Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 28 oktober 2011, nr. IENM/BSK-145924 tot wijziging van de Regeling vaststelling modellen rijbewijzen en daarmee verband houdende formulieren in verband met de actualisering en aanvulling van de modelcertificaten op het gebied van de vakbekwaamheid van bestuurders en van de Regeling vakbekwaamheid bestuurders in verband met diverse wijzigingen in de bijlagen 1, 2 en 3

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 111, vierde lid, en 151d, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 156o van het Reglement rijbewijzen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling vaststelling modellen rijbewijzen en daarmee verband houdende formulieren wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘Model 7A: Nederlands Omwisselingscertificaat vakbekwaamheid voor rijbewijscategorie D’ wordt vervangen door: Model 7A: Nederlands Omwisselingscertificaat basiskwalificatie vakbekwaamheid voor rijbewijscategorie D.

2. ‘Model 7B: Nederlands Omwisselingscertificaat vakbekwaamheid voor rijbewijscategorie C’ wordt vervangen door: Model 7B: Nederlands Omwisselingscertificaat basiskwalificatie vakbekwaamheid voor rijbewijscategorie C.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van de zinsnede ‘Model 7D: Deelcertificaat (afgegeven m.i.v. 10-09-2008)’ door een puntkomma, wordt toegevoegd: Model 7E: Nederlands Omwisselingscertificaat nascholing vakbekwaamheid (afgegeven m.i.v. 10-09-2008).

B

In artikel 2 wordt ‘De Minister van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: De Minister van Infrastructuur en Milieu.

C

In de bijlage worden de modellen 7A, 7B en 7D vervangen door de in de bijlagen 1 tot en met 3 bij deze regeling opgenomen modellen.

D

Aan de bijlage wordt het in de bijlage 4 bij deze regeling opgenomen model 7E toegevoegd.

ARTIKEL II

De Regeling vakbekwaamheid bestuurders wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 25 komt als volgt te luiden:

Artikel 25. Afgifte van nationale certificaten

  • 1. Nationale certificaten worden door de NIWO op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief afgegeven indien:

    • a. de aanvrager beschikt over een tewerkstellingsvergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen en

    • b. de aanvrager met bewijzen, afgegeven door de aangewezen exameninstantie, aantoont dat hij:

      • i. de basiskwalificatie heeft behaald,

      • ii. de nascholing heeft afgerond,

      • iii. op basis van artikel 156q, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen is vrijgesteld van het behalen van een getuigschrift van vakbekwaamheid dan wel

      • iv. op basis van artikel 156v, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen is vrijgesteld van het behalen van een getuigschrift van nascholing.

  • 2. Het voor de aanvraag verschuldigde tarief wordt door de NIWO vastgesteld onder goedkeuring van de Minister van Infrastructuur en Milieu.

  • 3. Het nationale certificaat is slechts geldig zo lang wordt voldaan aan de voorwaarden.

B

De bijlage 1 wordt vervangen door de bijlage 1, opgenomen in bijlage 5 bij deze regeling.

C

De bijlagen 2 en 3 worden vervangen door de bijlagen 2 en 3, opgenomen in de bijlagen 6 en 7 bij deze regeling.

ARTIKEL III

  • 1. Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel II, onderdeel C, in werking met ingang van 1 januari 2012.

  • 2. Artikel II, onderdeel C, treedt in werking met ingang van 1 april 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

BIJLAGE 1

BIJLAGE 2

BIJLAGE 3

BIJLAGE 4

BIJLAGE 5

Bijlage 1. : Toetsmatrijs theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1

Eind- en toetstermen voor het theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1 (verkeer en techniek)

Nr

Eindtermen

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengen.

2.

De kandidaat heeft kennis van de gedragsregels die gelden bij het gebruik van de openbare weg.

3.

De kandidaat heeft kennis van de gedragsregels die gelden met betrekking tot het verlenen van voorrang en het voor laten gaan.

4.

De kandidaat heeft kennis van de kenmerken en de betekenis van verkeerstekens en aanwijzingen.

5.

De kandidaat heeft kennis van de inrichtings- en gebruikseisen van het motorvoertuig.

6.

De kandidaat heeft kennis van de voor het besturen van het motorvoertuig relevante bepalingen in de verkeerswetgeving.

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de motor, het brandstofsysteem en het koelsysteem.

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de aandrijving.

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de veersystemen, banden en koppelmechanismen.

10.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de remmen.

11.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in het centrale smeersysteem, het elektrische systeem, de storingen, de controle en het onderhoud.

Toelichting op tabel met afbakening

Tax = Taxonomiecode F = Feitelijke kennis B = Begripsmatige kennis R = Reproductieve vaardigheid P = Productieve vaardigheid

Eind- en toetstermen

Afbakening

(indien van toepassing)

Tax

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengt.

   

1.1

Kan uitleggen wat de risico’s zijn voor de bestuurder en de medeweggebruiker(s) die door de eigenschappen en de toestand van het voertuig worden veroorzaakt, en op welke wijze het gedrag van de bestuurder hierop kan worden afgestemd.

Hierbij gaat het om zaken als:

– het type voertuig, afmetingen en gewichten

– de mogelijke gevolgen van een onjuist gebruik of onjuiste bediening van de remmen

– het effect van de centrifugaalkracht en situaties waarin deze kan optreden

– de mogelijke consequenties van de wijze waarop het voertuig beladen of ingericht is (gewichtsverdeling, zwaartepunt, afmetingen, zichtbeperking)

– eigen zichtbaarheid voor andere weggebruikers

– het uitzwaai-effect.

B

1.2

Kan uitleggen welke factoren een rol spelen bij het uitoefenen van de bestuurderstaak, dit in het bijzonder in relatie tot andere weggebruikers, en de toepassing hiervan.

Het gaat hierbij om begrippen als:

B

     
 

Taakprocessen:

– scherpe en bewuste waarneming

 
   

– voorspellen

– evalueren

– beslissen

– handelen.

 
       
   

Oplettendheid:

– anticiperen

– verkeersinzicht

– besluitvaardigheid

– verwachtingspatroon.

 
       
   

Houding:

– defensief rijgedrag

– sociaal rijgedrag

– communiceren met andere weggebruikers

– menselijke beperkingen.

 
       
   

Afstand bewaren:

– begrip snelheid in meters per seconde

– reactietijd

– remweg

– stopafstand

– volgafstand

– ruimtekussen.

 

1.3

Kan uitleggen welke risico’s verbonden zijn aan de aanwezigheid en het gedrag van andere verkeersdeelnemers en hoe hier rekening mee gehouden moet worden.

Zaken die hier aan de orde komen, zijn:

– het (her)kennen van afzonderlijke soorten verkeersdeelnemers

– de gedrags (on)mogelijkheden van deze verkeersdeelnemers

– rijden in file

– aangepast eigen gedrag als gevolg van

○ het gedrag van andere verkeersdeelnemers

○ beperkte gedragsmogelijkheden van andere verkeersdeelnemers

○ beperkte eigen gedragsmogelijkheden.

B

1.4

Kan uitleggen welke risico’s er zijn als gevolg van weg-, zicht- en weersomstandigheden en hoe het gedrag hieraan aangepast moet worden.

Het gaat hierbij om risico’s bij of ten gevolge van:

B

     
 

Wegomstandigheden:

– aansluitingen van wegen

 
   

– aard van het wegdek

– bebakening en reflectoren

– berm

– bruggen en viaducten

– busbaan en busstroken

– doelgroepstroken

– erven

– obstakels

– soorten wegen

– snelheidsremmers

– spitsstroken

– spoorvorming

– (tijdelijke) markering

– toestand van het wegdek

– tunnels

– uitritten

– verblijfsgebieden

– verkanting

– weefvakken

– weginrichting

– zones.

 
       
   

Het gaat hierbij om risico’s bij of ten gevolge van:

Zichtomstandigheden:

– begroeiing

– duisternis

– openbare verlichting

– reflectie

– schaduw

– schemering

– zonlicht

– voertuigverlichting.

 
       
   

Weersomstandigheden:

– ijzel

– mist

– regen

– sneeuw

– vorst

– wind.

 

2.

De kandidaat heeft kennis van de gedragsregels die gelden bij het gebruik van de openbare weg.

   

2.1

Kan de plaats en het gebruik op de weg door alle weggebruikers in het algemeen benoemen.

Met name heeft dit betrekking op:

– bochten

– busbaan en busstroken

– doelgroepstroken

– voet-/fiets-/bromfietspad

– fietsstroken

– in- en uitvoegstroken

– kruispunten

– (spoor)overwegen

– rechte weggedeelten

– rijstroken

– rotondes

– spitsstroken

– voorsorteervakken.

F

2.2

Kan de gedragsregels benoemen bij het inhalen en ingehaald worden.

Hierbij moet gedacht worden aan:

– inhalen bij een voetgangersoversteekplaats (VOP)

– links inhalen / ingehaald worden

– rechts inhalen / ingehaald worden.

F

2.3

Kan de gedragsregels benoemen met betrekking tot snelheid.

Het gaat hierbij om zaken als:

– algemene snelheidsregel (art. 19 RVV)

– maximumsnelheden binnen de bebouwde kom

– maximumsnelheden buiten de bebouwde kom

– toelatingssnelheid auto(snel)weg

– afwijkende maximumsnelheden.

F

2.4

Kan de gedragsregels benoemen met betrekking tot het stilstaan en parkeren.

Hierbij moet gedacht worden aan:

– verbod(en) tot stilstaan

– parkeerverboden

– parkeerschijfzone

– gehandicaptenparkeerplaats

– erven.

F

2.5

Kan de gedragsregels benoemen met betrekking tot het geven van tekens en signalen.

Zaken die hierbij aan de orde komen zijn onder andere:

– richting aangeven

– signalen die gegeven moeten en mogen worden ter afwending van dreigend gevaar

– signalen van voorrangsvoertuigen

– verbod tot het geven van signalen

– gebruik van geel zwaai- of knipperlicht

– knipperend waarschuwingslicht/gevarendriehoek.

F

2.6

Kan de gedragsregels benoemen met betrekking tot het gebruik van lichten.

Voornamelijk gaat het hier om:

– gebruik van lichten tijdens het rijden

– gebruik van lichten tijdens het stilstaan

– het voeren van bijzondere lichten.

F

3.

De kandidaat heeft kennis van de gedragsregels die gelden met betrekking tot het verlenen van voorrang en het voor laten gaan.

   

3.1

Kan het gedrag en de gedragsregels benoemen op kruispunten.

Het gaat hierbij om zaken als:

– verlenen van voorrang

– blokkeren van een kruispunt

– verhard/onverhard

– tram

– voorrangsvoertuigen

– uitvaartstoet

– militaire colonne.

F

3.2

Kan het gedrag en de gedragsregels benoemen bij het afslaan.

Voornamelijk gaat het hier om:

– rechtdoorgaand verkeer

– links afslaan ten opzichte van rechts afslaan op hetzelfde kruispunt

– tram

– voorrangsvoertuigen.

F

3.3

Kan de verkeersregels benoemen bij het voor laten gaan van het overige verkeer bij het uitvoeren van bijzondere manoeuvres en gedragingen.

Bijzondere manoeuvres als:

– achteruitrijden

– invoegen

– keren

– oprijden van een inrit

– uitvoegen

– verlaten van een uitrit

– wegrijden

– wisselen van rijstrook.

F

       
   

Gedragingen:

– in- en uitstappen

– wegrijden van een autobus.

 

4.

De kandidaat heeft kennis van de kenmerken en de betekenis van verkeerstekens en aanwijzingen.

   

4.1

Kan de betekenis benoemen van aanwijzingen en kan het gedrag benoemen dat hierdoor geadviseerd, geboden of verboden wordt.

Aanwijzingen:

– opsporingsambtenaren

– verkeersregelaars

– verkeersbrigadiers.

F

4.2

Kan de betekenis benoemen van verkeerslichten, verkeersborden en verkeerstekens en kan het gedrag benoemen dat hierdoor geadviseerd, geboden of verboden wordt.

Verkeerslichten:

– driekleurige verkeerlichten

– tweekleurige verkeerslichten

– voorrangsvoertuigen

– militaire colonne

– tram/buslichten

– overweglichten

– bruglichten

– rijstrooklichten

– geel knipperlicht.

F

       
   

Verkeersborden:

– vorm en kleur van verkeerborden

– onderborden

– relevante plaatsingsvoorschriften

– tijdelijke verkeersborden

– werkingssfeer van verkeersborden

– zonale verkeersborden

– matrixborden.

 
       
   

Verkeerstekens op het wegdek:

– as-, kant- of deelstreep

– dubbele asmarkering met groene vulling

– busbanen en busstroken

– doorgetrokken (gele) streep

– haaientanden

– onderbroken (gele) streep

– pijlen

– stopstreep

– suggestiestrook

– tijdelijke verkeerstekens op het wegdek

– verdrijvingsvlak

– voorsorteerstrook

– waarschuwingsstreep

– wegreflectoren

– puntstukken

– fietsstrook.

 

5.

De kandidaat heeft kennis van de inrichtings- en gebruikseisen van het motorvoertuig.

   

5.1

Kan benoemen aan welke inrichtings- en gebruikseisen een motorvoertuig en een aanhangwagen moeten voldoen en welke technische aspecten van het voertuig voor de bestuurder van belang zijn voor een veilig gebruik ervan.

De permanente eisen:

– voertuigafmetingen

– stootbalken en zijafscherming

– verlichting

– spiegels en gezichtsveld

– reflectie

– markering.

F

       
   

De gebruikseisen:

– afmeting samenstel voertuigen

– afmeting in verband met belading

– gewichten

– stootbalken

– markering

– slepen.

 

6.

De kandidaat heeft kennis van de voor het besturen van het motorvoertuig relevante bepalingen in de verkeerswetgeving.

   

6.1

Kan de relevante bepalingen van de verkeerswetgeving benoemen.

Wegenverkeerswet 1994:

– algemeen veiligheidsartikel (art. 5)

– verlaten plaats ongeval

– besturen onder invloed

– rijden met ongeldig rijbewijs

– ontzegging

– rijden met een ingevorderd rijbewijs

– rijden tijdens een schorsing

– bevel medewerking ademonderzoek

– kentekenplicht

– keuringsplicht

– vordering inzage documenten

– letsel of dood door schuld.

F

       
   

Kentekenreglement:

– kentekenplaat

– kentekenbewijs.

 
       
   

Reglement verkeersregels en verkeerstekens:

– begrippen (art. 1).

 

6.2

Kan de wettelijke bepalingen benoemen die betrekking hebben op de rijbevoegdheid, aansprakelijkheid en verzekeringen.

Hierbij moet gedacht worden aan zaken als:

– begrippen reglement rijbewijzen

– bevoegdheden opsporingsambtenaar ten aanzien van document

– geldigheidsduur rijbewijs

– invordering en inhouding rijbewijs

– minimumleeftijd voor het besturen van motorrijtuigen

– rijbewijsbeperkingen

– rijbewijscategorieën

– rijbewijsplicht

– rijverbod.

F

       
   

Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen:

– verplichte verzekering

– WA verzekering

– casco- / allriskverzekering.

 
       
   

Aansprakelijkheid t.o.v. zwakkere verkeersdeelnemers.

 

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de motor, het brandstofsysteem en het koelsysteem.

   

7.1

Kan de onderdelen van de vierslag dieselmotor benoemen.

De onderdelen aanwijzen:

– motorblok

– cilinderkop met kleppen

– zuiger met zuigerveren

– drijfstang

– krukas

– vliegwiel met starterkrans

– nokkenas

– distributie (tandwielen)

– kleppendeksel

– krukaspoelie.

F

7.2

Kan de constructie en werking van de vierslag dieselmotor uitleggen.

Het dieselprincipe kunnen uitleggen.

B

     
   

De functie uitleggen van:

– luchtinlaat en filter

– turbo

– intercooler.

 

7.3

Kan de onderdelen van het brandstofsysteem benoemen.

De onderdelen van het brandstofsysteem:

– brandstoftank

– aanzuigzeef

– filter(s)

– waterafscheider

– opvoerpomp

– leidingen

– de inspuitsystemen.

F

7.4

Kan de constructie en werking van het brandstofsysteem uitleggen.

De werking van het brandstofsysteem.

B

       
   

De functie van de:

– elektronische regeleenheid

– cruisecontrol

– snelheidsbegrenzer.

 

7.5

Kan de onderdelen van het motorsmeersysteem benoemen.

De onderdelen van de druksmering:

– oliepomp

– zeef

– warmtewisselaar

– oliefilter

– carter

– oliepeilstok.

F

7.6

Kan de functie en kenmerken van motorolie benoemen.

De functie:

– koeling

– geluid dempen

– reiniging

– afdichten

– smeren.

F

       
   

De kenmerken van:

– viscositeit

– kwaliteit.

 

7.7

Kan de functie van het motorsmeersysteem uitleggen en bepalen welke soort motorolie gebruikt moet worden.

De functie uitleggen van:

– oliepomp

– warmtewisselaar

– oliefilter

– oliepeilstok.

B

       
   

De functie:

– koeling

– voorkoming van metaalcontact.

 
       
   

Bepalen motorolie: aan de hand van het instructieboek.

 

7.8

Kan de functie van het koelsysteem, koelvloeistof en ruitensproeiervloeistof en de onderdelen daarvan benoemen.

Onderdelen van het koelsysteem:

– radiateur

– thermostaat

– koelvloeistofpomp

– ventilator

– warmtewisselaar

– expansievat

– overdrukdop.

F

       
   

Functie systeem:

– beheersen van bedrijfstemperatuur.

 
       
   

Functie koelvloeistof:

– warmtetransport.

 
       
   

Ruitensproeiervloeistof:

– reinigen

– bevriezing tegengaan.

 

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de aandrijving.

   

8.1

Kan de onderdelen van de koppeling, versnellingsbak en aandrijflijn benoemen.

De onderdelen:

– drukgroep

– versnellingsbak

– aandrijfas

– pignonwiel en kroonwiel

– differentieel

– steekassen

– differentieelslot

– kruiskoppelingen.

F

8.2

Kan de constructie en werking van de koppeling, versnellingsbak en aandrijflijn uitleggen.

– koppelingsmechanisme

– versnellingsbak

– aandrijfassen

– differentieel

– pignonwiel en kroonwiel.

B

       
   

Maatregelen bij slepen voertuig.

 

8.3

Kan optimaal gebruik van de krachtoverbrenging van het voertuig uitleggen.

Prestatiediagram met:

– koppel

– vermogen

– specifiek brandstofverbruik

– optimaal gebruik toerenteller

– overbrengingsverhoudingen.

B

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de veersystemen, banden en koppelmechanismen.

   

9.1

Kan de soorten, onderdelen en gebruik van de veersystemen en wielophanging benoemen.

Soorten veersystemen:

– bladvering

– luchtvering.

F

       
   

Hoogteregeling:

– bij laden en lossen

– bij aan- en afkoppelen.

 
       
   

Functie van de schokdempers.

 
       
   

Functie van de hefassen.

 

9.2

Kan de constructie en werking van de stuurinrichting, veersystemen en wielophanging uitleggen.

Stuurinrichting.

B

     
 

Veersystemen.

 
       
   

Wielophanging.

 
       
   

De meest voorkomende defecten.

 

9.3

Kan de verschillende soorten banden en de daarbij behorende kenmerken noemen.

Banden:

– super single

– tubelessband.

F

9.4

Kan de aandachtspunten bij het wisselen van wielen en bij het gebruik en onderhoud van banden noemen.

Aandachtspunten bij het wisselen van wielen:

– volgorde van handelingen

– veiligheidsmaatregelen

– kenmerken van velgen

– bout en naafcentrering

– bandenmaat

– type band

– natrekken.

F

       
   

Aandachtpunten bij het gebruik en onderhoud van banden:

– bandenspanning

– rijstijl

– belading

– onbalans van de wielen

– oorzaken ongelijkmatige slijtage o.a. schokdempers

– dagelijkse controle:

○ beschadigingen

○ wielmoeren

○ slijtage

– dubbellucht.

 

9.5

Kan de soorten koppelmechanismen en de aandachtspunten daarvan benoemen.

Soorten koppelmechanismen:

– vangmuilkoppeling

– koppelschotel.

F

       
   

Aandachtspunten voor de chauffeur:

– vergrendeling

– borging.

 

10.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de functie en werking van de remmen.

   

10.1

Kan de soorten reminrichtingen en de onderdelen daarvan benoemen.

Soorten remmen en principewerking:

– trommelremmen

– schijfremmen.

F

       
   

Reminrichtingen:

– bedrijfsrem

– parkeerrem

– noodrem en/of hulprem

– volgwagenberemming.

 
       
   

Hulpremsystemen:

– retarder

– motorrem.

 
       
   

Onderdelen van het luchtdrukremsysteem:

– compressor

– luchtdroger

– voorraadketels

– voorraadleiding volgwagen

– commandoleiding volgwagen

– rangeerventiel

– ALR (Automatische Lastafhankelijke Regelventiel)

– remsteller.

 

10.2

Kan de constructie en werking van de reminrichtingen en de functie van de extra voorzieningen aan het remsysteem uitleggen.

Remwerking en principewerking:

– luchtdrukmechanisch

– elektronisch

– mechanisch.

B

       
   

Extra voorzieningen:

– ABS (Anti Blokkeer Systeem)

– ASR (Aandrijf Slip Regeling)

– EBS (Electronic Brake Support)

– ESP (Electronisch Stabiliteits Programma).

 
       
   

De meest voorkomende storingen.

 

10.3

Kan uitleggen op welke wijze de reminrichting bediend moet worden teneinde het voertuig onder controle te houden, de slijtage te beperken en disfuncties te voorkomen.

Remsystemen en retarders:

– grenzen aan het gebruik hiervan

– gecombineerd gebruik van rem en retarder.

B

       
   

Benutting van de traagheid van het voertuig.

 
       
   

Benutting van de mogelijkheden tot vertraging en remmen bij afdalingen.

 
       
   

Wat te doen in geval van defecte remmen.

 

11.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in het centrale smeersysteem, het elektrische systeem, de storingen, de controle en het onderhoud.

   

11.1

Kan de onderdelen van het centrale smeersysteem benoemen.

De onderdelen van het centrale smeersysteem:

– reservoir

– smeerpomp

– leiding

– doseurs

– tijdklok/afstandimpuls.

F

11.2

Kan de functie van het centrale smeersysteem uitleggen.

De functie:

– bewegende onderdelen van vet voorzien.

B

       
   

Aandachtspunt:

– de oorzaken van vetverlies.

 

11.3

Kan de aandachtspunten voor de controle van het centrale smeersysteem noemen.

Aandachtspunten:

– niveau van het reservoir

– lekkages

F

11.4

Kan de onderdelen/componenten van het elektrische systeem herkennen en de aandachtspunten van de meest voorkomende storingen benoemen.

Onderdelen/componenten:

– accu

– dynamo

– zekeringen

– startmotor

– verlichting

– richtingaanwijzers

– verbinding tussen motorvoertuig en volgwagen.

F

       
   

Aandachtspunten voor de chauffeur.

 
       
   

De meest voorkomende storingen.

 

11.5

Kan, gegeven een situatie, defecten herkennen en de daarbij horende maatregelen benoemen.

Waarschuwingssymbolen en de te nemen maatregelen:

– oliedruk

– cabinevergrendeling

– luchtdruk

– EBS-remsysteem

– koelwaterniveau

– koelwatertemperatuur

– dynamospanning

– olieniveau

– stuurbekrachtiging

– motorstoring

– centrale smering.

F

       
   

Aandachtspunten bij het kantelen van de cabine.

 

11.6

Kan uitleggen waaruit de voertuigcontrole voor, tijdens en na de rit bestaat.

Conform algemene instructies die in de instructieboekjes voorkomen.

B

11.7

Kan het belang van preventief onderhoud benoemen.

Voorkoming van onnodige stilstand.

F

     
   

Voorkoming van onnodige kosten.

 
       
   

Verhoogde bedrijfszekerheid.

 
       
   

Bevorderen van de verkeersveiligheid.

 
       
   

Lagere milieubelasting realiseren.

 

BIJLAGE 6

Bijlage 2. : Toetsmatrijs theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid voor categorie C (R2/V2-V3)

Eind- en toetstermen voor het theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid voor categorie c (r2/v2-3c)

Nr

Eindtermen

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengen.

2.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij het gebruik van het motorvoertuig.

3.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de milieuaspecten die het gevolg zijn van het gebruik van het motorvoertuig.

4.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen in de vervoerswetgeving.

5.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

6.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop lading veilig vervoerd moet worden.

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij de beroepsuitoefening.

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop de beroepschauffeur kan bijdragen aan het goede imago van de door hem vertegenwoordigde branche.

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de markt van het goederenvervoer.

Toelichting op tabel met afbakening

Tax = Taxonomiecode F = Feitelijke kennis B = Begripsmatige kennis R = Reproductieve vaardigheid P = Productieve vaardigheid

Eind- en toetstermen

Afbakening

(indien van toepassing)

Tax

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengen.

   

1.1**

Kan uitleggen welke factoren van invloed zijn op het menselijke gedrag bij het besturen van het motorvoertuig en wat het belang is van oplettendheid en houding ten opzichte van andere verkeersdeelnemers.

Het gaat hierbij om de invloed van vermoeidheid, lichamelijke en geestelijke gesteldheid, rijervaring en van het gebruik van alcohol, drugs en medicijnen op:

– het waarnemingsvermogen

– het concentratievermogen

– de reactietijd

– het evenwichtsgevoel

– het inschatten van afstand en snelheid

– de algemene lichamelijke conditie en

– de ongevalskans.

B

       
   

Tevens betreft het zaken als:

– de afbraaktijd van alcohol en medicijnen in het lichaam

– het effect van het gebruik van alcohol, drugs en medicijnen

– het effect van een combinatie van alcohol, drugs en medicijnen

– de betekenis van stickers en bijsluiters bij medicijnen.

 

2.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij het gebruik van het motorvoertuig.

   

2.1**

Kan uitleggen welke maatregelen in geval van een verkeersongeval of pech genomen moeten worden.

Hierbij komen zaken aan de orde als:

– persoonlijke veiligheid

– andermans veiligheid

– markeren

– alarmeren van de hulpdiensten en belanghebbenden

– noodzakelijke maatregelen nemen waaronder het kennen van de grondbeginselen van eerste hulp.

B

2.2**

Kan benoemen wanneer en op welke wijze gebruik moet worden gemaakt van de veiligheidsvoorzieningen.

Hierbij komen zaken aan de orde als:

– aansprakelijkheid voor het (juiste) gebruik van veiligheidsvoorzieningen

– autogordel

– eisen zitplaats

– hoofdsteun

– veiligheidshamer.

F

3.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de milieuaspecten die het gevolg zijn van het gebruik van het motorvoertuig.

   

3.1**

Kan uitleggen op welke wijze milieuaspecten een rol spelen bij het gebruik van een gemotoriseerd voertuig.

Aan de orde komen hier aspecten die betrekking hebben op het milieubewuste gebruik van het motorvoertuig en het energiezuinig rijden, zoals:

– aangepast en besluitvaardig rijden

– acceleratie

– accessoires op of aan het voertuig

– afvoer van accu

– anticiperen

– bandenspanning

– controle in en buiten het voertuig

– defensief rijden

– filerijden

– gas geven, (ont)koppelen en schakelen

– gebruik van de toerenteller

– gebruik van cruisecontrol

– geluidshinder

– lading

– langdurige stops in het verkeer

– reiniging voertuig

– remmen en stoppen

– ritvoorbereiding

– soort brandstof bij voertuig met katalysator

– starten en wegrijden

– stroomverbruikers

– volgafstand.

B

4.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen in de vervoerswetgeving.

   

4.1**

Kan de werkingssfeer van de Wet wegvervoer goederen en de Regeling wegvervoer goederen benoemen.

Doel van de Wet wegvervoer goederen en de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen:

Wet wegvervoer goederen:

Hoofdstuk I:

– Art. 1.1: – de definitie van beroepsvervoer

– de definitie van eigen vervoer

– de definitie van een vrachtauto

– Art. 1.2 lid 1

F

       
   

Hoofdstuk 2:

– Art. 2.1 lid 1 en

 
       
   

De verbodsbepalingen:

– Art. 2.3 lid 1 en lid 5

– Art. 2.5

– Art. 2.6

– Art. 2.11 (en Art. 13 Regeling)

– Art. 2.13

 
       
   

Hoofdstuk 5: Toezicht, Handhaving en Opsporing

 
       
   

Van de Regeling wegvervoer goederen de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen:

Regeling wegvervoer goederen:

– Art. 3

– Art. 10

– Art. 15 lid 4

 

4.2**

Kan de verschillende vormen van goederenvervoer en de toepassing daarvan uitleggen.

De vormen van vervoer:

– nationaal

– internationaal binnen de EU

– internationaal buiten de EU

– transito

– cabotagevervoer.

B

4.3**

Kan de voor het goederenvervoer vereiste documenten noemen.

De persoonlijke documenten:

– rijbewijs

– chauffeursdiploma

– paspoort/identiteitsbewijs

– registratiebladen tachograaf

– bestuurderskaart

– print-outs

– ADR-certificaat.

F

       
   

De voertuigdocumenten:

– kentekenbewijs

– groene kaart.

 
       
   

Het ladingdocument:

– vrachtbrief.

 
       
   

Douanedocumenten:

– begeleidingsdocument

– geleidedocument

– TIR-carnet

 

4.4**

Kan de soorten vrachtbrieven en de functie daarvan noemen.

De soorten:

– het vervoeradres (AVC vrachtbrief)

– de rembours vrachtbrief

– CMR vrachtbrief.

F

       
   

De verschijningsvormen:

– papier

– elektronisch.

 
       
   

De drie functies:

– vervoersovereenkomst

– bewijs van ontvangst

– bewijs van aflevering.

 

4.5**

Kan de verplichtingen van het standaardcontract (vervoersovereenkomst) voor het nationaal goederenvervoer van de afzender, de vervoerder en de ontvanger uitleggen.

De AVC-condities voor zover betrekking op aansprakelijkheid bij laden, lossen, overbelading, vertraging, ladingschade en manco’s.

B

     
   

Rembours zendingen, rembours vrij zicht.

 

4.6**

Kan de verplichtingen van het Verdrag betreffende Overeenkomst tot internationaal goederenvervoer van de afzender, de vervoerder en de ontvanger uitleggen.

De CMR-condities voor zover betrekking op aansprakelijkheid bij laden, lossen, overbelading, vertraging, ladingschade en manco’s.

B

     
   

Rembours zendingen, rembours vrij zicht.

 

4.7

Kan een internationale vrachtbrief hanteren.

Het gebruik van de genummerde vakken.

B

4.8

Kan de soorten en de toepassing van nationale en internationale transportvergunningen uitleggen.

Het goederenvervoer:

De soorten vergunningen:

– binnenlandse vergunning (als bedoeld in art. 7 WWG)

– communautaire vergunning of Eurovergunning

– ritmachtiging

– CEMT-vergunning.

B

       
   

De geldigheidsduur van de vergunningen.

 
       
   

Het toepassingsgebied:

– Europese Unie landen

– EVA-landen

– CEMT-landen.

 

4.9

Kan de procedure bij grensoverschrijdingen uitleggen.

Het verschil tussen binnen- en buitengrenzen.

B

     
   

De bevoegdheden van de douane.

 
       
   

Het verschil tussen communautaire en niet communautaire goederen (T2 en T1).

 
       
   

De elektronische aangifte.

 

4.10

Kan de functie van tussenpersonen in het vervoer noemen.

De expediteur als tussenpersoon tussen afzender en vervoerder.

F

4.11

Kan noemen wanneer de speciale, de goederen begeleidende, documenten gebruikt moeten worden.

De documenten bij speciale ladingen:

– gevarenkaart

– gezondheidsverklaring

– milieuvervuilende stoffen (afvalstoffen).

F

5.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

   

5.1**

Kan de werkingssfeer en de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer uitleggen.

Het doel van de ATW (Arbeidstijdenwet).

B

     
 

De relatie ATW / ATB (Arbeidstijdenbesluit) vervoer.

De werkingssfeer ATB vervoer.

 
   

De extra-territoriale werking ATB vervoer.

 
       
   

De definities:

– arbeid

– arbeidstijd

– werknemer

– werkgever

– vrachtauto

– bestuurder

– bijrijder

– rijtijd

– rusttijd

– week

– pauze

– nachtdienst (volgens de ATW).

 
       
   

Het collectief overleg.

 
       
   

De bepalingen rusttijd, rijtijd, pauzes, nachtarbeid, arbeid op zondag.

De controlemiddelen:

– tachograaf

 
       
   

De verantwoordelijkheden bij overtredingen.

 
       
   

Toezicht en handhaving:

– controlerende instanties

– bevoegdheden.

 

5.2

Kan de voor de beroepsuitoefening belangrijke bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer toepassen.

Aan de hand van gegeven situaties de dagelijkse rijtijd, wekelijkse rijtijd, onderbrekingen, dagelijkse rusttijd en wekelijkse rusttijd bepalen.

R

5.3**

Kan de werkingssfeer van de Verordeningen (EG)

nr. 561/2006 en 3821/85 (EG) uitleggen.

De relatie met de ATW en ATB vervoer.

B

5.4

Kan benoemen wanneer de AETR van toepassing is.

Andere landen dan de EU (Europese Unie), EER (Europese Economische Ruimte) en Zwitserland.

F

5.5**

Kan uiteenzetten hoe een analoge en een digitale tachograaf gebruikt moeten worden.

De functie van een tachograaf.

B

     
   

De symbolen op het apparaat.

 
       
   

Het E-keurmerk, de verzegeling, het installatieplaatje.

 
       
   

De verboden handelingen van de chauffeur.

 
       
   

De analoge tachograaf:

– elektronische of mechanische aandrijving

– één of twee bemanningsleden

– registratie van gegevens

– uitvoering.

 
       
   

De aanduidingen op de tachograafschijf.

 
       
   

De digitale tachograaf:

– voorzieningen

– controle

– soorten tachograafkaarten

– registratie op de bestuurderskaart

– werking van de digitale tachograaf.

 
       
   

Het gebruik van de bestuurderskaart, tachograafschijf / print.

 

5.6

Kan uiteenzetten welke verplichtingen er zijn indien een tachograaf niet meer werkt en/of de bestuurderskaart niet gebruikt kan worden.

De handelwijze bij het disfunctioneren van de tachograaf.

B

     
 

De handelwijze bij het zoekraken en/of beschadigd/defect raken van de bestuurderskaart.

 

5.7

Kan de wettelijke bepalingen inzake de basiskwalificatie en nascholing noemen.

De verplichting tot 35 uur nascholing per 5 jaar.

F

5.8

Kan de werkingssfeer van de C.A.O. uitleggen.

De rechten en plichten van werkgever/werknemer.

B

       
   

De arbeidsvoorwaarden.

 

6.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop lading veilig vervoerd moet worden.

   

6.1

Kan de krachten en de weerstanden die tijdens het rijden in beladen toestand optreden, verklaren.

De krachten die op een voertuig en/of lading werken.

B

     
 

De gewichtsverdeling.

 
       
   

Het zwaartepunt, de stabiliteit, het kantelmoment onder andere bij bijvoorbeeld vloeistoffen, hangende lading enz.

 
       
   

De risico’s bij remmen (onder andere scharen).

 

6.2

Kan de gevolgen van overbelading noemen.

De gevolgen:

– ongunstig brandstofverbruik

– versnelde slijtage

– schade aan wegen

– verkeersveiligheid

– sancties

– invloed op wegligging

– invloed op rijeigenschappen

F

6.3**

Kan uitleggen hoe op een juiste wijze lading gestuwd en gezekerd moet worden.

De verdeling van goederen in de laadruimte op grond van bestemming, soort goederen, gewicht, omvang, vorm en eigenschappen daarbij rekening houdend met de asbelasting, wrijvingsweerstand en type opbouw.

B

       
   

Interpreteren van behandeletiketten.

 
       
   

Afdekken van losse lading.

 
       
   

Manier van zekeren (direct zekeren, neer zekeren en vorm).

 

6.4**

Kan de hulpmiddelen bij het laden en lossen en de toepassing noemen.

De hulpmiddelen bij laden en lossen:

– laadklep

– voorziening om laadvloer te kunnen laten zakken

– hefbrug

– oprijbrug

– dockleveller

– rijplaten

– steekwagen

– hand- en elektrische pallettruck

– steekwagen

– meeneemheftruck, -stapelaar

– heftruck

– autolaadkraan

– transportband

– walking floor

– kipperinstallatie.

F

       
   

Hulpmiddelen bij stuwage:

– sjorhaken

– spankettingen

– spanbanden, alsmede de betekenis van de etiketten daarvan

– rongen en kleppen

– vergrendelstangen en airbags

– dekzeilen

– twistlocks

– stophout, balken en keggen

– dekens

– antislipmatten.

 

6.5

Kan aan de hand van de gegevens van het voertuig interpreteren of de aangeboden lading meegenomen mag worden.

De gegevens op het kentekenbewijs.

B

6.6

Kan op basis van de voertuiggegevens het benodigde laadvolume berekenen.

Gegeven een situatie de kubieke inhoud kunnen berekenen.

R

     
   

Gegeven een situatie het aantal palletplaatsen (voor Euro- of blokpallets) kunnen bepalen.

 

6.7

Kan de verschillende soorten goederen en de daarvoor gebruikte verpakkingen noemen.

De soorten goederen:

– vast

– vloeibaar

– gas.

F

       
   

De soorten verpakkingen:

– dozen, bakken, kratten

– kisten

– tanks, containers

– big bags, IBC’s

– cilinders

– jerry cans

– vaten

– gasflessen.

 

6.8

Kan verschillende soorten samenladingseenheden noemen.

De samenladingseenheden:

– pallets: soorten, standaard afmetingen, toepassingen

– rolcontainers

– wissellaadbak

– afzetbak

– zeecontainers.

F

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij de beroepsuitoefening.

   

7.1

Kan de werkingssfeer van de Arbo-wet en het Arbobesluit uitleggen.

De bevordering van gezondheid, veiligheid en welzijn.

B

     
   

Geldt voor alle werknemers en zelfstandigen.

 
       
   

De gezamenlijke verantwoordelijkheid werkgevers en -nemers.

 

7.2

Kan de verplichtingen van werkgever en werknemer in het kader van de Arbo-wet noemen.

De bepalingen in art. 8 en 11.

F

7.3

Kan de meest voorkomende ongevallen in de vervoerssector en de oorzaak noemen.

Statistieken van verkeersongevallen.

F

     
   

Soorten arbeidsongevallen:

– werken zonder bevoegdheid

– niet borgen, veilig stellen

– veiligheden buiten werking stellen

– niet/niet juist gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen

– onjuiste, onvoldoende persoonlijke beschermingsmiddelen gekregen

– onjuist beladen/plaatsen

– werk op/aan bewegende machines

– overig onjuist gebruik materiaal

– ontoereikende afscherming

– defect gereedschap/materieel ter beschikking gesteld

– niet toereikende alarmsystemen

– gebrek aan orde en netheid

– te hoge/lage temperatuur

– te veel/weinig verlichting

– overige directe oorzaken (o.a. vallen).

 

7.4

Kan uiteenzetten hoe arbeidsongevallen en fysieke risico’s voorkomen kunnen worden en hoe de gevolgen ervan beperkt kunnen worden.

Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

B

     
 

De juiste hulpmiddelen.

 
       
   

Het vermijden van belastende factoren.

 

7.5

Kan de oorzaken van verkeersongevallen en de betrokkenheid van vrachtauto’s daarbij uitleggen.

De aard:

– soorten verkeersongevallen

– schade t.g.v. bijzondere manoeuvres.

B

       
   

De oorzaken:

– fysieke gesteldheid

– psychische gesteldheid, concentratie

– (rij)gedrag

– weersomstandigheden

– verkeersovertredingen

– verkeersdrukte

– bekendheid met de omgeving

– bedrijfszekerheid van het voertuig

– belading.

 

7.6

Kan de gevolgen van verkeersongevallen op menselijk, materieel en financieel vlak uitleggen.

Menselijk:

– verwondingen, blijvende invaliditeit, dood

– psychische klachten

– uitval.

B

       
   

Materieel:

– uitval

– stilstand

– capaciteitsgebrek.

 
       
   

Financieel:

– reparatiekosten

– vervangingskosten

– waardevermindering van het voertuig

– kosten t.g.v. filevorming.

 

7.7

Kan uitleggen welke factoren leiden tot vermoeidheid en stress, kan de symptomen herkennen en kan in dit verband het belang van een juiste basiscyclus werk/rust en goede voeding uitleggen.

Factoren waardoor vermoeidheid en stress kunnen ontstaan:

– veel zitten tijdens lange ritten

– zware lichamelijke inspanningen tijdens laden en lossen

– rijverboden

– storingen

– venstertijden

– vertragingen

– verkeersstremmingen

– slechte weersomstandigheden

– ritopdracht

– problemen op het werk

– problemen in de privésituatie

– criminaliteit

– ongevallen.

B

       
   

Symptomen:

– lichamelijke klachten

– gedragsveranderingen.

 
       
   

Voorkomen van vermoeidheid en stress.

 
       
   

Juiste basiscyclus werk/rust door op een goede manier om te gaan met:

– bewegen

– roken

– alcohol

– voeding

– ontspanning.

 
       
   

Gezonde voeding:

– variatie, voldoende afwisseling

– vermijd ongezonde (verzadigde) vetten

– vezelrijk (voldoende groente, fruit en (volkoren of bruin) brood)

– lichte maaltijden

– voldoende drinken, minimaal 1,5 liter per dag

– rustig eten, de tijd nemen

– regelmatig eten (3 maaltijden per etmaal) en rekening houden met biologische klok

– niet teveel zout en suiker.

 

7.8

Kan uitleggen hoe criminaliteit en het vervoer van illegalen kan worden voorkomen.

Soorten criminaliteit.

B

     
   

Gevolgen voor de chauffeur.

 
       
   

Preventieve maatregelen:

– vrachtauto goed op slot

– keuze parkeerplaats (verlichte plek, bij anderen parkeren, parkeerplek met toezicht)

– het al dan niet verlaten en onbeheerd achterlaten van de vrachtauto is afhankelijk van het parkeermoment/de parkeerplek

– voorkomen dat derden bij de lading kunnen komen

– verzegeling controleren

– voor het wegrijden de vrachtauto checken: rondom, onder de vrachtauto, verzegeling controleren, andere potentiële verstopplekken en indien mogelijk, de lading

– zorg dragen voor persoonlijke-, lading- en voertuigdocumenten

– niet met derden praten over de samenstelling van de lading.

 
       
   

Relevante immigratiebepalingen omtrent verstekelingen.

 

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop de beroepschauffeur kan bijdragen aan het goede imago van de door hem vertegenwoordigde branche.

   

8.1

Kan de taken van de chauffeur noemen in relatie tot het imago van de transportsector.

Vervoert goederen dat leidt tot de volgende werkprocessen:

– voert ritvoorbereiding uit

– neemt professioneel deel aan het verkeer

– voert rijklaarcontroles uit

– voert kleine reparaties uit

– koppelt samenstellen van voertuigen aan en af

– plant en berekent rij- en rusttijden

– beoordeelt de staat en hoeveelheid lading

– laadt en lost de lading

– verdeelt de lading en zet de lading vast

– draagt zorg voor documenten

– handelt bij incidenten en ongevallen

– houdt zich aan de werkinstructies van de leidinggevende.

B

8.2

Kan de personen en de instanties waarmee de chauffeur in zijn werk te maken heeft noemen en het gewenst gedrag van de chauffeur ten opzichte van deze personen uitleggen.

Onder andere:

– de opdrachtgevers, de klanten

– de verladers, de ontvangers

– de opsporingsambtenaren

– de expediteurs

– de medeweggebruikers.

B

       
   

Gewenst gedrag ten opzichte van deze personen.

 

8.3

Kan uitleggen wat de relatie is tussen de organisatie en uitvoering van het werk en de kwaliteit van de dienstverlening, de commerciële en financiële gevolgen van een geschil en kan uitleggen wat zijn bijdrage hierin kan zijn.

De kwaliteit van de dienstverlening en het professioneel gedrag van medewerkers:

– uitstraling

– representativiteit chauffeur

– representativiteit materiaal

– klantvriendelijk

– afspraken nakomen

– wijze van communiceren.

B

       
   

De commerciële en financiële gevolgen van een geschil.

 

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de markt van het goederenvervoer.

   

9.1

Kan de verschillende modaliteiten, hun voor- en nadelen en hun relatieve aandeel in de goederenstroom noemen.

De soorten modaliteiten en hun relatieve aandeel:

– wegvervoer

– spoorvervoer

– vervoer over het water (zee en binnenwater)

– luchtvervoer

– vervoer per pijp.

F

       
   

Verhouding nationaal en internationaal wegvervoer.

 

9.2

Kan onderscheid maken tussen vervoersspecialiteiten en hun toepassing en de verschillende soorten dienstverlening in de vervoersbranche.

De vervoersspecialiteiten:

– verhuizingen

– vervoer gevaarlijke stoffen

– geconditioneerd vervoer

– veevervoer

– exceptioneel transport

– tankvervoer

– distributievervoer.

B

       
   

De soorten dienstverlening:

– transport

– opslag.

 

9.3

Kan ontwikkelingen met betrekking tot het dienstenpakket noemen.

Value added logistics, crossdocking, logistieke dienstverlening.

B

9.4

Kan de belangrijkste werkgeversorganisaties in het goederenvervoer noemen.

– TLN

– VERN.

F

BIJLAGE 7

Bijlage 3. : Toetsmatrijs theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid voor categorie D (R2/V2-V3)

Eind- en toetstermen voor het theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid voor categorie D (R2/V2-3D)

Nr

Eindtermen

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengen.

2.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij het gebruik van het motorvoertuig.

3.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de milieuaspecten die het gevolg zijn van het gebruik van het motorvoertuig.

4.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen in de vervoerswetgeving.

5.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

6.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop personen en bijbehorende lading veilig vervoerd moeten worden.

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij de beroepsuitoefening.

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop de beroepschauffeur kan bijdragen aan het goede imago van de door hem vertegenwoordigde branche.

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de markt van het personenvervoer.

Toelichting op tabel met afbakening

Tax = Taxonomiecode F = Feitelijke kennis B = Begripsmatige kennis R = Reproductieve vaardigheid P = Productieve vaardigheid

Eind- en toetstermen

Afbakening

(indien van toepassing)

Tax

1.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de risico’s die het besturen van het motorvoertuig met zich meebrengen.

   

1.1**

Kan uitleggen welke factoren van invloed zijn op het menselijke gedrag bij het besturen van het motorvoertuig en wat het belang is van oplettendheid en houding ten opzichte van andere verkeersdeelnemers.

Het gaat hierbij om de invloed van vermoeidheid, lichamelijke en geestelijke gesteldheid, rijervaring en van het gebruik van alcohol, drugs en medicijnen op:

– het waarnemingsvermogen

– het concentratievermogen

– de reactietijd

– het evenwichtsgevoel

– het inschatten van afstand en snelheid

– de algemene lichamelijke conditie en

– de ongevalskans.

B

       
   

Tevens betreft het zaken als:

– de afbraaktijd van alcohol en medicijnen in het lichaam

– het effect van het gebruik van alcohol, drugs en medicijnen

– het effect van een combinatie van alcohol, drugs en medicijnen

– de betekenis van stickers en bijsluiters bij medicijnen.

 

2.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij het gebruik van het motorvoertuig.

   

2.1**

Kan uitleggen welke maatregelen in geval van een (verkeers)ongeval, pech of onwel worden van passagiers genomen moeten worden.

Hierbij komen zaken aan de orde als:

– persoonlijke veiligheid

– andermans veiligheid

– markeren

– alarmeren van de hulpdiensten en belanghebbenden

– noodzakelijke maatregelen nemen waaronder het kennen van de grondbeginselen van eerste hulp.

B

2.2**

Kan benoemen wanneer en op welke wijze gebruik moet worden gemaakt van de veiligheidsvoorzieningen.

Hierbij komen zaken aan de orde als:

– aansprakelijkheid voor het (juiste) gebruik van veiligheidsvoorzieningen

– autogordel

– eisen zitplaats

– hoofdsteun

– veiligheidshamer.

F

3.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de milieuaspecten die het gevolg zijn van het gebruik van het motorvoertuig.

   

3.1**

Kan uitleggen op welke wijze milieuaspecten een rol spelen bij het gebruik van een gemotoriseerd voertuig.

Aan de orde komen hier aspecten die betrekking hebben op het milieubewuste gebruik van het motorvoertuig en het energiezuinig rijden, zoals:

– aangepast en besluitvaardig rijden

– acceleratie

– accessoires op of aan het voertuig

– afvoer van accu

– anticiperen

– bandenspanning

– controle in en buiten het voertuig

– defensief rijden

– filerijden

– gas geven, (ont)koppelen en schakelen

– gebruik van de toerenteller

– gebruik van cruisecontrol

– geluidshinder

– bagage

– langdurige stops in het verkeer

– reiniging voertuig

– remmen en stoppen

– ritvoorbereiding

– soort brandstof bij voertuig met katalysator

– starten en wegrijden

– stroomverbruikers

– volgafstand.

B

4.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen in de vervoerswetgeving.

   

4.1**

Kan de werkingssfeer van de Wet personenvervoer 2000 benoemen.

Het doel van de wet en de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen.

F

       
   

Het uitvoeringsbesluit en de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen.

 
       
   

De soorten vervoer:

– openbaar vervoer

– besloten busvervoer

– taxivervoer.

 
       
   

De communautaire vergunning.

 
       
   

De geldigheidsduur van de vergunningen/vergunningsbewijzen.

 
       
   

De vrijstellingen:

– bepaalde diensten

– bepaalde soorten vervoer.

 
       
   

De verbodsbepalingen.

 
       
   

Toezicht en handhaving:

– controlerende instanties

– bevoegdheden.

 

4.2**

Kan de verschillende vormen van personenvervoer interpreteren.

De vormen van nationaal vervoer:

– openbaar vervoer

– besloten busvervoer.

B

       
   

De vormen van internationaal vervoer:

– geregeld

– bijzonder geregeld

– ongeregeld

– cabotage

– vervoer voor eigen rekening.

 

4.3**

Kan de vervoersvoorwaarden in het openbaar en besloten busvervoer interpreteren.

De algemene voorwaarden voor openbaar stads- en streekvervoer.

B

       
   

De inhoud van het dienstregelingen boekje.

 
       
   

De bepalingen voor de reiziger in het openbaar vervoer.

 
       
   

De KNV Busvervoer voorwaarden.

De ANVR-reisvoorwaarden.

 
       
   

De inhoud van de ritopdracht.

 

4.4**

Kan de voor het personenvervoer vereiste documenten noemen.

De persoonlijke documenten:

– rijbewijs

– geneeskundige verklaring

– paspoort / identiteitsbewijs

– registratiebladen tachograaf

– bestuurderskaart

– print-outs.

F

       
   

De voertuigdocumenten:

– kentekenbewijs

– groene kaart

– airco- logboek.

 

4.5**

Kan de soorten en de toepassing van nationale en internationale transportvergunningen uitleggen.

De vereiste documenten, toepassing:

– communautaire vergunning

– vergunning geregeld vervoer

– vergunning voor bijzonder geregeld vervoer

– contract

– EU/EER reisblad

– attest

– dienstregeling

– tarievenlijst

– ASOR-reisblad.

B

       
   

Het toepassingsgebied: landen behorend tot:

– Europese Unie landen (inclusief Noorwegen en Zwitserland)

– Interbus-landen

– overige landen.

 

5.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer.

   

5.1**

Kan de werkingssfeer en de voor de beroepsuitoefening relevante bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer uitleggen.

Het doel van de ATW (Arbeidstijdenwet).

B

     
 

De relatie ATW / ATB (Arbeidstijdenbesluit) vervoer.

De werkingssfeer ATB vervoer.

 
   

De extra-territoriale werking ATB vervoer.

 
       
   

De definities:

– arbeid

– arbeidstijd

– werknemer

– werkgever

– bus

– bestuurder

– bijrijder

– rijtijd

– rusttijd

– week

– pauze

– nachtdienst (volgens de ATW).

 
       
   

Het collectief overleg.

 
       
   

De bepalingen rusttijd, rijtijd, pauzes, nachtarbeid, arbeid op zondag.

 
       
   

Afwijkende bepalingen voor het openbaar vervoer.

 
       
   

De controlemiddelen:

– tachograaf

– dienstrooster.

 
       
   

De verantwoordelijkheden bij overtredingen.

 
       
   

Toezicht en handhaving:

– controlerende instanties

– bevoegdheden.

 

5.2

Kan de voor de beroepsuitoefening belangrijke bepalingen van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit vervoer toepassen.

Aan de hand van gegeven situaties de dagelijkse rijtijd, wekelijkse rijtijd, onderbrekingen, dagelijkse rusttijd en wekelijkse rusttijd bepalen.

R

5.3**

Kan de werkingssfeer van de Verordeningen (EG)

nr. 561/2006 en 3821/85 (EG) uitleggen.

De relatie met de ATW en ATB vervoer.

B

5.4

Kan benoemen wanneer de AETR van toepassing is.

Andere landen dan de EU (Europese Unie), EER (Europese Economische Ruimte) en Zwitserland.

F

5.5**

Kan uiteenzetten hoe een analoge en een digitale tachograaf gebruikt moeten worden.

De functie van een tachograaf.

B

     
   

De symbolen op het apparaat.

 
       
   

Het E-keurmerk, de verzegeling, het installatieplaatje.

 
       
   

De verboden handelingen van de chauffeur.

 
       
   

De analoge tachograaf:

– elektronische of mechanische aandrijving

– één of twee bemanningsleden

– registratie van gegevens

– uitvoering.

 
       
   

De aanduidingen op de tachograafschijf.

 
       
   

De digitale tachograaf:

– voorzieningen

– controle

– soorten tachograafkaarten

– registratie op de bestuurderskaart

– werking van de digitale tachograaf.

 
       
   

Het gebruik van de bestuurderskaart, tachograafschijf / print.

 

5.6

Kan uiteenzetten welke verplichtingen er zijn indien een tachograaf niet meer werkt en/of de bestuurderskaart niet gebruikt kan worden.

De handelwijze bij het disfunctioneren van de tachograaf.

B

     
 

De handelwijze bij het zoekraken en/of beschadigd/defect raken van de bestuurderskaart.

 

5.7

Kan de wettelijke bepalingen inzake de basiskwalificatie en nascholing noemen.

De verplichting tot 35 uur nascholing per 5 jaar.

F

5.8

Kan de werkingssfeer van de C.A.O. uitleggen.

De rechten en plichten van werkgever/werknemer.

B

       
   

De arbeidsvoorwaarden.

 

6.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop personen en bijbehorende lading vervoerd moeten worden.

   

6.1

Kan de krachten en de weerstanden die tijdens het rijden in beladen toestand optreden, verklaren.

De krachten die op een voertuig en/of passagiers werken.

B

     
 

De gewichtsverdeling.

 
       
   

Het zwaartepunt, de stabiliteit, het kantelmoment.

 
       
   

De risico’s bij optrekken en remmen.

 

6.2

Kan de gevolgen van overbelading noemen.

De gevolgen:

– ongunstig brandstofverbruik

– versnelde slijtage

– invloed op wegligging

– schade aan wegen

– verkeersveiligheid

– sancties

– invloed op rijeigenschappen

– invloed op passagiers.

F

6.3

Kan de factoren die de rijeigenschappen van de autobus beïnvloeden, noemen.

De factoren:

– het aantal passagiers

– de aanhangwagen

– het type voertuig.

F

6.4**

Kan uitleggen hoe de veiligheid en het comfort van de passagiers en de bagage gewaarborgd kan worden.

De bedrijfszekerheid van het voertuig.

B

     
 

Correct en veilig rijgedrag.

 
       
   

De ritvoorbereiding.

 
       
   

De rijklaarcontrole:

– inspectie van de passagiersruimte

– aanwezigheid van veiligheidsvoorzieningen

– foerage (bij besloten busvervoer)

– inspectie voertuig.

 
       
   

De maatregelen ter voorkoming van diefstal.

 
       
   

Het documentenbeheer.

 
       
   

De bagagecontrole.

 
       
   

De passagiersvoorzieningen.

 

6.5**

Kan de aandachtspunten bij het vervoer van specifieke personen of groepen personen uitleggen.

Onder andere vervoer van personen met een geestelijke en/of lichamelijke beperking, vervoer van kinderen en ouderen.

B

7.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de veiligheidsaspecten bij de beroepsuitoefening.

   

7.1

Kan de werkingssfeer van de Arbo-wet en het Arbobesluit uitleggen.

De bevordering van gezondheid, veiligheid en welzijn.

B

     
   

Geldt voor alle werknemers en zelfstandigen.

 
       
   

De gezamenlijke verantwoordelijkheid werkgevers en -nemers.

 

7.2

Kan de verplichtingen van werkgever en werknemer in het kader van de Arbo-wet noemen.

De bepalingen in art. 8 en 11.

F

7.3

Kan de meest voorkomende ongevallen in de vervoerssector en de oorzaken noemen.

Statistieken van verkeersongevallen.

F

     
   

Soorten arbeidsongevallen:

– werken zonder bevoegdheid

– niet borgen, veilig stellen

– veiligheden buiten werking stellen

– onjuist beladen/plaatsen

– ontoereikende afscherming

– defect gereedschap/materieel ter beschikking gesteld

– niet toereikende alarmsystemen

– gebrek aan orde en netheid

– te hoge/lage temperatuur

– te veel/weinig verlichting

– overige directe oorzaken (o.a. vallen).

 

7.4

Kan uiteenzetten hoe arbeidsongevallen en fysieke risico’s voorkomen kunnen worden en hoe de gevolgen ervan beperkt kunnen worden.

Het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

B

     
 

De juiste hulpmiddelen (o.a. een lift voor rolstoelen).

 
       
   

Het vermijden van belastende factoren.

 

7.5

Kan de oorzaken van verkeersongevallen en de betrokkenheid van autobussen daarbij uitleggen.

De aard:

– soorten verkeersongevallen

– bij bijzondere manoeuvres.

B

       
   

De oorzaken:

– fysieke gesteldheid

– psychische gesteldheid, concentratie

– (rij)gedrag

– weersomstandigheden

– verkeersovertredingen

– verkeersdrukte

– bekendheid met de omgeving

– bedrijfszekerheid van het voertuig.

– belading.

 

7.6

Kan de gevolgen van verkeersongevallen op menselijk, materieel en financieel vlak uitleggen.

Menselijk:

– verwondingen, blijvende invaliditeit, dood

– psychische klachten

– uitval.

B

       
   

Materieel:

– uitval

– stilstand

– capaciteitsgebrek.

 
       
   

Financieel:

– reparatiekosten

– vervangingskosten

– waardevermindering van het voertuig

– kosten t.g.v. filevorming.

 

7.7

Kan uitleggen welke factoren leiden tot vermoeidheid en stress, kan de symptomen herkennen en kan in dit verband het belang van een juiste basiscyclus werk/rust en goede voeding uitleggen.

Factoren waardoor vermoeidheid en stress kunnen ontstaan:

– veel zitten tijdens lange ritten

– zware lichamelijke inspanningen bagagehandling

– rijverboden

– storingen

– vertragingen

– verkeersstremmingen

– slechte weersomstandigheden

– gedrag van passagiers

– dienstrooster/regeling

– ritopdracht/ritplanning

– problemen op het werk

– problemen in de privésituatie

– criminaliteit

– ongevallen.

B

       
   

Symptomen:

– lichamelijke klachten

– gedragsveranderingen.

 
       
   

Voorkomen van vermoeidheid en stress.

 
       
   

Juiste basiscyclus werk/rust door op een goede manier om te gaan met:

– bewegen

– roken

– alcohol

– voeding

– ontspanning.

 
       
   

Gezonde voeding:

– variatie, voldoende afwisseling

– vermijd ongezonde (verzadigde) vetten

– vezelrijk (voldoende groente, fruit en (volkoren of bruin) brood)

– lichte maaltijden

– voldoende drinken, minimaal 1,5 liter per dag

– rustig eten, de tijd nemen

– regelmatig eten (3 maaltijden per etmaal) en rekening houden met biologische klok

– niet teveel zout en suiker.

 

7.8

Kan uitleggen hoe criminaliteit en het vervoer van illegalen kan worden voorkomen.

Soorten criminaliteit.

B

     
   

Gevolgen voor de chauffeur.

 
       
   

De maatregelen (checklist) waarmee criminaliteit en illegaliteit aan de bus kan worden voorkomen:

– bus goed op slot

– keuze parkeerplaats (verlichte plek, bij anderen parkeren, parkeerplek met toezicht)

– het al dan niet verlaten van de bus is afhankelijk van het parkeermoment/de parkeerplek

– voor het wegrijden de bus checken: rondom, onder de bus, andere potentiële verstopplekken

– zorg dragen voor persoonlijke en voertuigdocumenten.

 
       
   

Relevante immigratiebepalingen omtrent verstekelingen.

 

8.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de wijze waarop de beroepschauffeur kan bijdragen aan het goede imago van de door hem vertegenwoordigde branche.

   

8.1

Kan de taken van de chauffeur noemen in relatie tot het imago van de vervoerssector.

Vervoert personen dat leidt tot de volgende werkprocessen:

– voert ritvoorbereiding uit

– neemt professioneel deel aan het verkeer

– voert rijklaarcontroles uit

– voert kleine reparaties uit

– plant en berekent rij- en rusttijden

– beoordeelt de staat en hoeveelheid lading en bagage

– de bagagehandling

– draagt zorg voor documenten

– handelt bij incidenten en ongevallen

– onderhoudt professioneel contact met passagiers

– houdt zich aan de werkinstructies van de leidinggevende

– draagt zorg voor het chemisch toilet.

F

8.2

Kan de personen en de instanties waarmee de chauffeur in zijn werk te maken heeft noemen en het gewenst gedrag van de chauffeur ten opzichte van deze personen uitleggen.

Onder andere:

– de opdrachtgevers, de klanten

– de passagiers

– bij de reis betrokken personen (hotel-, restaurantpersoneel e.d.)

– de opsporingsambtenaren

– de medeweggebruikers.

B

       
   

Gewenst gedrag ten opzichte van deze personen.

 

8.3

Kan uitleggen wat de relatie is tussen de organisatie en uitvoering van het werk en de kwaliteit van de dienstverlening, de commerciële en financiële gevolgen van een geschil en kan uitleggen wat zijn bijdrage hierin kan zijn.

De kwaliteit van de dienstverlening en het professioneel gedrag van medewerkers:

– uitstraling

– representativiteit chauffeur

– representativiteit materiaal

– klantvriendelijk

– afspraken nakomen

– wijze van communiceren.

B

       
   

De commerciële en financiële gevolgen van een geschil.

 

9.

De kandidaat heeft kennis van en inzicht in de markt van het personenvervoer.

   

9.1

Kan de verschillende modaliteiten, hun voor- en nadelen en hun relatieve aandeel in de personenvervoersstroom noemen.

De soorten modaliteiten en hun relatieve aandeel:

– openbaar vervoer

– besloten busvervoer

– spoorvervoer

– taxivervoer

– personenauto.

F

9.2

Kan op hoofdlijnen het doel en de werkzaamheden van organisaties in het personenvervoer noemen.

– KNV Busvervoer

– KNV Taxivervoer

– Stichting Arbeidsomstandigheden en Opleidingen voor het Besloten Busvervoer (STAOBB)

– Stichting Keurmerk Touringcarbedrijf.

F

9.3

Kan onderscheid maken tussen vervoersspecialiteiten en hun toepassing en de verschillende soorten dienstverlening in de vervoersbranche.

De soorten vervoer:

– pendelvervoer

– rondreizen

– dagtochten

– haal- en brengritten

– schoolvervoer

– doelgroepenvervoer.

B

TOELICHTING

Algemeen

De regeling strekt in de eerste plaats tot actualisering en aanvulling van de in de bijlage bij de Regeling vaststelling modellen rijbewijzen en daarmee verband houdende formulieren opgenomen modellen op het gebied van de vakbekwaamheid van bestuurders. In artikel 156a, tweede lid, van het Reglement rijbewijzen wordt verwezen naar het omwisselingscertificaat dat wordt afgegeven aan een ieder die de basiskwalificatie heeft behaald dan wel de nascholing heeft afgerond. In de bijlage bij de Regeling vaststelling modellen rijbewijzen en daarmee verband houdende formulieren ontbrak een modelcertificaat voor de nascholing. Daartoe is een nieuw model 7E opgenomen. De modellen 7A, 7B en 7D zijn geactualiseerd.

In de tweede plaats worden enkele bijlagen bij de Regeling vakbekwaamheid bestuurders geactualiseerd. Het betreft de toetsmatrijzen theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1 (bijlage 1), theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid voor categorie C (bijlage 2) en theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid voor categorie D (bijlage 3).

Deze regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingskosten van burgers of bedrijven.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A, onder 3, en D

In de regeling wordt een nieuw model opgenomen. Het betreft model 7E voor het Nederlands Omwisselingscertificaat nascholing vakbekwaamheid. Dit certificaat wordt reeds sinds 10 september 2008 afgegeven, maar een model ontbrak per abuis in deze regeling. De naam van de modellen 7A en 7B wordt aangepast, zodat duidelijk is dat het certificaten betreft in het kader van de basiskwalificatie.

Onderdeel B

Met ingang van 14 oktober 2010 is de Minister van Infrastructuur en Milieu belast met de behartiging van alle aangelegenheden op het terrein van het wegenverkeersrecht die voorheen waren opgedragen aan de Minister van Verkeer en Waterstaat. De Regeling vaststelling modellen rijbewijzen en daarmee verband houdende formulieren wordt aangepast in verband met deze wijziging.

A, onder 1 en 2, en C

De modellen 7A, 7B en 7D zijn geactualiseerd.

Artikel II

Onderdeel A

Met deze wijziging wordt een omissie hersteld in de nummering van de artikelleden van artikel 25, als gevolg waarvan het eerste lid abusievelijk was komen te vervallen. In het tweede lid wordt de verwijzing naar de Minister van Verkeer en Waterstaat vervangen door een verwijzing naar de Minister van Infrastructuur en Milieu.

Onderdeel B

In de toetsmatrijs voor het theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid 1 wordt in toetsterm 3.1 aan de afbakening ‘militaire colonne’ toegevoegd. De term rouwstoet wordt vervangen door uitvaartstoet. Dit is in overeenstemming met de terminologie van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Onderdeel C

De toetsmatrijs theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid voor categorie C wordt gewijzigd op de volgende punten. In toetsterm 4.3 worden aan de afbakening douanedocumenten toegevoegd (begeleidingsdocument, geleidedocument en TIR-carnet). De douanedocumenten zijn geschrapt uit toetsterm 4.9.

In de afbakening van toetsterm 5.1 is de term ‘nachtdienst’ vervangen door de term ‘nachtdienst volgens de Arbeidstijdenwet (ATW)’. Dit is bedoeld om verwarring te voorkomen met de definitie van nachtdienst volgens het Arbeidstijdenbesluit (ATB). Uit de afbakening zijn de volgende verouderde onderdelen geschrapt: ‘het verschil tussen standaard- en overlegregeling’ en ‘het collectief overleg.’

De toetstermen 8.1 en 9.3 waren toetstermen inzake feitelijke kennis, maar worden nu omgezet naar begripsmatige toetstermen (de zogeheten taxonomiecode is gewijzigd van F naar B).

De toetsmatrijs theorie-examen rijbewijs/vakbekwaamheid voor categorie D wordt gewijzigd op de volgende onderdelen:

In de afbakening van toetsterm 4.4 wordt de STEK-verklaring vervangen door het airco-logboek. Toetsterm 5.1 wordt aangepast overeenkomstig de wijziging van toetsterm 5.1 in de toetsmatrijs voor categorie C. De formulering van toetsterm 9.2 wordt aangepast, omdat deze niet helemaal correct was. De toetsterm komt te luiden: ‘Kan op hoofdlijnen het doel en de werkzaamheden van organisaties in het personenvervoer noemen’.

Artikel III

De vaste verandermomenten worden in acht genomen. De bijlagen 2 en 3 bij de Regeling vakbekwaamheid bestuurders treden met ingang van 1 april 2012 in werking, zodat uitgevers en opleiders voldoende tijd hebben om het lesmateriaal en de leerboeken aan te passen aan de wijzigingen.

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Naar boven