Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 7 november 2011, nr. WJZ / 11158559, houdende regels ter uitvoering van de Wet strategische diensten (Uitvoeringsregeling strategische diensten)

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (PbEU 2009, L 134) en de artikelen 7, derde lid, onderdeel b, en vierde lid, 10, derde lid, 14, tweede lid, 23, derde lid, onderdeel b, en vierde lid, 24, vierde lid, en 25, tweede lid, van de Wet strategische diensten;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

ERA:

het Europees Ruimte Agentschap in Noordwijk, opgericht bij het Verdrag tot oprichting van het Europees Ruimte Agentschap (Trb. 1990, 43);

gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen:

de lijst van goederen waarop Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie van toepassing is;

globale vergunning:

een vergunning die wordt verleend aan een dienstverlener voor het verlenen van een categorie van diensten aan een of meer met naam genoemde afnemers in een of meer landen die geen deel uitmaken van de Europese Unie;

individuele vergunning:

een vergunning die wordt verleend aan een dienstverlener voor het verlenen van bepaalde diensten aan één afnemer in een land dat geen deel uitmaakt van de Europese Unie;

inspecteur:

de Algemeen Directeur Douane;

Joint Force Command Brunssum:

het te Brunssum gevestigde hoofdkwartier, bedoeld in de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Algemeen Hoofdkwartier van de Geallieerde Mogendheden in Europa inzake de bijzondere voorwaarden die toepasselijk zijn op de vestiging en het functioneren van internationale militaire hoofdkwartieren binnen het Europese grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden (Trb. 1964, 131);

NAVO-strijdkrachten:

de strijdkrachten van een vreemde mogendheid, die partij is bij het Noord-Atlantisch Verdrag (Stb. J 335);

minister:

de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

wet:

de Wet strategische diensten.

Artikel 2

Voor de toepassing van de artikelen 7, derde lid, onderdeel b, en 23, derde lid, onderdeel b, van de wet worden de volgende landen aangewezen: Afghanistan, Angola, Belarus, Birma/Myanmar, Congo, Egypte, Eritrea, Guinee, India, Irak, Iran, Israël, Ivoorkust, Libanon, Liberia, Libië, Noord-Korea, Pakistan, Soedan, Somalië, Syrië, Zimbabwe, Zuid-Soedan.

Artikel 3

  • 1. De mededeling omtrent tussenhandeldiensten, bedoeld in artikel 7, onderscheidenlijk artikel 23 van de wet, wordt schriftelijk gedaan en wordt gezonden naar de inspecteur.

  • 2. De mededeling bevat:

    • a. de naam en het adres van degene die de mededeling doet;

    • b. de naam en het adres van de afnemer of de afnemers van de tussenhandeldiensten;

    • c. de aard van de dienstverlening;

    • d. de beschrijving van de goederen voor tweeërlei gebruik waarop de tussenhandeldiensten betrekking hebben, met vermelding van de omschrijving en het postnummer daarvan overeenkomstig bijlage I bij verordening 428/2009, en de hoeveelheid van deze goederen;

    • e. het land of de landen van herkomst en het land of de landen van bestemming, met inbegrip van de eindbestemming, van de goederen waarop de tussenhandeldiensten betrekking hebben;

    • f. informatie over het eindgebruik en de eindgebruiker of de eindgebruikers van de goederen waarop de tussenhandeldiensten betrekking hebben.

  • 3. De mededeling wordt gedaan uiterlijk twee weken voordat de dienstverlening plaatsvindt.

Artikel 4

  • 1. Artikel 10, eerste lid, van de wet is niet van toepassing op tussenhandeldiensten militaire goederen die betrekking hebben op:

    • a. militaire goederen, bestemd voor gebruik door de Nederlandse strijdkrachten;

    • b. militaire goederen, eigendom van en bestemd voor gebruik door NAVO-strijdkrachten of het Joint Force Command in Brunssum;

    • c. militaire goederen, eigendom van ERA;

    • d. militaire voertuigen die worden gebruikt door vreemde strijdkrachten bij gelegenheden als staats- of beleefdheidsbezoeken, vlootschouwen of luchtvaartmanifestaties.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onderdelen a, b, voor zover het gebruik door NAVO-strijdkrachten betreft, en d, is van overeenkomstige toepassing in Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 5

  • 1. Een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet wordt gedaan door de dienstverlener en ingediend bij de inspecteur.

  • 2. De aanvraag bevat:

    • a. de naam en het adres van de afnemer of de afnemers van de door de aanvrager te verrichten diensten;

    • b. de aard van de dienstverlening;

    • c. de beschrijving van de militaire goederen, programmatuur of technologie of de goederen voor tweeërlei gebruik waarop de diensten betrekking hebben, in voorkomend geval met vermelding van de omschrijving en het postnummer daarvan overeenkomstig de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen onderscheidenlijk bijlage I bij verordening 428/2009, en de hoeveelheid en de waarde van deze goederen;

    • d. het land of de landen van herkomst van de goederen waarop de diensten betrekking hebben, de plaats in het land of de landen waar deze goederen zich ten tijde van de aanvraag bevinden, en het land of de landen van bestemming, met inbegrip van de eindbestemming, van deze goederen;

    • e. informatie over het eindgebruik en de eindgebruiker of de eindgebruikers van de goederen waarop de tussenhandeldiensten betrekking hebben.

  • 3. De vergunning, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet, heeft het karakter van een individuele vergunning of een globale vergunning.

  • 4. Aan een vergunning als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de wet kan ten minste als voorschrift worden verbonden dat de diensten waarop de vergunning betrekking heeft, binnen een bij de vergunning te bepalen termijn verleend worden.

  • 5. Het eerste tot en met vierde lid is van toepassing in Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Artikel 6

De Sanctieregeling tussenhandeldiensten 2009 wordt ingetrokken.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling strategische diensten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 7 november 2011

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Doel en aanleiding

Deze regeling bevat nadere regels op grond van verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (PbEU 2009, L 134, verder: de verordening) en de Wet strategische diensten (verder: de wet). De wet heeft betrekking op niet-fysieke overdracht van programmatuur of technologie, technische bijstand en tussenhandeldiensten betreffende goederen voor tweeërlei gebruik en militaire goederen.

Deze regeling voorziet ten eerste in regels betreffende de mededeling over het voornemen tussenhandeldiensten inzake goederen voor tweeërlei gebruik te gaan verrichten. Deze regels omvatten een aanwijzing van de exportlanden ten aanzien waarvan die mededeling bij elke dienstverlening moet worden gedaan. Ten tweede voorziet deze regeling in een vrijstelling van het vergunningsvereiste voor tussenhandeldiensten inzake militaire goederen, in het bijzonder voor diensten ten behoeve van bondgenoten. En ten derde bevat deze regeling nadere regels betreffende de verlening van vergunningen voor tussenhandeldiensten en voor niet-fysieke overdracht van programmatuur of technologie op grond van de verordening en de wet, zoals regels over de aanvraag en de aan de vergunning te verbinden voorwaarden en voorschriften. De wet voorziet voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba in een nagenoeg gelijk regime als dat voor het Europese deel van Nederland. Deze regeling heeft bijgevolg ook betrekking op de voornoemde landsdelen. Tot slot wordt met deze regeling de Sanctieregeling tussenhandeldiensten 2009 ingetrokken.

2. Europese aspecten

Voor zover deze regeling betrekking heeft op het Europese deel van Nederland zijn de Dienstenrichtlijn en de Richtlijn elektronische handel van belang (richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376) en richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt (PbEG 2000, L 178). In paragraaf 10 van het algemeen deel van de memorie van toelichting bij de wet is uiteengezet dat de wet voldoet aan de vereisten die uit voornoemde richtlijnen voortvloeien. Deze beoordeling is ook voor deze regeling van toepassing. Nu deze regeling slechts regels ter uitvoering van de wet bevat en geen aanvullende normen, wordt hier volstaan met te verwijzen naar de hiervoor bedoelde passage in de memorie van toelichting bij de wet.

3. Administratieve lasten

De gevolgen voor de administratieve lasten en de wijze waarop deze zo laag mogelijk zijn gehouden, zijn uitvoerig beschreven in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel. De toename van de structurele administratieve lasten voor bedrijven blijft onder de € 10.000,–. Het opstellen van deze regeling heeft geen aanvullend effect op de administratieve lasten.

Er is geen effect op de overige nalevingskosten; evenmin zijn er administratieve lasten voor burgers.

4. VVM-beleid

Overeenkomstig het beleid voor vaste verandermomenten is voorzien in inwerkingtreding van deze regeling per 1 januari 2012. In afwijking van dat beleid geschiedt de publicatie van de regeling (kort) na 1 november. Deze (beperkte) afwijking kan worden gerechtvaardigd gelet op het belang van het bedrijfsleven bij spoedige inwerkingtreding van deze regeling en vanwege het belang van de betrokken overheidsdiensten bij een gecoördineerde invoering van de nieuwe wetgeving.

II. ARTIKELGEWIJS

Artikel 1

Dit artikel bevat onder meer een omschrijving van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen. Deze lijst wordt regelmatig opnieuw vastgesteld, laatstelijk op 21 februari 2011 (Pb EU 2011, C 86),en is bepalend voor de reikwijdte van het Gemeenschappelijk standpunt 2008/944/GBVB inzake, kort gezegd, de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie.

Verder bevat dit artikel onder meer definities van een individuele vergunning en een globale vergunning die zijn afgeleid van de begrippen ‘individuele uitvoervergunning’ en ‘globale uitvoervergunning’ zoals omschreven in artikel 2 van de verordening. Anders dan in de verordening betreffen deze vergunningen niet ‘uitvoer’ maar dienstverlening. Het onderscheid tussen individuele en globale vergunning is van belang voor de aanduiding van de aard van op grond van de verordening en de wet verleende vergunningen (zie artikel 5, derde lid). De individuele vergunning betreft de verlening van een of meer specifiek bepaalde diensten aan één bepaalde afnemer in een bepaald land. De globale vergunning kan op elk van deze elementen een meer generiek karakter hebben: de globale vergunning kan worden verleend per soort diensten en betrekking hebben op verscheidene afnemers in verscheidene landen.

Artikelen 2 en 3

Het doel van de in de artikelen 7 en 23 van de wet bedoelde mededeling is dat de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (verder: de minister) informatie verkrijgt voor adequaat en effectief toezicht. De minister heeft overigens aan de inspecteur (de algemeen directeur Douane) mandaat verleend voor de uitvoering van de wet. Feitelijk is de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU), onderdeel van de Douane, belast met de werkzaamheden op grond van de wet. Het is essentieel dat de inspecteur de actoren in het veld kent en weet welke tussenhandeldiensten worden verleend. Als meldingen over tussenhandeldiensten aanleiding zijn voor zorgen dat de diensten aan ongewenste doelen bijdragen, kan de inspecteur ad hoc een vergunningplicht opleggen. Bij een eventuele vergunningaanvraag moet de tussenhandelaar meer informatie verschaffen over de voorgenomen dienst, en op basis van die aanvullende gegevens kan de inspecteur vervolgens een afgewogen besluit nemen om al dan niet in te stemmen met de dienstverlening. Verder kan de inspecteur met de gegevens van de meldingen tussenhandelaren gericht attent maken op bepaalde ontwikkelingen in verdacht eindgebruik. In het algemeen geldt een eenmalige meldplicht. Voor bepaalde situaties is echter een meldplicht per dienstverlening van toepassing. Die geldt op grond van het derde lid van de artikelen 7 en 23 van de wet als iemand tussenhandeldiensten wil verlenen die betrekking hebben op gevoelige goederen voor tweeërlei gebruik, of als iemand tussenhandeldiensten wil verlenen die betrekking hebben op goederen voor tweeërlei gebruik die zijn bedoeld voor gevoelige landen.

In artikel 2 worden de gevoelige landen aangewezen ten aanzien waarvan per dienstverlening een mededeling moet worden gedaan. Als zodanig zijn de landen aangewezen waartegen een wapenembargo van kracht is dat is vastgelegd in een nationale sanctieregeling en de landen die geen partij zijn bij het op 1 juli 1968 te Londen, Moskou en Washington tot stand gekomen Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens of die geen partij zijn bij het op 3 september 1992 te Genève tot stand gekomen Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de produktie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens ( Trb. 1993, 162).

Artikel 3 bevat nadere regels over de mededeling, ongeacht of deze eenmalig of per dienstverlening wordt gedaan. Omdat de inspecteur de wet namens de minister uitvoert, moeten mededelingen bij de inspecteur worden gedaan.

De mededeling dient ingevolge het tweede lid van artikel 3 in elk geval de naam en het adres te bevatten van degene die de melding doet (de dienstverlener) en van de afnemer(s) van de dienst(en), en een aanduiding van de aard van de dienstverlening, de relevante goederen, herkomst- en bestemmingslanden en het eindgebruik.

Vermelding van de aard van de dienstverlening is mede van belang om te kunnen beoordelen of het gaat om nevendiensten in de zin van artikel 2 van de verordening, zoals vervoer, verzekering of algemene reclame. Op grond van dit artikel worden nevendiensten niet aangemerkt als tussenhandeldiensten, zodat de bepalingen van de verordening betreffende tussenhandeldiensten daarop niet van toepassing zijn.

De herkomst- en bestemmingslanden betreffen het land of de landen waar goederen zich ten tijde van de dienstverlening bevinden, het land of de landen waar deze goederen zich eerder hebben bevonden, en het land of de landen waar de goederen direct of indirect naar toe worden geëxporteerd. Tenslotte is van belang dat de mededeling duidelijk maakt welk eindgebruik van de goederen is voorzien en welke partij(en) het betreft. Voor het doen van de mededeling kan de tussenhandelaar gebruik maken van de formulieren die via de Douane (Centrale Dienst van In- en Uitvoer) hiervoor beschikbaar worden gesteld. Omdat voorzien is in de mogelijkheid dat mededelingen elektronisch gedaan kunnen worden, worden de hiervoor bedoelde formulieren ook in elektronische vorm beschikbaar gesteld door plaatsing op de website van de Douane.

Uit de wet (artikelen 7 en 23) vloeit reeds voort dat de mededeling voorafgaand aan de verlening van de desbetreffende dienst(en) moet worden gedaan, zowel bij de eenmalige mededeling en de mededeling in verband met gewijzigde omstandigheden als bij de mededeling per dienstverlening betreffende gevoelige goederen c.q. landen. Om te waarborgen dat de mededeling zo tijdig wordt gedaan dat zo nodig een vergunningplicht kan worden opgelegd, is in het derde lid bepaald dat de mededeling ten minste twee weken voorafgaand aan de voorgenomen dienstverlening moet geschieden. Voor de goede orde zij vermeld dat deze termijn los staat van de termijn van zes maanden waarbinnen op grond van artikel 35 van de wet de eenmalige melding moet worden gedaan voor tussenhandeldiensten die reeds worden verleend ten tijde van de inwerkingtreding van de wet.

Artikel 4

Ingevolge artikel 10 van de wet geldt een vergunningplicht voor het leveren van tussenhandeldiensten die betrekking hebben op militaire goederen. De wet biedt in het derde lid de mogelijkheid hiervoor een vrijstelling te verlenen. Op grond hiervan bevat artikel 4, eerste lid, van deze regeling voor het Europese deel van Nederland een vrijstelling van de vergunningplicht voor bepaalde tussenhandeldiensten inzake militaire goederen. Deze vrijstelling komt materieel overeen met de voor strategische goederen gegeven vrijstelling voor de uitvoer, doorvoer of overdracht van militaire goederen. Dus waar doorvoer, uitvoer of overdracht van militaire goederen zonder vergunning wordt toegestaan, geldt dat ook voor het onderhandelen over of regelen van overeenkomsten met het oog op de koop, verkoop of levering van militaire goederen.

Onderdeel a van het eerste lid betreft tussenhandeldiensten inzake militaire goederen bestemd voor gebruik door de Nederlandse strijdkrachten. Dit is bijvoorbeeld het geval indien militair materieel geleverd wordt aan de strijdkrachten tijdens een buitenlandse missie. Het betreft alle onderdelen van het Nederlandse defensieapparaat, bijvoorbeeld ook de marechaussee. Onderdeel b ziet op militaire goederen die eigendom zijn van en bestemd zijn voor gebruik door NAVO-strijdkrachten of het NAVO-commando in Brunssum (het zogenaamde Joint Force Command Brunssum). Ook de vrijstelling betreffende andere NAVO-lidstaten strekt zich uit tot het volledige defensieapparaat van die lidstaat. Onderdeel c sluit de vergunningplicht uit voor militaire goederen in eigendom van het Europees Ruimte Agentschap in Noordwijk (ERA). Tenslotte worden met onderdeel d tussenhandeldiensten inzake militaire voertuigen die door vreemde strijdkrachten worden gebruikt bij, onder meer, staats- of beleefdheidsbezoeken van de vergunningplicht vrijgesteld.

Ingevolge het tweede lid is de hiervoor beschreven vrijstelling van overeenkomstige toepassing op het Caribische deel van Nederland, met uitzondering van tussenhandeldiensten betreffende militaire goederen van ERA en het NAVO-commando in Brunssum. Hierbij wordt aangesloten bij het vrijstellingsregime voor strategische goederen dat geldt voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba op grond van artikel 2.83 van Uitvoeringsregeling Douane en Accijnswet BES. Er is sprake van overeenkomstige toepassing omdat het begrip tussenhandeldiensten militaire goederen voor het Caribische deel van Nederland in de wet iets anders is gedefinieerd dan voor het Europese deel van Nederland (zie artikelen 1 resp. 19 van de wet).

Artikel 5

Dit artikel bevat nadere regels ten aanzien van de verlening van vergunningen voor dienstverlening op grond van de verordening en de wet. Het betreft respectievelijk:

  • vergunningen voor de overdracht van programmatuur of technologie door middel van elektronische media (artikel 9, tweede lid, van de verordening),

  • vergunningen voor tussenhandeldiensten als bedoeld in de verordening en in de wet (artikel 10 van de verordening, artikelen 4, 5, 6 van de wet), en

  • vergunningen voor overdracht van militaire programmatuur of militaire technologie door middel van elektronische media en voor de verlening van tussenhandeldiensten inzake militaire goederen (artikelen 8 en 10 van de wet). De nadere regels hebben deels als functie uitvoering te geven aan de verordening, in het bijzonder de artikelen 9 en 10.

Aanvragen voor de hiervoor bedoelde vergunningen moeten ingevolge het eerste lid worden gedaan door de dienstverlener, te weten degene die voorneemt diensten te gaan verlenen waarvoor een van de hiervoor bedoelde vergunningen is vereist. Als gebruikelijk bestaat de mogelijkheid dat de dienstverlener het feitelijke aanvragen van de vergunning overlaat aan een derde. De vergunningplicht betreft echter de dienstverlener zelf: hij is en blijft gehouden bij het verlenen van de diensten over een vergunning te beschikken. Evenals bij het doen van een mededeling inzake tussenhandeldiensten dienen vergunningaanvragen te worden ingediend bij de inspecteur, die namens de minister beslist op deze aanvragen. Overigens dienen aanvragen schriftelijk te worden gedaan, zo vloeit voort uit artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht. Voorzien is dat aanvragen ook elektronisch kunnen worden ingediend (hetgeen ook als schriftelijke aanvraag wordt aangemerkt). Voor het indienen van de (elektronische) vergunningaanvraag kan de tussenhandelaar gebruik maken van de (elektronische) formulieren die op de website van de Douane hiervoor beschikbaar worden gesteld.

Het tweede lid bevat enkele vereisten ten aanzien van de aanvraag, aanvullend op algemeen geldende vereisten, zoals betreffende de vermelding van de naam en het adres van de aanvrager (artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht). Zo dient in de aanvraag te worden vermeld voor welke afnemer(s) de dienstverlening bedoeld is. Het adres van de afnemer(s) is tevens van belang, ook gelet op artikel 10, eerste lid, van de verordening.

Verder dient in de aanvraag een aanduiding te worden gegeven van de aard van de dienstverlening, de goederen waarop de dienstverlening betrekking heeft, over de verblijfplaats van deze goederen en het eindgebruik.

Wat de aard van de dienstverlening betreft is relevant wat in de toelichting bij artikel 3 is vermeld.

Indien de aanvraag tussenhandeldiensten voor tweeërlei gebruik betreft dient voor de beschrijving van de goederen te worden aangesloten bij bijlage I bij de verordening, ten aanzien van de omschrijving en het postnummer. Voor de beschrijving van militaire goederen kan gebruik worden gemaakt van de gemeenschappelijke EU-lijst voor die goederen. Met het oog op een goede inschatting of de voorgenomen diensten aan ongewenste doelen kunnen bijdragen, dienen verder gegevens over de hoeveelheid en de waarde van de goederen te worden verstrekt.

De verblijfplaats van de goederen betreft de verblijfplaats in het verleden (het land of de landen van herkomst), in het heden (de locatie en het land of de landen waar de goederen zich ten tijde van de aanvraag bevinden) en in de toekomst (het land of de landen waarnaar de goederen direct of indirect getransporteerd gaan worden, met inbegrip van de eindbestemming). Een land van herkomst is een land waar goederen zich eerder hebben bevonden. Tenslotte is van belang dat de mededeling duidelijk maakt welk eindgebruik van de goederen is voorzien en welke partij(en) het betreft.

In het derde lid van dit artikel is bepaald dat vergunningen een individuele vergunning zijn of een globale vergunning, zoals toegelicht bij artikel 1. Veelal zal slechts een individuele vergunning worden verleend. Verlening van een globale vergunning kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als één onderneming met grote regelmaat voor dezelfde goederentransactie ten behoeve van dezelfde afnemer tussenhandeldiensten verleent. Dan zal de inspecteur bij de aanvrager nadere informatie over zijn administratieve organisatie opvragen. Deze biedt een indicatie hoe de naleving van de exportregels binnen de onderneming is geregeld, en bepaalt mede of een globale vergunning kan worden toegekend.

Voor de goede orde zij vermeld dat artikel 14 van de wet naar zijn aard geen betrekking heeft op de algemene vergunning, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de verordening. Deze zogenaamde nationale algemene uitvoervergunning die ook op diensten betrekking kan hebben heeft het karakter van een besluit van algemene strekking. De in dit artikel bedoelde vergunningverlening betreft echter louter beschikkingen waarmee een bepaalde dienstverlener een vergunning krijgt voor nader bepaalde diensten.

In het vierde lid wordt een voorschrift genoemd dat aan de vergunning kan worden verbonden, namelijk betreffende de termijn waarbinnen de dienstverlening waarop de vergunning betrekking heeft, dient plaats te vinden. Overigens laat artikel 14 van de wet ruimte om aan de vergunning ook andere voorschriften en voorwaarden te verbinden. Van deze mogelijkheid zal terughoudend gebruik worden gemaakt, overeenkomstig de huidige praktijk bij vergunningverlening voor strategische goederen.

Artikel 6

Voor de uitvoering van de verordening dienden regels te worden gesteld mede betreffende dienstverlening. Het was niet mogelijk die regels te baseren op de Algemene douanewet omdat deze alleen ziet op goederen. De Sanctieregeling tussenhandeldiensten 2009 is opgesteld om een voldoende uitvoering van de verordening te waarborgen gedurende de periode die benodigd was voor de opstelling van de wet. Gelet op de inwerkingtreding van de wet en deze regeling kan de Sanctieregeling tussenhandeldiensten 2009 vervallen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

H. Bleker.

Naar boven