De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
Gelet op artikelen 85a, eerste lid, 89, eerste lid en artikel 96d, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, 2.2.3,
tweede lid, en 2.5.3, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 4.10, onderdeel a, en artikel 4.11, onderdeel
a, van het Uitvoeringsbesluit Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek 2008 en artikel 2 van de Kaderwet LNV-subsidies;
Besluit:
BIJLAGE, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 36D, EERSTE LID, VAN DE REGELING PRAKTIJKLEREN EN GROENE PLUS
Formulier samenstelling aanvraagdossier toetsing Groene Opleidingsschool
Gevraagde informatie
Bij de aanvraag voor de toetsing van de groene opleidingsschool horen onderstaande gegevens en genoemde stukken.
Het is van belang dat alle deelnemende partners, ter goedkeuring, hun handtekening op deze aanvraag zetten.
Bij elk onderdeel wordt de belangrijkste informatie kernachtig beschreven.
Bijlagen bevatten alleen ondersteunende informatie en dienen beperkt en beknopt te zijn.
1. Algemene gegevens
1.1. Administratieve gegevens penvoerende instantie
Naam instelling:
Postadres, postcode, plaats:
Bezoekadres, postcode, plaats:
BRIN-nummer:
Status inspectie:
Gegevens contactpersoon (naam, telefoon, e-mail):
Bankrekeningnummer, tenaamstelling en plaats:
Handtekening:
1.2. Administratieve gegevens van alle partners, weergegeven per partner:
Naam instelling:
Postadres, postcode, plaats:
Gegevens contactpersoon (naam, telefoon, e-mail):
BRIN-nummer:
Status inspectie/accreditatie:
Handtekening:
1.3. Volume en kenmerken van het aantal studenten
De groene opleidingsschool levert die gegevens waaruit blijkt dat zij voldoet aan de criteria die door het ministerie van
EL&I aan volume en kenmerken van het aantal studenten zijn gesteld in de onderstaande overzichten.
In te vullen voor het geheel van de deelnemende scholen in de Groene Opleidingsschool
|
2011–2012
|
2012–2013
|
2013–2014
|
2014–2015
|
Prognose van het aantal studenten van de door Stoas Hogeschool verzorgde lerarenopleiding waarvan minimaal 40% van het curriculum
op de werkplek wordt verzorgd.
|
|
|
|
|
2. Gegevens ten behoeve van de beoordeling van het gerealiseerd niveau
-
2.1 Overzicht van de producten waarop de lerarenopleiding haar oordeel bepaalt over de eindkwalificaties van de student. Dit kan
gaan over scripties, portfolio’s, andere vormen van toetsing. In ieder geval gaat het om een geheel van (eind)producten per
student. Per product worden de te beoordelen competenties opgegeven.
-
2.2 Namenlijst van de afgestudeerden of indien dit er nog niet minstens 10 zijn, aangevuld met de studenten die het verst staan
in hun opleiding. Er moet een lijst zijn van minstens 20 namen waaruit de NVAO er 10 kan selecteren. Het gaat om studenten
die minstens een voldoende gehaald hebben voor de eindkwalificaties of tussentijdse deelkwalificaties.
Van iedere afgestudeerde of student worden de volgende gegevens in tabelvorm verstrekt: naam en per schooljaar het aantal
ECTS dat werd afgelegd binnen de opleidingsschool.
3. Gegevens ten behoeve van de beoordeling van de samenwerkingsovereenkomst van de opleidingsschool: de zelfevaluatie
De zelfevaluatie omvat een beschrijving (sterkte-zwakte analyse) aan de hand van de criteria zoals aangegeven in het beoordelingskader.
4. Bijlagen
Verplichte bijlagen:
-
○ Samenwerkingsovereenkomst waarvan deel kunnen uitmaken:
-
a) een opleidingsplan, waarin onder andere: visie rond opleiden in de school, kwaliteitszorg en -borging, onderwijskundige structuur,
financiële middelen;
-
b) afspraken over rollen, taken en verantwoordelijkheden van elk van de partners bij de uitvoering van het opleidingsplan en
bij de beoordeling van de resultaten van diegenen die worden opgeleid;
-
c) afspraken over de borging van de kwaliteit van het personeel dat betrokken is bij de groene opleidingsschool;
-
d) afspraken over de ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst en de gevolgen daarvan voor de betrokken studenten indien een
of meer van de partners de primaire taak onvoldoende blijkt te hebben geborgd;
-
e) financiële afspraken.
-
○ Per deelnemende partner: een overzicht met namen van de personeelsleden die betrokken zijn bij de groene opleidingsschool,
met vermelding van de functies in de groene opleidingsschool en het percentage van de aanstelling.
Mogelijke bijlagen:
-
○ Reeds toegekende ‘keurmerk(en)’ en de procedure en criteria die erbij gehanteerd worden;
-
○ Relevante beleids- en verantwoordingsdocumenten van de partners waaruit hun engagement en ambities blijken met betrekking
tot de groene opleidingsschool.
Uiterste indieningdatum
De uiterste indieningdatum voor aanvragen ‘toetsing Groene Opleidingsschool’ is 15 oktober 2011.
Aantal exemplaren en adresgegevens
De opleidingsschool dient de aanvraag schriftelijk in 10-voud in op volgend adres:
NVAO – Postbus 85498 – 2508 CD Den Haag
Een digitale versie (in format Word of Adobe-pdf) dient te worden gemaild aan a.vanneygen@nvao.net
De groene opleidingsschool stuurt ook een exemplaar van het aanvraagdossier naar het ministerie van EL&I/directie DAI.
Bij vragen kunt u contact opnemen met mevrouw Ann van Neygen (tel. 070-3122322 of
a.vanneygen@nvao.net)
TOELICHTING
Algemeen
De Regeling praktijkleren en Groene plus (hierna: de regeling) ziet op aanvullende bijdragen en subsidies voor het groen onderwijs
met twee hoofddoelen. Ten eerste worden aan groene onderwijsinstellingen aanvullende bijdragen voor de bekostiging van praktijkleren
verstrekt, welke voor een deel specifiek worden bestemd voor versterking van de primaire opleidingen. Een afzonderlijk bedrag
wordt gereserveerd voor subsidies voor nieuwe voorzieningen voor praktijkleren. Ten tweede biedt de regeling de grondslag
voor aanvullende bijdragen en subsidies in aansluiting op de meerjarenafspraak en de jaarafspraken met de groene instellingen,
te weten de ‘groene plus’ middelen. Hieronder vallen onder meer aanvullende bijdragen voor de implementatie van vernieuwingen
op het vlak van kennisverspreiding, professionalisering en internationalisering door de instellingen, de zogenaamde impulsmiddelen
en subsidies in verband met de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (hierna:
EL&I) voor de kwaliteit van het stelsel van groen onderwijs, alsmede subsidies voor langere tijd die voorwaarden scheppen
voor de groene kennisinfrastructuur.
De onderhavige wijziging maakt het mogelijk dat er subsidies worden verstrekt voor het ontwikkelen van leermiddelen voor het
groen onderwijs en voor de groene opleidingsschool, die studenten die hun opleiding voor een groot deel op de werkplek volgen,
begeleidt.
Stichting Ontwikkelcentrum
Het Ontwikkelcentrum is een voorziening die behoort tot de ‘groene kennisinfrastructuur’. Deze stichting ontwikkelt leermiddelen,
in breedste zin, voor het groen voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (VMBO), middelbaar beroepsonderwijs (MBO) en hoger
beroepsonderwijs (HBO), en stelt deze beschikbaar aan de betreffende instellingen. Oorspronkelijk geschiedde dit in hoofdzaak
door het uitgeven van schriftelijk lesmateriaal. In toenemende mate is de dienstverlening van de stichting echter digitaal
en wordt lesmateriaal ontsloten zodanig dat docenten hieruit op maat lesmateriaal en leermiddelen kunnen samenstellen. In
het verlengde hiervan wordt het Ontwikkelcentrum in toenemende mate ingezet voor het ontsluiten van educatieve materialen
en leermiddelen die het beleid van de Minister ondersteunen.
Het Ontwikkelcentrum wordt gesubsidieerd in verband met specifieke kenmerken van het groen beroepsonderwijs, met name zijn
kleinschaligheid, en met het oog op actuele kennisontsluiting en kennisverspreiding naar de groene sector via het groen beroepsonderwijs
en naar de bredere samenleving. Het Ontwikkelcentrum ontwikkelt daarom uitsluitend leermiddelen waar dat als gevolg van de
schaal van het groen beroepsonderwijs niet interessant is voor commerciële uitgevers. Het gaat verder uitsluitend om de inhoud
van de beroepsgerichte vakken en onderdelen en om specifieke ‘groene inhouden’ in verband met het beleid van EL&I. Door de
concentratie van het ontwikkelwerk bij het Ontwikkelcentrum wordt de doorstroom bevorderd van wetenschappelijke kennis en
praktijkkennis naar inhouden van het groen beroepsonderwijs op een niveau waarop dit voor de afzonderlijke instellingen niet
haalbaar zou zijn. Tot slot voert deze stichting ook activiteiten uit op het vlak van kennisverspreiding naar de bredere samenleving,
binnen het beleid van de Minister. Het gaat daarbij ondermeer om een bijdrage aan de Natuur- en Milieu Educatie (NME).
Het Ontwikkelcentrum voert naast gesubsidieerde activiteiten ook activiteiten voor eigen rekening uit. Deze activiteiten dienen
in het verlengde te liggen van de gesubsidieerde activiteiten. In het werkplan dient de verhouding tussen gesubsidieerde activiteiten
en activiteiten voor eigen rekening helder te zijn, zowel inhoudelijk als financieel. Indien leermiddelen en diensten die
in het kader van gesubsidieerde activiteiten zijn ontwikkeld in het kader van een activiteit voor eigen rekening worden aangeboden
dient hiervoor tenminste de integrale kostprijs in rekening te worden gebracht. In de jaarrekening en het verslag dienen de
activiteiten voor eigen rekening en de resultaten daarvan afzonderlijk zichtbaar te zijn. Een positief resultaat op de gesubsidieerde
activiteiten en op producten en diensten die in het kader van een gesubsidieerde activiteit zijn ontwikkeld kan door EL&I
worden bestemd voor financiering van activiteiten in het kader van toekomstige werkplannen.
De subsidie wordt verstrekt op basis van het werkplan van de stichting en de begroting van kosten van de gesubsidieerde activiteiten
daarbij. Het werkplan verschaft inzicht in de voorgenomen activiteiten, de doelen ervan en vooral het verwachte resultaat,
de ‘output’ voor de onderscheiden doelgroepen van de activiteiten.
Net zoals volgens afspraak met het Ontwikkelcentrum in de afgelopen jaren het geval was, wordt ten hoogste 25% van de middelen
gereserveerd voor de basisfunctie van het Ontwikkelcentrum en tenminste 75% voor de innovatiefunctie. De basisfunctie omvat
het onderhoud en beheer van de inhoud (leermiddelen), de contacten en de technische systemen. De innovatiefunctie omvat de
projectmatige vernieuwing van de inhoud, projecten voor doelgroepen en vernieuwing van de infrastructuur. Deze indeling geldt
als richtlijn voor de in het werkplan onderscheiden activiteiten en de begroting daarbij.
Het werkplan moet aansluiten op de behoeften van de kant van de overheid en van de instellingen. Het werkplan moet daarom,
in tijd en inhoudelijk, aansluiten op de jaarafspraak, die uiterlijk in juli wordt gemaakt tussen de Minister en de Groene
kenniscoöperatie (hierna: GKC), en eventueel de organisaties. Voorts dient afstemming met tenminste de GKC en de organisaties
te hebben plaatsgevonden. De resultaten hiervan dienen herkenbaar in het plan te zijn. Afstemming met de SLOA-instellingen
CITO, APS, CPS en KPC, met Groen kennisnet en met de stichting Kennisnet ligt eveneens voor de hand.
EL&I financiert het Ontwikkelcentrum tot nu toe op basis van jaarlijkse subsidiebeschikkingen, gebaseerd op plannen en rapportages
van het centrum. De subsidie wordt tot nu toe in twee termijnen ter beschikking gesteld, waarbij de tweede termijn onder voorwaarde
van voortgang van activiteiten en uitgaven is. Door het opnemen in deze regeling verandert de administratieve lastendruk niet,
omdat een vergelijkbaar werkplan nodig is voor de verlening van de subsidie, een voortgangsrapportage voor het tweede voorschot
en een eindrapportage voor de vaststelling van de subsidie. Wel ontstaat duidelijkheid omtrent de procedure voor de subsidieaanvraag,
en een duidelijk perspectief voor de subsidieontvanger.
Middelen voor de Opleidingsschool
Vanuit de stelselverantwoordelijkheid voor het groen onderwijs wil de Minister van EL&I het concept ‘opleiden in de school’
structureel verankeren in het groene onderwijsbestel en daarbij zoveel als mogelijk aansluiten bij de systematiek die het
ministerie van OCW hanteert bij ‘opleiden in de school’. De middelen uit box 7 van de regeling worden met dit doel ingezet.
De bevoegdheid voor het geven van onderwijs in de groene vakken wordt verkregen via Stoas Hogeschool. Stoas Hogeschool heeft
binnen het groene kennissysteem een landelijke functie voor het opleiden van tweedegraads leraren. In het onderwijsconcept
‘opleiden in de school’ neemt het werkplekleren een centrale plaats in. Toekomstige docenten worden voor een aanzienlijk deel
(tenminste 40% van het curriculum van de lerarenopleiding) op hun werkplek opgeleid door hen zoveel mogelijk in de praktijk
ervaring te laten opdoen en competenties te laten verwerven. Voor het groen onderwijs betekent dit dat een student die studeert
voor een tweedegraads bevoegdheid binnen een agrarisch opleidingscentrum (AOC) of afdeling groen in het voortgezet onderwijs,
lesgeeft en begeleid wordt door deze instelling of afdeling en door Stoas Hogeschool.
De regeling maakt het mogelijk op deze instellingen en afdelingen een opleidingsinfrastructuur in te richten en in stand te
houden en de kosten te dekken die gemoeid zijn met de feitelijke begeleiding van studenten op de leer-werkplek en het ontwikkelen
van de deskundigheid van de begeleiders van de studenten.
Dit krijgt vorm in een ‘groen’ consortium tussen AOC’s, afdelingen groen in het voortgezet onderwijs en de lerarenopleiding
van Stoas Hogeschool, gericht op het opleiden voor een onderwijsbevoegdheid in de groene vakken. Het consortium omvat alle
instellingen en alle afdelingen. Dat betekent niet dat alle instellingen en afdelingen in ieder schooljaar leraren in opleiding
in huis dienen te hebben. De feitelijke activiteit van instellingen en afdelingen binnen het consortium bepaalt de verdeling
van de middelen die voor de Groene opleidingsschool beschikbaar worden gesteld. Stoas Hogeschool is hiervoor als penvoerder
en subsidieontvanger verantwoordelijk.
De beleidsmatige grondslag voor ‘opleiden in de school’, specifiek voor het groen onderwijs, wordt gevormd door de Beleidsagenda
groene lerarenopleiding 2006–2008 en de Kwaliteitsagenda voor het opleiden van ‘groene’ leraren. Deze documenten zijn gebaseerd
op de door het ministerie van OCW opgestelde Beleidsagenda lerarenopleidingen 2005–2008 en het vervolg daarop: de Kwaliteitsagenda
voor het opleiden van leraren 2008–2011.
Vaste verandermomenten
De inwerkingtredingsbepaling wijkt af van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt.
Het betreft een budgetpublicatie waarvoor afwijking in dat kabinetsstandpunt wegens uitzonderingsgrond 1 (de regelgeving heeft
een directe relatie met andere jaarindelingen, zoals het subsidiejaar, en de doelgroepen zijn gebaat bij spoedige inwerkingtreding)
in dit geval is toegestaan.
Administratieve lasten
De administratieve lasten voor de aanvrager van subsidie voor de ontwikkeling en vernieuwing van leermiddelen zijn beperkt.
|
|
Uurtarief
|
€ 37,00
|
Verplichtingenbudget (maximaal voor vier jaar)
|
€ 2.300.000,–
|
Gemiddeld subsidiebedrag (maximaal p.j.)
|
€ 2.300.000,–
|
Aantal in te dienen aanvragen
|
1
|
Aantal goed te keuren aanvragen
|
1
|
Administratieve lasten subsidieverlening
|
€ 1.351,–
|
Administratieve lasten subsidievaststelling
|
€ 1.415,–
|
Totale administratieve lasten regeling
|
€ 2.766,–
|
Relatieve administratieve lasten
|
0,1%
|
De administratieve lasten voor box 7 (tegemoetkoming kosten groene opleidingsschool) hebben voor een groot deel betrekking
op het eenmalige toetsingstraject door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Deze toetsing is gericht op
het beoordelen van de kwaliteit van de opleidingsschool en vormt onderdeel van het OCW-beleid ten aanzien van de opleidingsscholen.
EL&I handelt in deze conform het OCW-beleid. Kwaliteitsbeoordeling is van belang in het kader van de Kabinetsdoelstelling
om de kwaliteit van het onderwijs te versterken en hogere prestaties te bevorderen om daarmee de ambitie om te behoren tot
de top vijf van kenniseconomieën te realiseren.
De administratieve lasten die betrekking hebben op de subsidieaanvraag zijn beperkt.
|
|
Uurtarief
|
€ 37,00
|
Verplichtingenbudget (maximaal voor vier jaar)
|
€ 1.360.000,–
|
Gemiddeld subsidiebedrag (maximaal p.j.)
|
€ 340.000,–
|
Aantal in te dienen aanvragen (o.b.v. NVAO-toetsing)
|
1
|
Aantal goed te keuren aanvragen
|
1
|
Administratieve lasten subsidieverlening
|
€ 11.951,–
|
Administratieve lasten subsidievaststelling
|
€ 7.178,–
|
Totale administratieve lasten regeling
|
€ 19.129,–
|
Relatieve administratieve lasten
|
1,4%
|
Artikelgewijs
Artikel I, onderdeel B
Op verzoek van de Groene kenniscoöperatie is de uiterste datum voor indiening van het werkplan met één maand verzet, naar
1 september. De GKC heeft aangegeven iets meer tijd nodig ter hebben voor haar planvorming in aansluiting op de jaarafspraak
in de Kaderbrief.
Artikel I, onderdeel C
In dit artikel wordt omschreven voor welke activiteiten en onder welke voorwaarden aan de stichting Ontwikkelcentrum subsidie
verleend kan worden.
Artikel I, onderdeel D
De subsidie is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten gemoeid met het gedeeltelijk in de praktijk van het beroep opleiden
van leraren. Het gaat hier zowel om de kosten van de instelling of afdeling waar deze leraar de praktijk uitoefent, als om
de meerkosten van Stoas Hogeschool voor het begeleiden van de student op zijn praktijkplaats.
Op grond van artikel 36c van de regeling is Stoas Hogeschool het aanspreekpunt en de feitelijke subsidieaanvrager voor de
opleidingsschool. Zij is tevens penvoerder voor het hele consortium. Stoas Hogeschool en de betreffende instellingen en afdelingen
moeten onderling afspraken maken over de verdeling van de verleende subsidie onder Stoas en de instellingen en afdelingen
die op enig moment leraren in opleiding in huis hebben die binnen de Groene opleidingsschool worden opgeleid. Stoas Hogeschool
is als penvoerder verantwoordelijk voor het tot stand komen van deze afspraken.
Voor subsidieverlening is het nodig een complete aanvraag te doen op basis van het formulier ‘Samenstelling aanvraagdossier
toetsing groene opleidingsschool’ dat als bijlage bij de regeling is gevoegd. Dit formulier beoogt een advies van de NVAO
op de kwaliteit van de aanvraag mogelijk te maken. Het formulier is afgeleid van dat bij de Regeling tegemoetkoming kosten
opleidingsscholen (regeling DL/B–2009/119493 van 27 april 2009), maar op onderdelen aangepast aan de situatie in het groen
onderwijs.
Alleen een volledige aanvraag die aan de hand van dit formulier is opgesteld, wordt in behandeling genomen. Voor indiening
van de aanvraag geldt als uiterste datum 15 oktober 2011. De NVAO beoordeelt de kwaliteit van de opleidingsschool aan de hand
van een door haar vast te stellen toetsingskader. Daarbij neemt zij het toetsingskader opleidingsschool bij eerdergenoemde
regeling van 27 april 2009 als uitgangspunt, maar zij past dit aan aan de groene opleidingsschool. De NVAO schakelt externe
referentengroepen in die het gerealiseerde niveau en de samenwerkingsovereenkomst beoordelen. De scores voor beide onderdelen
zijn bepalend voor de score van het eindoordeel. Dit is een advies van de NVAO aan EL&I over de kwaliteit.
De subsidie wordt verleend voor de hele periode waarvoor de regeling geldt. Vervolgens worden op basis hiervan voorschotten
per schooljaar verstrekt. Deze voorschotten worden gebaseerd op het aantal studenten dat in enig schooljaar in de opleidingsschool
wordt opgeleid.
Voor het eerste schooljaar 2011–2012 zal het subsidiebedrag bepaald worden aan de hand van de prognose van het aantal studenten
dat in het aanvraagdossier wordt opgegeven. De daarop volgende schooljaren zal het voorschot worden bepaald op grond van de
realisatie in het voorgaande schooljaar. Het subsidiebedrag is een tegemoetkoming in de kosten voor de opleidingsschool. Van
de partners die deelnemen aan de opleidingsschool wordt verwacht dat inzet van eigen middelen noodzakelijk zal zijn.
Artikel 36g bepaalt de jaarlijkse verantwoording en de inhoudelijke verslaglegging. De verantwoording geschiedt via de jaarrekening
van Stoas Hogeschool. Zij verantwoordt daarin ook de middelen die zij als penvoerder heeft doorgegeven aan de instellingen
en afdelingen. Dit geschiedt conform model G van de richtlijnen voor de jaarverslaggeving van de Raad voor de Jaarverslaggeving.
De financiële verantwoording is hiermee met zo min mogelijk administratieve lasten ingericht. Van Stoas Hogeschool wordt daarnaast
een activiteitenverslag van de groene opleidingsschool verwacht. Dit beoogt inhoudelijke verantwoording en evaluatie van de
groene opleidingsschool. Dit verslag wordt namens de partners in de groene opleidingsschool ingediend.
In artikel 36g, tweede lid, is opgenomen dat middelen die in enig schooljaar niet kunnen worden besteed in navolgende schooljaren
mogen worden besteed binnen het doel van de regeling, tot en met het schooljaar 2014–2015. Na het schooljaar 2014–2015 vindt
vaststelling van de subsidie plaats. Subsidie die op dat moment nog niet is besteed, zal in principe worden teruggevorderd.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.J.M. Verhagen.