ARTIKEL I
De Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3 komt te luiden:
Artikel 3
-
1. De verhuiskostenvergoeding, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de
Koning, betreft het bedrag van:
-
a. de kosten voor het transport van de bagage en de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder
begrepen de kosten van het in- en uitpakken van bagage en inboedel;
-
b. andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, waaronder begrepen de kosten van inrichting van de woning en tijdelijke
opslag, tot een maximum van € 5.818,46.
-
2. Kosten in verband met de aan- of verkoop van een woning en verbouwingskosten worden niet aangemerkt als kosten als bedoeld
in het eerste lid.
-
3. Het recht op de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee
jaar na de dag waarop de benoeming ingaat.
B
Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3a
-
1. In aanvulling op artikel 3, eerste lid, omvat de verhuiskostenvergoeding, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
commissarissen van de Koning in geval van dubbele woonlasten een tegemoetkoming in de kosten voor de duur van ten hoogste
twee jaar. Indien de commissaris voordat hij aanspraak maakte op deze tegemoetkoming, gebruik heeft gemaakt van de vergoeding
voor pensionkosten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt de periode waarin daarvan gebruik is gemaakt, in mindering gebracht
op de in de eerste zin genoemde maximale duur. Deze periode wordt eerst in mindering gebracht op het eerste jaar, bedoeld
in het tweede lid.
-
2. De tegemoetkoming bestaat uit het bedrag van de daadwerkelijk gemaakte kosten van de huisvesting en bedraagt het eerste jaar
ten hoogste 18% en het tweede jaar ten hoogste 15% van het bedrag, genoemd bij inwonersklasse 6 van bijlage I van het Rechtspositiebesluit
burgemeesters.
-
3. Onder de daadwerkelijk gemaakte kosten van de huisvesting, bedoeld in het tweede lid, worden verstaan:
-
a. het bedrag van de huur van de woning in de provincie waar de commissaris is benoemd, vermeerderd met de kosten voor elektriciteit,
gas en water;
-
b. de rente van schulden ter verwerving van de woning in de provincie waar de commissaris is benoemd, vermeerderd met de kosten
voor elektriciteit, gas en water; óf
-
c. de korting op de bezoldiging vanwege de bewoning van een ambtswoning, vermeerderd met de kosten voor elektriciteit, gas en
water.
-
4. De tegemoetkoming gaat in op de eerste dag van de maand na de benoeming waarop de dubbele woonlasten ontstaan, maar niet
eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de tegemoetkoming wordt aangevraagd, en eindigt met ingang van de eerste dag
van de maand waarin de woning waar de commissaris zijn benoeming woonde, is verkocht, of na afloop van de maximale duur, bedoeld
in het eerste lid. De datum van verkoop wordt bepaald op de dag dat de akte betreffende de overdracht van de woning bij de
notaris is gepasseerd.
-
5. De tegemoetkoming wordt slechts verleend indien:
-
a. de commissaris in de betrokken provincie binnen een jaar na zijn benoeming een woning huurt of koopt dan wel een ambtswoning
ter beschikking krijgt; én
-
b. de woning waar de commissaris tot zijn benoeming woonde, kenbaar in de verkoop staat en de rente van schulden ter verwerving
van die woning drukt op het huishouden van de commissaris.
-
6. Voor de commissaris die is benoemd vóór 1 november 2011 blijft het vijfde lid, onderdeel a, buiten toepassing.
-
7. De verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over de tegemoetkoming worden door de provincie aan de commissaris vergoed.
C
Aan artikel 4 worden na het tweede lid vier leden toegevoegd, luidende:
-
3. Onder pensionkosten worden verstaan de kosten voor een hotel of ander tijdelijk verblijf, waaronder mede de kosten voor elektriciteit,
gas en water worden begrepen en de kosten voor overige diensten of zaken niet.
-
4. Er bestaat geen aanspraak op vergoeding van pensionkosten als bedoeld in het eerste lid, onder a, ingeval er aanspraak kan
worden gemaakt op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3a, eerste lid.
-
5. Onder de kosten voor het gebruik van het openbaar vervoer, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verstaan de kosten
van voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of via een
geleidesysteem voortbewogen voertuig dan wel met een veerpont of een veerboot.
-
6. Het recht op de vergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid, vervalt een jaar na de dag waarop de benoeming als commissaris
ingaat.
D
In artikel 5, onderdeel a, en artikel 6, onderdeel a, wordt ‘het openbaar vervoer’ telkens vervangen door: het openbaar vervoer,
bedoeld in artikel 4, vijfde lid.
ARTIKEL II
De Regeling rechtspositie burgemeesters wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3 komt te luiden:
Artikel 3
-
1. De verhuiskostenvergoeding, bedoeld in artikel 31, eerste en derde lid, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters, betreft
het bedrag van:
-
a. de kosten voor het transport van de bagage en de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder
begrepen de kosten van het in- en uitpakken van bagage en inboedel;
-
b. andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, waaronder begrepen de kosten van inrichting van de woning en tijdelijke
opslag, tot een maximum van € 5.818,46.
-
2. Kosten in verband met de aan- of verkoop van een woning en verbouwingskosten worden niet aangemerkt als kosten als bedoeld
in het eerste lid.
-
3. Het recht op de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, vervalt indien de verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee
jaar na de dag waarop de benoeming als burgemeester ingaat.
B
Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3a
-
1. In aanvulling op artikel 3, eerste lid, omvat de verhuiskostenvergoeding, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
burgemeesters in geval van dubbele woonlasten een tegemoetkoming in de kosten voor de duur van ten hoogste twee jaar. Indien
de burgemeester voordat hij aanspraak maakte op deze tegemoetkoming, gebruik heeft gemaakt van de vergoeding voor pensionkosten,
bedoeld in artikel 4, eerste lid, of een vergoeding op grond van artikel 3a van deze regeling, zoals dat luidde op 1 januari
2010, wordt de periode waarin daarvan gebruik is gemaakt, in mindering gebracht op de in de eerste zin genoemde maximale duur.
Deze periode wordt eerst in mindering gebracht op het eerste jaar, bedoeld in het tweede lid.
-
2. De tegemoetkoming bestaat uit het bedrag van de daadwerkelijk gemaakte kosten van de huisvesting en bedraagt het eerste jaar
ten hoogste 18% en het tweede jaar ten hoogste 15% van de bezoldiging, waarbij voor de berekening van de tegemoetkoming de
bezoldiging niet lager wordt gesteld dan het bedrag behorend bij inwonersklasse 2 en niet hoger dan dat behorend bij inwonersklasse
6, bedoeld in bijlage I van het Rechtspositiebesluit burgemeesters.
-
3. Onder de daadwerkelijk gemaakte kosten van de huisvesting, bedoeld in het tweede lid, worden verstaan:
-
a. het bedrag van de huur van de woning in de gemeente waar de burgemeester is benoemd, vermeerderd met de kosten voor elektriciteit,
gas en water;
-
b. de rente van schulden ter verwerving van de woning in de gemeente waar de burgemeester is benoemd, vermeerderd met de kosten
voor elektriciteit, gas en water; óf
-
c. de korting op de bezoldiging vanwege de bewoning van een ambtswoning, vermeerderd met de kosten voor elektriciteit, gas en
water.
-
4. De tegemoetkoming gaat in op de eerste dag van de maand na de benoeming waarop de dubbele woonlasten ontstaan, maar niet
eerder dan op de eerste dag van de maand waarin de tegemoetkoming wordt aangevraagd, en eindigt met ingang van de eerste dag
van de maand waarin de woning waar de burgemeester tot zijn benoeming woonde, is verkocht, of na afloop van de in het eerste
lid bedoelde maximale duur. De datum van verkoop wordt bepaald op de dag dat de akte betreffende de overdracht van de woning
bij de notaris is gepasseerd.
-
5. De tegemoetkoming wordt slechts verleend indien:
-
a. de burgemeester in de betrokken gemeente binnen een jaar na zijn benoeming een woning huurt of koopt dan wel een ambtswoning
ter beschikking krijgt; én
-
b. de woning waar de burgemeester tot zijn benoeming woonde kenbaar in de verkoop staat en de rente van schulden ter verwerving
van die woning drukt op het huishouden van de burgemeester.
-
6. Voor de burgemeester die is benoemd vóór 1 november 2011 blijft het vijfde lid, onderdeel a, buiten toepassing.
-
7. De verschuldigde loon- en inkomstenbelasting over de tegemoetkoming worden door de gemeente aan de burgemeester vergoed.
C
Aan artikel 4 worden na het tweede lid vier leden toegevoegd, luidende:
-
3. Onder de pensionkosten worden verstaan de kosten voor een hotel of ander tijdelijk verblijf, waaronder mede de kosten voor
elektriciteit, gas en water worden begrepen en de kosten die in rekening worden gebracht voor overige diensten of zaken niet.
-
4. Er bestaat geen aanspraak op vergoeding van pensionkosten als bedoeld in het eerste lid, onder a, ingeval er aanspraak kan
worden gemaakt op de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3a, eerste lid.
-
5. Onder de kosten voor het gebruik van het openbaar vervoer, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verstaan de kosten
van voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of via een
geleidesysteem voortbewogen voertuig dan wel met een veerpont of een veerboot.
-
6. Het recht op de vergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid, vervalt een jaar na de dag waarop de benoeming als burgemeester
ingaat.
D
In artikel 5, eerste lid, onderdeel a, artikel 6, vierde lid, en artikel 7, onderdeel a, wordt ‘het openbaar vervoer’ telkens
vervangen door: het openbaar vervoer, bedoeld in artikel 4, vijfde lid.
E
Aan artikel 5 wordt na het tweede lid een lid toegevoegd, luidende:
-
3. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend toegekend indien de woonplaats van de burgemeester is gelegen
binnen de gemeente waarin hij is benoemd als burgemeester, met uitzondering van het eerste jaar voor zover de raad ontheffing
heeft verleend van het vereiste van ingezetenschap, bedoeld in artikel 71, tweede lid, van de Gemeentewet.
ARTIKEL III
De Regeling rechtspositie gedeputeerden wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 worden drie leden toegevoegd, luidende:
-
3. Onder de pensionkosten worden verstaan de kosten voor een hotel of ander tijdelijk verblijf, waaronder mede de kosten voor
elektriciteit, gas en water worden begrepen en de kosten die in rekening worden gebracht voor overige diensten of zaken niet.
-
4. Onder de kosten voor het gebruik van het openbaar vervoer, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verstaan de kosten
van voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of via een
geleidesysteem voortbewogen voertuig dan wel met een veerpont of een veerboot.
-
5. Het recht op de vergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid, vervalt een jaar na de dag waarop de benoeming als gedeputeerde
ingaat, of, indien provinciale staten ontheffing hebben verleend van het vereiste van ingezetenschap, bedoeld in artikel 35b,
tweede lid, van de Provinciewet, op het tijdstip waarop geen ontheffing meer geldt van het vereiste van ingezetenschap.
B
Artikel 2 komt te luiden:
Artikel 2
-
1. De verhuiskostenvergoeding, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onder b, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, betreft
het bedrag van:
-
a. de kosten voor het transport van de bagage en de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder
begrepen de kosten van het in- en uitpakken van bagage en inboedel;
-
b. andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, waaronder begrepen de kosten van inrichting van de woning en tijdelijke
opslag, tot een maximum van € 5.818,46;
-
c. kosten in verband met dubbele woonlasten tot maximaal € 272,27 per maand en gedurende een periode van maximaal vier maanden.
-
2. Kosten in verband met de aan- of verkoop van een woning en verbouwingskosten worden niet aangemerkt als kosten als bedoeld
in het eerste lid.
C
In artikel 3, onderdeel a, en artikel 4, onderdeel a, wordt ‘het openbaar vervoer’ telkens vervangen door: het openbaar vervoer,
bedoeld in artikel 1, vierde lid.
D
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend toegekend indien de woonplaats van de gedeputeerde is gelegen
binnen de provincie waarin hij is benoemd als gedeputeerde, met uitzondering van de periode waarin provinciale staten ontheffing
hebben verleend van het vereiste van ingezetenschap, bedoeld in artikel 35b, tweede lid, van de Provinciewet.
ARTIKEL IV
De Regeling rechtspositie wethouders wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 worden drie leden toegevoegd, luidende:
-
3. Onder de pensionkosten worden verstaan de kosten voor een hotel of ander tijdelijk verblijf, waaronder mede de kosten voor
elektriciteit, gas en water worden begrepen en de kosten die in rekening worden gebracht voor overige diensten of zaken niet.
-
4. Onder de kosten voor het gebruik van het openbaar vervoer, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden verstaan de kosten
van voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of via een
geleidesysteem voortbewogen voertuig dan wel met een veerpont of een veerboot.
-
5. Het recht op de vergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid, vervalt een jaar na de dag waarop de benoeming als wethouder
ingaat, of, indien de raad ontheffing heeft verleend van het vereiste van ingezetenschap, bedoeld in artikel 36a, tweede lid,
van de Gemeentewet, op het tijdstip waarop geen ontheffing meer geldt van het vereiste van ingezetenschap.
B
Artikel 2 komt te luiden:
Artikel 2
-
1. De verhuiskostenvergoeding, bedoeld in artikel 22, eerste lid, onder b, van het Rechtspositiebesluit wethouders, betreft
het bedrag van:
-
a. de kosten voor het transport van de bagage en de inboedel van de betrokkene en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder
begrepen de kosten van het in- en uitpakken van bagage en inboedel;
-
b. andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, waaronder begrepen de kosten van inrichting van de woning en tijdelijke
opslag, tot een maximum van € 5.818,46;
-
c. kosten in verband met dubbele woonlasten tot maximaal € 272,27 per maand en gedurende een periode van maximaal vier maanden.
-
2. Kosten in verband met de aan- of verkoop van een woning en verbouwingskosten worden niet aangemerkt als kosten als bedoeld
in het eerste lid.
C
In artikel 3, onderdeel a, en artikel 4, onderdeel a, wordt ‘het openbaar vervoer’ telkens vervangen door: het openbaar vervoer,
bedoeld in artikel 1, vierde lid.
D
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
-
2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend toegekend indien de woonplaats van de wethouder is gelegen binnen
de gemeente waarin hij is benoemd als wethouder, met uitzondering van de periode waarin de raad ontheffing heeft verleend
van het vereiste van ingezetenschap, bedoeld in artikel 36a, tweede lid, van de Gemeentewet.
ARTIKEL V
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 november 2011.
TOELICHTING
Algemeen
De onderhavige wijziging strekt er met name toe voor burgemeesters en commissarissen van de Koning een permanente voorziening
te treffen voor de bestrijding van dubbele woonlasten. Voor beide groepen ambtsdragers geldt op grond van artikel 71 van de
Gemeentewet en artikel 70 van de Provinciewet de plicht om na benoeming in de betreffende gemeente of provincie te gaan wonen.
In de praktijk blijkt dat vooral burgemeesters vaker dan tot voor kort werd aangenomen lange tijd geconfronteerd worden met
dubbele woonlasten, omdat de woning in de oude gemeente niet verkocht kan worden. Dit leidt ertoe dat zij soms gedurende lange
tijd vanwege financiële overwegingen niet in staat zijn zich te vestigen in de gemeente waar zij benoemd zijn. Dit is bestuurlijk
ongewenst. Bij commissarissen leidt het woonplaatsvereiste minder vaak tot problemen, maar ook hier is het ongewenst als de
commissaris in bestuurlijke problemen zou komen door het enkele feit dat hij zijn oude huis niet kan verkopen.
Aangezien is gebleken dat het fenomeen van dubbele woonlasten een meer structureel probleem is dan aanvankelijk gedacht, maar
ook dat er een grote variëteit is in individuele omstandigheden, is gezocht naar een zo objectief mogelijke en uitvoeringtechnisch
eenvoudige voorziening. Uiteindelijk is gekozen voor een voorziening die is gebaseerd op een eerdere tijdelijke tegemoetkomingsregeling,
namelijk die voor een specifieke groep burgemeesters die in het voorjaar van 2009 met dubbele woonlasten werden geconfronteerd.
Deze tijdelijke regeling, die eveneens was opgenomen in artikel 3a van de Regeling rechtspositie burgemeesters, is vervallen
met ingang van 1 juni 2010. Het voordeel van deze regeling is dat het gebruik van de regeling mee ademt met de conjunctuur.
Als de woningmarkt aantrekt, zal er minder beroep op worden gedaan.
Met de tegemoetkomingsregeling wordt bewust geabstraheerd van specifieke omstandigheden per gemeente of daadwerkelijke woonlasten.
Er is gekozen voor een voorziening waarbij gedurende ten hoogste twee jaar onder bepaalde voorwaarden een tegemoetkoming kan
worden verstrekt wanneer de functionaris objectief kan aantonen dat hij dubbele woonlasten heeft.
De hoogte van de tegemoetkoming wordt in verschillende stappen berekend. In alle gevallen bedraagt de tegemoetkoming nooit
meer dan de werkelijke woonlasten van de burgemeester in de nieuwe gemeente. Het oude huis (en de lasten daarvan) is uitsluitend
van belang als voorwaarde voor de tegemoetkoming.
Met woonlasten zijn bedoeld de kosten van de hypotheekrente of de huur, of de vermindering van de bezoldiging in verband met
een ambtswoning, vermeerderd met de kosten voor gas, water en elektriciteit.
De tegemoetkoming voor deze werkelijke lasten is echter gemaximeerd. Dit is de tweede stap. De tegemoetkoming voor deze lasten
is het eerste jaar maximaal 18% en het tweede jaar 15% van de burgemeestersbezoldiging. Welke elementen onder het begrip ‘bezoldiging’
vallen, is omschreven in artikel 1, onderdeel b, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters.
Als derde stap moet worden bezien of dit maximum valt binnen een bepaalde bandbreedte. Voor die bandbreedte is van belang
de bezoldiging van de burgemeester van een gemeente in inwonersklasse 2 (tot 14.000 inwoners; maandsalaris burgemeester 6323,09
euro) enerzijds en anderzijds die van de burgemeestersbezoldiging van een gemeente in inwonersklasse 6 (tot 100.000 inwoners;
maandsalaris burgemeester 8626,59 euro).
Voor de burgemeester van een gemeente in inwonersklasse 1 wiens lasten hoger zijn dan 18% (respectievelijk 15%) van de bezoldiging
wordt voor de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming uitgegaan van het bedrag behorend bij inwonersklasse 2. In een
dergelijk geval bedraagt de tegemoetkoming van 18% dus zowel voor de burgemeester van een gemeente in inwonersklasse 1 als
die van een gemeente in inwonersklasse 2 maximaal 1138,16 euro per maand.
Voor de commissaris en voor burgemeesters van een gemeente met inwonersklasse 6 of hoger wordt de tegemoetkoming gemaximeerd
op 18% respectievelijk 15% van de burgemeestersbezoldiging van een gemeente in inwonersklasse 6. Zijn dus de werkelijke lasten
hoger dan 18% (of in voorkomend geval 15%) van de bezoldiging van een burgemeester van een gemeente met inwonersklasse 6 dan
bedraagt de tegemoetkoming ad 18% niet meer dan 1552,79 euro per maand.
Voorwaarde voor de tegemoetkoming is dat er dubbele woonlasten zijn, dat wil zeggen dat er sprake is van een niet verkochte
koopwoning in de oude gemeente, die kenbaar te koop staat, en dat er sprake is van een huur-, koop- of ambtswoning in de nieuwe
gemeente. Daarbij is tevens verplicht dat de woonlasten in de nieuwe gemeente zijn ontstaan binnen een jaar na de benoeming.
De oude vergoeding voor dubbele woonlasten van € 272,27 gedurende ten hoogste vier maanden, komt in verband met de nieuwe
tegemoetkoming te vervallen voor burgemeesters en commissarissen.
De vergoeding wordt gebruteerd (d.w.z. inclusief vergoeding van eventuele loon- en inkomstenbelasting) verstrekt.
Verder kwam uit de praktijk naar voren dat de formulering van enkele begrippen uit de regelingen moesten worden verduidelijkt.
Dit betreft de begrippen ‘verhuiskosten’, ‘pensionkosten’, en ‘openbaar vervoer’.
De overige wijzigingen zullen in het artikelsgewijze deel worden toegelicht.
De bonden van burgemeesters, de Kring van commissarissen der Koningin, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het
Interprovinciaal Overleg (IPO) konden zich allemaal vinden in deze regeling.
In hun reacties werd gevraagd de voorwaarde voor de nieuwe tegemoetkoming dat binnen een jaar een woning moet zijn gehuurd
of gekocht, dan wel een ambtswoning moet zijn betrokken, buiten toepassing te verklaren voor eerder benoemde burgemeesters
en commissarissen. Hieraan is gehoor gegeven in het zesde lid van artikel 3a.
Op verzoek van de Kring van commissarissen der Koningin is in de limitatieve opsomming wat onder openbaar vervoer moet worden
begrepen, de veerboot en veerpont toegevoegd.
Aan het andere verzoek van de Kring om een verdere verruiming van het overgangsrecht wordt niet voldaan. De Kring is van mening
dat de invoering van de nieuwe tegemoetkomingsregeling in bepaalde situaties een financieel nadeel zou kunnen opleveren voor
commissarissen en burgemeesters die nu van de pensionkostenregeling gebruik maken. Naar mijn mening is de nieuwe tegemoetkoming
een verbetering ten opzichte van de eerdere voorzieningen. De pensionkostenregeling heeft bovendien een ander karakter: zij
is een tijdelijke voorziening voor huisvesting ter overbrugging voor de periode tot de ambtsdrager definitieve woonruimte
betrekt, met een maximale termijn van een jaar. Terwijl de tegemoetkomingsregeling beoogt de druk van de dubbele woonlasten
te verminderen, met een maximale termijn van twee jaar.
De VNG sprak haar waardering uit voor de tegemoetkomingsregeling. Zij constateert dat er sprake is van enige stijging van
de financiële lasten voor gemeenten, maar dat die zich alleen voordoet bij gemeenten waar een wisseling van burgemeester plaatsvindt
of redelijk recent heeft plaatsgevonden. Door enerzijds de stimuleringselementen en anderzijds de beperking van aanspraken
op de nieuwe voorzieningen wanneer eerder andere aanspraken werden toegepast, zijn deze echter voor de VNG aanvaardbaar. Het
belang dat een burgemeester zo spoedig mogelijk in de gemeente waar hij werkzaam is ook woonachtig is, prevaleert in dezen.
Doordat tevens van de gelegenheid gebruik is gemaakt enige onduidelijkheid in definiëring en kostenelementen op te lossen,
verwacht de VNG dat het geheel nauwelijks nog interpretatieproblemen op zal leveren. Desondanks lijkt het de VNG raadzaam
de regeling begin 2013 te evalueren. Dit zal op termijn worden bezien.
Aanvankelijk was het voornemen om niet alleen voor commissarissen en burgemeesters, maar ook voor gedeputeerden en wethouders
de vergoeding gedurende vier maanden van € 272,27 bruto te laten vervallen. De VNG had begrip voor de overweging dat voor
burgemeesters een andere verhuiskostenvoorziening in het leven wordt geroepen dan voor wethouders, maar meent dat voor een
wethouder de oorzaak van de ontheffing ook kan zijn dat hij door het ontbreken van een regeling als nu voor burgemeesters
wordt ingevoerd, wegens dreigende dubbele woonlasten zijn besluit te verhuizen uitstelt tot het moment dat de huidige woning
is verkocht. De VNG wil graag over een mogelijke regeling voor wethouders in overleg te treden. Het IPO achtte het onterecht
dat er op het punt van de tegemoetkomingsregeling onderscheid wordt gemaakt tussen de commissarissen en de gedeputeerden.
Om deze reden wordt de huidige vergoeding van € 272,27 bruto gedurende vier maanden, vooralsnog gehandhaafd voor zowel wethouders
als gedeputeerden. Ik ben het met de VNG eens dat dit overleg niet de invoering van de tegemoetkomingsregeling voor commissarissen
en (vooral) burgemeesters, moet doen uitstellen.
Artikelsgewijs
Artikelen I, onderdeel A, II, onderdeel A, III, onderdeel B en IV, onderdeel B
In artikel 3 van de Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning, artikel 3 van de Regeling rechtspositie burgemeesters,
artikel 2 van de Regeling rechtspositie gedeputeerden en artikel 2 van de Regeling rechtspositie wethouders worden enkele
wijzigingen aangebracht met betrekking tot de verhuiskostenvergoeding.
Ten eerste wordt aan het begrip ‘transportkosten voor het vervoer van de inboedel’ toegevoegd de kosten voor het in- en uitpakken
ervan. Er is een logisch verband tussen deze kosten. In veel offertes van verhuizers worden deze kosten ook al veelal samengenomen.
Ten tweede bestond er in de praktijk behoefte aan een verdere uitwerking van het begrip ‘andere direct uit de verhuizing voortvloeiende
kosten’. In het algemeen geldt dat de verhuiskosten in redelijkheid moeten zijn gemaakt, een relatie moeten hebben met de
verhuizing en inzichtelijk moeten worden gemaakt. Het oordeel of de in het individuele geval gedeclareerde kosten voor vergoeding
in aanmerking komen, is een verantwoordelijkheid van de gemeente. Dit blijft zo. Expliciet wordt nu bepaald dat kosten voor
de (her)inrichting van de woning en tijdelijke opslag wel als zodanig mogen worden aangemerkt, maar dat kosten in verband
met aan- en verkoop of de verbouwing van de woning niet worden aangemerkt als direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten.
Voorbeelden van kosten voor de inrichting van de woning zijn die voor het aanbrengen van vaste vloerbedekking, gordijnen,
behang, schilderwerk binnen en beperkte aanpassingen in de woning om deze voor het gezin geschikt te maken. Kosten voor het
opknappen van de tuin en het aanbrengen van dubbel glas hebben daarentegen een te ver verband met de verhuizing als zodanig.
De verhuiskostenvergoeding wordt aangepast overeenkomstig de aanpassingen van het overeenkomstige bedrag op basis van het
Verplaatsingskostenbesluit 1989, dat geldt voor de sector Rijk. Voor de commissarissen, burgemeesters, gedeputeerden en wethouders
gaat het nieuwe bedrag (€ 5.818,46) gelden per 1 november 2011.
Daarnaast is voor de burgemeesters en commissarissen bepaald dat het recht op een verhuiskostenvergoeding vervalt indien de
verhuizing niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaar na de benoeming. Deze functionarissen hebben het woonplaatsvereiste
waaraan zij moeten voldoen. Er is niettemin gekozen voor een termijn van twee in plaats van één jaar, omdat dit ook met het
oog op de dubbele woonlastenproblematiek een redelijke termijn is gedurende welke de gemeente of de provincie de functionaris
ondersteunt bij het vestigen in de nieuwe gemeente of provincie. Verder geldt deze termijn van twee jaar ook voor de tegemoetkoming
in de verhuiskosten voor de sector Rijk in artikel 7 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989.
In tegenstelling tot de burgemeesters en commissarissen bestaat voor wethouders en gedeputeerden de mogelijkheid dat de raad
onderscheidenlijk de provinciale staten in bijzondere gevallen de ontheffing van het vereiste van ingezetenschap van de gemeente
of provincie telkens met een periode van maximaal een jaar verlengt. Om die reden is voor wethouders en gedeputeerden geen
termijn bepaald waarbinnen de verhuizing moet hebben plaatsgevonden om een beroep te kunnen doen op de verhuiskostenvergoeding.
Artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdeel B
In het algemene deel van deze toelichting is al in algemene zin op de tegemoetkomingsregeling van artikel 3a van de Rechtspositieregeling
commissarissen van de Koning en artikel 3a van de Rechtspositieregeling burgemeesters ingegaan. Kortheidshalve wordt daarnaar
verwezen. In aanvulling daarop wordt hier nog een aantal specifieke punten besproken.
De burgemeester of commissaris heeft recht op een tegemoetkoming indien en voor zolang hij actief bezig is zijn oude huis
via verkoop van de woningmarkt te krijgen maar dat nog niet is gelukt, en hij ook enige vorm van huisvesting heeft in de nieuwe
gemeente. Voor de hoogte van de tegemoetkoming maakt het niet uit of hij in de nieuwe gemeente huurt, koopt, gebruik maakt
van een ambtswoning of dat hij kiest voor een pied-à-terre. Met deze regeling wordt geabstraheerd van de individuele situatie,
aangezien deze zeer divers is. De voorwaarden zijn:
-
a. er is sprake van een huis in eigendom in de oude gemeente;
-
b. dit huis staat duidelijk te koop (via internet, aangemeld bij makelaar e.d.)
-
c. er is sprake van huisvesting (huur, koop, ambtswoning) in de nieuwe gemeente.
Er is géén discretionaire bevoegdheid van de gemeente: voldoet de burgemeester aan de voorwaarden dan ontvangt hij op aanvraag
de tegemoetkoming.
Er is geen aanspraak op tegemoetkoming wanneer de dubbele woonlasten eerst ontstaan na een jaar na de benoeming. Het is de
bedoeling dat de burgemeester of commissaris actief probeert zich zo snel mogelijk te vestigen als ingezetene. Deze regeling
beoogt de functionaris hierin te stimuleren.
Deze tegemoetkoming kan uiteraard niet samengaan met de vergoeding voor pensionkosten, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel
a. Die pensionkostenvergoeding is bedoeld voor tijdelijke huisvesting, zoals een hotel, een pension, een vakantiewoning of
een door de betrokken gemeente of provincie tijdelijk beschikbaar gestelde woonvoorziening. Om deze reden is in artikel 4,
vierde lid, bepaald dat geen aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding van pensionkosten indien er aanspraak kan worden gemaakt
op de tegemoetkoming voor dubbele woonlasten.
Deze tegemoetkomingsregeling geldt vanaf de inwerkingtredingdatum ook voor burgemeesters en commissarissen die zijn benoemd
vóór deze inwerkingtredingdatum en die op deze datum dubbele woonlasten hebben. Dus vanaf 1 november 2011 of vanaf de eerste
dag van de maand waarin de tegemoetkoming wordt aangevraagd voor een periode van maximaal twee jaar. Op deze looptijd wordt
echter in mindering gebracht de periode waarin de burgemeester of de commissaris door de gemeente of de provincie is gefaciliteerd
via de pensionkostenregeling (of, voor de burgemeesters, de tijdelijke tegemoetkoming in verband met dubbele woonlasten op
grond van het oude artikel 3a van de Regeling rechtspositie burgemeesters in de periode 1 juni 2009 tot 1 juni 2010). Voor
deze burgemeesters en commissarissen geldt overigens niet de voorwaarde dat de dubbele woonlasten zich hebben voorgedaan binnen
een jaar na benoeming. Deze functionarissen hadden namelijk niet het perspectief van een tweejarige regeling. Zij konden enkel
aanspraak maken op voorzieningen met de duur van maximaal een jaar. Het is niet de bedoeling om van deze tegemoetkomingsregeling
uit te sluiten burgemeesters en commissarissen die dubbele woonlasten zo lang mogelijk hebben willen voorkomen en zich pas
na ommekomst van genoemd jaar in de nieuwe gemeente hebben gevestigd ondanks de vanaf dat moment ontstane dubbele woonlasten.
De periode waarin eerdere voorzieningen zijn genoten wordt eerst in mindering gebracht op het eerste jaar vanaf de inwerkingtredingdatum;
de periode waarin de tegemoetkoming 18% bedraagt.
Artikelen I, onderdeel C, II, onderdeel C, III, onderdeel A, en IV, onderdeel A
In artikel 4 van de Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning, artikel 4 van de Regeling rechtspositie burgemeesters,
artikel 1 van de Regeling rechtspositie gedeputeerden en artikel 1 van de Regeling rechtspositie wethouders wordt de vergoeding
voor reis- en pensionkosten verduidelijkt en verder uitgewerkt.
Indien sprake is van huur van een tijdelijk verblijf (een woning die niet geschikt is voor permanente bewoning, zoals een
vakantiewoning), worden ook de kosten voor gas, water en elektriciteit gerekend tot de pensionkosten. Andere kosten, zoals
die van levensonderhoud, wassen en strijken, parkeerplaats, locale heffingen etc., komen dus niet voor vergoeding in aanmerking.
Het recht op de pensionvergoeding vervalt een jaar na de dag waarop de benoeming van de politieke ambtsdrager ingaat. Dit
houdt verband met het voor deze functionarissen geldende woonplaatsvereiste. Opgemerkt zij dat een commissaris, die bij benoeming
nog niet beschikt over huisvesting in de betrokken provincie, zich, om te voldoen aan de woonplicht op grond van de Provinciewet,
tijdelijk kan inschrijven op het adres van zijn tijdelijk verblijf. Anders dan bij burgemeesters kent de Provinciewet namelijk
niet de mogelijkheid om tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichting te wonen in de provincie waar hij is benoemd.
Voor wethouders en gedeputeerden, die een ontheffing van het woonplaatsvereiste hebben, geldt dat de pensionkostenvergoeding
kan worden toegekend zolang de ontheffing is verleend.
Verder wordt het begrip ‘kosten voor openbaar vervoer’ nader uitgewerkt. Hieronder worden verstaan de kosten van voor een
ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of via een geleidesysteem
voortbewogen voertuig, dan wel met een veerboot of veerpont. De kosten voor een (trein-)taxi vallen daarentegen buiten deze
omschrijving. De definitie van openbaar vervoer is ontleend aan artikel 1, onderdeel h, van de Wet personenvervoer 2000, met
toevoeging van de veerpont en de veerboot.
Artikelen I, onderdeel D, II, onderdeel D, III, onderdeel C en IV, onderdeel C
In artikel 5 en 6 van de Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning, artikel 5, 6 en 7 van de Regeling rechtspositie
burgemeesters, artikel 3 en 4 van de Regeling rechtspositie gedeputeerden en artikel 3 en 4 van de Regeling rechtspositie
wethouders wordt ter verduidelijking voor het begrip ‘openbaar vervoer’ verwezen naar de omschrijving die wordt gegeven in
het gewijzigde artikel 4, vierde lid, van de Regeling rechtspositie commissarissen van de Koning, en overeenkomstige artikelen
in de andere rechtspositieregelingen.
Artikelen II, onderdeel E, III, onderdeel D en IV, onderdeel D
De vergoeding van reiskosten in verband met woon-werkverkeer wordt niet langer toegekend indien de betrokken ambtsdrager niet
voldoet aan de verplichting om te wonen in de gemeente of provincie waar hij is benoemd. Daarbij wordt een uitzondering gemaakt
voor de periode waarin ontheffing is verleend van de verplichting om te wonen in de gemeente of provincie waarin de betrokken
ambtsdrager is benoemd. Ook deze maatregel is bedoeld om de politieke ambtsdrager te stimuleren zich zo snel mogelijk te vestigen
in de nieuwe gemeente of provincie.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J.P.H. Donner.