TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling omvat een aantal hoofdzakelijk technische wijzigingen van de Waterregeling:
Uitbreiding van de vrijstelling van de watervergunningplicht voor activiteiten van ondergeschikt belang
In paragraaf 4.2 van de Waterregeling (Wtr) zijn krachtens artikel 6.12, eerste lid, onder f, en artikel 6.13, tweede lid,
van het Waterbesluit activiteiten van ondergeschikt belang aangewezen die zijn vrijgesteld van de watervergunningplicht. Het
betreft activiteiten die van ondergeschikt belang zijn voor een veilige en doelmatige functievervulling van een waterstaatswerk.
Aan de bestaande lijst van deze activiteiten kan een aantal activiteiten worden toegevoegd die naar huidige inzichten eveneens
als van ondergeschikt belang kunnen worden aangemerkt.
De vrijstelling van de vergunningplicht door algemene regels heeft een verlaging van de administratieve lasten voor burgers
en bedrijven tot gevolg (naar schatting ca 25% minder door Rijkswaterstaat (RWS) te verlenen watervergunningen op een totaal
van ca. 1000 vergunningaanvragen per jaar; RWS heft overigens geen leges). Ook zullen de ambtelijke en bestuurslasten voor
RWS hierdoor verminderen. Deze effecten kunnen niet op voorhand worden gekwantificeerd.
Activiteiten van ondergeschikt belang vallen, indien aangewezen krachtens artikel 6.12, tweede lid onder f en artikel 6.13,
tweede lid van het Waterbesluit, niet onder de vergunningplicht. Het betreft activiteiten die van ondergeschikt belang worden
geacht voor de veilige en doelmatige functievervulling van het oppervlaktewaterlichaam of een bijbehorend kunstwerk, dan wel
de Noordzee. Deze activiteiten zullen onder normale omstandigheden niet tot onacceptabele risico’s leiden voor het behalen
van de doelen van de Waterwet, gericht op voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste,
in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en vervulling van
maatschappelijke functies door watersystemen (artikel 2.1 Waterwet).
Deze activiteiten vallen onder de meldingsplicht van artikel 6.14, eerste lid, van de Wtr (deze berust op artikel 6.7 van
de Waterwet jo. artikel 6.15 van het Waterbesluit). De melding moet worden gericht aan RWS als beheerder van het waterstaatswerk.
Op grond van artikel 6.15, eerste lid, van het Waterbesluit geldt voor degene die deze activiteiten uitvoert voorts een zorgplicht
en zijn daarnaast de op grond van het tweede lid van dat artikel in de artikelen 6.8 en 6.9 van de Wtr opgenomen algemene
regels met zorgplichten van toepassing.
Op grond van artikel 6.15 Wtr kunnen voorts maatwerkvoorschriften worden gesteld door de beheerder. In die uitzonderlijke
gevallen waarbij mogelijk niet-aanvaardbare risico’s voor het gebruik van het Rijkswaterstaatwerk zijn te verwachten is de
beheerder krachtens dat artikel bevoegd om door middel van maatwerkvoorschriften de initiatiefnemer te verplichten deze risico’s
tot een aanvaarbaar niveau te verlagen.
Wijziging van diverse beheergrenzen (kaarten)
Deze wijziging leidt tot vervanging van dertien kaarten in de bijlagen II, III en IV van de Waterregeling:
-
– bijlage II van de Waterregeling omvat de kaarten met grenzen van oppervlaktewaterlichamen en zijwateren waar het Rijk het
waterkwaliteitsbeheer voert, en grenzen van drogere oevergebieden (bijlage bij artikel 3.2, eerste lid, en 3.3 van de Waterregeling);
-
– bijlage III van de Waterregeling omvat de kaarten met grenzen van oppervlaktewaterlichamen en zijwateren waar het Rijk het
waterkwantiteitsbeheer voert (bijlage bij artikel 3.2, tweede lid, van de Waterregeling);
-
– bijlage IV van de Waterregeling omvat de kaarten met grenzen van oppervlaktewaterlichamen en zijwateren waar het Rijk het
waterstaatkundig beheer voert (bijlage bij artikel 3.2, derde lid, en artikel 6.7 van de Waterregeling).
De nieuwe kaarten bevatten gewijzigde grenzen voor het beheer.
De wijzigingen in de grenzen zijn veroorzaakt door:
De nieuwe kaarten zijn digitaal te raadplegen op en te downloaden van www.waterwet.nl.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
In artikel 6.11, eerste lid, van de Waterregeling (Wtr) worden activiteiten van ondergeschikt belang als bedoeld in artikel
6.12, tweede lid, onderdeel f, van het Waterbesluit aangewezen. Deze aanwijzing wordt ingevolge artikel I, onderdeel A, subonderdelen
1 tot en met 8, gewijzigd.
Subonderdelen 1 en 2
De wijziging in artikel 6.11, eerste lid, onderdeel a, van de Wtr, houdt in dat de periode van 15 dagen voor het plaatsen
en opslaan van materiaal en materieel om een werk of onderhoud te kunnen uitvoeren wordt verlengd naar zes maanden. De reden
hiervoor is dat de oorspronkelijke bepaling van 15 dagen als te beperkend wordt ervaren. Een ruimere periode levert in relatie
tot de geldende zorgplicht, waaronder artikel 6.8, onderdeel h, van de Wtr, voor het uitvoeren van deze activiteiten geen
extra risico op voor een veilige en doelmatige functievervulling van het waterstaatswerk. Tevens worden (tijdelijke) bouwwerken
en bouwborden in onderdeel a expliciet genoemd om duidelijk te maken dat ook het plaatsen en opslaan van deze objecten om
een werk of onderhoud te kunnen uitvoeren evenals het plaatsen en opslaan van materiaal en materieel zoals bijv. een mobiel
toilet, rijplaten, tijdelijke opslag, machines etc. van de watervergunningplicht vrijgesteld zijn.
In artikel 6.11, eerste lid, onderdeel b, van de Wtr wordt de periode voor het houden van evenementen verlengd tot drie maanden.
Evenementen zijn doorgaans beperkt van invloed op het waterstaatswerk. Zonder extra risico kan daarom de periode van 15 dagen
worden verlengd tot drie maanden. In deze periode is naast de duur van de evenementen ook inbegrepen de uitvoering van de
werken ten behoeve hiervan, zowel voorbereiding als opruiming daarvan. Het waterstaatswerk wordt na gebruik achtergelaten
zoals het bij de aanvang is aangetroffen (zorgplicht artikel 6.8, onderdeel e, Wtr).
Subonderdeel 3
De in artikel 6.11, eerste lid, onderdeel d, van de Wtr vrijgestelde handelingen worden uitgebreid met het plaatsen van aanmeervoorzieningen,
inclusief bijbehorende voorzieningen, zoals trapjes, in- en uitstapmogelijkheden, leuningen e.d. Voorwaarde voor de vrijstelling
bij het plaatsen van steigers, vlonders en aanmeervoorzieningen is dat dit gebruik recreatief is en niet-bedrijfsmatig. Bovendien
mogen deze (vrijgestelde) steigers, vlonders en aanmeervoorzieningen, inclusief eventueel aangemeerde vaartuigen, niet in
de vaarweg gelegen zijn, waardoor de doorvaart van de scheepvaart zou kunnen worden belemmerd. Mede hierdoor en door de beperkte
dimensie van deze objecten zal dit naar verwachting niet leiden tot ontoelaatbare nadelige gevolgen voor de functie van het
waterstaatswerk.
Subonderdeel 4
De in artikel 6.11, eerste lid, onderdeel e, van de Wtr vrijgestelde handelingen worden uitgebreid met sport- en speeltoestellen,
gedenktekens, kunstobjecten of in aard en omvang hiermee vergelijkbare objecten. Voor deze objecten is doorgaans geen of een
beperkte fundering vereist. De reden hiervoor is dat deze objecten weinig risico’s met zich brengen voor de functievervulling
van het waterstaatswerk. De beperking in maximale afmetingen van informatie- en reclameborden en het maximale aantal, dat
erop gericht was de zichtlijnen voor de scheepvaart niet te hinderen, is verwijderd. De reden hiervoor is dat dit locatiespecifiek
is en al geregeld wordt door de zorgplicht van artikel 6.9, onderdeel b, van de Wtr. Indien nodig kan de beheerder op grond
van artikel 6.15 van de Wtr door middel van maatwerkvoorschriften nadere voorwaarden stellen aan grootte en aantal van deze
objecten, inclusief de omvang van de fundering.
Subonderdeel 5
In artikel 6.11, eerste lid, onderdeel g, van de Wtr worden visnetten toegevoegd. Het betreft visfuiken en visnetten voor
het op kleine schaal vangen van waterdieren. Hieronder wordt niet verstaan de zogenaamde mosselzaadinvanginstallaties, mosselhangcultuur,
zeewierteelt en oesterbroedinstallaties omdat deze veelal robuuster zijn en een veel groter oppervlak bestrijken dan visfuiken.
Hierdoor vormen deze installaties een groter risico voor de scheepvaart.
Subonderdeel 6
Artikel 6.11, eerste lid, onderdeel h, van de Wtr wordt gewijzigd in: het uitvoeren van onderhoud en vervanging van bestaande
objecten door objecten van vergelijkbare aard en omvang en op dezelfde locatie. Hierbij kan gedacht worden aan al het onderhoud,
herstel en vervanging van bestaande objecten, zoals meerpalen, steigers, remmingswerken of damwanden. Voorwaarde hierbij is
dat de bestaande situatie in aard, omvang en locatie hierdoor feitelijk niet verandert. Het plaatsen van een nieuwe damwand
voor de bestaande of een andere meerpaal naast de oude wordt hier niet toe gerekend, omdat de nieuwe situatie is gewijzigd
ten opzichte van de bestaande situatie. Het woord ‘regulier’ is verwijderd omdat dit in de praktijk onduidelijkheid veroorzaakte
over de kwalificatie van het onderhoud als wel/niet regulier.
Subonderdeel 7
In artikel 6.11, eerste lid, van de Waterregeling wordt het bestaande onderdeel i geletterd l. Aan het eerste lid worden nieuwe
onderdelen i, j en k toegevoegd.
Onderdeel i (nieuw) omvat het gelijkvloers op het oorspronkelijke maaiveldniveau aanbrengen van verhardingen en recreatieve
voorzieningen, niet zijnde een bouwwerk. Voorbeelden hiervan zijn wegen (waarbij verhogingen door toepassing van standaard
wegverkantingen zijn toegestaan), parkeerplaatsen, fiets- en wandelpaden, trimbanen, sportvelden en jeux de boulesbanen. Door
deze verhardingen en recreatieve voorzieningen gelijkvloers op het maaiveldniveau te situeren en niet op een extra verhoging
wordt een zo gering mogelijke waterstandsverhoging of afname van het bergend vermogen bewerkstelligd. Mede hierdoor wordt
het zonder verhoging aanbrengen van verhardingen en recreatieve voorzieningen van ondergeschikt belang geacht voor een veilige
en doelmatige functievervulling van het waterstaatswerk.
Met onderdeel j (nieuw) wordt het plaatsen van kabels en leidingen vrijgesteld van de vergunningplicht, mits deze:
-
– geen intrinsiek gevaarlijke stoffen transporteren;
-
– niet in de veiligheidszone van een primaire of secundaire waterkering, een kunstwerk of een vaarweg liggen, parallel of als
kruising, of
-
– niet aangelegd worden middels een boring (zoals horizontaal gestuurd boren), waarbij lagen met verschillende stijghoogtes
worden doorkruist.
Tot de leidingen die intrinsiek gevaarlijke stoffen transporteren worden gerekend leidingen die (conform A.2.1 van NEN 3650-1:2011)
oxiderend, zeer licht ontvlambaar of (zeer) giftig zijn of warm water met een ontwerptemperatuur groter dan 110° Celsius (zoals
omschreven in A.2.4 van NEN 3650-1:2011) transporteren. De veiligheidszone van een waterstaatswerk wordt in NEN 3651 gedefinieerd
als de terreinstrook naast het waterstaatswerk waarbinnen een lekkage van de leiding de stabiliteit van het werk in gevaar
kan brengen. De breedte van de zone is gelijk aan de som van de stabiliteitszone van het waterstaatswerk en de verstoringszone
van de leiding en/of kabel. De stabiliteitszone is de terreinstrook van een waterstaatswerk die in verband met de stabiliteit
van het werk ongestoord moet blijven. De verstoringszone is het gebied rond een lekkage van een leiding waarbinnen ontgrondingen
of gronddeformaties kunnen plaatsvinden. Deze is afhankelijk van het medium wat door de leiding wordt getransporteerd. Voor
kabels geldt dat de verstoringszone als nihil gesteld mag worden (zoals omschreven in hoofdstuk 6.2 van NEN 3651: 2011). In
NEN 3650 en 3651 wordt o.a. de primaire en regionale waterkeringen alsmede de vaarwegen aangemerkt als belangrijke waterstaatswerken.
In deze situaties vindt doorgaans door de beheerder vooraf een toetsing op de aanleg van kabels en leidingen plaats. De vergunningplicht
blijft voor deze belangrijke waterstaatswerken alsmede kunstwerken bestaan. Perceelaansluitingen van kabels voor telecom,
CAI en elektriciteit, leidingen voor drinkwater of rioolwater buiten de veiligheidszone van de belangrijke waterstaatswerken
worden vrijgesteld van de watervergunningplicht, zodat in deze gevallen volstaan kan worden met een melding. Conform de Wet
Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten (WION) zal registratie van de ligging van de kabels en leidingen dienen plaats
te vinden.
Evenals voor de overige onderdelen van de artikelen 6.11 en 6.12 Wtr omvat de vrijstelling voor het ‘plaatsen’ mede het in
stand houden, vervangen en verwijderen van kabels en leidingen. Het gaat hierbij om een samenhangend geheel van handelingen
binnen een gebruikscyclus. Voor het in stand houden, vervangen en verwijderen behoeft dus in beginsel geen watervergunning
te worden aangevraagd. Het vervangen en verwijderen dient wel te worden gemeld aan RWS.
In artikel 6.11, eerste lid, onderdeel k (nieuw) van de Wtr worden ook ‘onderzoeken die niet langer duren dan zes maanden’
toegevoegd als vergunningvrije categorie. Het betreft een grote diversiteit aan mogelijk onderzoek. Voorbeelden zijn: sonderingen,
geotechnische onderzoeken, peilbuizen, meetboeien, bodemonderzoeken, lussen op de bodem van watergangen, etc. Deze onderzoeken
zijn doorgaans beperkt van invloed op het waterstaatswerk. In deze periode van zes maanden is naast de duur van het onderzoek
ook inbegrepen de uitvoering van de werken ten behoeve hiervan. Het waterstaatswerk wordt na gebruik achtergelaten zoals het
bij de aanvang is aangetroffen (zorgplicht artikel 6.8, onderdeel e, Waterregeling).
Subonderdeel 8
In artikel 6.11, eerste lid, onderdeel l (nieuw), het voormalige onderdeel i, wordt ‘en’ vervangen door ‘of’. Dit is een vangnetartikel
voor activiteiten die de beheerder de mogelijkheid biedt om activiteiten die overduidelijk van ondergeschikt belang zijn,
onder de meldplicht te laten vallen. Hierin is geregeld dat in voorkomende gevallen voor alle overige activiteiten van ondergeschikt
belang, die vanwege de aard, beperkte omvang of korte duur vergelijkbaar zijn met de afzonderlijk vermelde activiteiten in
de overige onderdelen van artikel 6.11, eerste lid, Wtr en waar deze onderdelen niet in voorzien, de beheerder de mogelijkheid
te geven dit middels een melding krachtens artikel 6.14 Wtr wettelijk te beoordelen. De beheerder beoordeelt aan de hand van
de genoemde criteria of de betreffende activiteit daadwerkelijk van ondergeschikt belang is voor het waterstaatkundige beheer
en of met een melding kan worden volstaan, dan wel of een vergunning moet worden aangevraagd.
Artikel I, onderdeel B
Subonderdelen 1 en 2
De wijziging in artikel 6.12, eerste lid, onderdeel a, van de Wtr houdt in dat de periode van 15 dagen voor het plaatsen en
opslaan van materiaal en materieel om een werk of onderhoud te kunnen uitvoeren wordt verlengd tot de resterende periode van
het jaar buiten het stormseizoen, dus van 1 april tot 1 oktober. De reden hiervoor is dat de oorspronkelijke bepaling van
15 dagen ook voor de Noordzee als te beperkend wordt ervaren. Door dit voor een langere periode buiten het stormseizoen toe
te staan zal dit niet leiden tot extra risico’s voor een veilige en doelmatige functievervulling van het waterstaatswerk.
De wijziging sub 2 verlengt de maximale vergunningvrije termijn voor evenementen evenals in artikel 6.11, eerste lid, onder
b, tot drie maanden, om dezelfde als de daar genoemde redenen.
Artikel I, onderdeel C
De wijziging van artikel 6.13 van de Wtr en de bijbehorende bijlage VIII houdt in dat het permanent afmeren van woonschepen
of andere drijvende objecten in stroomvoerende delen van de in bijlage VIII aangewezen rijkswateren vergunningplichtig blijven.
In de overige, niet stroomvoerende delen van deze rijkswateren en overige niet-aangewezen wateren gaat of blijft hiervoor
de meldplicht gelden.
Artikel II
Artikel II bevat een overgangsregeling voor bestaande werken en handelingen.
Deze worden niet watervergunningplichtig enkel door de wijziging van beheergrenzen, mits deze direct voorafgaand aan de inwerkingtreding
van deze regeling aan het krachtens de Waterwet geldende recht voldoen (zoals bijvoorbeeld zorgplichten, algemene regels enz.).
Indien nadien een zodanige wijziging plaatsvindt dat deze zelfstandig grond vormt voor een vergunningplicht dient voor de
activiteit of werk als geheel een nieuwe watervergunning te worden aangevraagd.
Artikel III
Deze regeling heeft, afgezien van de overgangsregeling van artikel II voor gewijzigde beheergrenzen, onmiddellijke werking.
Dat wil zeggen dat deze gaat gelden voor alle gevallen waarin nog geen onherroepelijke vergunning is verleend. Indien vóór
het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling een aanvraag om een watervergunning is gedaan in een geval dat op grond
van artikel 6.11 of 6.12 van de Waterregeling als gevolg van deze regeling is aangewezen als een van de vergunningplicht vrijgestelde
activiteit van ondergeschikt belang, of daarvoor al een vergunning is verleend, maar deze nog niet onherroepelijk is, vervalt
de vergunningplicht en daarmee de vergunning. In dat geval wordt de eerdere aanvraag als melding aangemerkt (om dubbele administratieve
lasten te voorkomen) en dient voldaan te worden aan de eerdergenoemde zorgplichten. In gevallen waarin een vergunning reeds
onherroepelijk is maar een handeling nog niet is voltooid, dient deze conform de verleende vergunning en eventuele toepasselijke
algemene regels te worden voltooid.
Artikel IV
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. De termijnen van de systematiek voor vaste verandermomenten
worden niet gevolgd (met name niet de periode van twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding).
Gezien de uitvoeringstechnische aard van de wijziging en het belang van een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding voor de
praktijk (vermindering van administratieve lastendruk), is uitstel van inwerkingtreding tot 1 april 2012 onwenselijk.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
J.J. Atsma.