Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 26 oktober 2011, nr. 2011-2000476463, tot wijziging van de Regeling aanwijzing doelgroepen Remigratiewet (aanpassing doelgroepen)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Remigratiewet;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 2 van de Regeling aanwijzing doelgroepen Remigratiewet komt te luiden:

Artikel 2

Tot minderheidsgroep als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de wet worden aangewezen:

  • a. personen met de Griekse, de Italiaanse, de ex-Joegoslavische, de Kaapverdische, de Marokkaanse, de Portugese, de Spaanse, de Tunesische en de Turkse nationaliteit en personen die in het bezit zijn geweest van genoemde nationaliteiten;

  • b. personen met de Surinaamse nationaliteit, personen die in het bezit zijn geweest van genoemde nationaliteit en personen met de Nederlandse nationaliteit die in Suriname zijn geboren;

  • c. personen die voorkomen of voorkwamen in het register, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet Rietkerk-uitkering;

  • d. vreemdelingen die in Nederland rechtmatig verblijf hebben of hebben gehad op grond van artikel 8, onder c en d, van de Vreemdelingenwet 2000 en personen die in het kader van gezinshereniging met een vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder c en d, van de Vreemdelingenwet 2000 naar Nederland zijn gekomen.

ARTIKEL II

Artikel 2 van de Regeling aanwijzing doelgroepen Remigratiewet, zoals dat luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling, blijft van toepassing op personen die voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze regeling zijn geremigreerd, of een aanvraag tot toekenning van de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen bij de Sociale verzekeringsbank hebben ingediend.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 26 oktober 2011

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.P.H. Donner.

TOELICHTING

1. Aanleiding

Bij de totstandkoming van de Remigratiewet in het jaar 2000 zijn de doelgroepen van de Remigratiewet aangewezen in de Regeling aanwijzing doelgroepen Remigratiewet. De in deze regeling vermelde doelgroepen zijn afgeleid van de toenmalige remigratieregelingen en het toenmalige minderheden- en latere integratiebeleid. Het doel van de Remigratiewet is voormalige migranten die de wens tot remigratie niet zelfstandig kunnen verwezenlijken en die afkomstig zijn uit de aangewezen doelgroepen, op vrijwillige basis de mogelijkheid te bieden door middel van remigratievoorzieningen te laten vertrekken naar hun land van herkomst. De aanwijzing van de doelgroepen was echter niet geheel in lijn met bepalingen omtrent gelijke behandeling.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft naar aanleiding van het besluit van de Sociale verzekeringsbank, waarin de aanvraag om voorzieningen op grond van de Remigratiewet van een persoon met de Egyptische nationaliteit werd afgewezen, geoordeeld dat het onderscheid naar nationaliteit in deze regeling geoorloofd is als daar redelijke en objectieve gronden voor bestaan. Een redelijke en objectieve grond is als voor de doelgroep een historische en objectieve oorzaak bestaat, zoals dat geldt voor de landen in de regeling waarmee Nederland een wervingsovereenkomst heeft gesloten of een koloniaal verleden heeft. Echter, de Afdeling oordeelt dat er geen redelijke en objectieve grond bestaat voor het feit dat Chinezen als minderheidsgroep van de Remigratiewet zijn aangewezen ten opzichte van personen met de – in casu – Egyptische nationaliteit.1 Dit onderscheid is zodanig opgeheven door noch Chinezen noch Egyptenaren als doelgroep in de regeling op te nemen.

De Commissie Gelijke Behandeling heeft in twee oordelen2 aangegeven, dat de eisen die direct naar de afkomst en/of nationale afstamming van mensen verwijzen een ongeoorloofd onderscheid maken op basis van ras dat niet gerechtvaardigd kan worden op basis van voorkeursbeleid. Daarom zijn in de regeling de verwijzingen naar ‘personen van wie een van de ouders in het bezit is of is geweest van’ een bepaalde nationaliteit vervallen, omdat in dat opzicht sprake is van onderscheid op basis van afkomst en/of nationale afstamming.

Daarom is deze regeling in overeenstemming gebracht met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de oordelen van de Commissie gelijke behandeling.

2. Uitgangspunten bij de bepaling van de minderheidsgroepen

Hoewel artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet gelijke behandeling een verbod kent op het maken van direct onderscheid op grond van nationaliteit, geldt op basis van artikel 2, vijfde lid, dat verbod niet indien het onderscheid is gebaseerd op algemeen verbindende voorschriften, hetgeen hier het geval is. Wel moet de regeling voldoen aan artikel 1, eerste lid, van het Twaalfde Protocol bij het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.

Van discriminatie als bedoeld in artikel 26 van het IVBPR is geen sprake als er voor het maken van onderscheid in het licht van de doelen van de van toepassing zijnde regeling redelijke en objectieve gronden bestaan3. Deze redelijke en objectieve gronden zullen hierna per categorie van aangewezen personen worden uiteengezet.

Op basis van artikel 1 van het Twaalfde Protocol bij het EVRM is slechts die ongelijke behandeling verboden die als discriminatie moet worden beschouwd omdat een redelijke en objectieve rechtvaardiging ervoor ontbreekt4. Indien het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst, dient het oordeel van de wetgever daarbij te worden geëerbiedigd, tenzij het van redelijke grond ontbloot is5. In deze regeling is onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit waarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat.

3. Aanwijzing doelgroepen

De doelgroep van de Remigratiewet wordt beperkt tot een gefixeerde groep waarvoor Nederland op basis van een wervingsovereenkomst in het verleden, een specifieke historische band of op basis van internationale verplichtingen een speciale zorg heeft. Daardoor komt de doelgroep Chinezen te vervallen.

a. Personen uit landen waarmee in het verleden een wervingsovereenkomst is gesloten

In het verleden heeft Nederland om het gebrek aan arbeidskrachten op te vangen een wervingsovereenkomst gesloten met Italië (1960), Spanje (1961), Portugal (1963), Turkije (1964), Griekenland (1966), Marokko (1969), Joegoslavië en Tunesië (1970) teneinde ongeschoolde arbeidskrachten voor de Nederlandse arbeidsmarkt te werven. Bij het sluiten van de wervingsovereenkomst met Portugal in 1963 behoorde Kaapverdië tot Portugal. Kaapverdië is in 1975 onafhankelijk geworden en gezien er ook arbeidsmigranten uit Kaapverdië zijn geworven, zijn deze personen met de Kaapverdische nationaliteit of die in het bezit geweest zijn van deze nationaliteit met de migranten uit de voornoemde wervingslanden aangewezen als doelgroep van de Remigratiewet.

b. Personen uit landen waarmee Nederland een speciale historische band heeft

Het betreft personen die voorkomen of voorkwamen in het register, bedoeld in artikel 1, onder b, van de Wet Rietkerk-uitkering. Dit register is een register van (Molukse) personen die door de zorg van de Nederlandse regering in 1951 of 1952 in groepsverband naar Nederland zijn overgebracht. Bedoeld register is aangelegd op basis van de enquête van februari 1952, die voorkomt in het rapport van de commissie, ingesteld bij besluit van de Minister van Maatschappelijk Werk van 24 september 1957. Uit de speciale zorg die Nederland op zich heeft genomen door deze (Molukse) personen destijds naar Nederland over te brengen, blijkt de speciale historische band met Nederland en is het gerechtvaardigd dat zij zijn aangewezen tot doelgroep van de Remigratiewet.

Daarnaast kunnen personen met de Surinaamse nationaliteit, personen die in het bezit zijn geweest van genoemde nationaliteit en personen met de Nederlandse nationaliteit die in Suriname zijn geboren, remigreren met remigratievoorzieningen.

Mede in het licht van de overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake de binnenkomst en het verblijf van wederzijdse onderdanen6, met name bijlage 3 bij deze overeenkomst, hebben deze personen altijd behoord tot de doelgroep van de toenmalige remigratieregelingen en later de Remigratiewet. De Remigratiesubsidieregeling Suriname7 heeft model gestaan voor de remigratieregelingen die in 1985 tot stand kwamen en is daarin opgenomen. De Remigratiesubsidieregeling Suriname van 1983 was een bijzondere regeling voor financiële steun aan remigranten naar Suriname op basis van het Remigratieprotocol voor Suriname van 19 december 1976 en de bijlage 3 van de voornoemde Overeenkomst uit 1981 tussen Nederland en Suriname over de binnenkomst en het verblijf van wederzijdse onderdanen.

Tot deze Surinaamse doelgroep behoren ook personen met de Nederlandse nationaliteit die in Suriname geboren zijn. Deze aanvulling houdt verband met het feit dat alle ‘Surinamers’ voor 1975 in het bezit waren van de Nederlandse nationaliteit. Personen die voor 1975 naar Nederland zijn gekomen, hebben nooit de Surinaamse nationaliteit verworven. Voorts kon na de onafhankelijkheid van Suriname in Suriname voor de Surinaamse of de Nederlandse nationaliteit worden gekozen. Personen die hebben gekozen voor de Nederlandse nationaliteit en daarna naar Nederland zijn gegaan hebben eveneens nooit de Surinaamse nationaliteit verworven. Het is echter logisch dat beide categorieën ‘Surinaamse’ Nederlanders tot de doelgroep van de Remigratiewet behoren.

c. Asielgerechtigden

Vluchtelingen en asielgerechtigden hebben hun eigen land niet uit vrije wil en overhaast moeten verlaten. Het ging veelal om levensbedreigende omstandigheden en zij hebben daarbij niet de vrije keuze gehad een toevluchtsoord te kiezen. Hierom zijn zij vaak toevalligerwijze hier gekomen. Daarom is het gerechtvaardigd aan hen de mogelijkheid te bieden tot vertrek, vooral als ze in Nederland in een uitzichtloze uitkeringsafhankelijke situatie zijn gekomen, waarbij geen arbeidsperspectief aanwezig is.

Ook personen die in het kader van gezinshereniging met een asielgerechtigde naar Nederland zijn gekomen, behoren tot de aangewezen doelgroep asielgerechtigden.

Gezinsleden van vluchtelingen die naar Nederland komen krijgen een vergunning tot verblijf op grond van gezinshereniging. Indien de vluchteling in Nederland overlijdt kunnen gezinsleden van de overleden vluchteling de wens hebben om Nederland te verlaten en terug te keren naar het land van herkomst of naar een ander bestemmingsland te gaan.

4. Administratieve en bestuurlijke lasten

Deze wijziging heeft geen gevolgen voor de administratieve en bestuurlijke lasten aangezien er geen nieuwe categorieën zijn toegevoegd en enkel de doelgroep van de Remigratiewet is beperkt.

5. Vaste verandermomenten

Er is afgeweken van de vaste verandermomenten omdat de eerdere genoemd uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 september 2011 hiertoe noopt8. Daarom is de wijziging beperkt tot datgene wat noodzakelijk is gezien deze uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de eerder genoemde oordelen van de Commissie Gelijke Behandeling. Uiteraard blijft de Regeling aanwijzing doelgroepen Remigratiewet zoals die luidde voor de inwerkingtreding van deze regeling van toepassing op aanvragen die bij de Sociale verzekeringsbank waren ingediend voordat deze regeling in werking trad.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.P.H. Donner.


X Noot
1

Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 september 2011 in zaak nr. 201009845/1/V6.

X Noot
2

Oordeel 2011-97 d.d. 23 juni 2011 (dossiernummer 2009-0373) en Oordeel 2011-98 d.d. 23 juni 2011 (dossiernummer 2010-0307).

X Noot
3

Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2006 in zaak nr. 200505679/1 en van 22 juli 2009 in zaak nr. 200807914/1.

X Noot
4

Uitspraak van de Hoge Raad van 25 september 2009 in zaak nr. 08/02382.

X Noot
5

EHRM 12 april 2006, Stec, nr. 65731/01 en EHRM 4 november 2008, Carson e.a., nr. 42184/05.

X Noot
7

Stcrt. 1983, 166.

X Noot
8

Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309.

Naar boven