Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 september 2011, nr. RUA/A/2011/16135, tot wijziging van de Rechtspositieregeling lid raad van bestuur UWV

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 6, vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

Besluit:

ARTIKEL I

De rechtspositieregeling lid raad van bestuur UWV wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De bezoldiging van een lid bedraagt € 172.709 bruto per jaar.

2. Het vijfde lid vervalt.

B

Artikel 3, derde lid, vervalt.

C

Aan artikel 8 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Het werkgeversdeel van de premie voor de pensioenregeling komt ten laste van het UWV tot een bedrag van maximaal € 28.767.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 12 september 2011

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.G.J. Kamp.

TOELICHTING

De wijzigingen in de Rechtspositieregeling voor een lid van de raad van bestuur (RvB) van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) betreffen aanpassingen in de bepaling over de bezoldiging en over de kostenvergoedingen en de bijdrage van de werkgever in de pensioenregeling.

In lijn met de rechtspositieregeling voor de voorzitter RvB UWV is er voor gekozen geen regeling meer voor een bijzondere toeslag op te nemen, maar een vast bedrag voor de bezoldiging per jaar inclusief de vakantie- en eindejaarsuitkering. Dit bedrag is vastgesteld op € 172.709,–. Daartoe is artikel 2, eerste lid, aangepast en kan het vijfde lid van artikel 2 vervallen (artikel I, onderdeel A).

Met deze wijzigingen wordt aangesloten bij de systematiek van normering van bezoldigingen van topfunctionarissen, zoals die is opgenomen in het voorstel van Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (Kamerstukken 2010/2011, 32 600, nr. 2).

In dat wetsvoorstel wordt uitgegaan van een bezoldigingsnorm, die bestaat uit een bedrag van de bezoldiging vermeerderd met een vast bedrag van belastbare en variabele onkostenvergoedingen en voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn, waaronder bijdragen in de pensioenregeling worden verstaan.

De kostenvergoeding in artikel 3 is niet aangepast. Deze bestaat uit een reis- en verblijfkosten vergoeding conform de regeling die geldt voor het UWV en een representatiekostenvergoeding, waarbij aangesloten wordt bij het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel. Het gaat om een vergoeding voor de kosten van voorzieningen die voor eigen rekening komen van een lid van de RvB UWV en door hem mede worden aangewend ten behoeve van de vervulling van zijn taak.

Artikel 3, derde lid, kan vervallen (artikel I, onderdeel B). Deze vergoeding in de ziektekosten is niet meer noodzakelijk sinds invoering van de Zorgverzekeringswet. Ziektekosten worden ook op grond van de CAO UWV niet meer vergoed. Deze CAO bevat alleen een inspanningsverplichting voor het tot stand brengen van een collectieve verzekering.

Het nieuwe lid, dat aan artikel 8 is toegevoegd betreft de werkgeverslasten in de premie voor de pensioenregeling, die ten laste komen van het UWV. (Artikel I, onderdeel C)

Daarmee worden deze kosten benoemd en wordt duidelijk conform het voorstel in artikel 2.2. van het genoemde wetsvoorstel, dat deze kosten tot de bezoldigingsnorm behoren met als maximum het bedrag dat in het vierde lid wordt genoemd en dat ontleend is aan dit artikel 2.2. Voor een lid van de RvB UWV is overigens de pensioenregeling van het UWV van toepassing. Daartoe is een uitzondering gemaakt in de regeling op grond van artikel 2, tweede lid, onderdeel j, van de Wet privatisering ABP. In die regeling zijn de leden van de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, alsmede de personen in dienst van dat lichaam geen overheidswerknemer in de zin van Wet privatisering ABP en geldt voor hen niet de pensioenregeling van het ABP.

De aanpassingen in de Rechtspositieregeling lid RvB UWV gelden vanaf 1 januari 2012.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.G.J. Kamp.

Naar boven