald.

3.4.2 Overige beschermingskaders

Marine Protected Areas

Gebieden die in Ospar-verband zijn beschermd heten Marine Protected Areas (MPA’s).

De mariene Natura 2000-gebieden zijn tevens genomineerd als MPA’s onder de bescherming van OSPAR.

Een ander beschermingskader is Natura 2000, een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Deze natuurgebieden komen voort uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (VHR). Begin 2009 zijn de Habitatrichtlijngebieden Kustzee ten noorden van Bergen, Vlakte van de Raan, Doggersbank en Klaverbank bij het OSPAR-secretariaat genomineerd als Marine Protected Area (MPA). De Marine Protected Areasgenieten geen aanvullende bescherming boven de bescherming die de habitats en soorten al hebben op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.

Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid biedt mogelijkheden om in de beschermde gebieden specifieke maatregelen te nemen die tot doel hebben de natuurwaarden in deze gebieden te beschermen. En omdat de Noordzee een ondeelbaar ecosysteem is, passen flankerende maatregelen op grond van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid zowel in de Natura 2000-gebieden binnen als buiten de territoriale zee (de 12-mijlszone). Afspraken hierover tussen de betrokken vlaggenstaten worden verankerd in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid van de Europese Unie.

3.5 Verdeling van verantwoordelijkheden

Het rijk is verantwoordelijk voor de implementatie van de Europese richtlijnen, zoals VHR en KRM en is tevens verantwoordelijk voor het beheer en de kwaliteit van de Noordzee. Decentrale overheden (provincies en gemeenten) spelen een belangrijke rol bij het kustbeheer en de ruimtelijke ontwikkeling aan de kust. Provincies en gemeenten beschikken vaak over gedetailleerde kennis van de lokale situatie.

De vergunningverlening voor activiteiten op de Noordzee die vergunningplichtig zijn, valt onder de verantwoordelijkheid van de departementen IenM, EL&I en Defensie.

In het gebied van de Eemsmonding valt de zone tot 3 mijl uit de kust onder het Eems-Dollardverdrag. Op grond van dit verdrag is de bilaterale Eems-Dollardcommissie bevoegd gezag. Het ministerie van IenM maakt deel uit van deze commissie. Als er grensoverschrijdende vergunningsprocedures spelen, stemt het ministerie van IenM die aanvragen af met de Duitse nautische autoriteiten.

In Bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de wettelijke verantwoordelijkheden van alle bevoegde gezagen op de Noordzee.

Figuur 3 Verdeling van het continentaal plat van de Noordzee

Figuur 3 Verdeling van het continentaal plat van de Noordzee

4. Integraal afwegingskader

In deze herziening van het IBN 2015 is het integraal afwegingskader voor het gehele Nederlandse deel van de Noordzee, voor zover mogelijk, gecombineerd met het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet.

In de systematiek van het gecombineerde afwegingskader is de volgorde van de opeenvolgende toetsen gewijzigd. Bij de toets ‘locatiekeuze en beoordeling ruimtegebruik’ is een meer gedetailleerde beschrijving opgenomen van ‘activiteiten van nationaal belang’.

Voor experimentele initiatieven met een perspectief op duurzame ontwikkelingen op de langere termijn – waartoe het Nationaal Waterplan nadrukkelijk mogelijkheden wil scheppen – is een aangepast afwegingskader opgenomen.

4.1 Wijziging beleidsfundament

Het afwegingskader in het oude IBN 2015was gebaseerd op de Nota Ruimte. Het in 2009 vastgestelde Nationaal Waterplan en de Beleidsnota Noordzee vervangen de Nota Ruimte als beleidsfundament voor het afwegingskader.

In de toetsingsprocedure van dit nieuwe IBN 2015 is de systematiek van het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet opgenomen. Dit versterkt het integrale karakter van het afwegingskader in het IBN en geeft initiatiefnemers inzicht in de afwegingen die tijdens de vergunningprocedure moeten worden gemaakt.

Het gebruik van het Nederlands deel van het continentaal plat (NCP) van de Noordzee is te onderscheiden in niet-vergunningplichtig gebruik en gebruik waarvoor initiatiefnemers wél een vergunning moeten aanvragen. Niet-vergunningplichtige functies zijn scheepvaart, een deel van het militair gebruik, en recreatie. Voor deze sectoren komt het afwegingskader pas in beeld bij herziening van beleid of bij nieuw beleid. Deze functies vallen in en (vanwege de externe werking) nabij Natura 2000-gebieden overigens wel onder het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet. Verder regelen de beheerplannen het gebruik in de Natura 2000-gebieden. Een uitzondering betreft de visserij in de Nederlandse Exclusieve Economische Zone (EEZ). Deze is gereguleerd via het Gemeenschappelijke Visserijbeleid van de Europese Unie. De grenzen van de EEZ zijn gelijk aan die van het NCP.

Voor gebruiksfuncties die wél vergunningplichtig zijn, maakt het integraal afwegingskader via voorschriften maatwerk mogelijk. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de desbetreffende economische activiteit wordt een vaste procedure gevolgd. Hierbij wegen mee: de ruimtelijke aspecten, veiligheid, de gevolgen voor ecologie en milieu en de eventueel aan een vergunning te verbinden voorschriften en beperkingen.

4.2 Ruimtelijk proces

Het NWP is de basis voor het ruimtelijk beheer op de Noordzee. Het rijk neemt het initiatief voor het afstemmen van activiteiten en het maken van afspraken over gebruik en inrichting van een aantal gebieden. Het overleg met belanghebbenden speelt een belangrijke rol bij het maken van de beheerplannen voor Natura 2000, een zandwinstrategie voor de 12-mijlszone en de uitgifte van ruimte binnen de windenergiegebieden.

Voor nieuwe activiteiten kan het informeel vooroverleg met het bevoegd gezag op rijks- en regionaal niveau worden gezien als de start van een proces gericht op optimale inpassing, waar zo nodig ook andere belanghebbenden bij worden betrokken.

Initiatiefnemers kunnen in vertrouwelijkheid hun plannen delen met het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag faciliteert de initiatiefnemers in de voorbereiding van de vergunningaanvraag door inzicht te geven in de ruimtelijke beperkingen, gevestigde belangen en mogelijke toekomstige ontwikkelingen in het plangebied en geeft – waar mogelijk – advies over welke partijen te consulteren en welke alternatieven in overweging te nemen. Door consultatie door de initiatiefnemer van andere belanghebbenden in het plangebied kunnen deze hun belangen al in de voorfase kenbaar maken. Op deze wijze is de initiatiefnemer in staat om op voorhand rekening te houden met alle ruimtelijke belangen in het plangebied. Dit leidt naar verwachting tot minder juridische procedures na de formele vergunningaanvraag. De kans op realisatie van de voorgenomen plannen is daardoor groter.

Het in een vroegtijdig stadium kennis nemen van de formele toetsingscriteria en procedure voor de vergunningverlening is een goede voorbereiding voor initiatiefnemers voor het informele vooroverleg.

Na de formele vergunningaanvraag start het formele traject. De formele toetsingscriteria voor de vergunningverlening worden hierna beschreven.

4.3 Nieuwe systematiek van toetsing

De in het oude IBN 2015 vastgelegde volgorde van vijf toetsen is niet meer ideaal. Werkend van grof naar fijn in de afweging, blijkt het in de praktijk handiger om de toets ‘locatiekeuze en ruimtegebruik’ eerder aan de orde te laten komen dan ‘nut en noodzaak’. Voorzorg speelt bij de locatiekeuze een rol, maar is ook na de toets ‘nut en noodzaak’ aan de orde. Verder is het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet in dit IBN-afwegingskader verwerkt door de toets ‘locatiekeuze en ruimtegebruik’ én de Nb-wettoets op significante negatieve effecten direct te plaatsen na de eerste stap: het ‘definiëren van de ruimtelijke claim’.

De toets ‘nut en noodzaak’ uit het IBN 2015 is vervolgens goed te combineren met het ‘bepalen van het maatschappelijk belang’ in het afwegingskader van de Nb-wet. Daarna geldt in de systematiek van het Nb-afwegingskader het aspect ‘beperken’ uit de toets ‘mitigeren en compenseren’. Dat sluit aan op het uitgangspunt in het oude IBN-afwegingskader, dat in alle stappen tot aan het mitigeren voorzorg geboden is om nadelige effecten te voorkomen en te beperken. Tot slot volgt het ‘compenseren’.

De nieuwe systematiek van toetsing wordt in figuur 4 weergegeven en in de volgende paragrafen nader toegelicht.

Figuur 4 Systematiek van toetsen

Figuur 4 Systematiek van toetsen

Juridische werkingssfeer

Het afwegingskader is binnen de EEZ van toepassing op vergunningplichtig gebruik. De Mijnbouwwet, de Ontgrondingenwet, de Waterwet, de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingsweten een aantal scheepvaartwetten vormen daarvoor de wettelijke basis (zie voor een volledig overzicht www.noordzeeloket.nl). De werkingssfeer van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet beperkt zich nu tot de territoriale zee en wordt in de nabije toekomst naar verwachting uitgebreid tot de gehele EEZ. Vergunningplichtig gebruik kan bestaand gebruik zijn dat wordt verlengd of uitgebreid, maar ook een activiteit die nog niet eerder op de Noordzee voorkwam.

Activiteiten die thans niet-vergunningplichtig zijn kunnen – wanneer deze significante negatieve gevolgen hebben voor een Natura 2000-gebied – wel vergunningplichtig worden op grond van de Natuurbeschermingswet. In deze wet is het afwegingskader van de Habitat- en Vogelrichtlijn in 1998 geïmplementeerd.

Rijkswaterstaat Noordzee weegt op dit moment het belang van Natura 2000 mee bij vergunningverlening op grond van de Waterwet. De Waterwet biedt Rijkswaterstaat Noordzee in de EEZ deze mogelijkheid tot integrale vergunningverlening.

Voor experimentele activiteiten die bijdragen aan duurzame ontwikkelingen op de Noordzee, is een aangepaste toetsprocedure vastgesteld.

Geografische werkingssfeer

Het afwegingskader geldt voor het hele Nederlandse deel van de Noordzee, met inbegrip van Natura 2000-gebieden. Voor het bepalen van dwingende redenen van groot openbaar belang en bij het compenseren van effecten geeft het afwegingskader aanvullende eisen voor de Natura 2000-gebieden, bijvoorbeeld dat bij compensatie in een Natura 2000-gebied een resultaatsverplichting geldt. Aanwijzing van Natura 2000-gebieden in de EEZ volgt op het van toepassing verklaren van de Natuurbeschermingswet in deze zone. De Europese Commissie heeft twee aan te wijzen Habitatrichtlijngebieden (Doggersbank en Klaverbank) in de EEZ al op de Europese Lijst van Communautair belang geplaatst.

4.4 De vijf toetsen van het integraal afwegingskader Noordzee

Toets 1 Definiëren ruimtelijke claim & toepassen voorzorg

Het definiëren van de ruimtelijke claim is eigenlijk geen echte toets, maar geeft een beschrijving van de desbetreffende activiteit. Die informatie is nodig voor alle vijf de toetsen. De initiatiefnemer volgt voor de beschrijving een vast format, waarin minimaal de volgende rubrieken zijn opgenomen: de aard van de activiteit, het doel, aanvang en tijdsduur, ruimtebeslag en beoogde locatie, de potentiële effecten en één of meerdere alternatieven. Met name de ruimteclaim en de potentiële effecten moet hij gedetailleerd uitwerken en waar nodig onderbouwen met resultaten uit onderzoek.

Voorzorgbeginsel

De initiatiefnemer werkt zijn beschrijving bovendien uit aan de hand van vereisten die voortkomen uit het voorzorgbeginsel. Dit beginsel heeft al jaren een plaats in internationaal en nationaal beleid (OSPAR, NWP, KRM en Natura 2000). Het is een cruciaal uitgangspunt bij de uitwerking en planning van activiteiten op zee. Het principe houdt in dat een gebruiker preventieve maatregelen moet nemen als er redelijke grond is tot bezorgdheid over mogelijke onherstelbare schade die de activiteit zou kunnen toebrengen aan het mariene milieu, de gezondheid van mensen en/of ander rechtmatig gebruik. Er is geen afdoende bewijs nodig van een oorzakelijk verband tussen de activiteit en de gevolgen ervan. Voor de beoordeling van schade aan het mariene milieu hanteert de toetsende vergunningverlener naast het voorzorgprincipe de ecosysteembenadering. Dat wil zeggen: niet de alleen effecten op afzonderlijke soorten gelden, maar de effecten op de volledige samenhang van leefgemeenschappen en hun habitat.

De preventieve maatregelen moeten langdurige, onomkeerbare en ongewenste effecten van activiteiten voorkomen of – als ze niet zijn te vermijden – beperken. ‘Aantasting’ van het mariene milieu omvat niet alleen emissies van schadelijke stoffen, maar ook verstoring van het ecosysteem door bijvoorbeeld het afdekken of verwijderen van sediment, de vernietiging van bodemfauna of door te grote belasting met geluiden.

Preventieve maatregelen kunnen zijn: zonering in de tijd, toepassen van schone technieken, aanbrengen van controlesystemen en beheersen van stromen (afval)stoffen.

Nieuwe activiteiten

Besluit m.e.r

Als een project volgens dit besluit mogelijk significante effecten heeft en dus m.e.r.-plichtig is, moet ook het afwegingskader worden doorlopen.

De vijf toetsen van het integraal afwegingskader Noordzee moeten bij alle vergunningplichtige – ook niet m.e.r.-plichtige – activiteiten worden doorlopen.

De wijze waarop de voorzorgtoets gestalte krijgt, hangt af van de vraag of het gaat om een activiteit van een bestaande of van een nieuwe gebruiksfunctie. Voor bestaand gebruik is immers al beleid en regelgeving in werking, terwijl rond nieuw gebruik nog vragen en onzekerheden kunnen leven.

Als nieuwe activiteiten van bestaande functies m.e.r.-plichtig zijn, geeft het MER voldoende inzicht in de effecten om te kunnen toetsen op voorzorg. Bij niet-m.e.r.-plichtige activiteiten past het bevoegd gezag de toets op voorzorg toe op basis van bestaand beleid, bestaande regelgeving en de gangbare praktijk. Als er geen nieuwe inzichten zijn betreffende ecologische effecten, of effecten op de gezondheid van mensen of op ander rechtmatig gebruik, is hiermee aan het toepassen van het voorzorgprincipe voldaan. Als nieuwe inzichten daartoe wél aanleiding geven, verzoekt het bevoegd gezag de vergunningaanvrager nadere informatie te verstrekken over de mogelijke effecten en zo nodig preventieve maatregelen te treffen.

De vergunningverlener moet nieuwe activiteiten die voor het eerst op de Noordzee plaatsvinden, op voorzorg kunnen toetsen. Daarom moet de initiatiefnemer zo volledig mogelijke informatie verstrekken over de effecten van zijn activiteiten op de ecologie (ecosysteembenadering), op de gezondheid van mensen en op ander rechtmatig gebruik. De informatie moet dus naast de basisinformatie voor de ruimtelijke claim de volgende onderdelen bevatten:

  • een beschrijving van de natuurwaarden in het gebied (uitgaande van de ecosysteembenadering), en de situering van de activiteit;

  • een beschrijving van de effecten die de activiteit op zich en in combinatie met andere activiteiten kan hebben;

  • een beoordeling van deze potentiële effecten op basis van de

  • beste beschikbare kennis.

Voor m.e.r.-plichtige activiteiten volgt de informatie uit het MER.

Ontbreekt voldoende kennis over de gevolgen van een activiteit, dan mag dat geen argument zijn om die activiteit te laten doorgaan. De vergunningverlener kan dan besluiten:

  • de activiteit niet toe te staan

  • de activiteit wel toe te staan, maar onder voorwaarde dat de initiatiefnemer de effecten beperkt en/of compenseert

  • nader onderzoek (bijvoorbeeld monitoring) te laten verrichten en de vergunning voor bepaalde tijd (duur van het onderzoek) te verlenen

  • andere beperkingen op te leggen.

Maatregelen ter beperking van effecten moeten worden vastgesteld op het moment van het besluit over vergunningverlening.

Als bij de beoordeling van een vergunningaanvraag (al dan niet met inbegrip van het MER) voldoende zekerheid is verkregen dat er geen kans is op significant negatieve effecten, hoeft de rest van het afwegingskader niet te worden doorlopen, met uitzondering van de toets op locatiekeuze.

Toets 2 Locatiekeuze & beoordeling ruimtegebruik

‘Groot openbaar belang’ en ‘nationaal belang’

Een activiteit van groot openbaar belang is één van de criteria van het afwegingskader van art. 6 HR/art. 19 Nb-wet en duidt op het maatschappelijk belang van een voorgenomen ruimtelijke ingreep. Activiteiten van nationaal belang zijn expliciet vastgelegd in het NWP. Het maatschappelijk belang behoeft voor deze activiteiten niet verder te worden onderbouwd.

Doel van deze toets is een zo efficiënt mogelijk ruimtegebruik. Bij het vooroverleg over de vergunningaanvraag geeft het bevoegd gezag de randvoorwaarden aan die bij de afweging van de activiteit in kwestie aan de orde zijn. Ook ontvangt de initiatiefnemer informatie over de voorwaarden waaronder de vergunning kan worden verleend. Het bevoegd gezag baseert zich daarbij op prioriteiten en uitgangspunten die in beleid (onder andere het NWP) zijn vastgelegd.

Algemeen

Het kabinet stelt als algemene doelen: de handhaving van het open en dynamische karakter van de Noordzee en een onderling doelmatige en veilige afstemming van het gebruik. Meervoudig ruimtegebruik wordt zoveel mogelijk bevorderd. Daarboven geeft het kabinet in de ruimtelijke afweging prioriteit aan activiteiten van nationaal belang. Dat zijn: scheepvaart, olie- en gaswinning, CO2-opslag, opwekking van windenergie, zandwinning en zandsuppletie, en oefeningen van Defensie. Daarnaast is de implementatie van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) van wezenlijk belang. Deze prioritering is in beeld gebracht op de structuurvisiekaart.

Overlappen van activiteiten

In de gebieden die zijn aangemerkt voor activiteiten van nationaal belang (zie structuurvisiekaart), mogen andere activiteiten dit gebruik niet belemmeren. Wanneer meerdere activiteiten van nationaal belang ruimte claimen in hetzelfde gebied is het uitgangspunt: streven naar gecombineerd en ruimte-efficiënt gebruik. Voorwaarde is dan wel dat de eerste initiatiefnemer geen onevenredige schade of hinder ondervindt. Meer specifiek gelden - naast dit algemene uitgangspunt - voor de onderlinge afstemming van activiteiten van nationaal belang de randvoorwaarden die in de tabel zijn weergegeven. De tabel is een uitwerking van de tabel op blz. 52 van de Beleidsnota Noordzee 2009-2015.

Activiteit van nationaal belang

Randvoorwaarde

Vlotte en veilige scheepvaart, met inachtneming van het belang van een gezond zeemilieu

In verkeersscheidingsstelsels, diepwaterroutes, ankergebieden en clearways gaat scheepvaart vóór ander gebruik.

 

Olie- en gasplatforms en andere permanente individuele bouwwerken worden uit veiligheidsoverwegingen binnen scheepvaartroutes en binnen een zone van 500 meter aan weerszijden van deze scheepvaartroutes niet toegestaan.

Olie- en gaswinning en de veiligheid in de directe omgeving

Het potentieel aan olie- en gasvoorraden inclusief de ‘kleine velden’ wordt zoveel mogelijk benut.

 

Binnen een veiligheidszone van 500 meter rond een mijnbouwplatform is scheepvaart of ander gebruik niet toegestaan. Ten behoeve van windenergie kunnen voorwaarden aan een mijnbouwinstallatie (platform) en de plaatsing daarvan worden gesteld.

CO2-opslag

Het potentieel aan lege olie- en gasvelden en aan (voor CO2-opslag geschikte) aquifers wordt zoveel mogelijk benut.

 

Binnen een veiligheidszone van 500 meter rond een platform met installatie voor CO2-opslag is scheepvaart niet toegestaan.

Windenergie

Het gebruik van de Noordzee ten behoeve van vergunde windturbineparken gaat voor ander gebruik. In de vergunningen voor windturbineparken is een afstemmingsbepaling voor medegebruik ten behoeve van olie- en gaswinning opgenomen. Afstemming met de medegebruiker kan leiden tot een gewijzigde lay-out van het windturbinepark.

 

In de in het NWP aangewezen windenergiegebieden (thans Borssele en IJmuiden) wordt gestreefd naar (vroegtijdige) afstemming tussen het (toekomstig) gebruik van het gebied ten behoeve van enerzijds windenergie en anderzijds olie- en gaswinning. Dit gebruik gaat voor ander gebruik. Afstemming tussen windenergie en olie- en gaswinning is maatwerk. In reeds verleende vergunningen voor windturbineparken is een afstemmingsbepaling voor medegebruik ten behoeve van olie- en gaswinning opgenomen.

 

In een windturbinepark en een veiligheidszone van 500 meter rondom het park, is geen scheepvaart toegestaan. Bij de aanwijzing van windenergiegebieden is het vertrekpunt voor veilig scheepvaartverkeer een afstand van twee zeemijl tot recognised sealanes. Maatwerk is mogelijk.

 

In afwachting van nieuwe regelgeving geldt een moratorium op de afgifte van nieuwe vergunningen. Onder de nieuwe regelgeving zal de bouw van windturbineparken alleen toegestaan zijn in aangewezen windenergiegebieden.

Zandwinning- en zandsuppletie

Winning van suppletie- en ophoogzand is van nationaal belang en heeft als zodanig voorrang in de reserveringszone tussen de doorgaande NAP -20 m lijn en de grens van de 12-mijlszone.

 

Buiten de 12-mijlszone gaan bij ‘stapeling’ andere activiteiten van nationaal belang boven die van zandwinning.

 

Voor de Zeeuwse kust en de Maasvlakte is een gebied gereserveerd voor de winning van beton- en metselzand.

 

Landwaarts van de doorgaande NAP-20 dieptelijn mag geen zandwinning plaats vinden. Uitzondering daarop vormt in beginsel winning uit vaargeulen, het aanleggen van overslagputten, winning waarbij het verwijderen van oppervlaktedelfstoffen uit de winlocatie bijdraagt aan de kustverdediging en het in oorspronkelijke staat brengen van de zeebodem van voormalige stortgebieden.

Defensie

In Defensiegebieden wordt medegebruik toegestaan voor zover dit is te verenigen met de militaire oefeningen daar. In eerste instantie oordeelt de minister van Defensie hierover.

Efficiënt ruimtegebruik

Het bevoegd gezag beoordeelt per vergunningaanvraag of de ruimteclaim van de initiatiefnemer reëel is óf dat een efficiëntere ruimtelijke inpassing mogelijk is.

Meervoudig ruimtegebruik waar mogelijk

Een rechtmatig gebruiker van (een deelgebied van) de Noordzee heeft geen alleenrecht op het algehele gebruik van het desbetreffende gebied. Hij mag alleen de activiteit uitvoeren waarvoor vergunning is verleend. In principe is er ruimte voor medegebruik mits de eerste initiatiefnemer daarvan geen onevenredige schade of hinder ondervindt. Nieuwe initiatiefnemers treden in eerste instantie in overleg met gevestigde initiatiefnemers om afspraken te maken over hoe de initiatieven naast elkaar zijn uit te voeren. Het bevoegd gezag maakt uiteindelijk de afweging en beslist over de voorwaarden waaronder de initiatieven in hetzelfde gebied mogelijk zijn. Bij schade die redelijkerwijs niet voor rekening van de gevestigde initiatiefnemer kan komen, kan deze een beroep doen op de regeling voor nadeelcompensatie.

Zie voor overwegingen over meervoudig ruimtegebruik in windturbineparken en bij CO2-opslag de desbetreffende paragrafen in hoofdstuk 5.

Behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden

De Noordzee heeft een bijzonder bodemarchief met daarin historische scheepswrakken, verdronken prehistorische landschappen en andere archeologische vindplaatsen. Bij bodemingrepen op het Nederlands Continentaal Plat moet rekening worden gehouden met de verplichting tot behoud van (informatie over) archeologische en cultuurhistorische waarden volgens het Verdrag van Valletta (Malta). Dit verdrag is geïmplementeerd in de Monumentenwet, de Wet milieubeheer en de Ontgrondingenwet. Archeologische en cultuurhistorische waarden worden meegewogen in de vergunningverlening en m.e.r.-procedures. De Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE) adviseert hierbij het bevoegd gezag. Soms worden bij de uitvoering van werken zaken aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat ze van cultuurhistorisch belang zijn. Vanuit de huidige Monumentenwet geldt dan de verplichting dit te melden aan de RCE. Voor het ruimen van oude wrakken gelden specifieke bepalingen, zie hoofdstuk 3. Rijkswaterstaat heeft voor de uitvoering van eigen werken een samenwerkingsovereenkomst met de RCE.

Op enkele plaatsen in de Noordzee, met name de Voordelta en de aangrenzende banken, is de kans op archeologische vondsten groter dan elders in de Noordzee.

Nadeelcompensatie

Als een gebruiker meent schade te ondervinden van ander rechtmatig gebruik in hetzelfde gebied, kan hij bij het bevoegd gezag schadevergoeding vragen. Het gaat daarbij alleen om schade van individuele gebruikers die zij redelijkerwijs niet zelf kunnen dragen en die buiten het normaal maatschappelijk risico valt. Als het ministerie van IenM de vergunningverlener is, kan een beroep worden gedaan op de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999.

Effecten op niet-locatiegebonden gebruik

Het bevoegd gezag kan een initiatiefnemer vragen om bij het beschrijven van zijn activiteiten ook aandacht te besteden aan mogelijkheden voor medegebruik door anderen. Daarnaast kan het bevoegd gezag de wens uiten om de effecten van de activiteiten te beschrijven op ander, niet-locatiegebonden gebruik (zoals visserij) of niet-vergunningplichtig gebruik (zoals scheepvaart).

Alternatieve locaties

Het bevoegd gezag kan bij zijn ecologische of ruimtelijke overwegingen ook alternatieve locatievoorstellen willen betrekken. De initiatiefnemer doet er dus goed aan om bij zijn ruimteclaim één of meer goed onderbouwde alternatieven te presenteren. Zo nodig kan het bevoegd gezag een initiatiefnemer vragen aanvullend onderzoek te doen met betrekking tot zowel de voorkeurslocatie als de alternatieve locaties.

Termijn van de vergunning

Een vergunning wordt altijd voor een bepaalde periode verleend om te voorkomen dat het ruimtebeslag van kracht blijft zonder dat de ruimte wordt benut. Ook staan in de vergunningen bepalingen voor de duur van de activiteit. Er zijn echter geen normen vastgelegd voor wat ‘een bepaalde periode’ is. Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van vergunningen per geval een termijn bepalen. Fasering in de tijd biedt de mogelijkheid om meerdere activiteiten in een bepaald gebied te combineren.

Verwijderen van objecten

Praktijk opruimplicht

De opruimplicht voor offshore platforms is in de Sintra agreement gereguleerd. Sinds de inwerkingtreding in 1998 zijn in de OSPAR-regio 122 installaties met vergunning verwijderd. Slechts vijf installaties mochten na een derogation procedure blijven staan.

 

Oudere kabels blijven vaak liggen omdat de eigenaar niet meer bekend is of niet meer bestaat. Ook zijn oudere kabels vaak lastig te verwijderen doordat ze breken, vooral als ze diep in het zand liggen.

 

In de praktijk blijkt bij afweging dat leidingen soms beter kunnen blijven liggen, mits ze worden gereinigd en regelmatig worden gecontroleerd om gevaar voor gebruikers te voorkomen. Wordt het gebruik van de Noordzee intensiever, dan kan de afweging anders uitvallen. Bij nieuwe afspraken moet daarmee rekening worden gehouden.

Uitgangspunt is dat objecten na afloop van een vergunningstermijn worden verwijderd. Om dit uitgangspunt in de praktijk eenduidig te kunnen regelen is de ‘opruimplicht’ ingesteld. De behoefte aan deze regeling ontstond doordat het drukker is geworden op de Noordzee en de noodzaak toenam om zorgvuldiger met de schaarse ruimte om te gaan. De opruimplicht zorgt ervoor dat meer ruimte beschikbaar komt en blijft.

De opruimplicht gaat over het na gebruik verwijderen van de infrastructuurdie een gebruiker van de Noordzee heeft gebouwd of aangelegd om zijn activiteiten te kunnen uitvoeren. Opruimplicht betreft dus nadrukkelijk niet de verplichting die iedere gebruiker ook heeft om vervuiling te voorkomen en eventuele vervuiling en afval te verwijderen. De beheerder maakt vóór het verlenen van de vergunning afspraken met de initiatiefnemer over de opruimverplichting en legt deze in de vergunning vast.

Vaarwegmarkeringen voor de scheepvaart worden aangemerkt als infrastructuur. Voor zandwinning, visserij, schelpenwinning, zandsuppleties, natuurbeheer en het verspreiden van baggerspecie wordt geen speciale infrastructuur aangelegd. De opruimplicht is voor deze functies dan ook niet van toepassing. Mogelijk verandert dat wanneer havens of overslagterminals op zee worden aangelegd.

Het verwijderen van lading en gezonken schepen is binnen de territoriale zee geregeld in de Wrakkenwet. Het Verdrag van Nairobi reguleert het opruimen van wrakken op zee (zie § 5.3.2).

Platforms voor olie- en gaswinning

Tegenwoordig geldt dat de operator een platform dat buiten gebruik is gesteld, verwijdert. Allereerst dient de operator hiervoor een verwijderingsplan in. De fundering van het platform moet onder de waterbodem worden afgesneden op een diepte die veilig is voor enig ander gebruik. Voor putten geldt 6 meter onder de zeebodem als regel (artikel 8.5.2.7 Mijnbouwregeling).

De verwijdering van installaties is geregeld in artikel 44 lid 1 van de Mijnbouwwet. De minister van EL&I kan een termijn vaststellen waarbinnen aan de verplichting tot verwijdering moet zijn voldaan. Lid 3 daarvan stelt dat de minister van EL&I deze verplichting kan beperken tot een bepaalde diepte beneden de bodem van het oppervlaktewater. Verwijderen tot dezelfde diepte als de putten ligt dan het meest voor de hand.

Windmolenparken

Voor de huidige vergunningen voor windturbineparken (ronde 2) geldt een vergunningstermijn van 20 jaar operationele periode. Deze termijn is gebaseerd op de levensduur van de turbines. De termijn kan worden verlengd. Om er zeker van te zijn dat de turbines na het verstrijken van de vergunningtermijn kunnen worden verwijderd, is bij het afgeven van een watervergunning het stellen van een bankgarantie voor de opruimkosten verplicht.

Kabels

Kabels die niet meer in gebruik zijn, moeten – op basis van het beleid zoals geformuleerd in het Nationaal Waterplan – in principe worden verwijderd. Dit beleid wordt geëffectueerd door middel van vergunningseisen in het kader van de Waterwet; de Waterwet geldt zowel binnen als buiten de 12-mijlszone. Per geval wordt een afweging gemaakt van de feitelijke effecten op milieu, veiligheid en ruimtebeslag en de kosten die met opruimen zijn gemoeid. Dat gebeurt aan de hand van de ‘checklist opruimplicht kabels en leidingen’, zie bijlage 5 van dit IBN. Kabels voor transport van elektriciteit uit windmolenparken vallen onder dezelfde opruimplicht als voor deze parken. Ook voor nieuwe besturings- en telecomkabels geldt deze opruimplicht.

Leidingen

Ook leidingen moeten – op basis van hetzelfde Nationaal Waterplan en dezelfde vergunningseisen uit de Waterwet – in principe worden verwijderd. Per geval wordt echter een afweging gemaakt van de feitelijke effecten op milieu, veiligheid en ruimtebeslag en de kosten die met opruimen zijn gemoeid. Dat gebeurt aan de hand van de ‘checklist opruimplicht kabels en leidingen’, zie bijlage 5 van dit IBN.

Toets 3 Nut en noodzaak

Van enkele activiteiten is het grote openbare belang expliciet in het rijksbeleid vastgelegd. Het maatschappelijk belang van deze activiteiten hoeft niet opnieuw te worden onderbouwd. Concreet gaat het om scheepvaart, de opsporing en winning van aardolie en aardgas, de opslag van CO2, het bouwen van windturbineparken in daarvoor aangewezen gebieden, de winning van oppervlaktedelfstoffen (zand en schelpen) en militaire oefeningen.

Deze activiteiten zijn expliciet in het Nationaal Waterplan omschreven. Alle andere toetsen uit het afwegingskader worden wel op deze activiteiten toegepast.

Van alle overige activiteiten die significante negatieve ruimtelijke en/of ecologische effecten veroorzaken, moet de initiatiefnemer nut en noodzaak aantonen. Hij moet onderbouwen waarom de activiteit op de Noordzee moet plaatsvinden en waarom dat redelijkerwijs niet op het land mogelijk is. Bij twijfel over nut en noodzaak van een nieuwe activiteit kan het bevoegd gezag de initiatiefnemer vragen een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uit te voeren. Op basis daarvan maakt het bevoegd gezag een eindafweging. Als nut en noodzaak met succes zijn aangetoond, moeten nog wel de resterende toetsen uit dit afwegingskader worden doorlopen.

Mogelijk ecologisch waardevolle gebieden

Op de structuurvisiekaart van het Nationaal Waterplan zijn deze gebieden indicatief aangegeven. Hierbij geldt dat voor de Doggersbank, Klaverbank en het Friese Front reeds is besloten deze gebieden de status te verlenen van een Natura 2000-gebied. Voor de overige gebieden geldt, vooruitlopend op een mogelijke aanwijzing als Natura 2000-gebied en/of voor ruimtelijke bescherming op grond van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie, een toetsingskader (artikel 6 van de Habitatrichtlijn) dat globaal overeenkomt met dat van een reeds aangewezen Natura 2000-gebied. In of nabij gebieden met bijzondere ecologische waarden zijn geen nieuwe activiteiten met een kans op significante effecten toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van een groot openbaar belang. Als aan die beide voorwaarden is voldaan, kan het bevoegd gezag het openbare belang afwegen tegen het natuurbelang. Staat de vergunningverlener de activiteit toe, dan moet de initiatiefnemer maatregelen nemen om de negatieve effecten te beperken (mitigatie) of te compenseren.

In 2012 beslist het rijk of aanvullende gebieden in aanmerking komen voor specifieke bescherming in het kader van Natura 2000 en/of de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Mogelijk leidt de implementatie van de KRM tot aanpassing van het afwegingskader. Als een mogelijk ecologisch waardevol gebied voor deze specifieke bescherming als Natura 2000-gebied of voor ruimtelijke bescherming in het kader van de KRM niet in aanmerking komt, zal daarmee de beschermde status van dit gebied vervallen.

Toets 4 Mitigeren

Als een activiteit significant negatieve effecten heeft, moet de initiatiefnemer maatregelen nemen om deze te beperken. De initiatiefnemer dient daartoe een plan in waarin gedetailleerd is beschreven:

  • welke (aspecten van de) activiteiten wanneer en onder welke omstandigheden negatieve effecten veroorzaken

  • wat die effecten zijn qua aard, omvang, tijd en plaats

  • welke maatregelen de negatieve effecten zoveel mogelijk zullen voorkómen (werking, uitvoering en uiteindelijk resultaat).

Het bevoegd gezag toetst of het mitigatieplan voldoende is onderbouwd.

Toets 5 Compensatie van effecten

Schade die desondanks niet is te voorkomen, moet zo goed mogelijk worden gecompenseerd. Compenserende maatregelen zijn dan ook een onderdeel van de voorwaarden waaronder de vergunning wordt verleend. Het bevoegd gezag beoordeelt aan de hand van monitoringgegevens of de voorgestelde compenserende maatregelen voldoende zijn. Het is dus van belang dat de monitoring aansluit bij de compensatieopgave.

In een Natura 2000-gebied geldt voor compensatie een resultaatsverplichting. In de overige gebieden volstaat een inspanningsverplichting. Bij het treffen van compenserende maatregelen gelden de volgende uitgangspunten:

  • alleen voor significante effecten die na beperkende/mitigerende maatregelen nog resteren, is compensatie vereist

  • compenserende maatregelen moeten worden getroffen voordat de voorgenomen activiteit plaatsvindt

  • waar mogelijk moet in natura worden gecompenseerd, liefst in of anders direct grenzend aan de Noordzee.

  • de initiatiefnemer stelt een compensatieplan op. Het bevoegd gezag moet dat goedkeuren.

4.5 Integraal afwegingskader en Natura 2000

Het integraal afwegingskader geldt voor het hele Nederlandse deel van de Noordzee. Voor elke activiteit met mogelijke significante negatieve gevolgen voor een Natura 2000-gebied moet evenwel ook het afwegingskader zoals vastgelegd in artikel 19 van de Natuurbeschermingswet, worden doorlopen. Dit afwegingskader wordt gevolgd bij vergunningverlening op grond van wetgeving die al in de EEZ van toepassing is. Zodra de Natuurbeschermingswet van toepassing is in de EEZ, volgt vergunningverlening rechtstreeks op grond van deze wet. Rijkswaterstaat Noordzee weegt op dit moment het afwegingskader van de natuurbeschermingswet mee bij vergunningverlening op grond van de Waterwet. De Waterwet biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid tot integrale afweging bij de vergunningverlening in de EEZ.

Deze paragraaf geeft in het kort weer hoe het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet werkt. Zie voor een uitgebreide beschouwing de tekst van de Natuurbeschermingswet.

Het afwegingskader bestaat uit de volgende onderdelen:

Basisbescherming/voorzorgprincipe

Het is verboden zonder vergunning projecten uit te voeren of andere handelingen te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelen, de kwaliteit van de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen aantasten. Als op grond van objectieve gegevens niet aannemelijk kan worden gemaakt dat er geen kans is op significante negatieve gevolgen van een activiteit voor een Natura 2000-gebied, moet de initiatiefnemer een passende beoordeling maken en uiteraard vergunning aanvragen.

In de EEZ komen activiteiten voor die al gaande waren op het moment waarop de Doggersbank, de Klaverbank en het Friese Front hun beschermde status als mogelijk ecologisch waardevol gebied kregen. Naar verwachting zullen deze gebieden in 2012 de Natura 2000-status krijgen. Uit artikel 19d lid 3 van de Natuurbeschermingswet vloeit voort dat bestaand gebruik niet vergunningplichtig is, tenzij sprake is van een project dat significante gevolgen kan hebben. Voor zover bestaand gebruik geen project is in de zin van de Natuurbeschermingswet geldt er dus geen verplichting tot het maken van een voortoets.

Alternatieve oplossingen

Als een voorgenomen activiteit binnen een Natura 2000-gebied significante negatieve effecten kan hebben, moet eerst worden onderzocht of alternatieve oplossingen mogelijk zijn.

Dwingende redenen van groot openbaar belang

Een plan of project dat de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied aantast, kan toch doorgaan als er geen alternatieve oplossingen zijn én als het gaat om ‘dwingende redenen van groot openbaar belang’. Daaronder vallen ook redenen van sociale of economische aard. Randvoorwaarde is dan wel dat compenserende maatregelen worden genomen. Wanneer in een gebied een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort voorkomt, kan een vergunning slechts worden verleend om redenen die verband houden met: de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met activiteiten die op het milieu wezenlijk gunstige effecten hebben. Een vierde reden kan zijn een advies van de Europese Commissie.

‘Dwingende redenen van groot openbaar belang’ moeten worden onderbouwd. Pas dan kan het bevoegd gezag een afweging maken tussen het openbare belang en het natuurbelang, en de activiteit eventueel toestaan.

In het geval van ruimtelijke ingrepen voor activiteiten van nationaal belang behoeven bij de aanvraag en verlening van een vergunning de (dwingende) redenen van groot openbaar belang niet te worden onderbouwd.

Compensatie

Als natuurwaarden in een Natura 2000-gebied worden aangetast, heeft de initiatiefnemer de resultaatsverplichting om dit voorafgaand aan de activiteitte compenseren. Doel van de compensatie is de duurzame instandhouding van soorten, habitats en de daaraan verbonden functies die door de activiteit worden aangetast. Compenseren kan bijvoorbeeld door het beschermde gebied uit te breiden, of de kwaliteit ervan te verbeteren.

Om te voorkomen dat beschermde gebieden versnipperd raken, kan nieuw ecologisch waardevol gebied alleen worden aangewezen als dit een bijdrage levert aan het Europese Natura 2000-netwerk als geheel. Financiële compensatie, of compensatie met andere natuurwaarden, is niet toegestaan. Dit compensatieregime is gericht op de specifiek in de Vogel- en Habitatrichtlijn van de EU benoemde waarden van het gebied. Deze bepaling laat onverlet dat een initiatiefnemer buiten de Natura 2000-gebieden een inspanningsverplichting heeft om significante effecten op natuurwaarden te mitigeren en compenseren. Dit op grond van het integraal afwegingskader voor de hele Noordzee (zie paragraaf 4.4, toets 5).

4.6 Experimenteerruimte

Een experiment is een kleinschalige en/of kortdurende activiteit binnen de EEZ ten behoeve van het toetsen of deze activiteit succesvol, dan wel wenselijk is. Het Nationaal Waterplan geeft aan dat er op de Noordzee ruimte moet zijn voor experimenten die ‘versterking van duurzame ontwikkeling op de langere termijn beogen’. Hiervoor kan het rijk een gebied aanwijzen en indien nodig en mogelijk tijdelijk vrijstelling verlenen van de bepalingen uit dit afwegingskader binnen de vigerende wetgeving in de EEZ. Daarbij gelden de volgende cruciale uitgangspunten:

  • De vergunning biedt de initiatiefnemer voldoende perspectief op een volwaardig experiment. Hiertoe kan de vergunningverlener de delen van het afwegingskader die het experiment belemmeren, buiten werking stellen.

  • De vergunningverlener waarborgt met beperkingen en/of voorwaarden dat het experiment de veiligheid van ander bestaand gebruik op de Noordzee niet in gevaar brengt. Nadelige effecten op andere vormen van gebruik moeten binnen redelijke grenzen blijven. Het voorzorgbeginsel blijft volledig van kracht.

  • In het gangbare afwegingskader vervallen de toetsen: ‘nut en noodzaak’, ‘locatiekeuze en ruimtegebruik’ en ‘compensatie’. De belangen die door deze toetsen worden gewaarborgd, zijn daarmee niet buiten beeld. Ze spelen volledig mee bij een beoordeling ex ante van het experiment op basis van de projectbeschrijving.

Beschrijving van het experiment

De initiatiefnemer van een experimentele activiteit dient bij zijn vergunningaanvraag een projectbeschrijving in. Deze goed onderbouwde beschrijving omvat:

  • het doel van het experiment

  • de kennisvragen die mogelijk door het experiment worden beantwoord

  • het verrichte literatuuronderzoek

  • de beoogde resultaten en de bijdrage daarvan aan duurzame ontwikkeling

  • de verdere ontwikkelingsperspectieven bij gebleken succes

  • de inrichting van het experiment: wat gebeurt waar en hoe?

  • de tijdsperiode en minimaal benodigde tijdsduur

  • de wijze van resultaatmeting

  • de eventueel bijkomende activiteiten, verbonden aan staande of drijvende installaties en het verwijderen daarvan

  • een risicoanalyse van de veiligheid van andere Noordzeegebruikers

  • de te voorziene effecten op het ecosysteem, op de gezondheid van mensen en op andere gebruiksfuncties

  • maatregelen om de genoemde effecten te voorkomen of te beperken

  • de wijze van monitoren van die effecten

  • het voor het experiment minimaal benodigde ruimtebeslag en de voorkeurlocatie(s)

  • de inrichting van een eindbeoordeling, inclusief, en voor zover mogelijk gekwantificeerd benoemd, de te behalen resultaten

  • een organisatie- en dekkingsplan waaruit blijkt dat het experiment inderdaad kan worden uitgevoerd.

De projectbeschrijving bevat impliciet de nodige informatie om de experimentele activiteit te kunnen toetsen op voorzorg. Daarbij speelt mee dat (delen van) toetsen van het afwegingskader zelf ook voorwerp van het experiment kunnen zijn. Om die reden hecht de vergunningverlener grote waarde aan een zorgvuldige monitoring van de effecten van het experiment.

Als bij de uitvoering van de experimentele activiteit sprake is van medegebruik van eenzelfde gebied, gelden voor het compenseren van eventuele schade aan andere gebruikers dezelfde regels als in het gangbare afwegingskader.

Het genereren van nieuwe kennis over duurzame ontwikkelingen op de Noordzee is belangrijk. Om die reden kan de overheid gedeeltelijke ontheffing verlenen van de toetsen uit het afwegingskader. Daaruit vloeit voort dat de overheid deelt in de kennis die in het kader van het experiment wordt verworven. Deze kennis is daarmee openbaar. Dit principe voorkomt scheve rechtsverhoudingen tussen overheid en marktpartijen.

5. Functies en gebruik

De Noordzee is een productieve zee: het leefgebied van veel soorten zeevogels, vissen, zeezoogdieren en ander zeeleven, en een bron voor activiteiten van nationaal belang en alle vormen van menselijk gebruik.

Uitgangspunt voor het ruimtelijk beleid is dat de functies van de Noordzee zoveel mogelijk worden gecombineerd binnen de draagkracht van het ecosysteem en de geldende veiligheidsnormen. Dit hoofdstuk beschrijft de gebruiksfuncties per paragraaf. Ter illustratie is bij deze beschrijving gebruikgemaakt van kaarten, die niet alleen het betreffende gebruik weergeven, maar ook een indicatie geven van enkele belangrijke interacties met ander gebruik. Deze kaarten zijn zuiver illustratief en streven geen volledigheid na.

5.1 Waterkwaliteit en biodiversiteit

5.1.1 Waterkwaliteit

Een schone, gezonde zee zonder nadelige effecten van een overmaat aan nutriënten (eutrofiëring) en van milieugevaarlijke stoffen. Dat is het doel van het waterkwaliteitsbeleid voor de Noordzee.

Eutrofiëring wordt beoordeeld aan de hand van indicatoren, zoals overmaat aan nutriënten (stikstof, fosfaat en organisch koolstof), overmaat aan plaag- en giftige algen en zuurstofgebrek. Milieugevaarlijke stoffen worden bepaald door overschrijding van normen in water, zwevend stof, sediment of biota.

Een schone, gezonde zee is te bereiken door aanpak bij de bron van nutriënten en milieugevaarlijke stoffen (stopzetten of geleidelijk beëindigen van lozingen/emissies). Voor de Noordzee liggen de belangrijkste bronnen bovenstrooms. De stoffen komen via de grote rivieren en de atmosfeer in de Noordzee terecht. Van met name PAK’s (polycyclische aromatische koolwaterstoffen) is ook zeescheepvaart een belangrijke bron.

Lozing van olie en chemicaliën vanaf schepen

Het terugdringen van illegale lozingen van olie en chemicaliën - waarvoor in het Beleidsplan Handhaving Noordzee 2005 acties zijn geformuleerd - is inmiddels onder de vlag gebracht van de Kustwacht (zie hoofdstuk 6).

Probleemstoffen en bronnen

Wat eutrofiëring betreft, zijn de problemen: een overmaat aan stikstof, nalevering van fosfaat uit onderwaterbodems en de toegenomen hoeveelheid organisch koolstof in sedimentatiegebieden. Bronnen zijn met name de landbouw, RWZI’s, scheepvaart (via luchtemissies) en overstorten.

Bij milieugevaarlijke stoffen gaat het vooral om PAK’s en TBT, en daarnaast nog enkele zware metalen, gebromeerde vlamvertragers en weekmakers. Deze hopen zich op in het mariene milieu. Deze stoffen zijn vooral afkomstig van (industriële) bronnen op het land en zeescheepvaart.

Voorzorgsprincipe en duurzaam gebruik van stoffen

Ten aanzien van stoffen in zee is in de jaren negentig internationaal een voorzorgsprincipe/benadering afgesproken. Dit is ingegeven door de specifieke eigenschappen van het mariene milieu. De zee is een open systeem. Stoffen verspreiden zich via water, sedimenttransport en de atmosfeer en hopen zich op in de voedselketen. Daarmee vormen ze op grote schaal een langdurige bron van verontreiniging. Eenmaal in zee zijn stoffen hierdoor moeilijk te bestrijden. Om deze reden is het principe ‘voorkomen is beter dan genezen’ (voorzorg) afgesproken.

Inmiddels is sprake van een trendbreuk: duurzaam gebruik en hergebruik van grondstoffen winnen terrein op verspilling en het laten ‘wegstromen in zee’.

Internationale kaders

OSPAR

OSPAR is de regionale conventie voor de bescherming van de Noordoost Atlantische Oceaan. Het OSPAR-verdrag heeft werking op het gehele NCP. Sinds begin jaren negentig is binnen OSPAR de internationale samenwerking om een schone en gezonde zee te krijgen, vastgelegd in strategieën voor:

  • eutrofiëring

  • milieugevaarlijke stoffen

  • olie (vooral veroorzaakt door olie- en gaswinning op zee en zeescheepvaart)

  • zwerfvuil (vooral plastic)

  • radioactiviteit.

De voortgang in de wettelijke verplichtingen, afspraken en richtlijnen (Decisions, Agreements en Guidances) wordt jaarlijks in de OSPAR-commissies geëvalueerd. Deze evaluatie wordt eens per tien jaar vastgelegd in een Quality Status Report (QSR); de laatste is in 2010 uitgekomen en door de OSPAR-Ministerconferentie vastgesteld. Het gaat hierbij om de ecologische (inclusief chemische) kwaliteitsdoelen voor de Noordzee met bijbehorende indicatoren en beoordelingsniveaus, de effectiviteit van getroffen maatregelen en de gezamenlijke monitoringsprogramma’s. Deze programma’s betreffen emissies, vrachten, atmosferische depositie, concentraties en effecten in zee.

OSPAR werkt nauw samen met de Bonn Agreement voor het signaleren van olie- en algendrijflagen op zee. Ter signalering en bestrijding van olie- en chemicaliënverontreiniging worden in het kader van de Bonn Agreement regelmatig gezamenlijke luchtsurveillances uitgevoerd. Illegale lozers worden bestraft. Hiermee wordt ook uitvoering gegeven aan de voorschriften van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO).

OSPAR coördineert tevens de afgestemde implementatie van de KRM, KRW en N2000. Zo worden dubbelingen voorkomen.

KRM

In 2008 is de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) van kracht geworden. De Nederlandse wettelijke implementatie heeft plaatsgevonden onder de Waterwet. De KRM heeft werking voor het gehele NCP vanaf de hoogwaterlijn. In 2020 moet de Goede Milieutoestand (GMT) zijn bereikt. De Kaderrichtlijn Mariene Strategie die sinds september 2010 in Nederland van kracht is, verlangt in 2012 van elke Noordzeestaat een opgave van de milieukwaliteit in het ‘eigen’ deel van de Noordzee. Drie jaar later moeten de maatregelen waarmee de kuststaat in 2020 de goede milieutoestand in zijn deel van de Noordzee wil bereiken zijn vastgesteld. Deze maatregelen worden opgenomen in het volgende IBN. Het nieuwe IBN wordt in 2015 vastgesteld voor de periode 2015–2020.

Figuur 5 Regimes waterkwaliteit

Figuur 5 Regimes waterkwaliteit

KRW

Het belangrijkste principe van de Europese Kaderrichtlijn Water is de stroomgebiedbenadering. In 2009 heeft Nederland vier stroomgebiedbeheerplannen naar de Europese Commissie gestuurd: voor de Rijn, de Schelde, de Maas en het Eems-Dollardestuarium.

De werkingssfeer van de KRW reikt tot 1 zeemijl uit de kust voor de ecologische aspecten; dat wil zeggen de biologische kant (uitsluitend algen en bodemdieren), nutriënten en niet-prioritaire stoffen. Voor prioritaire stoffen geldt als werkingssfeer 12 zeemijl. Hieruit volgt dat de KRW slechts beperkte doelen heeft voor de zee zelf, zowel voor het schaalniveau als de inhoud. Zijn kracht ligt in bovenstroomse maatregelen. Deze KRW-maatregelen vormen daarom toch een belangrijk instrument om de zee schoner te krijgen.

Signalerende rol

In het streven naar een goede waterkwaliteit, het handhaven daarvan en het nakomen van internationale afspraken, heeft de Noordzeebeheerder vooral een signalerende en beoordelende/evaluerende rol. De (chemische) kwaliteit van het water in het Nederlandse deel van de Noordzee wordt sterk beïnvloed door de kwaliteit van het rivierwater dat in zee uitstroomt en van de waterkwaliteit van aangrenzende zeegebieden. Ook de atmosferische depositie speelt een rol.

Bij het opstellen van de volgende serie stroomgebiedbeheerplannen (in 2015, 2021 en 2027) voor alle grote riviertrajecten (van bron tot en met de kustzee) wordt in de regio’s intensief samengewerkt in het Regionaal Bestuurlijk Overleg van de KRW. Hierin zijn de waterbeheerders van Rijkswaterstaat, waterschappen, provincies en gemeenten vertegenwoordigd. Deze samenwerking is van belang bij de uitvoering van de KRW-maatregelen.

Vergunningen, ontheffingen en convenanten

De beheerder treedt handhavend op tegen lozingen in het Nederlandse deel van de Noordzee.

Vergunningen zijn een belangrijk instrument om gebruik te reguleren. De beheerders verlenen vergunningen aan sectoren en/of bedrijven die rechtstreeks in zee lozen. Afspraken die bijvoorbeeld in OSPAR-kader zijn gemaakt, werken veelal door in de vergunningen. Daarnaast geldt een meldingensysteem voor het storten van bagger in zee, wanneer deze bagger tenminste schoon genoeg is. Bagger die niet aan de kwaliteitseisen voldoet, moet naar een stortlocatie op het land worden gebracht.

Behalve met vergunningen wordt gebruik ook gereguleerd met convenanten. Dit zijn afspraken tussen overheid en bedrijfsleven in het kader van het zogenoemde doelgroepenbeleid.

5.1.2 Biodiversiteit

De biodiversiteit van de Noordzee ondervindt negatieve invloeden van vervuiling en van allerlei gebruik. Daarom wordt in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid en in OSPAR-verband de ecosysteembenadering uitgewerkt. Dit gebeurt onder andere met behulp van Ecological Quality Objectives (EcoQOs, ecologische kwaliteitsdoelen). De KRM heeft tot doel negatieve invloeden van gebruik van de zee terug te dringen. De beheerder is betrokken bij het opstellen van de EcoQOs en heeft verder vooral een signalerende rol.

Van grote invloed op de biodiversiteit is de ecologische kwaliteit van de habitat van soorten en leefgemeenschappen. Voor de bescherming van gebieden met bijzondere natuurwaarden heeft het beheer een behoorlijk instrumentarium ter beschikking. Internationaal krijgt de bescherming van gebiedsspecifieke natuurwaarden de laatste jaren in EU- en OSPAR-verband volop aandacht. Zolang de bescherming van gebieden in de EEZ nog niet kan steunen op de Nb-wet en de Ff-wet, is de Waterwet het kader voor de afweging. Dat kan op basis van de directe werking van de Vogel- en Habitatrichtlijnen (VHR). Nationaal vordert de implementatie van de VHR in aangewezen of nog aan te wijzen Natura 2000-gebieden gestaag.

5.2 Natuur

De aanwijzing van een Vogel- en Habitatrichtlijngebied (of Natura 2000-gebied) vindt plaats op grond van de Natuurbeschermingswet. De aanwijzingsbesluiten van een dergelijk gebied bevatten instandhoudingsdoelen, op grond waarvan habitats en soorten in specifieke gebieden worden beschermd. De op basis van de aanwijzingsbesluiten op te stellen beheerplannen bevatten de maatregelen om de instandhoudingsdoelen te halen. Daarnaast geven zij een overzicht van de financieel-economische consequenties van de maatregelen. Beheerplannen moeten in werking treden uiterlijk drie jaar nadat een gebied de status van een Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied heeft gekregen. De looptijd van een beheerplan is zes jaar. Een beheerplan voor een Natura 2000-gebied wordt ook als beheerplan voor een Marine Protected Area – dat tevens een Natura 2000-gebied is – in het kader van het OSPAR-verdrag gebruikt.

Op 14 maart 2011 is de Noordzeekustzone aangewezen met een wijzigingsbesluit als een Natura 2000-gebied. Dit gebied omvat een Habitat- en een Vogelrichtlijngebied, waarvan de zeewaartse grens is gelijkgetrokken met de doorgaande NAP -20 meter lijn. De landwaartse grens loopt langs de duinvoet van de kust en van de eilanden, en in de zeegaten over de kortste afstandslijn tussen de eilanden. De zuidelijke grens van het gebied ligt bij Bergen, de noordoostelijke boven Rottumeroog.

Tegelijk met de wijziging van het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone is de Vlakte van de Raan als een Habitatrichtlijngebied aangewezen. Dit gebied bestaat uit een stelsel van banken in het mondingsgebied van de Westerschelde.

Het beheerplan voor de Noordzeekustzone wordt naar verwachting uiterlijk in 2013 vastgesteld; dat voor de Voordelta is in juli 2008 vastgesteld. Het beheerplan voor de Vlakte van de Raan zal ook uiterlijk in 2013 worden vastgesteld. De beheerplannen bevatten, voor zover nodig, ook maatregelen voor niet-vergunningplichtige activiteiten.

Aanwijzing van de Doggersbank, Klaverbank en Friese Front in de EEZ als Natura 2000-gebied volgt nadat de Natuurbeschermingswet in de EEZ in werking is getreden. Als uitgangspunt geldt dat de natuurlijke habitattypen en leefgebieden van soorten in een gunstige staat van instandhouding moeten blijven.

Deze gebieden zijn bij het OSPAR-secretariaat genomineerd als OSPAR Marine Protected Areas.

5.2.1 Begrenzing beschermde gebieden

De EU Vogel- en Habitatrichtlijn geven regels voor de toekenning van een beschermde status van een waardevol natuurgebied. De bescherming van verschillende afzonderlijke gebieden moet ertoe leiden dat een samenhangend netwerk van beschermde zeegebieden ontstaat. Gebieden die in de Nederlandse territoriale zee beschermd zijn op grond van de EU Vogel- en Habitatrichtlijn, worden aangeduid als Natura 2000-gebieden. In Nederland zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn (Natura 2000) geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet.

Figuur 6 Natuurgebieden met indicatie interacties

Figuur 6 Natuurgebieden met indicatie interacties

Hieronder volgt een karakterisering van de vier in het IBN 2015 opgenomen beschermde en te beschermen gebieden.

Kustzee

Voor de Kustzee zijn instandhoudingsdoelen geformuleerd, die leidend zijn voor het beheer van de soortenrijke bodemfauna en voor vogels, vissen (rivierprik, zeeprik en fint) en zeezoogdieren (bruinvis en gewone en grijze zeehond). Drie deelgebieden zijn inmiddels aangewezen als Natura 2000-gebied: de Voordelta en de Noordzeekustzone tussen Bergen en Rottumeroog (beide Vogel- en Habitatrichtlijngebied) en de Vlakte van de Raan (Habitatrichtlijngebied).

Voor de Noordzeekustzone geldt een verbeterdoelstelling voor de zeebodemhabitat (habitattype 1110B). De zeewaartse begrenzing van dit Habitatrichtlijngebied is uitgebreid naar de doorgaande NAP -20 meter lijn. Daardoor is deze grens boven Schiermonnikoog iets zuidelijker komen te liggen.

Het gebied tussen Bergen en de Voordelta heeft geen beschermde status.

Het Friese Front

Het Friese Front is uniek vanwege de hoge productie in de waterkolom, de grote biomassa en de soortenrijke bodemfauna. Het gebied wordt aangewezen als een Vogelrichtlijngebied. Sommige vogelsoorten komen er, al dan niet periodiek, in grote aantallen voor. Zo bevindt zich in het najaar meer dan één procent van de Noordwest-Europese populatie van de grote jager in dit gebied. In de zomer verblijven er meer dan twintigduizend zeekoeten.

Klaverbank

Het aan te wijzen Habitatrichtlijngebied Klaverbank heeft een bijzondere bodem van grind en grote stenen (Habitattype 1170), gebiedseigen begroeiing (kalkroodwieren) en een bijzondere bodemfauna. De 60 meter diepe geul (Botney Cut), die de Klaverbank doorsnijdt, valt binnen de begrenzing van het gebied. In de zomer zijn er bruinvissen, dwergvinvissen en witsnuitdolfijnen te vinden.

Doggersbank

Het aan te wijzen Habitatrichtlijngebied Doggersbank onderscheidt zich vooral door de hoge biodiversiteit van de bodemfauna (habitattype 1110C zandbanken). Vooral de hellingen tussen de -30 en -40 meter dieptelijn zijn waardevol. Dit gebied is belangrijk voor het beheer van de bruinvis en de gewone en grijze zeehond. De Doggersbank grenst aan het continentaal plat van Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Beschermingsmaatregelen voor het gebied zullen zo veel mogelijk gezamenlijk worden opgesteld.

Gebieden buiten de territoriale zee

Het parlement zal het wetsvoorstel Herziening Natuurbeschermingswet 1998 en Flora- en faunawet naar verwachting in 2011 behandelen. Deze herziening beoogt de uitbreiding van de werkingssfeer van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet naar de Exclusieve Economische Zone. Zonder deze herziening ontbreekt het wettelijk kader voor het aanwijzen van mariene beschermde Natura 2000-gebieden in het Nederlands deel van de Noordzee buiten de territoriale zee.

5.2.2 Interactie met gebruiksfuncties

Natuur, water en economie horen bij elkaar in de natuurgebieden op zee. Uit figuur 6 en de daarin opgenomen interacties, wordt duidelijk dat natuur interacteert met alle gebruiksfuncties. De ruimtelijke inpassing van bestaand gebruik en de interacties van de verschillende gebruiksfuncties met de natuurwaarden zijn de basis voor de beheerplannen voor deze gebieden.

Voor het Natura 2000-gebied Voordelta is in 2008 een beheerplan vastgesteld. Voor de Natura 2000-gebieden Noordzeekustzone en Vlakte van de Raan zijn de beheerplannen ten tijde van het verschijnen van deze uitgave van het IBN nog in voorbereiding.

In de beheerplannen wordt het gebruik zo gereguleerd dat de natuurdoelen van deze beschermde gebieden gehaald kunnen worden. Ook hier wordt het principe van meervoudig ruimtegebruik zoveel mogelijk toegepast. Voor iedere gebruiksfunctie wordt per gebied vastgesteld of en onder welke voorwaarden de onder deze functie vallende activiteiten kunnen plaatsvinden.

Figuur 7 Ruimtelijke maatregelen in de Voordelta

Figuur 7 Ruimtelijke maatregelen in de Voordelta

Bestaand gebruik dat in internationaal verband is gereguleerd, kan in de beschermde gebieden waarvoor nog geen beheerplan is opgesteld in principe worden voortgezet, al dan niet onder voorwaarden en beperkingen. Dit geldt onder meer voor visserij en scheepvaart en voor gebruik dat niet vergunningplichtig is.

Bestaande vergunningplichtige activiteiten in de territoriale zee moeten worden getoetst volgens het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet (zie hoofdstuk 4 Afwegingskader). Bestaand gebruik dat de toets doorstaat, wordt in het beheerplan opgenomen en is verder vrijgesteld van vergunningplicht.

Wanneer de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet van kracht zijn in de EEZ, moet een vergunning voor activiteiten met mogelijk significante gevolgen worden aangevraagd bij het ministerie van EL&I. Rijkswaterstaat Noordzee neemt het afwegingskader van de Natuurbschermingswet op dit moment ook mee bij de Waterwetvergunningverlening en haar wettelijke adviestaak voor de mijnbouwwet. Mogelijk gaat Rijkswaterstaat Noordzee voor het ministerie van EL&I ook de vergunningverlening binnen de EEZ van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet uitvoeren.

5.3 Scheepvaart

De Noordzee is één van de drukst bevaren zeeën ter wereld. Een groot deel van het scheepvaartverkeer is routegebonden. Routeringsmaatregelen leiden dit verkeer in goede banen. De belangrijkste routes liggen net buiten de 12-mijlszone, en verder op zee, ter hoogte van het Friese Front. Naar de belangrijke havens zijn speciale aanlooproutes vastgelegd, waar ankergebieden naast liggen. Het totale routestelsel beslaat ongeveer 3.600 km2. Dat is 6 procent van het totale oppervlak van het Nederlandse deel van de Noordzee. Naast dit routestelsel zijn clearways gedefinieerd. Dit zijn obstakelvrije zones, die zijn bedoeld om de internationaal vastgestelde routes op elkaar te laten aansluiten.

Figuur 8 Scheepvaartroutes met indicatie interacties

Figuur 8 Scheepvaartroutes met indicatie interacties

Hoofddoelstellingen van het beleid

De hoofddoelstellingen van het scheepvaartbeleid zijn:

  • vlotte en veilige afwikkeling van het scheepvaartverkeer langs de Nederlandse kust en van en naar Nederlandse havens

  • zorgvuldige afstemming van de belangen van het scheepvaartverkeer op de andere gebruiksfuncties van de Noordzee.

Aan deze beleidsdoelen zijn als belangrijkste operationele doelen ontleend:

  • het permanent verbeteren van de veiligheid op de Noordzee, waarbij het streven is jaarlijks een vermindering van het totaal aantal zeer ernstige en ernstige scheepvaartongevallen op de Noordzee te bereiken

  • het onderhouden van een vaarwegprofiel, dat bijna permanent (98 procent van de tijd) voldoet aan de eisen.

De operationele doelen van het Noordzeebeheer omvatten het technisch beheer van vaarwegen en geulen, en het nautisch beheer. Onder dat laatste vallen alle taken die verband houden met de ordening van en de dienstverlening aan de scheepvaart.

5.3.1 Interactie met ander gebruik

Bij de planvorming voor scheepvaartroutes en ankergebieden wordt behalve met de scheepvaartveiligheid ook rekening gehouden met de natuur(gebieden) en de andere gebruiksfuncties, zoals visserij, olie- en gaswinning, recreatievaart en oppervlaktedelfstofwinning.

In principe zijn visserij, oppervlaktedelfstofwinning en recreatievaart ook binnen scheepvaartroutes toegestaan, hoewel vissers en recreanten de scheepvaartroutes liever mijden. Omdat deze functies op vrijwel de gehele Noordzee mogelijk zijn, zijn ze voor de scheepvaart op dit moment niet beperkend.

De interactie tussen scheepvaart en kabels en leidingen speelt alleen ten aanzien van het ankeren door de scheepvaart. Hoewel kabels en leidingen in principe zo worden aangebracht dat zij geen obstakel vormen voor ander gebruik, moet het ankeren op kabels en leidingen zoveel mogelijk worden voorkomen. Nieuwe kabels worden dan ook zo snel mogelijk opgenomen in scheepvaartkaarten.

Bij de planvorming en de aanwijzing van windenergiegebieden vindt altijd intensieve afstemming plaats met de scheepvaartsector. Windturbineparken nemen vaak veel ruimte in beslag en staan voor tientallen jaren op zee. Hetzelfde geldt voor olie- en gasplatforms die boven het wateroppervlak staan en jaren in gebruik zullen zijn. Bij de planvorming en de vergunningverlening voor windenergie en de olie- en gasactiviteiten wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de verwachte ontwikkelingen in de scheepvaartsector.

5.3.2 Aspect gezonde zee

Het beleidskader dat richting geeft aan een scheepvaartpraktijk die spoort met de doelstelling ’gezonde zee’, steunt op verdragen van de Internationale Maritieme Organisatie en op regelgeving van de EU.

Het toezicht op operationele lozingen van schepen wordt uitgevoerd in het kader van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs). Hiermee worden de handhavingsaspecten vanuit het MARPOL-verdrag (MARPOL staat voor Marine Pollution) uitgevoerd. De Inspectie Verkeer en Waterstaat, Divisie Scheepvaart is verantwoordelijk voor de handhaving van de (lozings)voorschriften. De handhaving vindt plaats in de havens. De Kustwacht voert luchtsurveillances uit voor de controle op lozingen van olie of chemicaliën en afval vanaf schepen en offshore-installaties. De beheerder heeft de taak erop toe te zien dat de lozer zelf de verontreinigingen opruimt en, voor zover mogelijk, aansprakelijk wordt gesteld voor de gemaakte kosten. Als sprake is van een strafbaar feit kan het Openbaar Ministerie overgaan tot vervolging. Daarnaast kunnen IVW en de beheerder – wanneer deze bevoegd gezag is – ook bestuursrechtelijk optreden, dat wil zeggen last onder dwangsom opleggen of bestuursdwang toepassen. In de Waterwet is wat betreft lozingen een terugtredingsbepaling opgenomen ten opzichte van de Wvvs. Het (gericht) storten van afval op zee is wel geregeld, grotendeels via een verbod, in het kader van de Waterwet. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan verplichtingen uit de London Dumping Convention en het OSPAR-verdrag.

Waterkwaliteit

Door de inzet van Nederland is in de IMO de mondiale regelgeving voor het transport van schadelijke bulkvloeistoffen, anders dan minerale olie, per 1 januari 2007 aangescherpt. Dit heeft geleid tot de herziening van Annex II van het MARPOL 73/78 Verdrag. In deze herziene regelgeving zijn de kwalitatieve en kwantitatieve lozingsnormen voor alle schadelijke bulkvloeistoffen aangescherpt, waardoor ze voldoen aan de aangepaste stand van techniek en wetenschap. De lozingsvoorwaarden voor vuilnis en vaste bulkstoffen (MARPOL Annex V) worden flink aangescherpt. De herziene Annex V werd tijdens de 62e vergadering van de Marine Environment Protection Committee (MEPC62) van de IMO aangenomen. Dit houdt in dat er een totaalverbod op het lozen van afvalstoffen komt, met enkele uitzonderingen zoals voor voedselrestanten in verband met hygiëne aan boord. Deze herziening treedt per 1 januari 2013 mondiaal in werking. Daarnaast zijn sommige technische bijlagen van het verdrag aangescherpt, onder meer door minder lozingen toe te staan. In 2008 is een verbod op verfsystemen met biociden van kracht geworden (AFS-verdrag). Bovendien zijn in het Ballastwaterverdrag voorschriften ontwikkeld voor de behandeling van ballastwater. Deze voorschriften zullen naar alle waarschijnlijkheid tijdens de planperiode in werking treden.

Luchtkwaliteit

Annex VI van het MARPOL stelt normen aan emissies naar de lucht door zeescheepvaart. Deze Annex reguleert de uitstoot van SO2, NOx, VOS, (H)CFK’s en halonen, en reguleert ook de brandstofkwaliteit (waaronder het zwavelgehalte en de monitoring daarvan). De nationale implementatie heeft plaatsgevonden door een nieuw besluit onder de Wet voorkoming verontreiniging door schepen. MARPOL Annex VI en de aanpassing van de zogenaamde Zwavelrichtlijn heeft tot strengere normen geleid voor de luchtemissies van de scheepvaart.

Havenontvangstvoorzieningen

De verplichte afgifte van scheepsafval in de havens is geregeld in de Wvvs (implementatie van Richtlijn havenontvangstvoorzieningen). Schepen dienen bij een havenaanloop een afvalbijdrage te betalen, ongeacht of ze werkelijk afval afgeven. Ze kunnen vervolgens tot een bepaalde afgiftegrens ‘gratis’ scheepsafval afgeven. Boven deze grens moet worden bijbetaald. De havens optimaliseren nu hun afvalsysteem. Daarnaast wordt in 2012 een voorstel verwacht voor de herziening van de richtlijn. Nederland zet tijdens de herziening onder andere in op een aanscherping van de afgifte voor schepen die vertrekken naar een haven buiten de EU.

5.3.3 Aspect veilige zee

Het Nederlandse beleidskader voor de veiligheid van het scheepvaartverkeer op de Noordzee is verankerd in beleidsbrieven zeevaart en zeehavens. De geldende wettelijke regelingen voor scheepvaartveiligheid zijn onder meer vastgelegd in:

  • de Scheepvaartverkeerswet voor de vlotte en veilige afhandeling van het scheepvaartverkeer

  • de Schepenwet die gericht is op de veilige constructie van Nederlandse schepen

  • de Wet Havenstaatcontrole, die regels stelt voor het toezicht op de naleving van internationale voorschriften op het gebied van veiligheid, milieu en leef- en werkomstandigheden aan boord van schepen onder buitenlandse vlag

  • Wet bestrijding ongevallen Noordzee.

Zie voor een volledig overzicht www.noordzeeloket.nl.

European Maritime Safety Agency (EMSA)

EMSA ondersteunt de Europese Commissie en de EU-lidstaten met haar expertise en systemen bij het implementeren van maritieme veiligheids- en milieuregelgeving. Die ondersteuning richt zich bijvoorbeeld op het communautaire monitoring- en informatiesysteem SafeSeaNet, preventie en aanpak van olievervuiling door schepen, de satellietbewaking, de identificatie en het volgen van schepen op lange afstand (LRIT) en het ongevallenonderzoek. EMSA voert namens de Commissie en/of lidstaten ook een aantal taken uit. Zo bezoekt de EMSA de lidstaten om te zien op welke wijze deze zich kwijten van de implementatie van maritieme EU-regelgeving en zij verzorgt trainingen voor lidstaten op dit terrein.

Vaarwegmarkering

De vaarwegmarkering op de Noordzee door middel van boeien en bakens is als gevolg van de ontwikkeling van nieuwe technieken en systemen gemoderniseerd. Door de toepassing van het GPS-systeem is voor vaarroutes minder fysieke bebakening nodig. Het gebruik van zogenoemde RACON-bakens is toegenomen. Obstakels, waaronder windmolens en mijnbouwplatformen, worden verlicht. Nederland werkt conform de door de International Association of Marine Aids to Navigation and Lighthouse Authorities (IALA) vastgestelde normen. Boeien en fysieke bakens zijn voornamelijk nog in gebruik om grenzen van vaargeulen en routes te markeren, en om bijvoorbeeld risicovolle plaatsen zoals wrakken en ondiepten aan te geven. Het stelsel wordt periodiek beoordeeld. De functionaliteit van de vaarwegmarkering staat daarbij voorop.

Informatievoorziening voor de scheepvaart

Als kuststaat is Nederland verplicht (nautische) informatie te verstrekken ter ondersteuning van de navigatie aan boord van schepen. Deze informatie is deels relatief statisch (zeekaarten en nautische publicaties die alleen periodiek worden bijgewerkt) en deels dynamisch (weerberichten, waterstanden en gevaarlijke verkeerssituaties). De Dienst der Hydrografie verzorgt vooral statische informatie. Bij de verstrekking van dynamische, actuele informatie speelt het Kustwachtcentrum een centrale rol.

Loodsen

In de aanloopgebieden van en naar de Nederlandse zeehavens tot in de zeehavenbekkens zelf, zijn de verplichte diensten van registerloodsen voor een groot deel van de scheepvaart noodzakelijk voor de veilige en vlotte afwikkeling van het scheepvaartverkeer. De rijkshavenmeesters zijn bevoegd schepen die aan bepaalde eisen voldoen, te ontheffen van de loodsplicht, al dan niet nadat de kapitein een examen heeft afgelegd. Vanwege het verplichte karakter is deze loodsdienst strak gereguleerd. De overheid ziet er met behulp van de rijkshavenmeesters op toe dat de Nederlandse Loodsencorporatie de dienstverlening kwalitatief en kwantitatief voldoende verzorgt.

Op de Noordzee zelf kan de scheepvaart ook worden geloodst door zogenoemde Certificaatloodsen (Noordzeeloodsen). Een particuliere onderneming voert deze vrijwillige loodsdienst uit. De overheid houdt marginaal toezicht op deze dienstverlening.

Verkeersbegeleiding

Bijna al het scheepvaartverkeer naar en van de grotere Nederlandse zeehavens maakt vanaf de aanloopgebieden tot in de havens zelf gebruik van verkeersbegeleiding (Vessel Traffic Services; VTS). Deze systemen bestaan uit bemande verkeersposten die het scheepvaartverkeer continu begeleiden door actuele verkeersinformatie te verstrekken. Daarnaast spelen de systemen een grote rol bij het organiseren (plannen) en ordenen van het scheepvaartverkeer. Er is geen structurele verkeersbegeleiding van de scheepvaart op doorgaande routes. Als bijvoorbeeld mijnbouwactiviteiten of de afwikkeling van incidenten daartoe aanleiding geven, wordt de scheepvaart op de Noordzee wel incidenteel begeleid.

Meld- en volgsysteem

Het beheer van de veiligheid op de Noordzee is gediend met informatie, in het bijzonder over het vervoer van gevaarlijke of milieuverontreinigende goederen voor de Nederlandse kust. Het Europese meld- en volgsysteem SafeSeaNet levert deze informatie. Het systeem maakt onder meer gebruik van de in Europese wateren verplichte meldingen van schepen die gevaarlijke en verontreinigende stoffen vervoeren. De Europese kustwachtcentra en zeehavens kunnen bij calamiteiten onderling snel ladinggegevens uitwisselen, waardoor relevante data onmiddellijk beschikbaar zijn.

Het meld- en volgsysteem maakt sinds enkele jaren ook gebruik van het automatisch identificatiesysteem (AIS) dat de meeste zeeschepen verplicht aan boord hebben. De Kustwacht kan daardoor van elk schip over de gegevens beschikken omtrent identiteit, positie, IMO-klasse van de lading en bestemming met de verwachte aankomsttijd.

Vanaf 1 juni 2015 zijn visserschepen langer dan 15 meter verplicht voorzien van een AIS.

Water(bodem)beheer

Het water(bodem) beheer van het Nederlands deel van de Noordzee berust bij Rijkswaterstaat Noordzee.

Om de toegangsgeulen van en naar de Rotterdamse en Amsterdamse havengebieden op diepte te houden, zijn onderhoudsbaggerwerkzaamheden nodig. Rijkswaterstaat beheert de grote onderhoudscontracten voor het op diepte houden van de Euro-Maasgeul, de IJ-geul en de buitenhaven van IJmuiden. Rijkswaterstaat houdt zich ook bezig met het beoordelen van ontgrondingenplannen, het gebiedsspecifieke beleid voor verspreidingsvakken voor baggerspecie en het surveyen en opruimen van ankergebieden.

Vrijkomend zand uit de geulen wordt, als het afkomstig is uit het kustfundament, teruggestort in het kustfundament en/of gesuppleerd in de nabijheid; vrijkomend zand uit de geulen buiten het kustfundament wordt gebruikt als ophoogzand. Het baggeren van de geulen is een onderhoudsmaatregel waarop het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) van toepassing is. Vrijkomende bagger wordt – als deze aan de verspreidingseisen voldoet – teruggestort in zee, in de loswallen. Om de vaargeuldiepte te monitoren en zo het noodzakelijke onderhoud te kunnen bepalen, worden regelmatig lodingen uitgevoerd.

Tijpoortadvisering

Het Hydro Meteo Centrum Noordzee (HMCN) van Rijkswaterstaat geeft adviezen voor de vaart van de diepstliggende (tijgebonden) schepen door de Euro-Maasgeul en de IJgeul. Met behulp van een rekenmodel zet het HMCN de actuele gegevens over te verwachten waterhoogte, deining én lodingen om in een zogenaamde ‘tijpoort’. Dat zijn de begin- en eindtijd van de periode waarbinnen tijgebonden schepen met voldoende water onder de kiel veilig door de geul kunnen varen. Het tijpoortadvies is een bindend advies. HMCN geeft het zes uur vóór de verwachte aankomst van een schip door aan de kapitein, met een afschrift aan de Loodsdienst en de nautisch vaarwegbeheerder. De laatste hanteert het advies als een voorwaarde bij het opstellen van het plan van binnenkomst en het vaarplan.

Capaciteitsvergroting Euro-Maasgeul

Rijkswaterstaat heeft de mogelijkheid verkend om de capaciteit van de Euro-Maasgeul te vergroten. Het zou de vlotte en veilige vaart bevorderen wanneer grotere containerschepen van de geul gebruikmaken. Dit doel kan volgens de verkenning worden bereikt door aan de noordzijde van de geul de bodem te verdiepen, maar niet zo diep als de geul, zodat een berm ontstaat. Ook wanneer een containerschip van het grootste type de Euro-Maasgeul gebruikt, is dan tweerichtingsverkeer mogelijk.

Na een besluit tot vergroting van de geulcapaciteit en een planstudie in 2011, kan de berm in 2012-2013 worden aangelegd.

Minder baggeren

Rijkswaterstaat streeft naar het efficiënter controleren en onderhouden van de gehele diepwaterroute van het Kanaal naar Rotterdam. De bodemligging is hier in het belang van de scheepvaart gegarandeerd. Door de vorm van het aanloopgebied Noord-Hinder aan te passen kunnen de lodingsinspanning en de hoeveelheid baggeractiviteiten worden verminderd.

Aanpassing Eemsgeul

De Eemshaven wordt in gereedheid gebracht voor het aanlanden van grotere schepen. Daarvoor moet onder meer de Eemsgeul dieper en breder worden. Rijkswaterstaat Noord-Nederland werkt aan de voorbereiding van deze operatie. Het Tracebesluit is door de Raad van State in augustus 2011 vernietigd. Er zal een nieuw tracebesluit komen. De werkzaamheden zullen niet voor 2013 gestart kunnen worden.

Omwille van de veiligheid van de scheepvaart is het mogelijk gewenst dat een ankergebied beschikbaar komt voor schepen die op weg zijn naar de Eemshaven. Onderzoek en overleg met de scheepvaartsector heeft uitgewezen dat een locatie op het Duitse continentale plat het meest voor de hand ligt. Rijkswaterstaat voert hierover overleg met zijn Duitse counterpart. Voor Nederland brengt deze ankerplaats geen beheertaken met zich mee.

Scheepsongevallen en wrakopruiming

Voor calamiteiten met schepen is de Wet bestrijding ongevallen Noordzee van toepassing. Op basis van deze wet wordt de organisatie en coördinatie van de bestrijding van schadelijke gevolgen van ongevallen, waaronder milieuschade, geregeld in het Incidentenbestrijdingsplan Noordzee.

Het opruimen van wrakken binnen de Nederlandse territoriale wateren is geregeld in de Wrakkenwet zolang het Verdrag van Nairobi nog niet in werking is getreden. Het Verdrag van Nairobi reguleert het opruimen van wrakken (gezonken of gestrande zeeschepen en daarvan afkomstige zaken). Volgens dit verdrag heeft de kuststaat het recht om in zijn exclusieve economische zone wrakken op te (laten) ruimen en de kosten te verhalen op de (hiervoor verplicht verzekerde) scheepseigenaar, waarbij het verhaal rechtstreeks kan geschieden jegens de verzekeraar.

De wettelijke goedkeuring en implementatie van dit verdrag zijn in voorbereiding, waarbij voorgesteld zal worden dat het verdrag van Nairobi mede van toepassing zal zijn op (de vaarwegen op) Nederlands grondgebied, met inbegrip van de territoriale wateren. Het Verdrag van Nairobi treedt in werking nadat tien staten het hebben goedgekeurd.

Nautisch beheer

Nautisch beheerders zijn:

  • voor de Scheldemonden: de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat Zeeland

  • voor het aanloopgebied Rotterdam: havenmeester Havenbedrijf Rotterdam

  • voor aanloopgebied Scheveningen: hoofd Haven en Verkeerscentrale van de Dienst Stadsbeheer Den Haag

  • voor aanloopgebied IJmuiden: het Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied, gemandateerd aan de havenmeester van Haven Amsterdam

  • voor aanloopgebied Den Helder: de Kolonel der Mariniers van de Koninklijke Marine te Den Helder

  • voor de aanloopgebieden Brandaris, Eemsmond en aangrenzende wateren: de hoofdingenieur-directeur van Rijkswaterstaat Noord-Nederland.

Het nautisch beheer omvat de dagelijkse zorg voor een vlotte en veilige afwikkeling van het scheepvaartverkeer. Dit is met name geregeld in de Scheepvaartverkeerswet, die de basis vormt voor diverse gedelegeerde regelingen. De belangrijkste daarvan is het Scheepvaartreglement Territoriale Zee.

Routering en clearways

Internationaal vastgestelde verkeersscheidingsstelsels voor de scheepvaart zijn van vitaal belang voor de ordening van het scheepvaartverkeer op de Noordzee en voor de afstemming van de scheepvaart op andere gebruiksfuncties.

Inmiddels is het geheel van verkeersscheidingsstelsels op de Noordzee en de aanlooproutes naar de Nederlandse zeehavens onderling verbonden in een systeem van clearways. Het is niet toegestaan in een clearway kunstmatige eilanden, installaties, constructies en dergelijke te bouwen, te plaatsen of op te richten.

De aanwijzing van een windgebied voor de Hollandse kust - als aanvulling op de windgebieden in het Nationaal Waterplan - kan gevolgen hebben voor de situering van scheepvaartroutes. Aanpassing van de scheepvaartroutes vindt plaats in samenspraak met relevante stakeholders. Voor de aanpassing van een verkeersscheidingsstelsel zal een goedkeuringsprocedure bij de IMO moeten worden doorlopen. Aanpassing van een clearway gebeurt op grond van de Mijnbouwwet. De procedure voor de aanpassing van ankergebieden, clearways en verkeersscheidingsstelsels (VSS) is vastgelegd in bijlage 6.

5.3.4 Aspect rendabele zee

De economische betekenis van de scheepvaart is vooral gekoppeld aan de sleutelfuncties van de Nederlandse zeehavens: knooppunten voor internationale goederenstromen en een vestigingsplaats voor industrie en dienstverlening. Het beleid hiervoor is vastgelegd in de beleidsbrief Zeehavens. Voor het IBN is vooral de capaciteitsdoelstelling van belang: het in stand houden en verbeteren van de bereikbaarheid van de zeehavens en het realiseren van fysieke ruimte voor groei.

5.3.5 LNG-aanlanding

LNG

LNG is geen duurzame brandstof (want fossiel), maar wel schoon. LNG vult de inzet van Nederlands aardgas aan. De meest kenmerkende eigenschap van LNG is dat het als vloeistof met een temperatuur van -162 graden Celsius slechts éénzeshonderdste van het volume inneemt van het oorspronkelijke gas. Dat maakt transport van LNG over zee in speciaal daarvoor gebouwde schepen een aantrekkelijke optie.

Aanlanding van liquefied natural gas (LNG) is een schakel in de Nederlandse energievoorziening die aan belang wint. Sinds 2011 is op de Maasvlakte de Gate terminal, aanlandingslocatie voor LNG, operationeel. De komst van deze terminal vraagt geen actie van de beheerder van de Noordzee. Provincies en gemeenten gaan over de ruimtelijke, inrichtings- en veiligheidsaspecten van LNG-terminals. De rijkshavenmeester van Rotterdam gaat over de begeleiding en afhandeling in de toegangsgeulen en havens. Het ministerie van IenM heeft alleen een verantwoordelijkheid waar het gaat om reglementering en toezicht op de vaart met LNG-tankers.

5.4 Olie- en gaswinning

Op het Nederlands deel van de Noordzee zijn ongeveer honderdzestig productielocaties in bedrijf. Tien daarvan leveren olie, sommige olie en gas, maar het overgrote overige deel uitsluitend gas. Enkele platforms liggen in de kustzee, de overige in het centrale deel van het NCP, met een sterke concentratie in de zuidwestelijke hoek van het Friese Front. Rond platforms is een veiligheidszone van 500 meter van kracht, waarbinnen geen scheepvaart of ander gebruik is toegestaan. Gas en olie komen per schip of via buisleidingen aan wal.

Figuur 9 Gebieden olie- en gaswinning met indicatie interacties

Figuur 9 Gebieden olie- en gaswinning met indicatie interacties

5.4.1 Interactie met ander gebruik

Rondom mijnbouwplatforms is een veiligheidszone van kracht van 500 meter waarbinnen geen ander gebruik is toegestaan. Ook het slepen van visnetten over de bodem en in de waterkolom binnen deze veiligheidszone is niet toegestaan. Dit levert een lokale beperking op voor de visserij, de scheepvaart en de recreatie(vaart). Bij de locatiekeuze voor een mijnbouwplatform moet rekening worden gehouden met de scheepvaart en ander gebruik. In clearways voor de scheepvaart zijn mijnbouwactiviteiten in principe niet toegestaan.

Mijnbouwprospects in windenergiegebied

Prospects

Prospects zijn mogelijk winbare olie- en gasvelden

De transitie naar gebruik van niet-fossiele, meer duurzame energiebronnen, is in het kabinetsbeleid onder meer gekoppeld aan de inzet van windturbineparken op zee. Bij de planvorming en de aanwijzing van windenergiegebieden blijkt met name bij het windenergiegebied IJmuiden een duidelijke interactie met olie- en gaswinactiviteiten. De aanwezigheid van een windturbinepark kan eventuele winningsactiviteiten in het gebied bemoeilijken, maar maakt de winning niet onmogelijk.

In de windenergiegebieden die in het NWP zijn aangewezen (thans Borssele en IJmuiden) wordt gestreefd naar (vroegtijdige) afstemming tussen het (toekomstig) gebruik van het gebied ten behoeve van windenergie en olie- en gaswinning. Dit gebruik gaat voor ander gebruik. Afstemming tussen windenergie en olie- en gaswinning is maatwerk. In reeds verleende vergunningen voor windturbineparken is een afstemmingsbepaling voor medegebruik ten behoeve van olie- en gaswinning opgenomen. Op grond van artikel 55 van het Mijnbouwbesluit kunnen aan een mijnbouwinstallatie (platform) en de plaatsing daarvan voorwaarden worden gesteld ten behoeve van de afstemming met windenergie.

5.4.2 Aspect gezonde zee

Voor het winnen van olie en gas geldt een m.e.r.-plicht. In het milieueffectrapport (MER) wordt het meest milieuvriendelijke alternatief bepaald. De m.e.r.-plicht is gekoppeld aan vergunningverlening onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (binnen de 12 mijlszone), de Wet milieubeheer en/of de Mijnbouwwet; hierbij worden ook alle aspecten van de Waterwet meegenomen. Als uit het MER blijkt dat er significante effecten zijn, moet voor elk winningsplatform het integrale afwegingskader worden doorlopen. Exploratieboringen zijn per 1 april 2011 (wijziging Besluit MER) m.e.r.-beoordelingsplichtig. Als er significante effecten worden verwacht, kan de activiteit in principe doorgaan na een afweging van het openbare belang en het natuurbelang, en met inachtneming van mitigatie (schadebeperkende maatregelen) en compensatie. In Natura 2000-gebieden en gebieden met bijzondere ecologische waarden moet worden onderzocht of er reële alternatieven zijn. In de VHR-gebieden binnen de 12-mijlszone zijn vanaf de kust zichtbare permanente werken niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven zijn en de dwingende redenen van groot openbaar belang aannemelijk zijn gemaakt. Olie- en gaswinning vallen onder deze bepaling. In de rest van de kustzee wordt voor zichtbare permanente werken alleen vergunning verleend als er geen reële alternatieven zijn en er redenen van groot openbaar belang zijn. Alternatieven zijn doorgaans zeer kostbaar. De winning is immers gebonden aan de aanwezigheid van olie en gas in de ondergrond.

5.4.3 Aspect rendabele zee

Opsporing en winning van aardolie en aardgas op de Noordzee zijn van groot belang voor de Nederlandse economie. Ze dienen de stabiliteit van de energievoorziening en zijn deels nodig om de transitie naar een duurzame energiehuishouding mogelijk te maken. In het Nationaal Waterplan hebben olie- en gaswinning de status van ‘groot nationaal belang’. Het kabinetsbeleid is erop gericht zo veel mogelijk olie en aardgas uit de kleine velden te winnen, om zo het volle potentieel van de voorraden te benutten.

Vergunningverlening

Mijnbouwwet en Waterwet

De Waterwet hoekt de Mijnbouwwet uit. Met andere woorden: als er een mijnbouwvergunning wordt afgegeven, is een watervergunning niet meer nodig.

Het wettelijk kader van de vergunningverlening voor olie- en gaswinning is de Mijnbouwwet (inclusief Mijnbouwbesluit en Mijnbouwregeling). Ook de benodigde leidingen vallen onder de Mijnbouwwet. De ministeries van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en van Infrastructuur en Milieu stemmen bij vergunningverlening de verschillende wettelijke kaders op elkaar af.

Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) speelt een belangrijke rol in de advisering ten behoeve van de vergunningverlening onder de Mijnbouwwet. SodM is verantwoordelijk voor de inspectie en de handhaving van de vergunningsvoorwaarden. Deze hebben behalve op veiligheids-, gezondheids- en doelmatige winningsaspecten betrekking op milieu en arbeidsvoorwaarden, en - na beëindiging van de activiteit - op de verwijdering van de platforms en eventueel de leidingen.

CO2-opslag

Het afvangen en opslaan van CO2 is een belangrijke pijler onder het Nederlands klimaatbeleid. Het Nationaal Waterplan geeft locaties aan voor de uitvoering van twee pilots met de opslag van CO2 in uitgeproduceerde gasvelden. Daarnaast is in het NWP de gehele Exclusieve Economische Zone aangewezen als zoekgebied voor CO2-opslaglocaties.

CO2-opslag in relatie tot het afwegingskader

Voor het opslaan van CO2 vanaf een uit productie genomen mijnbouwplatform in een uitgenut olie- of gasveld, is het NWP-afwegingskader niet van toepassing. Het platform is immers al vergund voor het verrichten van mijnbouwactiviteiten, en daaronder vallen zowel olie- en gaswinning als CO2-opslag. Nadat de mijnbouwactiviteiten zijn afgerond, geldt – op basis van de Mijnbouwwet – een opruimplicht voor het mijnbouwplatform.

Zou een initiatiefnemer CO2 willen opslaan door middel van een nog te plaatsen mijnbouwplatform (bijv. boven een aquifer), dan is het NWP-afwegingskader wel van toepassing.

5.5 Visserij

De Nederlandse Noordzeevisserijvloot van zo’n 500-600 schepen is onder te verdelen in kustvisserij (garnalen- en eurokotters), zeevisserij (boomkor, demersale trawls als twinrig en flyshoot en overige tuigen), grote zeevisserij (pelagische vriestrawlers), schelpdiervisserij en staandwantvisserij. Economisch belangrijke doelsoorten zijn: tong, schol, koolvis, schelvis, tarbot en griet, haring en garnalen. Het visserijbeleid wordt met name op Europees niveau bepaald en is vastgelegd in de Verordening 9361/02 van de Raad inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visserijhulpbronnen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

Zonering

De visserij-intensiteit op de Noordzee verschilt per gebied en per seizoen, maar de Nederlandse visserijvloot is vooral actief in het zuidelijke en oostelijke deel van de Noordzee. Buiten de 12-mijlszone is de zee vrij toegankelijk; binnen de 12-mijlszone en in de zogenaamde ‘Scholbox’ ten noorden van de Waddeneilanden en in de Duitse Bocht is vissen alleen toegestaan voor schepen met een motorvermogen van minder dan 300 pk. Schelpdiervissers zijn vooral actief in de ondiepe kustwateren. Het GVB legt de toegang voor buitenlandse vissers tot de Nederlandse territoriale zee voor bepaalde visbestanden als volgt vast:

  • de zone tussen 3 en 12 mijl is open voor vissersschepen uit België, Denemarken en Duitsland

  • de zone tussen 6 en 12 mijl is open voor vissersschepen uit Frankrijk

  • het gebied van de zuidpunt van Texel tot de grens met Duitsland is open voor vissersschepen uit het Verenigd Koninkrijk.

In de gebouwde en vergunde windparken is varen en dus ook vissen verboden. In het NWP is echter de intentie opgenomen om te onderzoeken of het mogelijk is om recreatie en duurzame visserij (niet-bodemberoerend) in windparken toe te laten. Paragraaf 5.8.1 gaat hier nader op in.

Figuur 10 Zonering visserij met indicatie interacties

Figuur 10 Zonering visserij met indicatie interacties

Het nationaal visserijbeleid is vastgelegd in vier nota’s:

  • Ruimte voor een zilte oogst: naar een omslag in de Nederlandse schelpdiercultuur, Beleidsbesluit Schelpdiervisserij 2005–2020

  • Beleidslijn Verplaatsing Schelpdieren (1997)

  • de kabinetsvoornemens met betrekking tot vernieuwing en verduurzaming van de Nederlandse visserij (2007). Deze voornemens zijn gebaseerd op het Nederlandse Operationele Programma van het Europese Visserijfonds

  • Nota Vast en zeker!: Beleidsbesluit vaste vistuigen (2002).

De zeevisserij op de Noordzee wordt geregeld via het Gemeenschappelijk Visserijbeleid van de EU (2002) en in overleg met niet-EU-landen (Noorwegen en de Faeröer). De basisverordening uit 2002 wordt in 2012 herzien en in 2013 wordt het nieuwe GVB van kracht. De Nederlandse visie op het Europees Visserijbeleid is vastgelegd in de nota Vis als duurzaam kapitaal (2009).

Ook is een aantal beleidslijnen nog in ontwikkeling, waaronder de beleidslijn voor het verplaatsen van schelpdieren en een richtlijn voor innovatieve schelpdierprojecten.

Voor het reguleren en verduurzamen van de zeevisserij worden verschillende beperkende instrumenten ingezet. Deze kunnen betrekking hebben op vangstmogelijkheden (TACs en quota), zeedagen, motorvermogen, technische maatregelen zoals maaswijdte, en toegang tot gebieden. Daarnaast stimuleert het Europese visserijfonds de ontwikkeling van innovatieve methoden en technieken. De nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) is belast met het toezicht op en de handhaving van de visserijregelgeving. Bij controles op zee doet zij dit in het samenwerkingsverband Kustwacht.

5.5.1 Interactie met ander gebruik

Visserij is vrijwel op de gehele Noordzee toegestaan. Alleen in bepaalde delen van Natura2000-gebieden, gebieden waar veel munitie op de bodem ligt, en gebieden waar een algeheel vaarverbod geldt (in windturbineparken en rond mijnbouwplatforms) is visserij niet toegestaan. Dit betreft slechts een zeer beperkt oppervlak van de Noordzee. Bij de planvorming van scheepvaartroutes, beheerplannen voor natuurgebieden en windenergie wordt altijd rekening gehouden met de visserijbelangen in het betreffende gebied.

In het belang van de visserij moeten kabels en leidingen zoveel mogelijk op voldoende diepte in de zeebodem worden gelegd. Dit wordt geregeld via de vergunningverlening.

5.5.2 Aspect gezonde zee

Het zeevisserijbeleid is voornamelijk internationaal (Europees) ontwikkeld en wordt door deze kaders gestuurd. Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (2002) van de EU heeft een meervoudige doelstelling. Op de eerste plaats is dat het beschermen en in stand houden van de beschikbare en toegankelijke levende mariene aquatische bestanden. In nauwe samenhang daarmee zorgt het visserijbeleid voor rationele, verantwoorde en duurzame exploitatie van de bestanden. Dit onder voorwaarden die voor de visserijsector economisch en sociaal acceptabel zijn. Meerjarenplannen en verlaging van de vlootcapaciteit hebben bijgedragen aan het herstel van sommige bestanden in de Noordzee. Nederland streeft in de zeevisserij naar de Maximale Duurzame Opbrengst (MSY) in 2015. Daarnaast moet het nieuwe GVB bijdragen aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en Natura 2000.

Visserijwet en vergunningen voor visserij

De Visserijwet 1963 vormt de basis van de Nederlandse visserijwetgeving. De wet bevat zowel rechtstreeks toepasselijke bepalingen als bevoegdheden voor het opstellen van nadere regelgeving. Voor de Noordzee is met name het onderdeel zeevisserij relevant. Daaronder wordt verstaan “het vissen in zee, met inbegrip van het vissen in de visserijzone en in daaraan grenzende als zee aangewezen wateren”. De visserijzone is de zone ingesteld krachtens de Machtigingswet instelling visserijzone, waarvan de buitengrens overeenkomt met de grens van het Nederlands continentaal plat en de Nederlandse EEZ. De minister van EL&I is verantwoordelijk voor uitvoering van de Visserijwet. De wet dient mede als wettelijke basis voor de uitvoering van de verplichtingen van Nederland die voortvloeien uit het gemeenschappelijk visserijbeleid van de EU en uit internationale visserijverdragen.

Tijdpad FIMPAS

Voor het beroepsmatig uitoefenen van zeevisserij, moet het vissersvaartuig worden ingeschreven in het visserijregister en moet een Europese visvergunning worden aangevraagd.

De vergunningaanvraag alsmede de inschrijving in het visserijregister kan worden gedaan bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I).

Regulering visserij in N2000-gebieden

In 2010 is begonnen met het ontwerp van beheerplannen voor de Noordzeekustzone en de Vlakte van de Raan. Visserijmaatregelen die hieruit voortvloeien, moeten worden gemeld aan de Europese Commissie om ze ook te kunnen opleggen aan buitenlandse vissers (het non-discriminatiebeginsel). Ter voorbereiding van de voorstellen voor de gebieden buiten de territoriale zee is in 2009 het FIMPAS-project gestart (Fisheries Measures in Protected Areas). Dit is een omvangrijk proces onder leiding van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES), waarbij zowel de visserijsector als maatschappelijke organisaties zijn betrokken.

Verduurzaming visserij

Er wordt meer en meer aandacht besteed aan innovatieve ontwikkelingen die bijdragen aan duurzame visserij. Verduurzaming van de visserij impliceert een bedrijfsvoering die minder negatieve effecten heeft op het ecosysteem. Het gaat vooral om het terugdringen van de bodemberoering en de bijvangsten van niet-doelsoorten en ondermaatse vis. Een ander duurzaamheidsaspect is de besparing op brandstof en dus vermindering van de uitstoot van CO2 en andere stoffen. Als alternatieven voor de boomkor worden onder andere de sumwing, hydro-rig, pulskor en/of pulswing onderzocht. Een belangrijk criterium in het onderzoek is de geschiktheid van die alternatieven om tong te vangen.

Voor het vissen op mosselbroed kunnen mosselzaad-invanginstallaties (mzi’s) een alternatief zijn. Dit zijn netwerken waaraan vrijzwemmende mossellarven zich vasthechten.

Knelpunten in wetgeving

Visserijtechnieken die zijn gebaseerd op elektrische prikkels zijn volgens Europese wetgeving verboden, met name omdat ze niet selectief zouden zijn. Nederland doet onderzoek om de pulstechniek (onder voorwaarden) toe te staan onder EU-regelgeving. Een ander punt dat soms wringt met Europese wetgeving, is dat er met alternatieve vistuigen soms meer kabeljauw wordt gevangen dan met de boomkor met wekkerkettingen. Hierdoor krijgen vissers die willen overstappen op duurzame alternatieven, te maken met de extreem strenge beperkingen in zeedagen die voor kabeljauw gelden. Ook dit probleem is voor Nederland een kwestie die met voorrang in Europees kader moet worden opgelost. Het Nederlandse standpunt is dat overschakeling op duurzame visserijmethoden niet zou mogen worden belemmerd.

5.5.3 Aspect rendabele zee

De Nederlandse visserijvloot telde in 2009 ongeveer 590 schepen en zo’n 2000 opvarenden. Ook de visverwerkende industrie (die ook geïmporteerde vis verwerkt) is aanzienlijk. De winst die de sector behaalde liep in 2009 terug en bedraagt nu 386 miljoen euro. Hoewel de bestanden zijn hersteld of zich aan het herstellen zijn, blijven de prijzen voor schol laag. Tegelijkertijd stijgen de brandstofprijzen. Aan de andere kant biedt het ecolabel MSC kansen om zich te onderscheiden van andere, minder duurzame visserijen. De overheid zet in samenspel met de markt in op een transitie naar duurzame visserijmethoden, ook na 2015.

Maricultuur

Voor nieuwe ontwikkelingen op het gebied van mariculturen is experimenteerruimte nodig. Diverse vormen van maricultuur zijn in potentie duurzaam, of kunnen een duurzaam alternatief zijn voor minder gewenste vormen van visserij of kweek van zeeproducten.

Al ver gevorderd is de ontwikkeling van mosselzaadinvanginstallaties (mzi’s). Dit zijn netwerken die vanaf het wateroppervlak in de waterkolom hangen en waaraan vrij zwemmende mossellarven zich hechten. Deze techniek is een goed alternatief voor de winning van mosselzaad met de ‘mosselkor’ – een sleepnet dat het zaad van de bodem opvist. De bezwaren tegen die traditionele mosselzaadvisserij zijn niet van de laatste tijd. Er wordt dan ook al langer geëxperimenteerd met mzi’s. Pas sinds de mosselzaadsleepnetvisserij beleidsmatig wordt uitgefaseerd, komt de (duurdere) toepassing van mzi’s in beeld bij de visserijsector. In de kustwateren, waaronder de Voordelta, gebeurt dat al op commerciële schaal. Het voornemen is om op de Noordzee ruimte te bieden voor experimenten.

Een snelle verdere ontwikkeling is echter niet te verwachten. Om mzi’s te mogen gebruiken – tot nu toe alleen in de Waddenzee en de Zeeuwse delta – zijn vergunningen nodig van de waterbeheerder (meestal Rijkswaterstaat) of de gemeentelijke overheid (bestemmingsplannen). In gebieden met beschermde natuurwaarden is een Nb-wetvergunning nodig. Daarnaast is een vergunning op grond van de Visserijwet vereist. Aan de laatste is een toets verbonden van de effecten op het bestand en een toets op de beschikbare ruimte. Een andere remmende factor is dat voor de mosselzaadvisserij een beperkt aantal vergunningen beschikbaar is, die inmiddels allemaal zijn uitgegeven. Nieuwe gegadigden moeten dus vergunningen kopen van de huidige houders.

In de Voordelta zijn voor mosselzaadwinning met mzi’s drie kavels van in totaal 12 hectare uitgegeven. Voor de toetsing van de mogelijke effecten bestaat nog geen standaardprocedure. In dit geval is een op een m.e.r. gelijkende procedure doorlopen.

Gezien de gunstige ervaringen met mzi’s lijkt het een kansrijke optie om deze cultures toe te passen binnen windmolenparken of als begrenzing van gesloten gebied. Dat is dan ook de enige mogelijkheid voor meervoudig ruimtegebruik, want maricultures zijn met geen ander gebruik op zee te combineren. Ingeval van combinatie met windmolenparken kunnen voor het verankeren van de netconstructies de turbinepalen worden benut. Dat spaart een uitgebreide verankering aan de zeebodem uit.

Andere vormen van maricultures waarvoor experimenteerruimte nodig is, zijn de teelt van wieren, de kweek van algen en seafarming. Voor grootschalige experimenten en toepassingen op de Noordzee is een vergunning nodig op grond van de Visserijwet.

Dit kan betrekking hebben op het inschrijven van vaartuigen in het vlootregister, het bestandsbeheer, en het transport naar de opgroei-locaties (in verband met de mogelijke ‘insleep’ van ziekten). Voor viskweek geldt de randvoorwaarde dat deze nutriëntenneutraal moet zijn.

5.6 Oppervlaktedelfstoffenwinning

Het kustfundament

Dat zand op de Noordzee alleen mag worden gewonnen buiten de doorgaande NAP -20 m dieptelijn heeft te maken met het behoud van een stabiel kustfundament en de ecologische waarde van de kustzone. Met het oog op behoud van het kustfundament is diepe zandwinning alleen mogelijk vanaf een lijn 2 kilometer zeewaarts van de doorgaande NAP -20 m dieptelijn. Winning van een hoeveelheid van meer dan 10 miljoen m3 en /of een oppervlakte van meer dan 500 ha is m.e.r.-plichtig.

Tussen de doorgaande NAP -20 m dieptelijn en de buitengrens van de 12-mijlszone ligt het strategisch voorraadgebied waar zandwinning voorrang heeft op ander gebruik. Buiten de 12-mijlsgrens hebben andere functies dan zandwinning voorrang.

Zandmotor

De zandmotor is de benaming van een experiment met natuurlijke aanwas van de kust. Voor de kust van Ter Heijde wordt een forse berg zand op de zeebodem gedeponeerd. Natuurlijke stromingen en golfslag transporteren het zand in de loop van meerdere jaren naar de kust. Over een lengte van vele kilometers ontstaat zo een breder strand, dat door de provincie Zuid-Holland vooral uit ruimtelijk oogpunt wordt gewaardeerd.

Op de Noordzee mogen zand, grind en schelpen worden gewonnen.

Landwaarts van de doorgaande NAP -20 meter dieptelijn mag in beginsel geen winning plaatsvinden. Bij wijze van uitzondering is wel winning mogelijk uit vaargeulen, voor het aanleggen van overslagputten, of wanneer het verwijderen van oppervlaktedelfstoffen uit de winlocatie bijdraagt aan de kustverdediging en het in oorspronkelijke staat brengen van de zeebodem van voormalige stortgebieden. Zand dat landwaarts van de doorgaande NAP -20 meter dieptelijn wordt gewonnen, moet in het kustfundament worden teruggestort.

Grootschalige zandwinning is toegestaan vanaf 2 km zeewaarts van de doorgaande NAP -20 m lijn. Voor zandwinning tussen deze lijn en de 12-mijlsgrens (winning zo dicht mogelijk bij de kust heeft uit kostenoverwegingen de voorkeur) is een oppervlakte van 5.134 km2 beschikbaar; ruim voldoende voor de planperiode tot 2015. Zandwinning in deze zone heeft prioriteit boven ander gebruik. Dit sluit gebruik van deze zone voor andere doelen dan winning van oppervlaktedelfstoffen niet uit. Schelpenwinning is toegestaan dieper dan de NAP -5 meter dieptelijn.

Rondom kabels en leidingen mag binnen minimaal 500 meter aan weerszijden geen zand worden gewonnen. Indien zandwinprojecten voor kustsuppleties hierdoor niet of moeilijk realiseerbaar zijn, zal verkend worden of het actief bundelen van bestaande kabels en leidingen mogelijk en realiseerbaar is.

Zeezand wordt gebruikt voor kustsuppletie (ongeveer 12 miljoen m3/j) en als ophoogzand op land (circa 13 miljoen m3/j). Het Nationaal Waterplan noemt winning van oppervlaktedelfstoffen in de Noordzee een activiteit van nationaal belang. Zandwinning hoort daarom tot de gebruiksfuncties waarmee ruimtelijk strategisch moet worden omgegaan. Zeezand wordt ook gebruikt voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte (zo’n 300 miljoen m3) en voor het versterken van de zogenoemde zwakke schakels langs de kust. Voor de ‘zandmotor’ is circa 22 miljoen m3 zand gebruikt.

Het zand dat nodig is voor de aanleg van de Tweede Maasvlakte komt uit diepe zandwinputten (maximaal 20 meter diep) op een afstand van ruwweg 10 km uit de kust voor Hoek van Holland.

Schelpenwinning vindt vooral plaats op de Noordzee en in de buitendelta’s en zeegaten van de Waddenzee (vanaf NAP -5 m lijn). Voor schelpenwinning is een kleine verschuiving te verwachten van de Waddenzee en de Voordelta naar de Noordzee.

Figuur 11 Zonering oppervlaktedelfstoffenwinning met indicatie interacties

Figuur 11 Zonering oppervlaktedelfstoffenwinning met indicatie interacties

5.6.1 Interactie met ander gebruik

Oppervlaktedelfstofwinning in de buurt van rustgebieden voor zeezoogdieren en vogels tot ongewenste verstoringen leiden. Bij de totstandkoming van de beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden worden ook de belanghebbenden van deze activiteiten zoveel mogelijk betrokken.

Verder is het winnen van zand en andere oppervlaktedelfstoffen niet of nauwelijks mogelijk daar waar kabels en leidingen liggen. Bij de planvorming en vergunningverlening voor kabels- en leidingen moet dan ook rekening gehouden worden met oppervlaktedelfstofwinning.

5.6.2 Aspect veilige zee

Zandwinning is een vitale functie voor het kunnen uitvoeren van de kustlijnzorg. Sinds 1990 is het streven de kustlijn te handhaven op de plek waar deze toen ongeveer lag, de zogenaamde Basiskustlijn (BKL). Bij het handhaven van de kustlijn is ruimte voor dynamische processen. In 2000 (Derde kustnota) is hieraan het streven toegevoegd dat het kustsysteem als geheel niet structureel zand verliest. Sindsdien (2001) is naast de BKL ook de zandbalans van het kustsysteem een belangrijke graadmeter voor het beleid om op grote schaal ‘dynamisch te handhaven’.

Het Ministerie van IenM is verantwoordelijk voor het kustbeleid. De regionale diensten van Rijkswaterstaat die de Nederlandse kust beheren, zijn verantwoordelijk voor de kusthandhaving (in hun beheergebied). Zij zorgen voor de vergunningen voor zandsuppletie. Rijkswaterstaat stelt de suppletieplannen op en organiseert de monitoring en de uitvoering van kustsuppleties. Rijkswaterstaat Noordzee heeft de regie gekregen over de gehele kustlijnzorg. De dienst zal als trekker toewerken naar stroomlijning van de verantwoordelijkheden en versterking van het samenspel van overheden die bij het kustonderhoud zijn betrokken. Daarbij zijn nadrukkelijk ook de waterschappen in beeld die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van de waterkering.

Rijkswaterstaat Noordzee werkt ook aan een kustlijnzorgaanpak voor de langere termijn. Dit conform de nieuwe aanpak om operationele kortetermijnmaatregelen in lijn te brengen met de opgaven in een verdere toekomst. Als regiehouder kustlijnzorg participeert Rijkswaterstaat Noordzee in de visievorming en in programma’s met een grotere tijdshorizon, zoals het Deltaprogramma.

Sinds 2001 zijn de jaarlijkse suppletiehoeveelheden bijna verdubbeld, vooral door meer en vaker onder water te suppleren. Behalve om de structurele erosie van de kustlijn tegen te gaan, gebeurt dit ook om tekorten in de zandbalans te compenseren. Er wordt vaker onder water, in plaats van op het strand gesuppleerd; dit veroorzaakt minder hinder voor recreanten. De verwachting is dat op termijn zal blijken dat deze vorm van suppleren kosteneffectiever is. Het winnen van zand voor kustsuppleties (buiten de vaargeulen) is vergunningplichtig. De kustsuppleties zelf worden uitgevoerd in het kader van de Waterwet en zijn niet vergunningplichtig.

5.6.3 Aspect rendabele zee

Naar een zandwinstrategie

De verwachting is dat de vraag naar zeezand zal toenemen als gevolg van versnelde zeespiegelstijging. De zeespiegelstijging kan ertoe leiden dat de huidige behoefte van 12 miljoen m3 suppletiezand in de komende decennia zal toenemen tot misschien wel 85 miljoen m3. Maar of en in welk tempo de vraag werkelijk zal groeien, is onzeker. Tevens zal er meer vraag naar zeezand zijn voor gebruik op land.

Zowel voor de kustveiligheid als voor gebruik op land (ophoogzand) is het van belang te kunnen beschikken over een strategische zeezandvoorraad van voldoende omvang. Op grond van ruimtelijke overwegingen en om conflicten met ander gebruik te voorkomen, is het noodzakelijk gebleken het beheer en gebruik van het zeezand anders te regelen. De huidige vrijheid voor initiatieven en de toetsing achteraf resulteren op lange termijn in een versnipperde voorraad en inefficiënte winning en inefficiënt ruimtegebruik. De nieuwe visie is uitgewerkt in de zandwinstrategie.

Kernpunten zandwinstrategie

Uitgangspunten voor de zandwinstrategie zijn: ecologisch verantwoord, economisch voordelig, voorraadtechnisch slim, duurzaam en ruimtelijk goed afgestemd. De strategie levert dan ook een optimale bijdrage aan de pijlers van het Noordzeebeleid: gezond, veilig en renderend. Deze uitgangspunten vertegenwoordigen verschillende belangen die bij het beheer en gebruik van de zandvoorraad een rol spelen. De zandwinstrategie gaat daarom uit van beheer en gebruik van de zeezandvoorraad op basis van een evenwichtige afweging van de verschillende relevante belangen. De kustveiligheid moet echter altijd gewaarborgd blijven.

Sommige beheermaatregelen hebben op alle belangen een overwegend positieve of minstens neutrale invloed. Dit betekent dat deze zogenoemde no regret-maatregelen, ongeacht de belangenafweging, altijd worden toegepast in het beheer en gebruik van de zeezandvoorraad. Het gaat om:

  • de regel dat de gemiddelde diepte van de zandwinputten meer dan 2 meter moet bedragen

  • planning van wingebieden (meer ruimtelijke sturing op zeezandwinning in ruimte en tijd)

  • efficiëntere vergunningprocedures (efficiëntere regulering zeezandwinning).

Nieuw in de strategie is dat het rijk ook voor kleinschalige zandwinning inzet op een grotere windiepte dan de 2 meter die eertijds in de Nota Ruimte is vastgelegd en waaraan het NWP in beginsel een uitbreiding wilde toestaan. Dit vergroot de strategische voorraad aanzienlijk. Daardoor biedt de zone tussen de doorgaande NAP -20 meter dieptelijn en de 12-mijlsgrens in principe voldoende voorraad voor de 21e eeuw.

De zandwinning krijgt dankzij de strategie ook een planmatiger karakter (sturing op efficiënt gebruik van de voorraad). De vrijheid om overal een ontgrondingsvergunning aan te vragen zal plaatsmaken voor een praktijk waarin sterker wordt gestuurd op gebieden waar zand kan worden gewonnen. Wingebieden zullen in principe ‘volledig’ moeten worden gebruikt voordat nieuwe gebieden zullen worden aangewezen. Dit werkt betere benutting van de voorraad en efficiënter gebruik van de ruimte in de hand. Bovendien zullen de kosten lager uitvallen omdat de dichtbijgelegen en daardoor goedkopere voorraad optimaal wordt benut.

Ook is per locatie een afweging mogelijk met andere belangen en is vast te stellen of de Natuurbeschermingswet beperkingen aan die locatie stelt. Samenvattend: er komt meer ruimtelijke sturing op de zeezandwinning. Het beheerkader en bijbehorende instrumentarium worden in 2011 samen met de stakeholders uitgewerkt.

Ook wordt in 2011 bekeken of de regulering van de zeezandwinning efficiënter kan. Verschillende opties doen opgeld, zoals meerjarige vergunningen of één vergunning voor meerdere winningen door dezelfde initiatiefnemer.

De belangen die een rol spelen bij zandwinning op de Noordzee hebben niet overal langs de kust hetzelfde gewicht. Zoals in figuur 12 is te zien is het zandwingebied voor de kust van IJmuiden erg smal doordat de NAP -20 meter dieptelijn en de 12-mijlsgrens in dat gebied dicht bij elkaar liggen. De vraag naar zand in deze regio met veel economische bedrijvigheid is daarentegen groot. In figuur 12 is ook te zien dat het gebied tussen de NAP -20 meter dieptelijn en de 12-mijlsgrens voor de zuidwestkust voor een groot deel samen valt met het Natura-2000 gebied Voordelta en het mogelijk ecologisch waardevolle gebied De Zeeuwse Banken. In deze gebieden heeft het natuurbelang een ander gewicht dan voor de Hollandse kust. Figuur 12 geeft de indeling per regio aan. De belangen worden per regio gewogen en er wordt regionaal maatwerk toegepast.

Figuur 12 Uitdagingen zandwinstrategie

Figuur 12 Uitdagingen zandwinstrategie

Schelpenwinning

Behalve zand worden in kleinere hoeveelheden schelpen gewonnen. Het beleid is dat schelpenwinning is toegestaan in gebieden tot 50 km uit de kust waar het dieper is dan de NAP -5 m dieptelijn en in hoeveelheden die in overeenstemming zijn met de natuurlijke aanwas. In bepaalde gebieden gelden maxima voor de jaarlijks te winnen hoeveelheden. Het beleid voor schelpenwinning is vastgelegd in de Beleidsregels Ontgrondingen rijkswateren.

Schelpen worden onder meer gewonnen in en ten westen van de Voordelta, de Waddenzee en de kustzee ten noorden van de Wadden, en dus gedeeltelijk in gebieden die zijn aangewezen dan wel aangemeld als Natura 2000-gebied. Voor de schelpenwinning geldt dat bij uitbreiding of verlenging van de vergunning behalve het algemene afwegingskader voor de gehele Noordzee ook het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet 1998 of de specifieke bepalingen voor gebieden met bijzondere ecologische waarden van toepassing kunnen zijn.

Grindwinning

Grind wordt in het Nederlands deel van de Noordzee nauwelijks gewonnen.

5.7 Baggerspecie

Met de invoering van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) is het beleid ten aanzien van het verspreiden van baggerspecie veranderd. Het baggeren van de geulen is een onderhoudsmaatregel waarop het Bbk van toepassing is. Vrijkomend zand uit de geulen wordt, indien afkomstig uit het kustfundament, teruggestort in het kustfundament en/of gesuppleerd in de nabijheid; zand uit de geulen buiten het kustfundament wordt gebruikt als ophoogzand. Vrijkomende baggerspecie wordt - als deze aan de verspreidingseisen voldoet - tot nu toe verspreid in de loswallen. Het Bbk kent eigen randvoorwaarden bij het aanwijzen van verspreidingsvakken. Momenteel wordt nagedacht over het aanwijzen van verspreidingsvakken in het kader van het Bbk om nadere invulling te geven en mogelijk regels te verbinden aan het terugstorten van zand uit de geulen in het kustfundament. Met deze verspreidingsvakken en regels komt duurzaam gebruik van de ecologische en morfologische functies van het sediment dichterbij.

Om de vaargeuldiepte te monitoren en zo het noodzakelijke onderhoud te kunnen bepalen, worden regelmatig lodingen uitgevoerd.

Figuur 13 Verspreidingslocaties voor baggerspecie met indicatie interacties

Figuur 13 Verspreidingslocaties voor baggerspecie met indicatie interacties

5.7.1 Interactie met ander gebruik

Bij het aanwijzen van verspreidingslocaties en het verspreiden van baggerspecie zelf wordt rekening gehouden met de effecten voor de natuur. Zo wordt zoveel mogelijk baggerspecie afkomstig uit nabijgelegen gebieden verspreid. In de Natura 2000-beheerplannen wordt ook ingegaan op de specifieke mogelijkheden voor het verspreiden van baggerspecie binnen het Natura 2000-gebied.

5.8 Windenergie

De eerste windturbineparken op de Noordzee zijn gebouwd in het Offshore Windpark Egmond aan Zee Windpark (8 mijl uit de kust bij Egmond) en het Prinses Amalia Windpark buiten de 12-mijlszone. Ze hebben een vermogen van respectievelijk 100 en 120 MW en een oppervlakte van respectievelijk 26,8 en 16,6 km2, inclusief een veiligheidszone van 500 meter rondom. Deze parken worden ook wel de ‘ronde 1-parken’ genoemd. Daarnaast zijn vergunningen verstrekt voor de bouw van nieuwe windparken, de zogenaamde ‘ronde 2-parken’. Drie parken zullen subsidie krijgen en de komende jaren worden gebouwd.

Het kabinet heeft in het Nationaal Waterplan de opwekking van windenergie op de Noordzee de status van nationaal belang gegeven. Het NWP heeft specifieke gebieden aangewezen waar windturbineparken –de ‘ronde 3-parken’ –op geclusterde wijze kunnen worden gebouwd. Deze locaties maken de gewenste groei van de opwekking van windenergie op zee mogelijk en bieden tegelijk speelruimte om de precieze ligging van de windturbineparken af te stemmen met andere gebruiksfuncties. Het kabinet heeft in het NWP twee gebieden aangewezen voor windenergie: Borssele (344 km2) en IJmuiden (1170 km2). Voor de Hollandse kust en het gebied ten noorden van de Wadden geldt een zoekopdracht die nog niet is afgerond. Daarbinnen zal volgens de spelregels van het integraal beheer afstemming plaatsvinden met de doelen van Natura 2000 en de belangen van andere gebruiksfuncties.

Nadrukkelijk houdt het kabinet ook in de gereserveerde gebieden de mogelijkheid open van meervoudig ruimtegebruik.

Figuur 14 Windenergiegebieden met indicatie interacties

Figuur 14 Windenergiegebieden met indicatie interacties

5.8.1 Interactie met ander gebruik

Bij de planvorming en aanwijzing van windenergiegebieden speelt afstemming met de alle andere gebruiksfuncties op zee een grote rol. Ook bij de inrichting van de windenergiegebieden spelen nog vragen hoe en waar binnen de windgebieden rekening moet worden gehouden met mijnbouwprospects, natuur, kabels en leidingen en (tijdelijke) corridors voor de kleine scheepvaart.

Meervoudig ruimtegebruik in windturbineparken

Mijnbouwvergunningen en windenergievergunningen kunnen overlappen. Houders van een opsporings- of exploitatievergunning, dan wel een windenergievergunning stemmen hun activiteiten met elkaar af. Door een vroegtijdige afstemming tussen mijnbouw en windenergie op zee wordt voorkomen dat daadwerkelijke winning van olie- en/of gas, respectievelijk van windenergie in ruimte en/of tijd conflicteren.

In windturbineparken is alle scheepvaart verboden. Maar omdat het Nationaal Waterplan 2010–2015 (NWP) meer ruimte voor windturbineparken reserveert, is het uit het oogpunt van meervoudig ruimtegebruik wenselijk om te bezien of deze parken voor recreatievaart en duurzame vormen van visserij op termijn kunnen worden opgesteld. Een grote dichtheid aan parken kan immers een obstakel voor de niet-routegebonden scheepvaart vormen. Bovendien kan het veiliger zijn als kleine schepen de doorgaande routes van de grote scheepvaart vermijden en gebruik maken van de ruimte tussen de turbines. Ook het internationale karakter van de Noordzee en de ontwikkelingen van offshorewindenergie in het buitenland onderschrijven het belang van een verkenning. In Denemarken en het Verenigd Koninkrijk wordt medegebruik van windparken bijvoorbeeld onder voorwaarden toegestaan. Mogelijk vindt op de lange termijn internationale synchronisatie van het regime voor medegebruik plaats.

In het NWP is aangekondigd dat de voorwaarden worden onderzocht waaronder eventueel medegebruik van windturbineparken door bijvoorbeeld recreatie, duurzame niet-bodemberoerende visserij, mariene aquacultuur (in het bijzonder mosselzaadinvanginstallaties) en andere vormen van duurzame energieproductie zou kunnen plaatsvinden.

Uit de eerste verkenningsfase in 2009 en 2010 is gebleken dat kleine schepen veilig tussen de windturbines kunnen navigeren. Gecontroleerde experimenten met meervoudig ruimtegebruik in windenergiegebieden kunnen vervolgens leiden tot innovaties die niet alleen toekomstige knelpunten voor de scheepvaart voorkómen, maar ook kansen voor andere sectoren creëren. Het rijk zal daarom initiatieven voor meervoudig ruimtegebruik op experimentele basis in overweging nemen en mogelijk faciliteren. Locatiespecifieke aspecten, de randvoorwaarden uit het NWP, het generen van de juiste informatie en een ontwikkelingsgerichte opzet zullen daarbij zorgvuldig in acht worden genomen. Om het uitvaren van kleine schepen uit de windparken richting scheepvaartroute veilig te laten verlopen, is een zekere afstand tussen het park en de route nodig. Een afstand van 2 zeemijl is daarbij als vertrekpunt te hanteren. In overleg met belanghebbenden kan worden bekeken of in specifieke situaties maatwerk mogelijk is.

5.8.2 Aspect rendabele zee

Uit de ruimtelijke analyse die ten grondslag ligt aan de aanwijzing van windenergiegebieden in het NWP, vloeien ook (tijdelijke) ruimtelijke beperkingen voort. Zo zullen gebieden die vrijkomen door het mogelijk verleggen van een scheepvaartroute, pas feitelijk voor uitgifte beschikbaar zijn als de betreffende verlegging is afgerond.

Nieuw regime windturbineparken

De komende jaren geeft het rijk prioriteit aan goedkope vormen van duurzame energie. De kans dat er voor 2015 nieuwe windparken kunnen worden gebouwd onder de huidige subsidieregeling duurzame energie (SDE+-regeling) is dan ook beperkt.

Sinds 1 april 2008 is –in afwachting van nieuwe (wet- en) regelgeving –een moratorium van kracht op het aanvragen van vergunningen voor de bouw van nieuwe windturbineparken. Uitgangspunt is de koppeling van effficiënt ruimtegebruik binnen de windgebieden aan daadwerkelijke realisatie. Dit om ervoor te zorgen dat er geen onnodige claims op de ruimte worden gelegd. Daarnaast speelt nog de vraag hoe en waar binnen de windgebieden rekening moet worden gehouden met mijnbouwprospects, natuur, kabels en leidingen en (tijdelijke) corridors voor kleine scheepvaart. Efficient ruimtegebruik wordt bereikt door windparken zoveel mogelijk aansluitend op elkaar te realiseren en gebieden vanaf de randen geleidelijk aan vol te bouwen.

5.9 Kabels en leidingen

Op het NCP ligt ongeveer 3.600 kilometer pijpleiding en 4.000 kilometer kabel, voornamelijk in het zuidelijke gedeelte. Daarvan is ongeveer 2.100 km kabel niet meer in gebruik. Aan weerszijden van de in gebruik zijnde kabels wordt een onderhoudszone van 500 tot 1000 meter aangehouden. Dit extra ruimtebeslag geeft aanleiding te onderzoeken of kabels kunnen worden gebundeld. De kosten daarvan zouden moeten opwegen tegen het economisch voordeel van de extra beschikbare ruimte voor andere functies.

Gezien het kleineveldenbeleid zullen er de komende jaren nog leidingen bij komen. Er moet rekening worden gehouden met de aanleg van nieuwe internationale gasleidingen én met uitbreiding van het aantal hoogspanningskabels voor elektriciteitstransport.

Nieuwe kabels voor elektriciteitstransport van windturbineparken naar de kust kunnen worden gebundeld en/of zoveel mogelijk bestaande kabeltrajecten volgen. Voor de aansluitingen van elektriciteitskabels vanuit zee op het hoogspanningsnet wordt verwezen naar het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III).

Figuur 15 Overzicht kabels- en leidingen met indicatie interacties

Figuur 15 Overzicht kabels- en leidingen met indicatie interacties

5.9.1 Interactie met ander gebruik

Bij de planvorming en vergunningverlening voor kabels en leidingen moet rekening worden gehouden met ander gebruik. Op basis van het principe van efficiënt ruimtegebruik mogen kabels en leidingen andere gebruiksfuncties zo min mogelijk hinderen.

Kabels en leidingen moeten op een dusdanige wijze worden aangebracht dat zij geen gevaar of belemmering opleveren voor de scheepvaart en visserij. Dit betekent dan ook dat kabels en leidingen voldoende diep moeten worden ingegraven zodat er in principe veilig gevist en gevaren moeten kunnen worden. Waar kabels en leidingen liggen, is geen zandwinning mogelijk en kunnen schepen niet ankeren. Alle kabels en leidingen bij elkaar geven daardoor een behoorlijke beperking van de beschikbare ruimte voor windenergie, zandwinning en ankerplaatsen. Meer ruimte voor zandwinning, windenergie en ankergebieden zou ontstaan door kabels en leidingen te bundelen. De interactie met scheepvaart speelt alleen ten aanzien van het ankeren. Het ankeren op kabels en leidingen moet zoveel mogelijk worden voorkomen. In de planvorming gebeurt dit door kabels en leidingen niet toe te staan in ankergebieden. Verder moeten vaarwegen door kabels en leidingen zo kort mogelijk en loodrecht worden doorkruist. Daarnaast worden nieuwe kabels zo snel mogelijk opgenomen in scheepvaartkaarten zodat de scheepvaart weet waar de kabels en leidingen liggen.

Voor de winning van oppervlaktedelfstoffen en windenergie kunnen kabels en leidingen grote beperkingen opleveren en noodzaken tot afstemming. In het kader van de zandwinstrategie (zie paragraaf 5.6.3) ook gedacht aan mogelijkheden om de kosten voor het verder varen voor zandwinning af te wegen tegen de kosten voor het omleggen van de kabel. Zo zou het goedkoper kunnen zijn voor een kabel- of leidingexploitant om een compensatiebedrag te betalen voor het verder varen voor zandwinners, dan om de kabel of leiding om een bepaald gebied heen te leggen.

5.9.2 Aspect rendabele zee

De eigenaar van een leiding heeft in het kader van de Waterwet en de Mijnbouwwet de verplichting om jaarlijks de ligging te onderzoeken en te rapporteren aan de toezichthouders Rijkswaterstaat Noordzee en het Staatstoezicht op de Mijnen. De toezichthouders controleren op basis van deze rapportage, eventueel aangevuld met veldonderzoek, of de leiding voldoende bedekt en ondersteund is. De ligging van kabels wordt tijdens de aanleg ervan vastgelegd. Daarna bestaat er geen verplichting tot onderzoek. Alleen bij kruisingen met leidingen wordt de ligging van kabels meegenomen in het jaarlijkse leidingonderzoek.

Bundeling van kabels en leidingen

Nieuwe kabels en leidingen moeten zoveel mogelijk gebundeld worden met bestaande kabels en leidingen om daarmee het ruimtebeslag zoveel mogelijk te beperken

Telecomkabels komen op vijf plaatsen aan land, hoogspanningskabels op drie locaties en olie- en gasleidingen op vier.

Om deze infrastructuur voor beschadiging te behoeden, zijn sommige activiteiten binnen een zone van 500 meter aan weerszijden van een leiding of kabel niet toegestaan.

Opruimen van loze kabels en leidingen

Telecomkabels die niet meer in gebruik zijn, moeten in principe worden opgeruimd. Binnen de 12-mijlszone bestaat al een opruimplicht in het kader van de Telecomwet.

Buiten de 12-mijlszone en voor elektriciteitskabels wordt deze plicht via de vergunningen geregeld. Door de beweeglijkheid op de telecommarkt is de eigendom van kabels niet altijd duidelijk, met als gevolg dat niet altijd bekend is wie op de opruimplicht aanspreekbaar is. Onderzocht wordt of dit probleem met financiële prikkels is op te lossen.

Ook verlaten pijpleidingen moeten volgens de Waterwet in principe worden opgeruimd. Onder de Mijnbouwwet is voor opruiming een opdracht van de minister nodig. Het doorlopen van het afwegingskader voor het opruimen van kabels en leidingen is al praktijk. Het opruimbeleid benadert daarmee kabels en leidingen op dezelfde wijze.

5.10 Recreatie

Elke vorm van recreatie op en aan de Noordzee heeft voorkeur voor een specifieke ruimte of zone. Badgasten maken gebruik van de zone rondom de laagwaterlijn. Vormen van watersport, zoals surfen, kitesurfen en deltavliegen gebruiken de zone vlak onder de kust. Sportvissers zoeken het strand, de pier of de zeedijk op of vissen vanaf boten.

Zeil- en motorbootschippers volgen tot zo’n 12 mijl uit de kust voornamelijk de kustlijn of maken een oversteek tussen Nederland en Engeland.

Figuur 16 Zwemwaterlocaties en indicatieve recreatiezones met indicatie interacties

Figuur 16 Zwemwaterlocaties en indicatieve recreatiezones met indicatie interacties

5.10.1 Aspect veilige zee

De minister van Infrastructuur en Milieu is als waterbeheerder verantwoordelijk voor de zwemwaterkwaliteit op de in het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (BPRW) aangewezen zwemwaterlocaties in rijkswateren. Provincies houden toezicht, zijn verantwoordelijk voor de zwemveiligheid en de voorlichting daarover aan het publiek. Rijkswaterstaat verzorgt de monitoring van de Noordzee en is verantwoordelijk voor het opstellen van het zwemwaterprofiel. Bij onvoldoende zwemwaterkwaliteit initieert Rijkswaterstaat maatregelen. Maar Rijkswaterstaat kan problemen met zwemwaterkwaliteit over het algemeen alleen in samenwerking met anderen oplossen.

Bewaking zwemwaterkwaliteit

In het BPRW zijn in de kustzee van de Noordzee enkele plekken aangewezen als rijkswater met een zwemwaterfunctie. Het water moet op de aangewezen zwemwaterlocaties (meetpunten) aan wettelijke normen voldoen. Deze zijn vastgelegd in de EU Zwemwaterrichtlijn. Daarom wordt de kwaliteit gemonitord. Rijkswaterstaat voert jaarlijks gedurende het badseizoen (mei–september) een bemonsteringsprogramma uit en verstrekt de gegevens aan provincies, gemeenten en belangenorganisaties. Bij slechte resultaten kan de provincie een negatief zwemadvies geven, of zelfs een zwemwater sluiten voor het publiek. Incidentele problemen kunnen zich voordoen als gevolg van veel neerslag en onvoldoende riool- en zuiveringscapaciteit. Overstorten kunnen dan zorgen voor tijdelijke verslechtering van de waterkwaliteit.

5.10.2 Aspect rendabele zee

Dankzij het lange strand én de variatie in badplaatsen en omliggende duingebieden, is de Nederlandse kust een toeristische trekpleister van de eerste orde. Niettemin neemt de internationale concurrentiepositie af. De watersportsector groeit wel en heeft behoefte aan nieuwe jachthavens en marina’s.

De Noordzee en de kustzone zijn ook van belang voor de sportvisserij. Volgens de Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties telt Nederland ruim een half miljoen zeesportvissers. Sportvisserij op zee is noch aan nationale noch aan Europese regels of beperkingen onderhevig. Enige uitzondering is dat vis die door sportvissers is gevangen, niet mag worden verhandeld. Wel gelden per 1 januari 2011 ook voor sportvisserij controlebepalingen.

De regering heeft in de Vernieuwde Toeristische Agenda de ontwikkeling van het kusttoerisme nadruk gegeven: vooral in de vorm van een verhoging van de kwaliteit van de badplaatsen. Het recreatiebeleid en de uitvoering daarvan zijn grotendeels in handen van provincies en gemeenten.

De toeristische sector is deels een ruimte-intensieve sector en vaak gerelateerd aan (de nabijheid van) natuur. Dit betekent dat bij economische ontwikkelingen een goed evenwicht moet worden gevonden tussen de economische belangen en de belangen van natuur en milieu, maar ook van kustveiligheid.

Recreatief gebruik wordt vooral door regionale en lokale overheden gereguleerd. Voor evenementen te water (bijvoorbeeld zeilwedstrijden) geeft de directeur Kustwacht een vergunning af. Evenementen die plaatsvinden binnen een gemeentegrens (circa 1 kilometer uit de kust), worden ook aangemeld bij de desbetreffende gemeente. Zeesportvissers hebben geen vergunning nodig om te kunnen vissen.

5.10.3 Aspect gezonde zee

Recreatie kan op bepaalde locaties een relatief groot negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelen in Natura 2000-kustgebieden. Zonering, al of niet in combinatie met gerichte voorlichting, is dan een optie die in het desbetreffende beheerplan Natura 2000 kan worden uitgewerkt.

5.10.4 Interactie met ander gebruik

Pleziervaartuigen mijden liever de grote scheepvaartroutes, maar in principe mag de recreatievaart ook van deze routes gebruik maken.

Vanuit de recreatievaart is er de behoefte om de huidige en toekomstige windturbineparken op de Noordzee vrij te geven voor doorvaart voor de recreatievaart. In principe mijden recreatievaarders liever windturbineparken, maar bij calamiteiten zoals plotselinge weersverslechtering, of drukte op een scheepvaartroute, willen zij het liefst zo snel mogelijk veilig water of een haven bereiken en zo nodig ook door een windturbinepark kunnen varen.

Binnen aangewezen windenergiegebieden kunnen (tijdelijke) corridors worden vrijgehouden voor de kleine niet routegebonden scheepvaart. Hiervoor wordt zoveel mogelijk aangesloten bij kabel- en leidingtracés. Er kunnen speciale procedures worden vastgesteld voor verkeersbegeleiding tijdens onderhoudswerkzaamheden aan deze kabels en leidingen.

In het Nationaal Waterplan is vastgelegd dat de 12 mijls zone in principe vrij blijft van permanente bebouwing. Daarmee is onder meer rekening gehouden met de recreatie vanaf het strand en de recreatievaart langs de gehele kust. Recreatievaarders moeten voor het doorkruisen van militaire oefengebieden wel de scheepvaartberichten in de gaten houden in verband met mogelijke militaire oefeningen in betreffende gebieden.

5.11 Militair gebruik

De Noordzee is van belang voor de krijgsmacht. Ruim 7 procent van het Nederlandse deel van de Noordzee is beschikbaar voor militaire doeleinden, zoals schietoefeningen, vliegoefeningen en oefeningen in het ruimen van mijnen. De ruimtebehoefte voor militaire doeleinden op de Noordzee is vastgelegd in een aparte planologische kernbeslissing: het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen (SMT-2) en in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Daarin is aangegeven welke schiet- en oefengebieden zijn ingesteld op en boven de Noordzee en de Waddenzee. Deze gebieden zijn - wanneer er geen oefeningen plaatsvinden - ook beschikbaar voor ander gebruik. In de periode 1945-1948 is op twee plaatsen in de Noordzee overtollige (voornamelijk Engelse en Duitse) munitie gestort. Op de kaart zijn die locaties aangegeven als munitiestortplaatsen. Uit onderzoek is gebleken dat dit niet tot een nadelige beïnvloeding van het milieu heeft geleid. Bij schietoefeningen vanaf de wal komt munitie in zee terecht. Defensie beschikt hiervoor over de benodigde vergunningen.

Figuur 17 Militaire gebieden met indicatie interacties

Figuur 17 Militaire gebieden met indicatie interacties

5.11.1 Interactie met ander gebruik

Militair gebruik en andere functies worden met elkaar afgestemd. De oefengebieden zijn in een aantal gevallen tijdens de oefeningen verboden gebied voor alle andere activiteiten.

Het gebruik van militaire terreinen binnen de Nederlandse EEZ verandert in de komende jaren naar verwachting nauwelijks. Vanwege de toenemende ruimtedruk op de Noordzee krijgt gecombineerd gebruik van oefengebieden mogelijk wel steeds meer aandacht, bijvoorbeeld door militair gebied tijdelijk open te stellen voor zandwinning. Bij de afweging voor de vergunningverlening voor de winning van oppervlaktedelfstoffen in militaire oefengebieden stemt Rijkswaterstaat af het Ministerie van Defensie.

Bij de planvorming en ruimtelijke ontwikkeling voor de scheepvaart of voor activiteiten met vaste installaties, zoals windmolenparken, platforms voor olie- en gaswinning, en kabels- en leidingen, is afstemming met militair gebruik van de Noordzee noodzakelijk. Binnen militaire oefengebieden wordt zoveel mogelijk gestreefd naar meervoudig ruimtegebruik. Olie- en gaswinning met mobiele installaties binnen een bepaalde periode is in principe mogelijk. Bij de vergunningverlening in het kader van de mijnbouwwet stemt het bevoegd gezag de wijze, de locatie en de periode van winning af met het ministerie van Defensie.

Militaire activiteiten kunnen leiden tot verstoring van mariene fauna ten gevolge van geluid en trillingen. Bovendien komen bij schietoefeningen munitieresten in de Noordzee terecht. Ecologisch onderzoek heeft niet aangetoond dat hieruit milieuschade voortvloeit. In de afgelopen tien jaar zijn de schietoefeningen met ruim 25 procent afgenomen. In de beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden op zee en in de kustzone wordt ook het militair gebruik in relatie bezien met de natuurdoelen van het betreffende gebied.

6. Optimalisering organisatie beheertaken

Nog beter afstemmen en samenwerken staan centraal. Dat geldt op de eerste plaats voor betrokken instellingen en partijen in eigen land, maar in toenemende mate ook internationaal.

Het beheer van de Noordzee heeft naast de vele inhoudelijke aspecten ook een organisatorischoperationele kant. Een belangrijk aandachtspunt is de goede afstemming en samenwerking tussen de verschillende instanties en diensten die voor het beheer verantwoordelijk zijn. Dat is vooral van belang voor het ontsluiten en delen van informatiebestanden, voor vergunningverlening en voor handhaving. Een goede afstemming dient niet alleen de effectiviteit en de efficiency van het beheer, maar ook de gebruikers van de Noordzee.

6.1 Samenwerkingsverbanden binnen de rijksoverheid

Omdat de Noordzee vanaf 1 kilometer uit de kust niet gemeentelijk of provinciaal is ingedeeld, vallen beleid en beheer onder de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid. Bijlage 3 bevat een korte beschrijving van de rijksorganisaties met beheertaken op de Noordzee. Binnen de rijksoverheid zijn er verschillende samenwerkingsverbanden rondom beleid en beheer van de Noordzee.

Interdepartementaal Directeurenoverleg Noordzee (IDON)

In het Interdepartementaal Directeuren Overleg Noordzee (lDON) participeren de ministeries van Infrastructuur en Milieu, Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, Defensie en Financiën, en de Kustwacht. IenM (DG Water) fungeert als voorzitter. Het IDON ontwikkelt visie en strategie ten behoeve van de beleidsvorming en vormt een forum voor interdepartementale afstemming voor behandeling in de ministerraad. Ook stuurt het IDON de gezamenlijke uitvoering van interdepartementale projecten aan.

Nederlands Hydrografisch Instituut (NHI)

Het Nederlands Hydrografisch Instituut (NHI) bestaat sinds 1 juli 1986 en is een samenwerkingsverband van de Dienst der Hydrografie van de Koninklijke Marine en Rijkswaterstaat Noordzee, met als gemeenschappelijk belang een veilige, gezonde en rendabele Noordzee. Dit NHI waarborgt hierbij vooral efficiënte en gecoördineerde inzet van publieke middelen, uniforme normen en standaarden, kennisuitwisseling en innovatie op het gebied van zeebodemonderzoek, zeebodemmonitoring en nautische kartering.

6.2 Samenbrengen van Geo- en monitoringsinformatie

Gegevens die relevant zijn voor het beheer van de Noordzee, zijn verspreid over bijna alle instanties die bij het beheer zijn betrokken. Dat werkt de uitvoering van integraal beleid tegen, vertraagt procedures en kan leiden tot misverstanden. Voor Geoinformatie wordt daarom gewerkt aan één loket voor de Noordzee.

Het zou bijvoorbeeld niet mogen voorkomen dat kabels en leidingen op de ene kaart wel zijn ingetekend en op de andere niet. Naarmate gebruiksfuncties van de Noordzee dichter bij elkaar komen te liggen, is een exact beeld van het ruimtegebruik en van de bodemsituatie onontbeerlijk. Met andere woorden: het is zaak dat voor vergunningverlening en handhaving betrouwbare kaarten beschikbaar zijn. Daarom zullen de verschillende beheerders (eigenaren) van informatiebronnen hun gegevens beter toegankelijk maken. In eerste instantie komt betere toegankelijkheid van gegevens de departementen ten goede die bij het beheer zijn betrokken. Over publieke toegankelijkheid moet nog worden besloten.

Voor de bundeling van monitoringsinformatie wordt thans gewerkt aan het Informatiehuis Marien. Het rijk heeft de ambitie om monitoringsinformatie van de Noordzee samen te brengen en te ontsluiten via het Noordzeeloket.

6.3 Eén loket voor vergunningverlening

Met het van kracht worden van de Waterwet is het aanvragen van een vergunning een stuk eenvoudiger geworden. Immers: de aanvrager hoeft niet meer langs de verschillende loketten van de voormalige Wvo, Wvz, Wbr en zo meer. De Ontgrondingenwet is nog niet onder de Waterwet gebracht. Dit staat gepland voor 2011–2012.

Blijven nog over de Nb-wet, de Flora- en faunawet, de Wet Milieubeheer en de Mijnbouwwet die elk aparte procedures en andere instanties als bevoegd gezag kennen. De ‘toets op schadelijke effecten’ die de Nb-wet voorschrijft, is geïntegreerd in het afwegingskader van het IBN (zie hoofdstuk 4). Daarmee zijn de Nb-wet-procedures echter niet volledig gestroomlijnd met die van de Waterwet. Voor de Nb-wetprocedure gelden daarnaast andere termijnen dan voor de Waterwetprocedure. Voorlopig blijven er voor het inrichten van installaties op zee dus nog verschillende wetten (en vergunningen) van kracht. Maar het Noordzeeloket biedt een vergunningaanvrager wél de service dat hij onmiddellijk in contact kan komen met de contactpersoon per soort vergunning.

Daarnaast zullen de ministeries onderling afspreken dat de toetsingscriteria uit het Integraal Afwegingskader van het IBN eensluidend worden toegepast.

Beheerdersnetwerk en no wrong door voor initiatiefnemers

Het in de eerdere versie van het IBN 2015 genoemde Beheerdersnetwerk Noordzee (BNN) heeft de vorm gekregen van een samenwerking tussen verschillende beheerders. Daar waar afstemming op verschillende beleidsvelden nodig is in de uitvoering van het beheer, wordt dit opgepakt. De beheerders kennen elkaar en stemmen onderwerpen af op inhoud, ruimte en tijd.

Initiatiefnemers hebben de mogelijkheid om in de vertrouwelijkheid van het informele vooroverleg (zie paragraaf 4.2) hun conceptplannen aan een beheerder kenbaar te maken. De beheerder zal binnen zijn netwerk contact zoeken met de andere beheerders van de Noordzee en informeren aan welke belangen het voorgenomen initiatief mogelijk raakt en met welke belanghebbenden en welk bevoegd gezag de initiatiefnemer zijn plannen het beste kan afstemmen. Op deze wijze faciliteert de overheid initiatiefnemers en informeren beheerders elkaar over mogelijke initiatieven. Het delen van informatie binnen de overheid teneinde de initiatiefnemer optimaal te informeren en faciliteren is een eerste stap. Op termijn is één loket voor alle Noordzeevergunningen denkbaar.

6.4 Kustwacht

Taken Kustwacht

De Kustwacht heeft handhavings-taken en dienstverleningstaken.

 

Tot de dienstverlening behoren:

  • bewaken en afwikkelen van nood-, spoed- en veiligheids-

  • verkeer

  • opsporing en redding (SAR)

  • rampen- en incidentenbestrijding (RIB)

  • maritieme hulpverlening

  • verkeersdiensttaken

  • vaarwegmarkering

  • zeeverkeersonderzoek

  • explosievenruiming

 

Handhavingstaken zijn:

  • de algemene politietaak

  • het douanetoezicht

  • de grensbewaking

  • de handhaving van wetten op het gebied van milieu, visserij, mijnbouw en scheepvaart

Tot 1 januari 2007 was de Kustwacht een samenwerkingsverband van zeven ministeries met uitvoerende, dienstverlenende en handhavingstaken op de Noordzee. Vanaf die datum is de Kustwacht één organisatie met eigen taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden.

Het doel van deze verandering was de uitvoering van overheidstaken op de Noordzee efficiënter en effectiever te maken, en daarbij ook meer zicht te hebben op de kosten. De omvorming van de Kustwacht sluit ook aan bij de ambities van het kabinet om de kwaliteit van het openbaar bestuur te verbeteren.

De Kustwacht wordt nu op een beleidsmatige en zakelijke manier aangestuurd. IenM is daarbij het coördinerende ministerie dat ervoor moet zorgen dat er geïntegreerd beleid komt en dat er activiteitenplannen en een begroting worden opgesteld. Defensie is verantwoordelijk voor de organisatie, het beheer en de uitvoering van de taken van de Kustwacht. De deelnemende departementen behouden hun beleidsmatige verantwoordelijkheid voor het deel van de taken dat de Kustwacht voor hen uitvoert. De minister van Defensie, gehoord de Raad voor de Kustwacht, stelt de directeur Kustwacht aan. De directeur krijgt jaarlijks de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van een heldere, haalbare opdracht van de ministerraad. De bevoegdheden, middelen en kosten zijn, vergeleken met vroeger, duidelijk in beeld gebracht.

In 2009 is Kustwacht Nieuwe Stijl geëvalueerd. Geconstateerd is dat effectiviteit en efficiëntie duidelijk zijn verbeterd vergeleken met de praktijk van vóór 2007. De Algemene Rekenkamer heeft deze conclusies onderschreven. Toch is het streven de Kustwacht nog verder te verbeteren.

Enkele verbeteracties zijn in gang gezet, zoals optimalisatie van de prestatie-indicatoren, het beter spreiden en delen van informatie, het scherper formuleren van de missie en visie van de Kustwacht en het creëren van draagvlak voor deze missie en visie. Ook wordt onderzocht of het handhavingspersoneel van de afzonderlijke diensten kan worden gedetacheerd bij de Kustwacht. Doel daarvan is om de bevoegdheden van de directeur Kustwacht wat betreft het inzetten van medewerkers te verbeteren.

Maritieme noodhulp

De rijksoverheid draagt zorg voor de doeltreffende uitvoering van maatregelen die voortvloeien uit internationale verdragen over de redding van mensen op zee en het beperken van schade voor het mariene milieu en de kust. Het overheidsoptreden op deze vlakken kent de volgende begrippen: Nood-, spoed- en veiligheidscommunicatie (NSV), Search and Rescue (SAR) en Rampen- en incidentenbestrijding (RIB). Zie ook hoofdstuk 2.

In reactie op een rapport van de Algemene Rekenkamer over de Kustwacht heeft het kabinet aangegeven te zullen komen tot een onderbouwing van de capaciteit voor het opsporen en redden van mensen in nood en voor de hulpverlening ter voorkoming van ongevallen op zee. Met de nota Maritieme en aeronautische noodhulp op de Noordzee is gehoor gegeven aan deze toezeggingen aan de Kamer. Voor de verschillende hulpverleningstaken op de Noordzee zijn zorgnormen geformuleerd. Voor de Kustwacht komen deze zorgnormen neer op continuering van bestaande capaciteitsinzet. Nieuw is assistentie bij de brandbestrijding aan boord van passagiersschepen. De zorgnorm voor de helikoptercapaciteit voor SAR wordt van kracht zodra Defensie de beschikking heeft over de nieuwe NH-90 helikopters; dit is voorzien voor begin 2013.

In veel gevallen is de SAR-actie de eerste fase van de rampen- en incidentenbestrijding, specifiek gericht op het redden van mensen op zee. De directeur Kustwacht is formeel verantwoordelijk voor het functioneren van de SAR-dienst, de coördinatie van de opsporing en redding, en het opstellen van operationele procedures. Het Kustwachtcentrum fungeert als Reddingscoördinatiecentrum (RCC), zowel voor maritieme als voor aeronautische hulpverlening. Uitvoering van de feitelijke opsporing en redding is in handen van diensten zoals de Koninklijke Marine (KM) en de Koninklijke Nederlandse Reddingsmaatschappij (KNRM). Ook de vliegtuigen van de Kustwacht worden voor SAR-taken ingezet.

Onder maritieme noodhulp vallen tevens de voorzieningen voor (sleep)hulp en berging op de Noordzee. Naast en aanvullend op de commerciële dienstverlening op dit vlak heeft de directeur Kustwacht op continue basis een zeesleper ter beschikking, waarvoor de rijksoverheid een meerjarig contract met de bergingsindustrie heeft gesloten. Ten slotte is ook het bieden van een toevluchtsoord (place of refuge) aan schepen in nood een vorm van maritieme noodhulp. Hierover zijn inmiddels zowel binnen de IMO als in EU-verband nadere afspraken gemaakt, gericht op een adequate afweging van de belangen van het betrokken schip en die van de betrokken kuststaat.

Informatie delen

Tot het takenpakket dat in Kustwachtverband wordt uitgevoerd behoort ook de surveillance vanuit de lucht. Opdrachtgevers zijn de verschillende Kustwachtpartners, zoals IenM, KLPD, Douane, KMAR en EL&I. Luchtsurveillance dient meerdere doelen:

  • opsporen (vroegtijdig) van bestrijdenswaardige (olie)verontreinigingen en van de veroorzakers daarvan

  • toezicht houden op het naleven van (milieu)wetgeving en van internationale verdragen

  • inspectie van objecten

  • zichtbare aanwezigheid op de Noordzee, waarvan een preventieve werking uitgaat

  • ondersteuning bij Search and Rescue, en rampen- en incidentenbestrijding.

Europese mededeling

De EU-Commissie wil beter informatieuitwisseling ten behoeve van het maritiem toezicht. De wens van de commissie is kenbaar gemaakt in de Mededeling ‘Naar de integratie van de maritieme bewaking: een gemeenschappelijke gegevensuitwisselingstructuur voor het maritieme gebied van de EU’.

In oktober 2009 heeft de Europese Commissie aangegeven dat betere uitwisseling en deling van informatie van groot belang is voor de verschillende vormen van maritiem toezicht op Europese wateren (grensbewaking, maritieme veiligheid, visserij-inspectie, douane, etc.). Dat geldt voor uitwisseling tussen civiele autoriteiten en organisaties, maar ook tussen civiele en militaire organisaties.

Nederland steunt in zijn algemeenheid dit streven. Het kan de regionale samenwerking versterken op het gebied van de veiligheid en beveiliging van scheepvaart en andere maritieme activiteiten. Nederland wil echter niet dat wordt getornd aan nationale bevoegdheden. Ook bepleit ons land de mogelijkheid om bepaalde informatie geheim te houden, ofwel: niet alle informatie zonder meer te moeten uitwisselen. Zo vraagt Nederland nadrukkelijk aandacht voor de bescherming van persoonsgegevens, dit vooral vanwege de verschillende regimes voor dataprotectie die binnen het geïntegreerd maritiem toezicht van toepassing zijn.

Het Kustwachtcentrum is hét Nederlandse informatiecentrum over de Noordzee, dat beschikt over het actuele beeld van (scheeps)activiteiten, (veiligheids)incidenten en verontreinigingen op de Noordzee. Dit wordt bewerkstelligd door de koppeling van diverse radar-, satelliet- en informatiesystemen, aangevuld met waarnemingen vanuit vliegtuigen en vanaf schepen. Doel van deze bundeling is de bij de Kustwacht aangesloten diensten zo goed mogelijk toegang te bieden tot de informatie van de andere diensten.

De diensten delen hun informatie binnen de Kustwacht in het Maritiem Informatie Knooppunt (MIK). Punt van aandacht is de verbetering van de informatieuitwisseling binnen het MIK. Daartoe wordt in 2011 de laatste hand gelegd aan een informatiedelingsprotocol tussen de betrokken diensten.

Op het Kustwachtcentrum wordt na een succesvolle pilot in 2010 het Veiligheidsconcept Noordzee (VCN) geïmplementeerd. Met het VCN brengen de diensten binnen de Kustwacht gezamenlijk de risico’s op het gebied van veiligheid (safety én security) op de Noordzee in kaart.

Defensie is in 2010 gestart met het MSA-pilotproject. MSA staat voor Maritime Situational Awareness. Het beoogt een geïntegreerd (holistisch) nationaal beeld en kennis en begrip van de veiligheidsituatie (safety en security) in een specifiek zeegebied te verkrijgen. Om dubbel werk te voorkomen sluit Defensie zoveel mogelijk aan bij het VCN-project en bij het al gestarte MIK. Deze aanpak komt tegemoet aan de door de EU gewenste informatieuitwisseling tussen civiele en militaire organisaties.

De Kustwacht is teven betrokken bij internationale initiatieven als Frontex en EUROSUR.

6.5 Internationale context en het Noordzeebeheer

Het wordt almaar drukker op de Noordzee. In het intensief gebruikte Nederlandse zeegebied is dat goed merkbaar. Vooral het ruimtebeslag van (nog te bouwen) windparken én de beperkingen die gepaard gaan met de aanwijzing van Natura 2000-gebieden doen zich gelden. De Nederlandse overheid is daarom overgestapt van toetsend optreden naar meer planmatig optreden op basis van integrale afwegingen (zie hierover ook hoofdstuk 3: sturingsfilosofie).

Ruimtegebruik in grensgebieden

Op nationaal niveau is de groeiende spanning tussen de verschillende ruimteclaims binnen het integraal beleid en beheer op te vangen met afweging en keuzes. Ook in internationaal verband speelt deze spanning een rol. Wat bijvoorbeeld te doen als een kuststaat tegen een grenslijn van zijn EEZ of territoriale water een windturbinepark plant, terwijl het buurland aan de andere kant van de grens een Natura 2000-gebied wil aanwijzen? En wat als het ene land scheepvaart in windparken toestaat en het andere land dit verbiedt?

Activiteiten in grensgebieden vormen een speciaal aandachtspunt bij Marine Spatial Planning. Rijkswaterstaat heeft daarom het initiatief genomen om in samenwerking met de buurlanden de grensgebieden in kaart te brengen en te beschrijven.

Nederland zal in een netwerk met buurlanden en in Osparverband regelmatig ervaringen uitwisselen en de cross-bordersamenwerking met buurlanden versterken. Het doel is om samen lessen te trekken uit cross-border samenwerkingsinitiatieven in de zuidelijke Noordzee. Verder zet Nederland in op grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van beheer en monitoring, met als doel synergie- en efficiëntievoordelen te benutten en de kennis van het systeem te vergroten.

6.6 Afstemmen van beheerplannen

IBN kaderstellend

Het rijk heeft de exclusieve verantwoordelijkheid voor planvorming en vergunningverlening op de Noordzee, dit in tegenstelling tot het land, waar ook provincies, gemeenten en waterschappen hun rol vervullen.

Het rijk heeft de mogelijkheden verkend om op termijn te komen tot één integraal beheerplan voor de Noordzee: een beheerplan dat ook recht zou moeten doen aan de vereisten die het Natura 2000-beheerplan stelt en aan het maatregelenprogramma van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. De gedachte was dat zo’n totaal geïntegreerd beheerplan vanaf 2015 zou kunnen gaan gelden. In dat jaar loopt de huidige termijn van NWP, BPRW en KRW ten einde en begint het maatregelenprogramma van de KRM.

Uit de verkenning bleek geen directe aanleiding tot integratie van planvormen voor de Noordzee, maar wel tot verdere afstemming. Integratie in één document voor de Noordzee wordt op dit moment niet als wenselijk gezien, omdat de beheerplannen op dit moment een verschillende mate van detail, doorlooptijd en juridische status hebben en er niet voor alle beheeractiviteiten een beheerplan bestaat.

De verdere afstemming zit vooral in het samenbrengen van maatregelen en beheerplannen voor de Noordzee. Het IBN geeft een overkoepelend beeld en beschrijft op hoofdlijnen welke maatregelen gelden. Voor de specifieke maatregelen verwijst het IBN naar de desbetreffende beheerplannen en wetgeving waar de maatregelen in detail zijn beschreven.

BIJLAGE 1 MARITIEME ZONES IN DE NOORDZEE

Maritieme zones

Beschrijving

1. Nederlandse territoriale zee

Strekt zich uit tot 12 zeemijl gemeten vanaf de laaglaagwaterlijn, dit is het gebied waar de Nederlandse wetgeving geldt.

a. gemeente/provinciegrens

Gehanteerd voor bestuurlijke doeleinden.

De bevoegdheden van de aan de kust gelegen provincies en gemeenten strekken zich uit tot 1 kilometer uit de kust met kleine afwijkingen in de Zeeuwse Delta en bij de Waddeneilanden. Daarbuiten is de rijksoverheid de beheerder.

b. zone tot 1 zeemijl

Tot deze grens geldt de Ecologische Toestand van de Kaderrichtlijn Water.

c. zone tot 3 zeemijl

Dit is de voormalige buitengrens van de territoriale zee die bij uitbreiding van de territoriale zee naar 12 zeemijl in 1985 werd gehandhaafd voor de mijnwetgeving. Na de recente herziening van de Mijnbouwwetgeving is de betekenis van deze zone grotendeels komen te vervallen. De zone is nog wel van belang voor de visserij: binnen de 3 mijlszone mogen naast Nederlanders ook Belgen vissen (o.b.v. het Benelux-verdrag);

c. zone 3 tot 6 zeemijl

Vissers uit Nederland, België, Luxemburg, Denemarken en Duitsland mogen hier vissen op bepaalde soorten.

d. zone 6 tot 12 zeemijl

Vissers uit Nederland, België, Luxemburg, Denemarken, Duitsland en Verenigd Koninkrijk mogen hier vissen op bepaalde soorten.

d. doorgaande NAP -20 meterlijn

Deze dieptelijn geldt als begrenzing van het kustfundament en is van belang voor met name de regelgeving m.b.t ontgrondingen; landwaarts van deze grens zijn deze niet toegestaan. De dieptelijn geldt tevens als buitengrens van de Natura 2000-gebieden.

2. Exclusieve economische zone

Strekt zich uit voorbij de Nederlandse territoriale zee. In verband met de nabijheid van de andere Noordzeekuststaten strekt de EEZ zich niet uit tot de maximale 200 zeemijl zoals toegestaan onder het Zeerechtverdrag. De buitengrens van de EEZ komt overeen met de grens van het Nederlands deel van het continentaal plat (NCP) (zie 2a).

a. Nederlands deel continentaal plat (zeebodem en ondergrond)

Dit omvat het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, gelegen buiten de Nederlandse territoriale zee. De buitengrens is bepaald door grensverdragen die gesloten zijn met België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.

b. Nederlandse visserijzone

Deze zone bevindt zich tussen de grens van de 12-mijlszone en de buitengrens van het NCP. Binnen de visserijzone hebben schepen die de vlag voeren van een EU-lidstaat en geregistreerd staan binnen het grondgebied van de Europese Unie in beginsel gelijke toegang. Hoewel deze zone met de instelling van de EEZ zijn betekenis heeft verloren voor wat betreft de uitsluitende rechtsbevoegdheid t.a.v. visserijaangelegenheden, is deze wel van belang o.b.v historische rechten, verwijzingen in nog vigerende regelgeving en verwijzing in nieuwe internationale regelgeving waarbij niet alle lidstaten dezelfde zones hebben ingesteld.

c. Aansluitende zone

Deze zone sluit aan op de territoriale zee en strekt zich uit tot maximaal 24 zeemijl uit de kust. In deze zone kan toezicht uitgeoefend worden op de naleving van regels inzake douane, belastingen, immigratie of de volksgezondheid die van toepassing zijn binnen het nationale territoir of de territoriale zee. Tevens kunnen bepaalde bevoegdheden uitgeoefend worden m.b.t. archeologische en historische voorwerpen.

d. Bestrijding ongevallen Noordzee

Voor het optreden op volle zee (‘interventie’) ten aanzien van schepen betrokken bij ongevallen in de zin van de Wet BON en het Interventie-verdrag gelden strikt genomen geen geografische grenzen. Een criterium is of door het ongeval vitale Nederlandse belangen op het spel staan, dit ongeacht de plaats van het ongeval. Om toch tot een zekere operationeel werkbare gebiedsafbakening te komen, is voor de toepassing van de Wet BON gekozen voor de Nederlandse territoriale zee, alsmede het gedeelte van de volle zee dat daarop aansluit en zich uitstrekt in het noorden tot de breedtegraad van 56° noorderbreedte, en in het zuiden tot de breedtegraad van 51°10' noorderbreedte. Onder de Nederlandse territoriale zee wordt mede verstaan het gedeelte van de Westerschelde, dat is gelegen tussen de territoriale zee en de lengtegraad van 3°35' oosterlengte.

BIJLAGE 2 MATRIX BEVOEGD GEZAG ROL BEHEERDERS NOORDZEE VERSUS GEBRUIKSFUNCTIES

Gebruiksfunctie

Wet

Loket

Bevoegd gezag

I&M

EL&I

Lozingen

Wtw

RWS NZ

X

 

Wtw

RWS NZ 5)

X

 

Wvvs

DGLM

X

 

Installatie windturbines op zee (> 12 zeemijl)

Inrichting/Locatiekeuze

Wtw

MER 3)

RWS NZ

RWS NZ

X

X

 

Overige installaties op zee (< 12 zeemijl)

Inrichting/Locatiekeuze

Wtw

Wm

MER

RWS NZ

RWS NZ

RWS NZ

X

X

X

0

 

Nb-wet

EL&I/N

 

X

 

Ff-wet

EL&I/N

 

X

Olie-/gaswinning

Mbw

Mbb en mbr

EL&I/ETM

 

X

 

Wm 3)

 

0

X

 

Wtw 1)

 

X1)

 
 

MER3)

RWS NZ

X

 
       

X

   

EL&I/N

 

X

   

EL&I/N

 

X

Kabels/leidingen

Wtw

MER 3)

RWS NZ

RWS NZ

EL&I/N

EL&I/N

X

X

X 2)

0

X

X

Oppervlakte delfstoffen

Ow

RWS NZ

X

 

winning

MER 3)

Mbw 4)

RWS NZ

EL&I/N

EL&I/N

X

0

X

X

Waterbodem

Wtw

Wm 3)

RWS NZ

X

 
 

Wbb

RWS NZ

X

X 1)

 

Maricultuur

Vw

EL&I/AGRO

 

X

 

Wtw

RWS NZ

X

 
 

MER 3)

RWS NZ

X

0

Militaire activiteiten

Wtw7)

RWS NZ

X

 

Landaanwinning

Concessie

DGW

X

 

Kustveiligheid

Wtw

Waterschap en RWS

   

Scheepvaart

   

X6

 

binnen 12 zeemijl

in aanloopgebieden

buiten 12 zeemijl

Svw, Stz

Svw, Stz

UNCLOS en IMO-verdragen zoals SOLAS en MARPOL

 

DKW

RHM

DKW

 
         

Rampen- en incidentenbestrijding

       
 

Wet BON8)

     

Toelichting

In de tabel is aangegeven welke minister voor welke gebruiksfunctie vanuit de wet- en regelgeving gezien primair politiek verantwoordelijk is in het kader van vergunningverlening. Het kabinet is overigens collectief verantwoordelijk voor elk genomen ministerieel besluit, zoals bijvoorbeeld het besluit tot vergunningverlening.

  • 1) Bevoegd gezag < 12 mijl

  • 2) Voor leidingen, gekoppeld aan offshore activiteiten

  • 3) Wm en het Besluit MER zijn (nog) niet van toepassing buiten de 12 mijl; MER is gekoppeld aan vergunningaanvraag

  • 4) Mijnbouwwet is in bepaalde gevallen ook van toepassing binnen de 100m onder de bodem (artikel 51 Mbw)

  • 5) IVW in geval van vergunningverlening eigen dienst

  • 6) De bevoegdheid is neergelegd bij de nautisch beheerders

  • 7) Uitgezonderd militaire activiteiten aan boord van zeeschepen (artikel 6 lid 12 Wtw)

  • 8) Wet Bestrijding Ongevallen Noordzee (wet BON): beschrijft onder andere de bevoegdheden van het Interdepartementaal Beleidsteam Noordzeerampen (IBTN) en het Kustwachtcentrum

X: Bevoegd Gezag

X*: In overeenstemming met (mede bevoegd gezag)

0: Wettelijk adviseur (Inspecteur van het Staatstoezicht belast met het toezicht op de milieuhygiëne van het ministerie van I&M of de Directeur Natuurbeheer van het ministerie van EL&I)

DGLM1 =

I&M Directoraat-Generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken

DGW2 =

I&M Directoraat-Generaal Water

RWS NZ =

Rijkswaterstaat Noordzee

EL&I/ETM =

EL&I Directoraat-Generaal Energie, Telecom en Mededinging

EL&I/N =

EL&I Directoraat-Generaal Natuur & Regio

EL&I/AGRO =

EL&I Directoraat-Generaal Agro

DKW =

Directeur Kustwacht

RHM =

Rijkshavenmeester

Concessie =

Wet droogmakerijen en indijkingen (Wet van 1904)

Ffw =

Flora- en faunawet

Mbb=

Mijnbouwbesluit

Mbr=

Mijnbouwregeling

Mbw= 

Mijnbouwwet

MER = 

Milieueffectrapport

Nbw =

Natuurbeschermingswet 1998

Ow=

Ontgrondingenwet

SOLAS =

Safety of life at sea

Stz =

Scheepvaartreglement territoriale zee

Svw =

Scheepvaartverkeerswet

UNCLOS =

United Nations Convention on Law of the Sea

Vw=

Visserijwet

Wbb=

Wet bodembescherming

Wm =

Wet milieubeheer

Wtw =

Waterwet

Wvvs =

Wet voorkoming verontreiniging door schepen

X Noot
1

vanaf 1 januari 2012 DG Bereikbaarheid.

X Noot
2

vanaf 1 januari 2012 DG Ruimte en Water.

BIJLAGE 3 OVERZICHT RIJKSORGANISATIES MET BEHEERTAKEN

I&M/RWS Noordzee

Rijkswaterstaat Noordzee, ressorterend onder het Ministerie van Infrastructuur & Milieu (I&M) zorgt voor een gezonde zee, goede vaarwegen en veiligheid voor de scheepvaart. RWS Noordzee is coördinerend beheerder van de Noordzee. Hij stemt met de andere beheerders van de Noordzee de uitvoering van de beheertaken af. Zij heeft een loketfunctie voor burgers, bedrijven, bestuurders als het gaat betrekking tot Noordzee-aangelegenheden (ongeacht de verantwoordelijkheidsverdeling over departementen) via het Noordzeeloket.

De missie van de kerntaak Waterbeheer luidt: “Het zorgdragen voor een veilige en levende Noordzee, waarmee duurzaam gebruik wordt gegarandeerd.” De taken die de RWS Noordzee uitvoert in het kader van het waterbeheer kunnen in drie clusters worden verdeeld:

  • het reguleren van het gebruik met als instrumenten wetgeving, convenanten, beheerplannen, structuurvisies, EU-richtlijnen en internationale verdragen;

  • het handhaven van verleende vergunningen en ontheffingen;

  • het zorg dragen voor een efficiënte aanpak van incidenten; de incidentenorganisatie van RWS Noordzee heeft als taak op basis van permanente paraatheid om in Kustwachtverband incidenten op zee en op de kust optimaal het hoofd te bieden.

RWS Noordzee ontwikkelt en profileert zich als de markeerexpert voor andere overheidsdiensten. Het gaat hierbij om het onderhoud van vaarwegmarkeringen, het beschikbaar stellen van specifieke deskundigheid en het voeren van regie.

Binnen de kerntaak baggeren is RWS Noordzee verantwoordelijk voor het technisch beheer van vaargeulen naar het vaarweggebied van Rijn- en IJmond en kent drie functiegebieden:

  • het instandhouden van de vaargeulontwerpen in verticale zin inclusief de daarbijbehorende toelatingsregeling van de Euro-/maasgeul en IJ-geul en surveywerkzaamheden;

  • het voorbereiden, inkopen en begeleiden van bagger- en bergingswerken;

  • het geven van adviezen op het gebied van (milieu)baggeren.

RWS Noordzee stelt zich tot doel hoogwaardige informatie ter beschikking te hebben en te gebruiken van haar beheersgebied. Dat is informatie voor het eigen gebruik ten behoeve van het integrale waterbeheer van de Noordzee en het gebruik van bodem en vaarwater en het onderhoud van de daarin aanwezige vaarwegen. Deze informatie is tevens bestemd voor gebruikers van en geïnteresseerden bij de Noordzee. De hiertoe uit te voeren taken zijn het verzamelen, verwerken, veredelen van (meet-)gegevens en presentabel maken tot gebruikersvriendelijke informatie voor generieke en specifieke toepassingen. Voor de noodzakelijke gegevens verzameling staan varende meeteenheden en een vast meetnet ter beschikking. De volgende drie informatiegebieden worden onderscheiden:

  • Informatie bodem en water;

  • Ruimtelijke Informatie en GIS;

  • Hydro-meteo informatie.

Deze informatie staat aan de basis van het kennen van de toestand van de zee en vormt bij alle beheertaken het fundament voor het betrouwbaar uitvoeren van de primaire processen. Tevens geeft dit de mogelijkheid een effectieve signaalfunctie naar het beleid te hebben en een goede evaluatie van het gevoerde beheer te maken, essentieel om passend te kunnen anticiperen op ontwikkelingen.

I&M/IVW/Water

De Divisie Water, onderdeel van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW, per 1 januari 2012: Inspectie voor de Leefomgeving en Transport) dat op zijn beurt weer onderdeel is van het Ministerie van Infrastructuur & Milieu (I&M) is per 1 januari 2003 officieel van start gegaan. Door de vorming van deze Divisie is er een speler bijgekomen in het veld van het waterbeheer in Nederland. Werken aan beter waterbeheer ziet de Divisie Water als primaire taak. Deze taak kent de volgende taakonderdelen: audit op vergunningverlening en handhaving, aansturen vergunningverlening milieuwetten in samenspraak met het Directoraat-Generaal Water, verantwoordelijkheid voor de handhaving milieuwetgeving, verantwoordelijkheid voor de vergunningverlening en handhaving eigen werken van Rijkswaterstaat, verhogen kwaliteit en de professionaliteit van de vergunningverlening en handhaving watermilieuwetgeving.

Daarnaast kent de Divisie Water, als onderdeel van Verkeer en Waterstaat, nog de volgende taken: het leveren van bijdragen aan beleidsontwikkeling en het in openbaarheid rapporteren.

De IVW voert periodiek audits uit om te toetsen of de waterwet- en regelgeving op de juiste wijze wordt toegepast. Ook krijgt de IVW op deze wijze zicht op de kwaliteit van de uitvoering. Een belangrijke taak van de IVW is daarnaast het verhogen van de kwaliteit en de professionaliteit van de vergunningverlening en handhaving.

I&M/IVW/TE Zeevaart (voorheen Divisie Scheepvaart)

De Toezichteenheid Zeevaart is onderdeel van de Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW, per 1 januari 2012: Inspectie voor de Leefomgeving en Transport), die op haar beurt weer een onderdeel is van het ministerie van Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM). De TE Zeevaart bevordert en bewaakt een veilige milieuvriendelijke scheepvaart door de veiligheids- en milieurisico’s van de scheepvaart in kaart te brengen.

Daarnaast stimuleert zij de eigen verantwoordelijkheid van de scheepvaartbranche, maakt passende beheerskeuzen en volgt de actuele ontwikkelingen om adequaat de risico’s van de scheepvaart te minimaliseren.

De TE Zeevaart ziet toe op de naleving van internationale en nationale wet- en regelgeving die van toepassing is op de zeescheepvaart. Onderdeel daarvan zijn het toezicht op de kwaliteit en kwantiteit van de bemanning van schepen en het toezicht op erkende organisaties zoals classificatiebureaus en opleidingsinstituten. Ook is de TE Zeevaart verantwoordelijk voor de identificatie en nationaliteitsregistratie van schepen onder Nederlandse vlag.

De TE Zeevaart onderzoekt ongevallen en incidenten, levert expertise en beoordeelt de zeewaardigheid van schepen.

De TE Zeevaart past bestuursrechtelijke interventies toe en maakt over het toe te passen strafrecht afspraken met het Openbaar Ministerie.

EL&I/Directoraat-Generaal Energie, Telecom en Mededinging (ETM)

De werkzaamheden van het DG ETM van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zijn gericht op het zodanig creëren en ordenen van energiemarkten, alsmede het bevorderen van energie-efficiency en een duurzame energiehuishouding, dat maximaal wordt bijgedragen aan duurzame economische groei. Kernwoorden daarbij zijn dynamiek, een concurrerend ondernemingsklimaat en vernieuwing. Hierbij gelden de volgende operationele doelstellingen voor het Energiebeleidsterrein:

  • Optimale ordening en werking van energiemarkten;

  • Duurzame energiehuishouding;

  • Handhaving van het niveau van voorzieningszekerheid op korte en lange termijn.

Het Directoraat-Generaal verleent vergunningen voor olie & gaswinning en is betrokken bij de grootschalige ontwikkeling van windenergie op de Noordzee, waaronder het Near Shore Windpark.

EL&I/SodM

De missie van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) is:

‘Het zeker stellen dat de opsporing en winning van delfstoffen op een maatschappelijk verantwoorde wijze wordt uitgevoerd’.

SodM wil een bijdrage leveren aan de realisatie van de doelstellingen van de te handhaven wet- en regelgeving. De daarbij te gebruiken handhavingsmiddelen zijn preventief toezicht in al haar facetten, ondersteuning van bestuurlijke (en soms civielrechtelijke) handhaving en het verzamelen, verdelen en verstrekken van informatie ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving. Voorts wordt rekening gehouden met in ontwikkeling zijnde normen in de samenleving op het gebied van veiligheid, gezondheid, milieu en doelmatige winning van delfstoffen.

Om bovengenoemde missie te realiseren, heeft SodM twee kerntaken te weten handhaving en advisering. De kerntaak ‘handhaving’ bestaat uit ‘toezicht houden’, ‘opsporen van overtredingen’ en ‘administratieve uitvoering’. Het opsporen bestaat uit het onder de verantwoordelijkheid van het OM onderzoeken van strafbare feiten, terwijl het uitgeven van beschikkingen en het adviseren bij beschikkingen die andere overheidsorganisaties uitgeven de belangrijkste bestanddelen van de administratieve uitvoering vormen.

SodM heeft een aantal wettelijke adviestaken aan de minister van ELI en een aantal andere functionarissen die in wetten en AMvB’s worden genoemd. Daarnaast worden ontwikkelingen bijgehouden die zich bij andere overheden of bij andere industrieën voordoen. SodM past daarop, indien nodig, het eigen beleid aan en doet voorstellen voor aanpassing van het beleid van het ministerie van ELI of I&M of SZW.

EL&I/Directoraat-Generaal Natuur en Regio

DG Natuur en Regio is onderdeel van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). De doelstelling van het DG Natuur en Regio richt zich op het realiseren van de internationaal verankerde biodiversiteitsdoelstelling dat voor alle in 1982 in Nederland voorkomende soorten en populaties in 2020 duurzame condities voor hun voortbestaan moeten zijn gegarandeerd.

DG Natuur en Regio richt zich voor wat betreft de Noordzee specifiek op de implementatie van de Vogel- en Habitatrichtlijn en het van toepassing verklaren van de Natuurbeschermingswet 1998 in de EEZ. De Nb-wet is het kader voor de aanwijzing van Vogel- en Habitatrichtlijngebieden in de EEZ alsmede de aanwijzing van mariene beschermde gebieden op grond van het OSPAR-verdrag. De bevoegdheidsverdeling voor de vergunningverlening voor aangewezen VHR-gebieden zal worden vastgelegd in een AmvB. De handhavingstaken, waarvoor het ministerie van EL&I verantwoordelijk is, worden uitgevoerd door de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit van het ministerie.

EL&I/ Directoraat-Generaal Agro

DG Agro is onderdeel van het ministerie van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). DG Agro werkt aan het bevorderen van een verantwoorde visserij en een evenwichtige exploitatie van de visbestanden en evenwicht tussen de visserij en natuurwaarden. Daarbij stuurt DG Agro meer aan op hoofdlijnen, op het overdragen van taken aan anderen, het visserijbeleid beter inbedden in bredere beleidsthema’s zoals het ruimtelijk beleid en het internationaal waterbeleid, het versterken van de samenwerking zowel binnen als buiten de directie, het onderhouden van een breder netwerk, het meer benutten van de keten in de visserij.

Het werkgebied van de directie omvat de beleidsontwikkeling op het gebied van:

  • productie, afzet, prijsvorming, kwaliteit en verwerking van de producten van de visserij;

  • de ontwikkeling en uitvoering van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid in het kader van de Europese Unie;

  • het Visserijfonds (t.b.v. ondermeer innovatie en verduurzaming);

  • visstandbeheer in de Noordzee, Waddenzee en de grote staatswateren zoals het IJsselmeer en het Deltagebied ;

  • aquacultuur;

  • de Transitie van de visserijketen naar een duurzame vorm;

  • afstemming en implementatie internationaal beleid en overeenkomsten m.b.t. natuurbescherming op zee en de visserij, waaronder de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie.

Met betrekking tot de uitvoering is het werkgebied:

  • het verstrekken van visserijvergunningen en het jaarlijks toekennen van contingenten aan de vissers

  • ontwikkeling van pulskor als alternatief voor boomkorvisserij

  • het medeopstellen van de beheerplannen voor de komende beschermde gebieden op zee.

ELI/nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA)

De NVWA is een professionele en integere handhavingsdienst, behorend tot het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I). De nVWA wordt aangestuurd door de Bestuursraad van EL&I. De opsporingsprioriteiten van de nVWA worden mede bepaald door het Openbaar Ministerie.

De nVWA heeft grote deskundigheid in handhaving door middel van controle, verificatie, opsporing en handhavingscommunicatie. Deze activiteiten vormen een bijdrage aan het stimuleren of ontmoedigen van bepaald gedrag van factoren uit het werkgebied van EL&I en dragen daardoor bij aan de effecten die daarmee worden beoogd zoals welvaart, gezondheid van mens, dier en biodiversiteit.

De nVWA onderscheidt zich door kennis van het EL&I-beleid en kennis van de doelgroepen waar de handhaving zich op richt. De nVWA kent de uitwerking van de regelgeving op die doelgroepen, heeft inzicht in de handhavingseffecten en benut die kennis in de advisering van de EL&I-beleidsverantwoordelijkheden. De nVWA adviseert in een vroeg stadium van het beleidsproces over de handhavingsvraagstukken, inclusief de rol die andere handhavingspartners daarbij kunnen spelen. De nVWA zoekt actief de samenwerking met andere handhavingspartners en investeert daarbij in kennisoverdracht.

De nVWA werkt permanent aan het op peil houden van de benodigde deskundigheid en het ontwikkelen van nieuwe handhavingsmethoden.

De nVWA is op zee verantwoordelijk voor de handhaving van de visserijwetgeving.

Met de handhaving wil de nVWA concreet bereiken dat:

  • niet wordt gevist door vissers die daartoe geen rechten bezitten;

  • vissers die visrechten bezitten, deze rechten niet te buiten gaan;

  • vissers vissen in de gebieden waartoe zij toegang hebben;

  • vissers tijdig en naar waarheid de visgebieden en de visvangst declareren;

  • vissers de technische visstandbeschermende maatregelen naleven (netmaten, nettencombinaties, gebruiksvoorwaarden aan netten combinaties, minimum vismaten, terugzetplichten, verhoudingen tussen doelsoorten en bijvangsten, normen gesteld aan motorvermogen, scheepsinhoud en uitrusting van de vistuigen etc.);

  • communautaire-, nationale-, groeps- en individuele vangstsluitingen worden nageleefd;

  • visserij-inspanningsniveau’s naar gebied, vaartuig en groepen van vaartuigen niet worden overschreden;

  • overladingen naar waarheid in de vangstregistratie worden opgenomen en slechts plaatsvinden in daartoe toegelaten gebieden door geautoriseerde vissers.

Per kwartaal wordt er een evaluatieverslag opgemaakt en besproken met de beleidsdirectie. Tussentijds worden signalen en trends gemeld aan de beleidsdirectie en worden deze signalen en trends verwerkt in de operationele doelstellingen.

Kustwacht en Kustwachtcentrum

De Kustwacht is een samenwerkingsverband en vormt een samenwerkingsorganisatie van rijksdiensten (zes departementen) voor de operationele uitvoering van Kustwachttaken. De beleidsmatige aansturing van de Kustwacht geschiedt gebundeld door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en door de Permanente Kontaktgroep Handhaving Noordzee (PKHN).

Kustwachttaken – 13 in totaal – zijn het nood-, spoed- en veiligheidsverkeer; hulpverlening en redding (SAR); de rampen en incidentenbestrijding; de verkeersdiensttaken, vaarwegmarkering en zeeverkeersonderzoek, gezamenlijk het nautisch beheer vormend; de algemene politietaak; handhaving van de milieu-wetgeving, de visserij-wetgeving, de wetgeving m.b.t het scheepvaart-verkeer, en de wetgeving m.b.t. de uitrusting van schepen; het douanetoezicht; en de grensbewaking.

De uitvoering van Kustwachttaken geschiedt onder operationele leiding van de Commandant der Zeemacht in Nederland. De Directeur Kustwacht is namens hem belast met de dagelijkse operationele leiding. Relevante bevoegdheden zijn door de betrokken Kustwacht participanten aan de Directeur Kustwacht gemandateerd.

De Kustwacht beschikt over een Kustwachtcentrum in Den Helder. Het Kustwachtcentrum -fungeert als operationeel commandocentrum; centrale meld- en informatiekamer; nationaal maritiem en aëronautisch reddingscoördinatiecentrum (JRCC); en nationaal nautisch informatiecentrum. Het Kustwachtcentrum staat onder leiding van de Directeur Kustwacht.

Defensie/Dienst der Hydrografie

De Dienst der Hydrografie van het Ministerie van Defensie is belast met de uitvoering van systematisch zeebodemonderzoek en nautische kartering voor de koninkrijkswateren zoals bedoeld met het SOLAS- en UNCLOS-verdrag ter bevordering van de veilige zee. Deze dienst is de nationale bronhouder van zeebodemgegevens, zeegrenzen en grootschalige basiskaarten van het zeegebied.

OM

Het openbaar ministerie (OM) is belast met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde en met andere bij de wet vastgestelde taken (artikel 124 Wet Rechterlijke organisatie - Wro). Op de Noordzee vindt deze handhaving plaats in Kustwachtverband. Hiertoe is de Permanente Kontaktgroep Handhaving Noordzee (PKHN) ingesteld. Deze heeft tot taak: de beleidsmatige aansturing van de Kustwacht voor wat betreft de handhaving van wettelijke voorschriften op de Noordzee. Het gaat daarbij om de resultaatgebieden algemene handhaving, milieu, verkeer en visserij en het verrichten van alle werkzaamheden die nodig zijn voor het ontwikkelen, vaststellen en evalueren van het maritieme handhavingsbeleid met betrekking tot genoemde resultaatgebieden. De PKHN wordt op grond van het Kabinetsbesluit van 14 oktober 1994 voorgezeten door het Openbaar Ministerie. Het voorzitterschap is thans belegd bij de leiding van het Functioneel Parket (i.o.), in de persoon van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie.

De zorg voor de behandeling van de zaken die voortkomen uit de strafrechtelijke handhaving op zee van wet- en regelgeving voor de resultaatgebieden milieu, verkeer en visserij zijn belegd bij het Functioneel Parket (i.o.). De daarmee verband houdende taken worden onder verantwoordelijkheid van de Hoofdofficier van het Functioneel Parket (i.o.) uitgevoerd door (het stafbureau van) de officier van justitie zeezaken binnen dat parket. Het Functioneel Parket (i.o.) draagt zorg voor de afstemming van het beleid aangaande de onderwerpen die behoren tot alle resultaatgebieden. Dit geschiedt in PKHN-verband.

De zorg voor de behandeling van zaken voortvloeiende uit de strafrechtelijke handhaving op zee van wet- en regelgeving voor het resultaatgebied algemene handhaving is belegd bij het Landelijk Parket, voor zover geen ander parket op grond van een daar lopend onderzoek bevoegd is. Zij draagt tevens zorg voor de inhoudelijke beleidsvorming aangaande het resultaatgebied algemene handhaving.

De officier van justitie zeezaken is aangaande de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde verantwoordelijk voor de inzet van opsporingsdiensten en daarbij ondersteunende diensten op zee, ook wanneer die inzet buiten het werkgebied van de Kustwacht plaatsvindt.

KLPD/Noordzee

Het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD) vormt samen met de 25 regionale politiekorpsen de Nederlandse politie. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor de Nederlandse Politie als geheel. Het KLPD werkt binnen de Nederlandse politie op nationaal en internationaal niveau en heeft zelfstandige, ondersteunende en coördinerende taken. In specifieke situaties ondersteunt het KLPD de regionale korpsen en coördineert het gezamenlijke activiteiten. De Dienst Waterpolitie voert alle gangbare politietaken uit op de nationale hoofdvaarwegen, de grote oppervlaktewateren en de Noordzee. Zo leidt ze de beroeps- en recreatievaart in goede banen. Maar ook handhaving van milieuwetgeving, criminaliteitsbestrijding en nautische ondersteuning zijn belangrijke taken. De Waterpolitie houdt toezicht op naleving van de vaarreglementen en veiligheidsvoorschriften. Ook regelt en begeleidt de dienst het scheepvaartverkeer en controleert ze op vervoer van (gevaarlijke) stoffen. De dienst Waterpolitie is voornamelijk actief op het gebied van de beroepsvaart en op de doorgaande vaarwegen en ruime wateren, maar verleent ook ondersteuning aan de Mobiele Eenheid voor acties die op of vanaf het water plaatsvinden.

BIJLAGE 4 INDICATIEF OVERZICHT VOOR HET IBN2015 RELEVANTE ACTIVITEITEN OF BESLUITEN UIT BESLUIT M.E.R.1

Activiteit of besluit

Geval

m.e.r.-plicht of m.e.r.- beoordelingsplicht?

De aanleg van een waterweg.

Voor schepen met een laadvermogen van ≥1350 ton.

m.e.r.-plicht

De vergroting of verdieping van een hoofdvaarweg.

1°. een vergroting van het ruimtelijk oppervlak van een hoofdvaarweg met ≥ 20%, of

2°. een structurele verdieping van de hoofdvaarweg waarbij ≥ 5 miljoen m3 grond wordt verzet.

m.e.r.-plicht

De aanleg van:

a. een marinehaven

b. een haven voor civiel gebruik voor de binnen-scheepvaart,

c. een zeehandelshaven, of

d. een visserijhaven

1°. een haven die bevaarbaar is voor schepen met een laadvermogen van ≥1350 ton, of

2°. een pier die schepen kan ontvangen met een laadvermogen van ≥1350 ton.

m.e.r.-plicht

e. een buiten een haven gelegen pier (niet voor veerboten)

Indien haven bevaarbaar is voor schepen met een laadvermogen van ≥ 900 ton of bij een oppervlakte van ≥ 100 ha.

m.e.r.-beoordelingsplicht

De constructie van installaties of bouwwerken in, op of boven de zeebodem, dan wel in de ondergrond daarvan met uitzondering van die voor de opsporing en winning van aardolie en gas

Bij oppervlakte van ≥1 ha of een hoogte van ≥ N.A.P. +100 meter, dan wel installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie met een gezamenlijk vermogen van ≥15 megawatt (elektrisch), of ≥ 10 molens.

m.e.r.-plicht

   

m.e.r.-beoordelingsplicht

 

Bij oppervlakte van ≥ 0,5 ha, of een hoogte van ≥ N.A.P. +25 meter.

 

Het ophogen van de zeebodem, inclusief het aanleggen van een eiland.

Bij oppervlakte van ≥ 500 ha.

m.e.r.-plicht

 

Bij oppervlakte van ≥ 250 ha (dan wel uitbreiding/wijziging)

m.e.r.-beoordelingsplicht

Het gebruik van de zeebodem voor een andere activiteit dan constructies voor wind,

Bij oppervlakte van ≥ één ha.

m.e.r.-plicht

olie of gas

Bij oppervlakte van ≥ 0,5 ha .

m.e.r.-beoordelingsplicht

De winning dan wel wijziging of uitbreiding van de winning van oppervlaktedelfstoffen1

1°. een winplaats van ≥ 100 ha, of

2°. een aantal winplaatsen, die tezamen ≥100 ha omvatten en die in elkaars nabijheid liggen.

m.e.r.-plicht

De winning dan wel wijziging of uitbreiding van de winning van oppervlaktedelf-stof-fen op het continentaal plat

1. een winplaats van ≥ 500 ha dan wel waar ≥10.000.000 m3 wordt gewonnen,

2. een aantal winplaatsen, die tezamen ≥ 500 ha omvatten, dan wel waar ≥10.000.000 m3 wordt gewonnen en die in elkaars nabijheid liggen

m.e.r.-plicht

De aanleg van een militair oefenterrein.

Oppervlakte van ≥100 ha.

m.e.r.-plicht

De wijziging of uitbreiding van een militair oefenterrein.

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een daadwerkelijk in te richten oppervlakte van ≥100 hectare.

m.e.r.-beoordelingsplicht

De aanleg van een buisleiding voor het transport van gas, olie of chemicaliën.

Buisleiding met een diameter van > 80 centimeter en een lengte van > 40 kilometer

m.e.r.-plicht

De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, olie of chemicaliën, met uitzondering van een buisleiding voor het transport van aardgas.

Buisleiding die over een lengte van ≥ 1 km is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied2 tot 3 zeemijl uit de kust.

m.e.r.-beoordelingsplicht

De aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van aardgas

Buisleiding van ≥ 5 km is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied2 tot 3 zeemijl uit de kust.

m.e.r.-beoordelingsplicht

De aanleg van een recreatieve of toeristische voorziening.

1°. ≥ 500 000 bezoekers per jaar -aantrekt,

2°. een oppervlakte beslaat

van ≥ 50 ha, of

3°. een oppervlakte beslaat

van ≥ 20 ha in een gevoelig gebied2.

m.e.r.-plichtig

De aanleg van een recreatieve of toeristische voorziening.

1°. ≥ 250 000 bezoekers per jaar aantrekt,

2°. een oppervlakte beslaat

van ≥ 25 ha, of

3°. een oppervlakte beslaat

van ≥ 10 ha in een gevoelig gebied2

m.e.r.-beoordelingsplicht

De aanleg van een jachthaven.

1°. ≥ 500 ligplaatsen, of

2°. ≥ 250 ligplaatsen in een gevoelig gebied2

m.e.r.-plichtig

De aanleg, wijziging of uitbreiding van een jachthaven.

≥ 100 ligplaatsen.

m.er.-beoordelingsplicht

De uitvoering van werken als bedoeld in artikel 1, onder I of IIc, van de Deltawet

1°. een wijziging of uitbreiding van ≥ 5 km, en

2°. een wijziging van het dwarsprofiel van ≥ 250 m2 .

m.e.r.-plichtig

De aanleg, wijziging of uitbreiding van kustwerken om erosie te bestrijden, van maritieme werken die de kust kunnen wijzigen en van andere kustverdedigingswerken, met uitzondering van onderhoud of herstel van deze werken.

 

m.e.r.-beoordelingsplicht

Landaanwinning, droogmakerij of indijking.

Bij oppervlakte van ≥ 200 ha.

m.e.r.-plichtig

De wijziging of uitbreiding van een landaanwinnings-, droogmakerij- of indijkingsproject.

Bij oppervlakte van ≥ 100 ha.

m.e.r.-beoordelingsplicht

De opsporing van aardolie en aardgas.

In een gevoelig gebied2tot 3 zeemijl uit de kust.

m.er.-plichtig

De wijziging of uitbreiding van de winning van aardolie of aardgas.

Bij reeds bestaande installaties, in een gevoelig gebied2 tot 3 zeemijl uit de kust en :

1°. een uitbreiding van de terreinoppervlakte met ≥ 5 ha, of

2° het bijplaatsen of wijzigingen van een stikstofscheidingsinstallatie of een ontzwavelingsinstallatie.

m.e.r.-beoordelingsplicht

De winning van aardolie en aardgas.

Bij gewonnen hoeveelheid van:

1°. > 500 ton aardolie per dag of

2°. > 500 000 m3 aardgas per dag.

m.er.-plichtig

Diepboringen dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, met uitzondering van diepboringen in het kader van:

a.

het onderzoek naar de stabiliteit van de grond,

b. archeologische onderzoek of

c.

de opsporing of winning van aardolie en aardgas.

 

m.e.r.-beoordelingsplicht

De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het kweken van vis.

Bij een productiecapaciteit van ≥ 1000 ton vis per jaar.

m.e.r.-beoordeling

De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het bouwen, onderhouden, repareren of behandelen van de oppervlakte van metalen schepen.

Bij een productie-oppervlak van

≥ 50 000 m2

m.e.r.-beoordeling

X Noot
1

Deze waarden worden binnenkort afgestemd met die voor het NCP.

X Noot
2

gevoelig gebied: Dit zijn gebieden die zijn aangewezen op grond van de VHR.

BIJLAGE 5 CHECKLIST OPRUIMPLICHT KABELS EN LEIDINGEN VALLEND ONDER DE WATERWET

Criterium

Checklist

Ruimte

– ruimtebeslag incl. werk- en veiligheidszones

– versnippering vrije ruimte

– barrièrewerking

– hinder voor andere (bestaande en toekomstige) gebruiksfuncties

Milieuconsequenties

– verstoring bodemecosysteem

– gevolgen waterkwaliteit

– vrijkomen gebiedsvreemde stoffen

– verstoring visfauna

– verstoring vogels en zeezoogdieren

– netto energieverbruik

– recycling- en hergebruikmogelijkheden

Veiligheid

In geval van opruimen:

– risico’s voor materieel en personeel tijdens verwijdering

   
 

In geval van laten liggen:

– risico’s op blootspoelen, breuk, etc.

– risico’s voor visserij

– risico’s voor scheepvaart

Kosten

In geval van opruimen:

– saldo van opruim- en verwerkingskosten en evt. opbrengsten

   
 

In geval van laten liggen:

– schoonmaakkosten

– inspectiekosten

– aansprakelijkheidskosten

BIJLAGE 6 PROCEDURE AANPASSING ANKERGEBIEDEN, CLEARWAYS EN VERKEERSSCHEIDINGSSTELSELS (VSS)

Stap

Checklist

1

Rijkswaterstaat Noordzee ontwikkelt aan de hand van de nieuwe ruimteclaims die in het Nationaal Waterplan zijn vastgelegd, een voorstel voor de nieuwe ligging van het VSS, ankergebieden en clearways. Deel van deze ontwikkeling is de afstemming op andere ruimtelijke functies en lopende vergunningverlening

2

RWS Noordzee bespreekt het wijzigingsvoorstel met het Directoraat Generaal Luchtvaart en Maritieme zaken (DGLM), de Kustwacht en de andere nautische beheerders (havens Amsterdam en Rotterdam en de HID’s van RWS Noord-Nederland en Zeeland). Punten van overleg zijn de nautische randvoorwaarden (veiligheid) en een check op andere ruimteclaims. Daarnaast is het zaak om ook alvast overleg te hebben met het ministerie van EL&I. Dit in verband met mogelijkevooruitzichten van olie- en gaswinning

3

Het voorstel krijgt vervolgens de status ‘definitief’ en doorloopt een reeks veiligheidsberekeningen bij MARIN. De uitkomst van deze stap kan tot optimalisering van het voorstel leiden, waarin de eerder geraadpleegde instanties worden gekend

4

Daarna bespreekt RWS Noordzee de laatste versie van het definitieve voorstel met nautische diensten, zoals Loodswezen en Dienst der Hydrografie. Met hun instemming gaat het voorstel voor akkoord naar het IDON.

5

Uitgaande van diens akkoord volgt voor de wijziging van het VSS, in overleg met DGLM, de voorbereiding en afhandeling van de internationale goedkeuringsprocedure voor de IMO.

6

Een wijziging van de routeringsmaatregelen, inclusief wijzigingen van ankergebieden en clearways, leidt tot een aanpassing van de Mijnbouwregeling (ministerie van EL&I).

N.B. Voor de wijziging van ankergebieden en clearways is geen internationale goedkeuring nodig.

7

Tot slot resteert nog de datum van instelling, voorafgegaan door het opstellen en uitvoeren van een vaarwegmarkeringsplan en de bekendmaking daarvan via de geëigende kanalen.

BIJLAGE 7 AFKORTINGEN

Afkorting

Betekenis

AIS

Automatisch identificatiesysteem

AmvB

Algemene maatregel van Bestuur

BKL

Basiskustlijn

BNN

Beheerdersnetwerk Noordzee

BPRW

Beheerplan voor de Rijkswateren

EEZ

Exclusieve Economische Zone

EMS

Europese Mariene Strategie

GVB

Gemeenschappelijk Visserijbeleid

HID

Hoofd Ingenieur directeur

IBN 2015

Integraal Beheerplan Noordzee 2015

IDON

Interdepartementaal Directeurenoverleg Noordzee

IMO

Internationale Maritieme Organisatie

KRM

Kaderrichtlijn Mariene Strategie

KRW

Kaderrichtlijn Water

MBS

Milieubeleidsplan voor de scheepvaart

MPA

Marine Protected Area

MWTL

Monitoring van de Waterstaatskundige toestand des Lands

N2000

Natura 2000

NCP

Nederlands Continentaal Plat

OWN

Overlegorgaan Water en Noordzee

SAR

Search and Rescue

Sbz

Speciale beschermingszone

TAC

Total Allowable Catch

UNCLOS

United Nations Convention on Law of the Sea

VHR

Vogel- en Habitatrichtlijn

Voor een overzicht van voor de Noordzee relevante Nederlandse wet- en regelgeving, zie www.noordzeeloket.nl

Voor een overzicht van de Rijksorganisaties met beheertaken, zie bijlage 3.


X Noot
1

Deze tabel dient ter indicatie wanneer er een m.e.r. plicht of m.e.r. beoordelingsplicht is. Aan deze tabel kunnen geen rechten worden ontleend. Voor het volledige inzage in eisen zie Besluit milieueffectrapportage, gebaseerd op de laatste wijziging van 1 april 2011.

Naar boven