Besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 24 oktober 2011, nummer WBN 2011/3, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN), de regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap en de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf 2/2-3 Toelichting ad artikel 2, derde lid, RWN komt te luiden:

Paragraaf 2 Rechtshandelingen minderjarigen door tussenkomst van wettelijke vertegenwoordiger

Op grond van dit artikellid moet een minderjarige bij het afleggen van verklaringen en het indienen van verzoeken betreffende de nationaliteit vertegenwoordigd zijn door zijn wettelijk vertegenwoordiger, tenzij dit anders is bepaald. Minderjarigen vanaf twaalf jaar hebben wel het recht hun mening over een wijziging van hun nationaliteitsrechtelijke positie kenbaar te maken. Op grond van het vierde lid van dit artikel worden deze minderjarigen van twaalf tot zestien jaar dan ook in de gelegenheid gesteld hun zienswijze naar voren te brengen over de (mede)verkrijging of (mede)verlening van het Nederlanderschap.

Minderjarigen van zestien of zeventien jaar moeten uitdrukkelijk verklaren in te stemmen met de (mede)verkrijging of (mede)verlening.

Drie uitzonderingen op rechtshandelingen minderjarigen door tussenkomst van wettelijk vertegenwoordiger

Er zijn drie uitzondering op de regel dat minderjarigen van 16 of 17 door tussenkomst van hun wettelijk vertegenwoordiger rechtshandelingen verrichten, namelijk:

  • 1. geen vertegenwoordiging bij de verklaring van verbondenheid: de 16 of 17-jarige legt die verklaring altijd zelf af;

  • 2. geen vertegenwoordiging bij de bereidverklaring voor het afleggen van de verklaring van verbondenheid (model 1.36 (optie) en model 2.30 (naturalisatie)). Deze bereidverklaring ondertekenen minderjarigen als zij, vertegenwoordigd door hun wettelijk vertegenwoordiger, een verzoek om naturalisatie (artikel 11, vierde lid, RWN) of een optieverklaring afleggen;

  • 3. geen vertegenwoordiging bij de verklaring van afstand van het Nederlanderschap.

Minderjarigen van 16 jaar en ouder moeten vanaf 1 januari 2012 bij een verzoek tot medeverlening van het Nederlanderschap dat is ingediend door een wettelijke vertegenwoordiger, tegelijkertijd met de indiening het verzoek om naturalisatie van de hoofdpersoon, een model 2.3 ‘Verklaring verblijf en gedrag’ ondertekenen. Het zelf ondertekenen van de modelverklaring 2.3 is geen uitzondering op een rechtshandeling als bedoeld in de RWN.

B

Paragraaf 2.2.4.3./6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, RWN komt te luiden:

paragraaf 2.2.4.3 Verklaring verblijf en gedrag

Bovendien moet de optant door middel van een zogenaamde verklaring verblijf en gedrag (model 1.14) schriftelijk verklaren dat in het kader van de verkrijging en het behoud van de verblijfsvergunning van hemzelf en de overige in de optieverklaring genoemde personen de gevraagde gegevens naar waarheid zijn verstrekt en geen relevante gegevens zijn verzwegen (artikel 6, vierde lid, BVVN) en of hij of één van de in de optieverklaring genoemde personen ouder dan zestien jaar niet polygaam gehuwd is en al dan niet in aanraking is geweest met politie en/of justitie in verband met een misdrijf. De burgemeester zet, voordat de optant de verklaring ondertekent, de openbare orde richtlijnen en het beginsel van monogamie bij optie uiteen en wijst de optant erop dat een en ander gevolgen kan hebben voor de bevestiging van de optieverklaring. Betrokkene wordt in de gelegenheid gesteld om op de verklaring aan te geven of er sprake is van bijzondere feiten en/of omstandigheden op grond waarvan, naar zijn mening, ten aanzien van hem of de betreffende minderjarige niet mag worden geconcludeerd dat op grond van zijn gedrag ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (zie verder: de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN).

Enkele optanten zijn niet verplicht de verklaring verblijf en gedrag te ondertekenen.

Voor optanten van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c en d, RWN, artikel 6, eerste lid, aanhef en onder f, juncto artikel 26 RWN, artikel 6, eerste lid, aanhef en onder i t/m o RWN, artikel 28 RWN en artikel II RRWN (2008) geldt geen eis van toelating en hoofdverblijf in Nederland.

Voor optanten van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b (tenzij de optant meerderjarig is), artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, RWN, artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d en k t/m o, RWN (tenzij de optant 16 jaar of ouder is) en artikel II RRWN (2008) (tenzij de optant meerderjarig is) geldt geen openbare orde toets. Model 1.14 hoeft door deze optanten daarom niet ondertekend te worden. Model 1.14 moet wel ondertekend worden door de meerderjarige optant van artikel 6, eerste lid aanhef en onder b en c, RWN en van art. II RRWN (2008). De optant van artikel 6, eerste lid aanhef en onder d en k t/m o RWN die 16 jaar of ouder is, moet model 1.14 ook ondertekenen. Zodra één van beide eisen geldt, dient model 1.14 ondertekend te worden.

C

Paragraaf 2.4.2.3/6-3 Toelichting ad artikel 6, derde lid, RWN komt te luiden:

paragraaf 2.4.2.3 Geen gevaar voor de openbare orde, etc.

Daarna onderzoekt de burgemeester of er op grond van het gedrag van de minderjarige optant van zestien jaar of ouder, de meerderjarige optant of dat van zijn minderjarige kinderen van zestien jaar of ouder voor wie medeverkrijging van het Nederlanderschap wordt beoogd, ernstige vermoedens bestaan dat zij een gevaar opleveren voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk (artikel 10, tweede lid, BVVN).

Dit onderzoek wordt verricht aan de hand van de door of namens de optant verstrekte gegevens, door de burgemeester opgevraagde uittreksels uit het register van de Justitiële documentatiedienst (JDD) en gegevens van de korpschef (NSIS, OPS, HKD). Op het moment van de bevestiging van de optieverklaring geldt dat uittreksels van de JDD niet ouder mogen zijn dan zes maanden (zie de toelichting bij artikel 6, vierde lid, RWN en artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN).

Bij opties op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b (als de optant minderjarig is) RWN, artikel 6, eerste lid, aanhef en onder d en k t/m o, RWN (als de optant op het moment van het afleggen van de optie de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt) en bij opties op grond van artikel II RRWN(2008) (als de optant op het moment van het afleggen van de optie nog minderjarig is) blijft onderzoek naar de eventuele antecedenten van de optant achterwege. Er wordt ook geen onderzoek gedaan naar de eventuele antecedenten van minderjarige kinderen van wie het de bedoeling is dat zij delen in de optie en die op het moment van de optieverklaring de leeftijd van zestien jaar nog niet hebben bereikt. Bovendien onderzoekt de burgemeester of de optant polygaam gehuwd is (zie toelichting bij artikel 6, derde lid, RWN).

D

Paragraaf 3.4.3./7-alg Toelichting ad artikel 7 RWN komt te luiden:

paragraaf 3.4.3 Verklaring verblijf en gedrag

Iedere verzoeker om (mede)naturalisatie van 16 jaar of ouder moet door middel van de verklaring verblijf en gedrag (model 2.3) schriftelijk verklaren dat in het kader van de verkrijging en het behoud van de verblijfsvergunning van hemzelf en, als er ook een verzoek om medeverlening voor een kind van onder de 16 jaar wordt ingediend, ook over dit kind de gevraagde gegevens naar waarheid zijn verstrekt en geen relevante gegevens zijn verzwegen (artikel 31, vierde lid, BVVN), of hij al dan niet in aanraking is geweest met politie en/of Justitie en of hij niet met meer dan één vrouw is getrouwd. Als de verzoeker in deze verklaring aangeeft wel in aanraking te zijn geweest met politie en/of Justitie of dat hij met meer dan één vrouw is getrouwd, dan informeert de burgemeester de verzoeker, voordat hij de verklaring ondertekent, over de openbare orde richtlijnen en het beginsel van monogamie bij naturalisatie en wijst hij de verzoeker erop dat een en ander gevolgen kan hebben voor de beslissing op het verzoek om naturalisatie. De 16 of 17-jarige voor wie medeverlening wordt verzocht, ondertekent zelf het model 2.3. waarin zijn/haar gegevens zijn ingevuld. In dat model is ruimte voor bijzondere feiten en/of omstandigheden op grond waarvan, naar mening van de ondertekenaar of ten aanzien van hem niet mag worden geconcludeerd dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Zie ook de toelichting bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN (paragraaf 6.1).

Let op! Als minderjarigen meenaturaliseren, dan moet voor elke minderjarige van 16 jaar of ouder een model 2.3 volledig ingevuld en ondertekend worden meegestuurd bij het verzoek.

E

Paragraaf 6.1/9-1-a Toelicht ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN komt te luiden:

Paragraaf 6 Afwijking slechts mogelijk in geval van zeer bijzondere omstandigheden

Bovenstaande regels geven een nadere invulling van het criterium ‘ernstig gevaar voor de openbare orde’ (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN). Zij moeten door iedereen op dezelfde wijze worden uitgevoerd. Deze regels vervangen artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN niet. Zij sluiten dus ook niet uit dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die tot gevolg hebben dat alleen maar tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen door van deze regels af te wijken. Bij de toepassing van deze regels dient men er dus altijd op bedacht te zijn dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen, die afwijking noodzakelijk kunnen maken.

Het is in zeer bijzondere gevallen dus mogelijk dat een verzoek om naturalisatie of optieverklaring dat op grond van bovenstaande regels zou moeten worden afgewezen of geweigerd, toch moet worden ingewilligd of worden bevestigd. Anderzijds is het in zeer bijzondere gevallen dus ook mogelijk dat een bepaald verzoek of optie dat niet onder een van bovenstaande regels kan worden gebracht, toch moet worden afgewezen of geweigerd, omdat er ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker of optant een gevaar voor de openbare orde vormt. Het is immers niet mogelijk om ieder individueel geval dat zich ooit zal kunnen voordoen, van te voren te voorzien en daarvoor een regel op te stellen. Een dergelijk verzoek of optie moet dan apart worden onderzocht en beoordeeld. Voor een dergelijk verzoek of optie zal dan een oplossing moeten worden gevonden die aansluit bij de algemene uitgangspunten van het beleid en bij de wél in dit hoofdstuk van de Handleiding RWN 2003 geregelde situaties. Een en ander neemt niet weg dat het voor de eenduidigheid, de rechtszekerheid en de rechtsgelijkheid van het grootste belang is dat niet snel van bovenstaande regels wordt afgeweken. Er moet zeer grote terughoudendheid worden betracht.

Een bijzondere omstandigheid kan in het algemeen worden omschreven als een omstandigheid die wel belangrijk is, maar waaraan bij het opstellen van de regels niet of onvoldoende kon worden gedacht. Juist omdat het bijzondere omstandigheden zijn, kan niet van tevoren worden aangegeven welke omstandigheden zo bijzonder zijn dat zij tot afwijking van de regels in dit hoofdstuk moeten leiden.

Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), kan echter wel worden afgeleid welke omstandigheden in het algemeen niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt. Niet bijzonder is bijvoorbeeld:

  • dat de verzoeker nimmer eerder een (dergelijk) strafbaar feit heeft gepleegd;

  • dat de verzoeker lering heeft getrokken uit het gebeurde;

  • dat de verzoeker thans ieder strafbaar gedrag poogt te vermijden;

  • dat de verzoeker de misdraging heeft gepleegd in een bijzonder moeilijke periode die definitief is afgesloten;

  • dat de verzoeker inmiddels is gehuwd, een kind heeft gekregen en stelt zijn leven aanzienlijk te hebben verbeterd;

  • dat de verzoeker bij internationale werkzaamheden hinder ondervindt van zijn buitenlandse paspoort;

  • dat de verzoeker als enige binnen het gezin geen Nederlander is;

  • dat de verzoeker (bij een veroordeling wegens rijden onder invloed van alcohol) onder behandeling is geweest voor zijn drankprobleem, zodat het gevaar voor recidive klein is;

  • dat (bij een veroordeling wegens bijstandsfraude) de uitkering inmiddels is stopgezet en het teveel ontvangen bedrag wordt terugbetaald, zodat het gevaar voor recidive minimaal is;

  • dat de verzoeker (bij een veroordeling wegens bijstandsfraude) het delict heeft gepleegd, omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was, zodat, nu hij de Nederlandse taal beter beheerst, de kans op recidive verwaarloosbaar is;

  • dat de verzoeker minderjarig was toen hij het strafbare feit pleegde;

  • dat de verzoeker geschikt is bevonden voor de functie van beroepsmilitair bij het Ministerie van Defensie.

Evenmin kunnen als bijzonder worden aangemerkt omstandigheden die hebben geleid of bijgedragen tot het misdrijf, aangezien die omstandigheden, voorzover zij als verzachtende omstandigheden hebben te gelden, door de strafrechter bij diens oordeel zijn betrokken. Deze voorbeelden zijn niet-limitatief.

Als al sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden, is het aan de verzoeker of optant om die zelf aan te voeren. Dat ligt niet op de weg van de burgemeester en de IND, omdat die in den regel ook geen kennis kunnen hebben van bijzondere omstandigheden. Wel ligt het op de weg van de burgemeester en de IND om naar de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden te vragen en de betekenis daarvan zonodig te onderzoeken. De verzoeker kan op model 2.3 (bij naturalisatie) ‘Verklaring verblijf en gedrag’ die hij bij de indiening van zijn verzoek bij de burgemeester invult, aangeven of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De optant kan bij het afleggen van de optieverklaring dat doen op model 1.14. Bij het nemen van de beslissing beoordeelt de IND (bij naturalisatie) namens Onze Minister de eventueel aangevoerde omstandigheden. Bij optie wordt die beoordeling gedaan door de burgemeester.

De beoordeling van bijzondere omstandigheden gebeurt bij naturalisatie bij de IND, en bij optie bij de burgemeester. Die bijzondere omstandigheden kunnen hoogstens leiden tot de conclusie dat de verzoeker of optant geen gevaar vormt voor de openbare orde. Als wel sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker of optant een gevaar voor de openbare orde vormt, mag hij niet worden genaturaliseerd of Nederlander worden door optie. Daarvan kan niet met toepassing van artikel 10 RWN worden afgeweken.

F

Paragraaf 8/9-1-a Toelicht ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN komt te luiden:

Paragraaf 8 Procedure

In beginsel adviseert de burgemeester over de vraag of de verzoeker dan wel een minderjarig kind van hem/haar voor wie medeverlening is verzocht aan de naturalisatievoorwaarden voldoet/voldoen aan Onze Minister. Met betrekking tot de aanwezigheid van criminele antecedenten in de zin van artikel 9 lid 1 onder a RWN, adviseert de burgemeester niet. Tot 1 januari 2012 gaf de burgemeester daarover wel advies. De burgemeester moet de verzoeker, dan wel de medenaturalisant van 16 jaar of ouder, wel informeren over de openbare orde-richtlijnen bij naturalisatie, waaronder het vereiste van monogamie. De burgemeester wijst verzoeker, dan wel de medenaturalisant van 16 jaar of ouder, erop dat hij geen strafrechtelijke gegevens zal opvragen, maar dat de IND dit doet. De burgemeester wijst de verzoeker, dan wel de medenaturalisant van 16 jaar of ouder, erop dat deze gegevens gevolgen kunnen hebben voor de beslissing op het verzoek om (mede)naturalisatie. De burgemeester geeft in het advies aan de IND nog wel aan of wel of niet sprake is van een polygaam huwelijk van de verzoeker of van de medenaturalisant.

Als voor de indiening van het verzoek al duidelijk is dat de verzoeker (bijvoorbeeld wegens een openstaande strafzaak of recente sanctie) niet voor naturalisatie in aanmerking komt, moet hij er op worden gewezen dat het verzoek waarschijnlijk zal worden afgewezen en dat hij beter kan wachten met de indiening van het verzoek totdat hij wel voor naturalisatie in aanmerking komt. Als hij er desalniettemin op staat een verzoek in te dienen, moet dat verzoek wel in behandeling worden genomen. De IND onderzoekt vervolgens de strafrechtelijke gegevens van betrokkene.

G

Paragraaf 8.1/9-1-a Toelicht ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN komt te luiden:

Paragraaf 8.1 Verklaring verblijf en gedrag

Iedere meerderjarige verzoeker en iedere minderjarige medenaturalisant van 16 jaar en ouder moet bij het verzoek een verklaring verblijf en gedrag (model 2.3) ondertekenen. In dit model verklaart hij dat hij niet in aanraking is geweest met politie en/of Justitie, én, als hij getrouwd is, dat hij niet met meer dan één vrouw is getrouwd. Model 2.3 bestaat uit meerdere verklaringen. Als de (mede)verzoeker aangeeft dat hij niet een of meer van de verklaringen op model 2.3 naar waarheid kan verklaren, dan moet hij op het model (zoveel mogelijk onderbouwd met stukken) aangeven waarom hij die verklaring niet kan afleggen. Daarbij kan hij aangeven of er naar zijn mening bijzondere omstandigheden zijn die toch tot naturalisatie moeten leiden.

Als een verzoeker (op model 2.3) of optant (op model 1.14) aangeeft dat er sprake is van buitenlandse delicten, moet hij daarover zoveel mogelijk gegevens verstrekken. Als hij beschikt over documenten, zoals het buitenlandse vonnis, dan moet een kopie hiervan bij het verzoek zitten. De verzoeker of optant moet zo gedetailleerd mogelijk aangeven welk(e) feit(en) het betrof, welke rechtbank en welke kamer op welke datum daarover hebben beslist, welke rechtsmiddelen eventueel zijn aangewend en met welk resultaat, waar en wanneer de beslissing van de rechtbank ten uitvoer is gelegd en eventuele andere bijzonderheden. Als de verzoeker of optant beschikt over stukken in een vreemde taal, dan moet hijzelf ervoor zorgen dat deze stukken worden vertaald door een beëdigd vertaler.

De verzoeker/optant of de medenaturalisant/medeoptant van 16 of 17 jaar geeft aan of binnen vier jaar voor de indiening van het verzoek of het afleggen van de optieverklaring een sanctie ten uitvoer is gelegd. Daarbij is van belang dat de verzoeker of optant zelf stukken overlegt waaruit blijkt op welke datum de sanctie ten uitvoer is gelegd, dus op welke datum de verzoeker of optant in vrijheid is gesteld, de taakstraf heeft voltooid of het bedrag heeft betaald.

H

Paragraaf 8.2/9-1-a Toelicht ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN komt te luiden:

Paragraaf 8.2 Gegevens van de Justitiële documentatiedienst

De IND (bij naturalisatie) en de burgemeester (bij optie) vraagt gegevens op bij de Justitiële documentatiedienst (JDD). Let op: bij naturalisatie behoeft de burgemeester de JDD niet te raadplegen.

Als uit de gegevens blijkt dat sprake is van feiten en omstandigheden die niet overeenkomen met wat de optant (op model 1.14) of de verzoeker om naturalisatie (op model 2.3) zelf heeft verklaard, dan wordt de optant door de burgemeester en de verzoeker om naturalisatie door de IND in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen (artikel 4:7 Awb). De zienswijze wordt bij optie door de burgemeester bij de beoordeling betrokken, bij naturalisatie door de IND.

I

Paragraaf 8.3/9-1-a Toelicht ad artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, RWN komt te luiden:

Paragraaf 8.3 Bericht van de Korpschef

Verder moet de burgemeester bij optie en de IND bij naturalisatie contact opnemen met de korpschef om na te gaan of de verzoeker of optant voorkomt in:

  • het Nationaal Schengen Informatie Systeem (NSIS);

  • het Opsporingsregister (OPS);

  • het register Herkenningsdienst van de politie (HKD).

Als uit de gegevens blijkt dat sprake is van omstandigheden die niet overeenkomen met wat de optant (op model 1.14) of de verzoeker om naturalisatie (op model 2.3) zelf heeft verklaard, dan wordt de optant door de burgemeester en de verzoeker om naturalisatie door de IND in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen (artikel 4:7 Awb). De zienswijze wordt bij optie door de burgemeester bij de beoordeling betrokken, bij naturalisatie door de IND.

Als sprake is van een openstaande strafzaak neemt de IND bij naturalisatie en de burgemeester bij optie contact op met het OM om te onderzoeken of de verzoeker of optant voor dat misdrijf al wordt of nog zal worden vervolgd. Als dat het geval is, moet worden nagegaan of er een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een taakstraf of een boete van € 453,78 of meer kan worden gevorderd. Als de verzoeker of optant een transactievoorstel zal kunnen worden gedaan of een strafbeschikking kan worden uitgevaardigd, moet worden nagegaan of de hoogte van het transactiebedrag € 453,78 of meer (dan wel, als aan de verzoeker of optant al eerder vermogenssancties zijn opgelegd: € 226,89 of meer) kan zijn. Als de zaak zal worden geseponeerd, moet worden nagegaan of het sepot een onvoorwaardelijk sepot zal zijn en zo dat niet het geval is, welke de voorwaarden en eventuele proeftijd zullen zijn. De voor de beslissing op het verzoek om naturalisatie of optie vereiste zorgvuldigheid strekt niet zover dat de IND of de burgemeester zich zelfstandig een oordeel behoort te vormen over de mogelijke uitkomst van de strafzaak. De beslissing op het verzoek om naturalisatie of optie wordt niet onnodig aangehouden in afwachting van de uitkomst van een strafprocedure.

Als er sprake is van een in het buitenland gepleegd delict, onderzoekt de IND bij naturalisatie en de burgemeester bij optie of het betreffende feit naar Nederlands recht een misdrijf is. De IND (bij naturalisatie) of burgemeester (bij optie) neemt dan contact op met het parket van de officier van justitie om te onderzoeken of de beoordeling van het misdrijf door de buitenlandse rechter vergelijkbaar is met de beoordeling naar Nederlandse maatstaven. Als het (Nederlandse) OM voor de eis ter zitting richtlijnen hanteert, dienen die richtlijnen als uitgangspunt. Met de individuele omstandigheden kan daarbij in het algemeen geen rekening worden gehouden. Het OM noch de IND/de burgemeester kan zich een oordeel vormen over het aan de strafrechter toekomend oordeel over de juiste strafmaat in een individuele casus. Het OM kan in het algemeen slechts adviseren over de eis ter zitting. De daarbij door het OM gehanteerde richtlijnen geven echter duidelijke en objectieve maatstaven aan de hand waarvan de gangbare straf voor de betreffende delicten uniform kan worden beoordeeld. Dat laat onverlet dat in zeer bijzondere (individuele) gevallen alleen dan tot een juiste toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap kan worden gekomen door af te wijken.

De beoordeling van de door de verzoeker of optant naar voren gebrachte bijzondere feiten of omstandigheden gebeurt bij naturalisatie bij de IND en bij optie bij de burgemeester.

J

Het model 1.14 HRWN komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

K

Het model 2.22 HRWN en de bijlage bij dit model komen te luiden als aangegeven in bijlage 2 en 3.

L

Het model 2.3 HRWN komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.

ARTIKEL II

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

’s-Gravenhage, 24 oktober 2011

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

voor deze:

de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken,

L. Mulder.

BIJLAGE ADVIESBLAD: VRIJSTELLINGEN INBURGERING

  • 1. Verzoeker is Molukker en valt onder de Wet betreffende positie van Molukkers van 9 september 1976

  • 2. Nederlands diploma (uitgereikt op basis van een Nederlandse onderwijswet voor onderwijs van hoger niveau dan het basisonderwijs)

  • 3. Diploma, uitgereikt op wettelijke basis anders dan een onderwijswet, en het onderwijs is in de Nederlandse taal gevolgd

  • 4. Diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal (NT-2), programma I of II

  • 5. Verkorte Vrijstellingstoets (niveau B1 behaald)

  • 6. Tijdens leerplichtige leeftijd (tussen 5 en 16 jaar) tenminste 8 jaren in Nederland gewoond

  • 7. Belgisch diploma met een voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille)

  • 8. Surinaams diploma met voldoende voor het vak Nederlands + cijferlijst (beide documenten voorzien van apostille)

  • 9. Diploma Europees baccalaureaat van de Europese school met een voldoende voor het vak Nederlands

  • 10. Diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school, met Nederlands als 1e of 2e taal en een voldoende voor het vak Nederlands

  • 11. Getuigschrift International baccalaureaat Middle Years Certificate, International General Certificate of Secondary Education of International Baccalaureaat met een voldoende voor het vak Nederlands

  • 12. WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende taalniveau (NT-2) voor alle taalonderdelen en voldoende MO niveau (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger)

  • 13. WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende taalniveau (NT-2) voor alle taalonderdelen in combinatie met:

    • a. geslaagd brief KNS; of

    • b. deel 1 van de naturalisatietoets zoals die tot 1 januari 2007 gold.

  • 14. WIN-Certificaat, met bijbehorende verklaring van de school, met voldoende MO-niveau (t/m 31 augustus 2001 85% of hoger, vanaf 1 september 2001 80% of hoger), maar onvoldoende taalniveau (voor één of meerdere onderdelen) in combinatie met:

    • a. taalonderdelen van het inburgeringsexamen: geslaagdbrief decentraal praktijkdeel, Toets Gesproken

    • b. certificaat oudkomers met alle taalonderdelen op ten minste niveau 2; of Nederlands en Elektronisch Praktijkexamen; of

    • c. verklaring Educatie waarbij de toetsen op niveau 2 zijn gehaald vóór 1 januari 2007

  • 15. Certificaat Oudkomers + bijbehorende ROC-verklaring met voldoende taalniveau (NT-2) voor alle taalonderdelen met:

    • a. geslaagdbrief KNS; of

    • b. WIN-certificaat met voldoende MO-niveau (zie 13); of

    • c. deel 1 van de naturalisatietoets zoals die tot 1 januari 2007 gold

  • 16. Deel 1 van de naturalisatietoets, zoals die tot 1 januari 2007 gold, in combinatie met:

    • a. DUO resultatenbrief taalonderdelen (geslaagd voor decentraal praktijkdeel, TGN en Elektronisch Praktijkexamen); of

    • b. WIN-certificaat met ten minste niveau 2 voor alle taalonderdelen (met bijbehorende ROC-verklaring); of

    • c. Certificaat Oudkomers met alle taalonderdelen op ten minste niveau 2 (met bijbehorende verklaring)

    • d. Verklaring Educatie ROC met tenminste niveau 2 voor alle taalonderdelen, gehaald voor 1 januari 2007.

  • 17. Verklaring Educatie ROC waarbij alle taalonderdelen op ten minste niveau 2 zijn gehaald vóór 1 januari 2007 in combinatie met:

    • a. geslaagdbrief KNS; of

    • b. deel 1 van de naturalisatietoets zoals die tot 1 januari 2007 gold; of

    • c. WIN-certificaat en bijbehorende ROC-verklaring met voldoende niveau MO-gedeelte (zie 13).

  • 18. Certificaat Nederlands als Vreemde Taal (CnaVT):

    • a. Certificaat Profiel Maatschappelijke Taalvaardigheid (ERK-niveau B1); of

    • b. Cerfiticaat Profiel Professionele Taalvaardigheid (ERK-niveau B2); of

    • c. Certificaat Profiel Taalvaardigheid Hoger Onderwijs (ERK-niveau B2); of

    • d. Certificaat Profiel Academische Taalvaardigheid (ERK-niveau C1); of

    • e. Certificaat Profiel Toeristische en Informele Taalvaardigheid (ERK-niveau A2); of

    • f. Certificaat Profiel Taalvaardigheid Praktische Beroepen (ERK-niveau A2)

      In combinatie met:

      • 1. geslaagdbrief KNS; of

      • 2. deel 1 van de naturalisatietoets zoals die tot 1 januari 2007 gold; of

      • 3. WIN-certificaat en bijbehorende ROC-verklaring met voldoende niveau MO-gedeelte (zie 13).

  • 19. Beschikking vrijstelling/ontheffing B&W:

    • a. artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e BNT (besluit B&W op grond van artikel 5, tweede lid, WIN dat inburgeringsprogramma achterwege kan blijven vanwege reeds verworven kennis);

    • b. artikel 3, eerste lid, aanhef en onder f BNT (besluit B&W dat inburgeringsprogramma achterwege kan blijven omdat verzoeker met goed gevolg een toets bedoeld in artikel 5, vierde lid, WIN, heeft afgelegd);

    • c. artikel 3, eerste lid, aanhef en onder g BNT (besluit B&W op grond van artikel 3, derde lid, onder a WIN tot ontheffing inburgeringsplicht op medische gronden).

TOELICHTING

ALGEMEEN

De IND heeft met de NVVB en een aantal gemeenten gesproken over het eenvoudiger en efficiënter inrichten van de naturalisatieprocedure om zodoende tot administratieve en bestuurlijke lastenverlichting te komen. In dit kader werd het niet wenselijk geacht dat zowel de IND als de gemeenten verplicht allebei de openbare orde toets doen bij naturalisatie, terwijl de IND deze justitiële gegevens, voordat een beslissing wordt genomen op het verzoek, altijd actualiseert. Wegens efficiency is ervoor gekozen dat enkel de IND voortaan deze toets doet bij naturalisatie.

ARTIKELSGEWIJS

A t/m I

Aangezien het openbare orde-vereiste bij medeverlening een zelfstandige afwijzingsgrond is voor minderjarigen van 16 en 17 jaar, is het, gelet op de effectiviteit en het hebben van een eigen verantwoordelijkheid van deze leeftijdscategorie, wenselijk dat deze personen voortaan zelfstandig een verklaring verblijf en gedrag (model 2.3) ondertekenen bij het verzoek om medenaturalisatie. Nu tekent de hoofdpersoon deze verklaring voor de minderjarige. Vanaf de datum inwerkingtreding van dit WBN zal dan ook van iedere medenaturalisant van 16 jaar en ouder vereist worden dat zij zelfstandig een model 2.3 ondertekenen. Met deze werkwijze wordt meer aangesloten bij aanvragen om een verblijfsvergunning, waar iedere minderjarige aanvrager al vanaf 12 jaar zelf een antecedentenverklaring moet ondertekenen.

Voorts is voortaan de gemeente niet meer verplicht om standaard de openbare orde toets te doen bij naturalisatieverzoeken nu de IND deze justitiële gegevens, voordat een beslissing wordt genomen op het verzoek, altijd actualiseert.

J, K, L

Het adviesblad en modelformulieren zijn aangepast en zoveel mogelijk tekstueel vereenvoudigd.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

voor deze:

de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken,

L. Mulder.

Naar boven