Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 22 september 2011, nr. 231851, houdende wijziging van de Regeling praktijkleren en Groene plus

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Gelet op artikelen 85a, eerste lid, 89, eerste lid en artikel 96d, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, 2.2.3, tweede lid, en 2.5.3, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 4.10, onderdeel a, en artikel 4.11, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek 2008 en artikel 2 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling praktijkleren en Groene plus wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel o door een puntkomma, onderdelen toegevoegd, luidende:

p. groene opleidingsschool:

partnerschap tussen Stoas Hogeschool en instellingen en afdelingen die in gezamenlijkheid toekomstige leraren voor een groot gedeelte van hun tijd op de werkplek opleiden;

q. NVAO:

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie, bedoeld in artikel 5a.2 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

r. schooljaar:

tijdvak dat aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar en eindigt op 31 juli daaropvolgend.

B

In artikel 34, tweede lid, tweede zin, wordt ‘1 augustus’ vervangen door: 1 september.

C

Na artikel 35 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 35a

  • 1. De Minister stelt jaarlijks ingaande het jaar 2012 aan de stichting Ontwikkelcentrum ten hoogste € 2.300.000,– ter beschikking voor de ontwikkeling en vernieuwing van leermiddelen en voor de verspreiding van leermiddelen ten dienste van het door de Minister bekostigd voortgezet middelbaar beroepsonderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs en het educatiebeleid van de Minister.

  • 2. De beschikbaarstelling geschiedt na goedkeuring van de Minister van het werkplan van de stichting voor het komend jaar en de begroting daarbij. De stichting neemt bij de opstelling van dit werkplan de jaarlijkse afspraak tussen de Minister en de Groene kenniscoöperatie in acht. Het werkplan wordt niet ingediend dan na afstemming met tenminste de Groene kenniscoöperatie en met de organisaties. De resultaten van deze afstemming zijn in het werkplan vermeld.

  • 3. Het werkplan wordt jaarlijks voor 1 september ingediend en omvat tenminste de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, onderscheiden naar de basisfunctie en de innovatiefunctie van het Ontwikkelcentrum, de doelen van deze activiteiten, het verwachte resultaat en de doorwerking hiervan op de kwaliteit van het door de Minister bekostigd voortgezet middelbaar beroepsonderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en hoger beroepsonderwijs, het educatiebeleid van de Minister en de resultaten van de afstemming met tenminste de Groene kenniscoöperatie en met de organisaties. In het werkplan worden activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en activiteiten die de stichting in het verlengde van haar opdracht, zoals bedoeld in het eerste lid, maar voor eigen rekening verwacht te verrichten, duidelijk onderscheiden. De begroting betreft voor ten hoogste 25% de basisfunctie en tenminste 75% voor de innovatiefunctie.

  • 4. De Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van het werkplan over de subsidieverlening.

  • 5. De Minister kan bij de subsidieverlening voorwaarden verbinden betreffende de uitvoering van het werkplan.

  • 6. De Minister verstrekt bij goedkeuring van het werkplan de subsidie in twee voorschotten. Het eerste voorschot wordt verstrekt bij goedkeuring van de aanvraag. Het tweede voorschot wordt verstrekt na ontvangst en goedkeuring van een korte voortgangsrapportage. Het totaal aan voorschotten is ten hoogste 80% van het verleende subsidiebedrag.

  • 7. De stichting Ontwikkelcentrum dient voor 1 juli een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie, verstrekt voor het voorafgaand jaar.

  • 8. De aanvraag tot vaststelling van een subsidie gaat vergezeld van een financieel verslag betreffende bestemming en besteding van de subsidie, een accountantsverklaring, de jaarstukken van de stichting en een rapportage. Deze rapportage omvat tenminste:

    • a. Een verslag van de uitvoering van de activiteiten uit het werkplan, in relatie tot activiteiten die de stichting op basis van cofinanciering heeft verricht;

    • b. de mate van realisatie van de doelen van deze activiteiten, en

    • c. een evaluatie van de mate waarin deze realisatie heeft bijgedragen aan de doelen van de stichting.

  • 9. In de beschikking tot vaststelling wordt de subsidie vastgesteld op de werkelijk gemaakte en betaalde kosten tot ten hoogste het verleende subsidiebedrag.

  • 10. Een positief resultaat op de gesubsidieerde activiteiten en op producten en diensten die in het kader van een gesubsidieerde activiteit zijn ontwikkeld kan door de Minister worden bestemd voor financiering van activiteiten in het kader van toekomstige werkplannen.

D

Na paragraaf 8 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 8a Tegemoetkoming kosten Groene opleidingsschool

Artikel 36a
  • 1. De Minister kan op aanvraag voor het schooljaar 2011–2012 tot en met schooljaar 2014–2015 een subsidie verlenen voor de groene opleidingsschool.

  • 2. De groene opleidingschool heeft tot doel studenten op te leiden tot toekomstige leraren voor het groen onderwijs, gegeven aan instellingen en afdelingen. Deze studenten volgen minimaal 40% van het curriculum in de praktijk van het beroep als leraar op een instelling of afdeling.

  • 3. De subsidie vormt een tegemoetkoming in de kosten die gemoeid zijn met de inrichting van een opleidingsinfrastructuur binnen de instelling of afdeling en met de feitelijke begeleiding op de werkplek van de studenten.

Artikel 36b

Het subsidieplafond voor de subsidies, bedoeld in artikel 36a, bedraagt € 1.360.000,– voor de schooljaren 2011–2012 tot en met 2014–2015.

Artikel 36c

Stoas Hogeschool treedt op als penvoerder en subsidieaanvrager voor de groene opleidingsschool.

Artikel 36d
  • 1. De subsidieaanvraag wordt uiterlijk 15 oktober 2011 ingediend bij de NVAO met het formulier ‘Samenstelling aanvraagdossier toetsing groene opleidingsschool’, en met een samenwerkingsovereenkomst die is ondertekend door Stoas Hogeschool, de instellingen en de Vereniging Buitengewoon Groen namens de afdelingen die deelnemen in de opleidingsschool.

  • 2. De NVAO brengt aan de Minister advies uit over de kwaliteit van de groene opleidingsschool door middel van een beoordeling van het gerealiseerd niveau en van de samenwerkingsovereenkomst.

  • 3. De NVAO brengt haar advies uit op basis van een door haar vast te stellen toetsingskader.

  • 4. De Minister beslist binnen 3 maanden na het uitkomen van het advies van het NVAO over de subsidieverlening mede op basis van dit advies.

  • 5. De subsidie wordt verleend voor de periode bedoeld in artikel 36a, eerste lid.

Artikel 36e
  • 1. De subsidie wordt in voorschotten voor respectievelijk de schooljaren 2011–2012, 2012–2013, 2013–2014 en 2014–2015 verstrekt.

  • 2. De hoogte van het voorschot is gebaseerd op het aantal studenten dat op 1 oktober van het voorgaande jaar voldoet aan de vereisten in artikel 36a, tweede lid, als volgt:

    • i. 40–79: € 120.000,–;

    • ii. 80–139: € 200.000,–;

    • iii. 140–179: € 280.000,–;

    • iv. 180–219: € 320.000,–;

    • v. > 219: € 340.000,–.

  • 3. Stoas Hogeschool meldt schriftelijk, vergezeld van een accountantsverklaring, voor de schooljaren 2012–2013 tot en met 2014–2015 uiterlijk op 1 april voorafgaand aan het schooljaar, bedoeld in het eerste lid, het aantal studenten dat voldoet aan de vereisten in artikel 36a, tweede lid, op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.

  • 4. Het voorschot voor het schooljaar 2011–2012 wordt bepaald op basis van de prognose, gevoegd bij de subsidieaanvraag bedoeld in artikel 36d, van het aantal studenten, dat voldoet aan de vereisten in artikel 36a, tweede lid, op 1 oktober 2011.

  • 5. De Minister geeft uiterlijk op 1 juni voorafgaand aan het desbetreffend schooljaar de hoogte van het voorschot aan.

  • 6. Het voorschot per schooljaar wordt in twee gedeelten aan de subsidieontvanger betaald: in november een gedeelte van 5/12, in februari een gedeelte van 7/12 van het voorschot.

  • 7. Het voorschot voor het schooljaar 2011–2012 wordt in één keer verstrekt in het eerste kwartaal van 2012.

Artikel 36f

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverlening worden geweigerd of beëindigd indien:

  • a. de groene opleidingsschool niet of niet langer minimaal aan de vereiste basiskwaliteit voldoet na advies van de NVAO;

  • b. het aantal studenten dat in het kader van de groene opleidingsschool wordt opgeleid in enig schooljaar lager is dan 40 studenten per schooljaar.

Artikel 36g
  • 1. Stoas Hogeschool, de instellingen en afdelingen besteden de subsidie voor de groene opleidingsschool uitsluitend ten behoeve van het doel genoemd in artikel 36a.

  • 2. Indien een deel van de ontvangen subsidie in enig schooljaar niet is besteed aan het doel, bedoeld in artikel 36a, dan mogen deze middelen binnen dit doel worden besteed tot en met het schooljaar 2014–2015.

  • 3. Stoas Hogeschool verantwoordt de bestemming en de besteding van de subsidie voor de groene opleidingsschool in en bij de jaarrekening. Zij geeft daarbij aan welk deel van de subsidie zij als penvoerder heeft doorgegeven aan instellingen en afdelingen, en welke de besteding hiervan is. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie en de rechtmatigheid van de gegevens, waaronder de aantallen studenten.

  • 4. Bij de jaarrekening voegt Stoas Hogeschool een activiteitenverslag van de Groene opleidingsschool, waarin ook de activiteiten van de instellingen en afdelingen, waar in het afgelopen schooljaar studenten zijn opgeleid, zijn opgenomen. Dit activiteitenverslag omvat tenminste:

    • i. een overzicht van de werkzaamheden waarvoor de verstrekte subsidie is ingezet en de daarmee bereikte resultaten, waarin de werkzaamheden en resultaten van Stoas Hogeschool en van de instellingen en afdelingen onderscheiden zichtbaar zijn;

    • ii. een verantwoording van het aantal studenten dat in het verstreken schooljaar is opgeleid en een prognose van het aantal studenten dat in het lopende schooljaar zal worden opgeleid;

    • iii. voor zover van toepassing, een analyse van de verschillen tussen de voorgenomen en gerealiseerde activiteiten en de beoogde en feitelijk gerealiseerde resultaten.

Artikel 36h
  • 1. Uiterlijk op 1 juli 2016 dient Stoas Hogeschool bij de jaarrekening een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie, vergezeld van een accountantsverklaring, als bedoeld in artikel 36g, derde lid.

  • 2. Deze aanvraag gaat vergezeld van een eindverslag van de Groene opleidingsschool, waarin de bereikte resultaten in relatie tot de beoogde resultaten worden verantwoord.

E

De tweede paragraaf 9 wordt vernummerd tot paragraaf 10.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 augustus 2011.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

BIJLAGE, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 36D, EERSTE LID, VAN DE REGELING PRAKTIJKLEREN EN GROENE PLUS

Formulier samenstelling aanvraagdossier toetsing Groene Opleidingsschool

Gevraagde informatie

Bij de aanvraag voor de toetsing van de groene opleidingsschool horen onderstaande gegevens en genoemde stukken.

Het is van belang dat alle deelnemende partners, ter goedkeuring, hun handtekening op deze aanvraag zetten.

Bij elk onderdeel wordt de belangrijkste informatie kernachtig beschreven.

Bijlagen bevatten alleen ondersteunende informatie en dienen beperkt en beknopt te zijn.

1. Algemene gegevens
1.1. Administratieve gegevens penvoerende instantie

Naam instelling:

Postadres, postcode, plaats:

Bezoekadres, postcode, plaats:

BRIN-nummer:

Status inspectie:

Gegevens contactpersoon (naam, telefoon, e-mail):

Bankrekeningnummer, tenaamstelling en plaats:

Handtekening:

1.2. Administratieve gegevens van alle partners, weergegeven per partner:

Naam instelling:

Postadres, postcode, plaats:

Gegevens contactpersoon (naam, telefoon, e-mail):

BRIN-nummer:

Status inspectie/accreditatie:

Handtekening:

1.3. Volume en kenmerken van het aantal studenten

De groene opleidingsschool levert die gegevens waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria die door het ministerie van EL&I aan volume en kenmerken van het aantal studenten zijn gesteld in de onderstaande overzichten.

In te vullen voor het geheel van de deelnemende scholen in de Groene Opleidingsschool

 

2011–2012

2012–2013

2013–2014

2014–2015

Prognose van het aantal studenten van de door Stoas Hogeschool verzorgde lerarenopleiding waarvan minimaal 40% van het curriculum op de werkplek wordt verzorgd.

       
2. Gegevens ten behoeve van de beoordeling van het gerealiseerd niveau
  • 2.1 Overzicht van de producten waarop de lerarenopleiding haar oordeel bepaalt over de eindkwalificaties van de student. Dit kan gaan over scripties, portfolio’s, andere vormen van toetsing. In ieder geval gaat het om een geheel van (eind)producten per student. Per product worden de te beoordelen competenties opgegeven.

  • 2.2 Namenlijst van de afgestudeerden of indien dit er nog niet minstens 10 zijn, aangevuld met de studenten die het verst staan in hun opleiding. Er moet een lijst zijn van minstens 20 namen waaruit de NVAO er 10 kan selecteren. Het gaat om studenten die minstens een voldoende gehaald hebben voor de eindkwalificaties of tussentijdse deelkwalificaties.

Van iedere afgestudeerde of student worden de volgende gegevens in tabelvorm verstrekt: naam en per schooljaar het aantal ECTS dat werd afgelegd binnen de opleidingsschool.

3. Gegevens ten behoeve van de beoordeling van de samenwerkingsovereenkomst van de opleidingsschool: de zelfevaluatie

De zelfevaluatie omvat een beschrijving (sterkte-zwakte analyse) aan de hand van de criteria zoals aangegeven in het beoordelingskader.

  • 3.1 Programma

  • 3.2 Inzet van personeel

  • 3.3 Voorzieningen

  • 3.4 Interne kwaliteitszorg

4. Bijlagen

Verplichte bijlagen:

  • Samenwerkingsovereenkomst waarvan deel kunnen uitmaken:

    • a) een opleidingsplan, waarin onder andere: visie rond opleiden in de school, kwaliteitszorg en -borging, onderwijskundige structuur, financiële middelen;

    • b) afspraken over rollen, taken en verantwoordelijkheden van elk van de partners bij de uitvoering van het opleidingsplan en bij de beoordeling van de resultaten van diegenen die worden opgeleid;

    • c) afspraken over de borging van de kwaliteit van het personeel dat betrokken is bij de groene opleidingsschool;

    • d) afspraken over de ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de betrokken studenten indien een of meer van de partners de primaire taak onvoldoende blijkt te hebben geborgd;

    • e) financiële afspraken.

  • Per deelnemende partner: een overzicht met namen van de personeelsleden die betrokken zijn bij de groene opleidingsschool, met vermelding van de functies in de groene opleidingsschool en het percentage van de aanstelling.

Mogelijke bijlagen:

  • Reeds toegekende ‘keurmerk(en)’ en de procedure en criteria die erbij gehanteerd worden;

  • Relevante beleids- en verantwoordingsdocumenten van de partners waaruit hun engagement en ambities blijken met betrekking tot de groene opleidingsschool.

Uiterste indieningdatum

De uiterste indieningdatum voor aanvragen ‘toetsing Groene Opleidingsschool’ is 15 oktober 2011.

Aantal exemplaren en adresgegevens

De opleidingsschool dient de aanvraag schriftelijk in 10-voud in op volgend adres:

NVAO – Postbus 85498 – 2508 CD Den Haag

Een digitale versie (in format Word of Adobe-pdf) dient te worden gemaild aan a.vanneygen@nvao.net

De groene opleidingsschool stuurt ook een exemplaar van het aanvraagdossier naar het ministerie van EL&I/directie DAI.

Bij vragen kunt u contact opnemen met mevrouw Ann van Neygen (tel. 070-3122322 of a.vanneygen@nvao.net)

TOELICHTING

Algemeen

De Regeling praktijkleren en Groene plus (hierna: de regeling) ziet op aanvullende bijdragen en subsidies voor het groen onderwijs met twee hoofddoelen. Ten eerste worden aan groene onderwijsinstellingen aanvullende bijdragen voor de bekostiging van praktijkleren verstrekt, welke voor een deel specifiek worden bestemd voor versterking van de primaire opleidingen. Een afzonderlijk bedrag wordt gereserveerd voor subsidies voor nieuwe voorzieningen voor praktijkleren. Ten tweede biedt de regeling de grondslag voor aanvullende bijdragen en subsidies in aansluiting op de meerjarenafspraak en de jaarafspraken met de groene instellingen, te weten de ‘groene plus’ middelen. Hieronder vallen onder meer aanvullende bijdragen voor de implementatie van vernieuwingen op het vlak van kennisverspreiding, professionalisering en internationalisering door de instellingen, de zogenaamde impulsmiddelen en subsidies in verband met de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna: EL&I) voor de kwaliteit van het stelsel van groen onderwijs, alsmede subsidies voor langere tijd die voorwaarden scheppen voor de groene kennisinfrastructuur.

De onderhavige wijziging maakt het mogelijk dat er subsidies worden verstrekt voor het ontwikkelen van leermiddelen voor het groen onderwijs en voor de groene opleidingsschool, die studenten die hun opleiding voor een groot deel op de werkplek volgen, begeleidt.

Stichting Ontwikkelcentrum

Het Ontwikkelcentrum is een voorziening die behoort tot de ‘groene kennisinfrastructuur’. Deze stichting ontwikkelt leermiddelen, in breedste zin, voor het groen voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO), middelbaar beroepsonderwijs (MBO) en hoger beroepsonderwijs (HBO), en stelt deze beschikbaar aan de betreffende instellingen. Oorspronkelijk geschiedde dit in hoofdzaak door het uitgeven van schriftelijk lesmateriaal. In toenemende mate is de dienstverlening van de stichting echter digitaal en wordt lesmateriaal ontsloten zodanig dat docenten hieruit op maat lesmateriaal en leermiddelen kunnen samenstellen. In het verlengde hiervan wordt het Ontwikkelcentrum in toenemende mate ingezet voor het ontsluiten van educatieve materialen en leermiddelen die het beleid van de Minister ondersteunen.

Het Ontwikkelcentrum wordt gesubsidieerd in verband met specifieke kenmerken van het groen beroepsonderwijs, met name zijn kleinschaligheid, en met het oog op actuele kennisontsluiting en kennisverspreiding naar de groene sector via het groen beroepsonderwijs en naar de bredere samenleving. Het Ontwikkelcentrum ontwikkelt daarom uitsluitend leermiddelen waar dat als gevolg van de schaal van het groen beroepsonderwijs niet interessant is voor commerciële uitgevers. Het gaat verder uitsluitend om de inhoud van de beroepsgerichte vakken en onderdelen en om specifieke ‘groene inhouden’ in verband met het beleid van EL&I. Door de concentratie van het ontwikkelwerk bij het Ontwikkelcentrum wordt de doorstroom bevorderd van wetenschappelijke kennis en praktijkkennis naar inhouden van het groen beroepsonderwijs op een niveau waarop dit voor de afzonderlijke instellingen niet haalbaar zou zijn. Tot slot voert deze stichting ook activiteiten uit op het vlak van kennisverspreiding naar de bredere samenleving, binnen het beleid van de Minister. Het gaat daarbij ondermeer om een bijdrage aan de Natuur- en Milieu Educatie (NME).

Het Ontwikkelcentrum voert naast gesubsidieerde activiteiten ook activiteiten voor eigen rekening uit. Deze activiteiten dienen in het verlengde te liggen van de gesubsidieerde activiteiten. In het werkplan dient de verhouding tussen gesubsidieerde activiteiten en activiteiten voor eigen rekening helder te zijn, zowel inhoudelijk als financieel. Indien leermiddelen en diensten die in het kader van gesubsidieerde activiteiten zijn ontwikkeld in het kader van een activiteit voor eigen rekening worden aangeboden dient hiervoor tenminste de integrale kostprijs in rekening te worden gebracht. In de jaarrekening en het verslag dienen de activiteiten voor eigen rekening en de resultaten daarvan afzonderlijk zichtbaar te zijn. Een positief resultaat op de gesubsidieerde activiteiten en op producten en diensten die in het kader van een gesubsidieerde activiteit zijn ontwikkeld kan door EL&I worden bestemd voor financiering van activiteiten in het kader van toekomstige werkplannen.

De subsidie wordt verstrekt op basis van het werkplan van de stichting en de begroting van kosten van de gesubsidieerde activiteiten daarbij. Het werkplan verschaft inzicht in de voorgenomen activiteiten, de doelen ervan en vooral het verwachte resultaat, de ‘output’ voor de onderscheiden doelgroepen van de activiteiten.

Net zoals volgens afspraak met het Ontwikkelcentrum in de afgelopen jaren het geval was, wordt ten hoogste 25% van de middelen gereserveerd voor de basisfunctie van het Ontwikkelcentrum en tenminste 75% voor de innovatiefunctie. De basisfunctie omvat het onderhoud en beheer van de inhoud (leermiddelen), de contacten en de technische systemen. De innovatiefunctie omvat de projectmatige vernieuwing van de inhoud, projecten voor doelgroepen en vernieuwing van de infrastructuur. Deze indeling geldt als richtlijn voor de in het werkplan onderscheiden activiteiten en de begroting daarbij.

Het werkplan moet aansluiten op de behoeften van de kant van de overheid en van de instellingen. Het werkplan moet daarom, in tijd en inhoudelijk, aansluiten op de jaarafspraak, die uiterlijk in juli wordt gemaakt tussen de Minister en de Groene kenniscoöperatie (hierna: GKC), en eventueel de organisaties. Voorts dient afstemming met tenminste de GKC en de organisaties te hebben plaatsgevonden. De resultaten hiervan dienen herkenbaar in het plan te zijn. Afstemming met de SLOA-instellingen CITO, APS, CPS en KPC, met Groen kennisnet en met de stichting Kennisnet ligt eveneens voor de hand.

EL&I financiert het Ontwikkelcentrum tot nu toe op basis van jaarlijkse subsidiebeschikkingen, gebaseerd op plannen en rapportages van het centrum. De subsidie wordt tot nu toe in twee termijnen ter beschikking gesteld, waarbij de tweede termijn onder voorwaarde van voortgang van activiteiten en uitgaven is. Door het opnemen in deze regeling verandert de administratieve lastendruk niet, omdat een vergelijkbaar werkplan nodig is voor de verlening van de subsidie, een voortgangsrapportage voor het tweede voorschot en een eindrapportage voor de vaststelling van de subsidie. Wel ontstaat duidelijkheid omtrent de procedure voor de subsidieaanvraag, en een duidelijk perspectief voor de subsidieontvanger.

Middelen voor de Opleidingsschool

Vanuit de stelselverantwoordelijkheid voor het groen onderwijs wil de Minister van EL&I het concept ‘opleiden in de school’ structureel verankeren in het groene onderwijsbestel en daarbij zoveel als mogelijk aansluiten bij de systematiek die het ministerie van OCW hanteert bij ‘opleiden in de school’. De middelen uit box 7 van de regeling worden met dit doel ingezet.

De bevoegdheid voor het geven van onderwijs in de groene vakken wordt verkregen via Stoas Hogeschool. Stoas Hogeschool heeft binnen het groene kennissysteem een landelijke functie voor het opleiden van tweedegraads leraren. In het onderwijsconcept ‘opleiden in de school’ neemt het werkplekleren een centrale plaats in. Toekomstige docenten worden voor een aanzienlijk deel (tenminste 40% van het curriculum van de lerarenopleiding) op hun werkplek opgeleid door hen zoveel mogelijk in de praktijk ervaring te laten opdoen en competenties te laten verwerven. Voor het groen onderwijs betekent dit dat een student die studeert voor een tweedegraads bevoegdheid binnen een agrarisch opleidingscentrum (AOC) of afdeling groen in het voortgezet onderwijs, lesgeeft en begeleid wordt door deze instelling of afdeling en door Stoas Hogeschool.

De regeling maakt het mogelijk op deze instellingen en afdelingen een opleidingsinfrastructuur in te richten en in stand te houden en de kosten te dekken die gemoeid zijn met de feitelijke begeleiding van studenten op de leer-werkplek en het ontwikkelen van de deskundigheid van de begeleiders van de studenten.

Dit krijgt vorm in een ‘groen’ consortium tussen AOC’s, afdelingen groen in het voortgezet onderwijs en de lerarenopleiding van Stoas Hogeschool, gericht op het opleiden voor een onderwijsbevoegdheid in de groene vakken. Het consortium omvat alle instellingen en alle afdelingen. Dat betekent niet dat alle instellingen en afdelingen in ieder schooljaar leraren in opleiding in huis dienen te hebben. De feitelijke activiteit van instellingen en afdelingen binnen het consortium bepaalt de verdeling van de middelen die voor de Groene opleidingsschool beschikbaar worden gesteld. Stoas Hogeschool is hiervoor als penvoerder en subsidieontvanger verantwoordelijk.

De beleidsmatige grondslag voor ‘opleiden in de school’, specifiek voor het groen onderwijs, wordt gevormd door de Beleidsagenda groene lerarenopleiding 2006–2008 en de Kwaliteitsagenda voor het opleiden van ‘groene’ leraren. Deze documenten zijn gebaseerd op de door het ministerie van OCW opgestelde Beleidsagenda lerarenopleidingen 2005–2008 en het vervolg daarop: de Kwaliteitsagenda voor het opleiden van leraren 2008–2011.

Vaste verandermomenten

De inwerkingtredingsbepaling wijkt af van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. Het betreft een budgetpublicatie waarvoor afwijking in dat kabinetsstandpunt wegens uitzonderingsgrond 1 (de regelgeving heeft een directe relatie met andere jaarindelingen, zoals het subsidiejaar, en de doelgroepen zijn gebaat bij spoedige inwerkingtreding) in dit geval is toegestaan.

Administratieve lasten

De administratieve lasten voor de aanvrager van subsidie voor de ontwikkeling en vernieuwing van leermiddelen zijn beperkt.

   

Uurtarief

€ 37,00

Verplichtingenbudget (maximaal voor vier jaar)

€ 2.300.000,–

Gemiddeld subsidiebedrag (maximaal p.j.)

€ 2.300.000,–

Aantal in te dienen aanvragen

1

Aantal goed te keuren aanvragen

1

Administratieve lasten subsidieverlening

€ 1.351,–

Administratieve lasten subsidievaststelling

€ 1.415,–

Totale administratieve lasten regeling

€ 2.766,–

Relatieve administratieve lasten

0,1%

De administratieve lasten voor box 7 (tegemoetkoming kosten groene opleidingsschool) hebben voor een groot deel betrekking op het eenmalige toetsingstraject door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Deze toetsing is gericht op het beoordelen van de kwaliteit van de opleidingsschool en vormt onderdeel van het OCW-beleid ten aanzien van de opleidingsscholen. EL&I handelt in deze conform het OCW-beleid. Kwaliteitsbeoordeling is van belang in het kader van de Kabinetsdoelstelling om de kwaliteit van het onderwijs te versterken en hogere prestaties te bevorderen om daarmee de ambitie om te behoren tot de top vijf van kenniseconomieën te realiseren.

De administratieve lasten die betrekking hebben op de subsidieaanvraag zijn beperkt.

   

Uurtarief

€ 37,00

Verplichtingenbudget (maximaal voor vier jaar)

€ 1.360.000,–

Gemiddeld subsidiebedrag (maximaal p.j.)

€ 340.000,–

Aantal in te dienen aanvragen (o.b.v. NVAO-toetsing)

1

Aantal goed te keuren aanvragen

1

Administratieve lasten subsidieverlening

€ 11.951,–

Administratieve lasten subsidievaststelling

€ 7.178,–

Totale administratieve lasten regeling

€ 19.129,–

Relatieve administratieve lasten

1,4%

Artikelgewijs

Artikel I, onderdeel B

Op verzoek van de Groene kenniscoöperatie is de uiterste datum voor indiening van het werkplan met één maand verzet, naar 1 september. De GKC heeft aangegeven iets meer tijd nodig ter hebben voor haar planvorming in aansluiting op de jaarafspraak in de Kaderbrief.

Artikel I, onderdeel C

In dit artikel wordt omschreven voor welke activiteiten en onder welke voorwaarden aan de stichting Ontwikkelcentrum subsidie verleend kan worden.

Artikel I, onderdeel D

De subsidie is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten gemoeid met het gedeeltelijk in de praktijk van het beroep opleiden van leraren. Het gaat hier zowel om de kosten van de instelling of afdeling waar deze leraar de praktijk uitoefent, als om de meerkosten van Stoas Hogeschool voor het begeleiden van de student op zijn praktijkplaats.

Op grond van artikel 36c van de regeling is Stoas Hogeschool het aanspreekpunt en de feitelijke subsidieaanvrager voor de opleidingsschool. Zij is tevens penvoerder voor het hele consortium. Stoas Hogeschool en de betreffende instellingen en afdelingen moeten onderling afspraken maken over de verdeling van de verleende subsidie onder Stoas en de instellingen en afdelingen die op enig moment leraren in opleiding in huis hebben die binnen de Groene opleidingsschool worden opgeleid. Stoas Hogeschool is als penvoerder verantwoordelijk voor het tot stand komen van deze afspraken.

Voor subsidieverlening is het nodig een complete aanvraag te doen op basis van het formulier ‘Samenstelling aanvraagdossier toetsing groene opleidingsschool’ dat als bijlage bij de regeling is gevoegd. Dit formulier beoogt een advies van de NVAO op de kwaliteit van de aanvraag mogelijk te maken. Het formulier is afgeleid van dat bij de Regeling tegemoetkoming kosten opleidingsscholen (regeling DL/B–2009/119493 van 27 april 2009), maar op onderdelen aangepast aan de situatie in het groen onderwijs.

Alleen een volledige aanvraag die aan de hand van dit formulier is opgesteld, wordt in behandeling genomen. Voor indiening van de aanvraag geldt als uiterste datum 15 oktober 2011. De NVAO beoordeelt de kwaliteit van de opleidingsschool aan de hand van een door haar vast te stellen toetsingskader. Daarbij neemt zij het toetsingskader opleidingsschool bij eerdergenoemde regeling van 27 april 2009 als uitgangspunt, maar zij past dit aan aan de groene opleidingsschool. De NVAO schakelt externe referentengroepen in die het gerealiseerde niveau en de samenwerkingsovereenkomst beoordelen. De scores voor beide onderdelen zijn bepalend voor de score van het eindoordeel. Dit is een advies van de NVAO aan EL&I over de kwaliteit.

De subsidie wordt verleend voor de hele periode waarvoor de regeling geldt. Vervolgens worden op basis hiervan voorschotten per schooljaar verstrekt. Deze voorschotten worden gebaseerd op het aantal studenten dat in enig schooljaar in de opleidingsschool wordt opgeleid.

Voor het eerste schooljaar 2011–2012 zal het subsidiebedrag bepaald worden aan de hand van de prognose van het aantal studenten dat in het aanvraagdossier wordt opgegeven. De daarop volgende schooljaren zal het voorschot worden bepaald op grond van de realisatie in het voorgaande schooljaar. Het subsidiebedrag is een tegemoetkoming in de kosten voor de opleidingsschool. Van de partners die deelnemen aan de opleidingsschool wordt verwacht dat inzet van eigen middelen noodzakelijk zal zijn.

Artikel 36g bepaalt de jaarlijkse verantwoording en de inhoudelijke verslaglegging. De verantwoording geschiedt via de jaarrekening van Stoas Hogeschool. Zij verantwoordt daarin ook de middelen die zij als penvoerder heeft doorgegeven aan de instellingen en afdelingen. Dit geschiedt conform model G van de richtlijnen voor de jaarverslaggeving van de Raad voor de Jaarverslaggeving.

De financiële verantwoording is hiermee met zo min mogelijk administratieve lasten ingericht. Van Stoas Hogeschool wordt daarnaast een activiteitenverslag van de groene opleidingsschool verwacht. Dit beoogt inhoudelijke verantwoording en evaluatie van de groene opleidingsschool. Dit verslag wordt namens de partners in de groene opleidingsschool ingediend.

In artikel 36g, tweede lid, is opgenomen dat middelen die in enig schooljaar niet kunnen worden besteed in navolgende schooljaren mogen worden besteed binnen het doel van de regeling, tot en met het schooljaar 2014–2015. Na het schooljaar 2014–2015 vindt vaststelling van de subsidie plaats. Subsidie die op dat moment nog niet is besteed, zal in principe worden teruggevorderd.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

Naar boven