Besluit van 29 augustus 2011, nr. 11.002027 houdende aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte krachtens artikel 72a van de onteigeningswet in de gemeenten Meerssen en Maastricht

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Beschikken bij dit besluit op het verzoek van Rijkswaterstaat Limburg bij brief van 17 november 2010, kenmerk RWS/DLB-2010/8166, tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet ten behoeve van de aanleg van een gestapelde tunnel in de Rijksweg A2 en de aanpassing van het knooppunt Kruisdonk (A2/A79), gedeelte vanaf de kruising van de A2 met de spoorlijn Maastricht–Heerlen (A2 km. 252,25) en de aansluiting Bunde (A79 km. 1,12) tot en met de kruising van de A2 met de Voltastraat/Professor Cobbenhagenstraat (A2 km. 255,81), met bijkomende werken, in de gemeenten Meerssen en Maastricht.

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu heeft de beslissing op het verzoek voorgedragen bij brief van 8 juni 2011, nr. RWSCD BJV 2011/680, Rijkswaterstaat Corporate Dienst, Eenheid Bestuurlijk Juridische Zaken en Vastgoed.

Overeenkomstig artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht hebben het ontwerp van het te nemen besluit alsmede de in artikel 63 van de onteigeningswet genoemde stukken in de periode van donderdag 3 februari 2011 tot en met woensdag 16 maart 2011 in de gemeenten Meerssen en Maastricht en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst te Utrecht ter inzage gelegen. Voorafgaand daaraan is de terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht aangekondigd in het huis-aan-huis-blad ‘De Ster’ van vrijdag 28 januari 2011 en in het huis-aan-huisblad ‘Geulbode’ en in de Staatscourant, nr. 1312 van woensdag 2 februari 2011. Voorts is overeenkomstig artikel 3:13 van de Algemene wet bestuursrecht voorafgaand aan de terinzagelegging het ontwerp van het te nemen besluit toegezonden aan belanghebbenden en aan de verzoeker om onteigening. Belanghebbenden zijn hierbij uitgenodigd voor een hoorzitting in de gemeente Maastricht op woensdag 16 maart 2011.

In genoemde kennisgeving zijn belanghebbenden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot het naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen van zienswijzen.

De volgende belanghebbenden hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt:

  • 1. TenneT TSO B.V. (voorheen Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V.), rechthebbende met betrekking tot de onroerende zaken met grondplannummers 19, 20, 21, 23, 29 en 31;

  • 2. Enexis B.V., eigenaar van de onroerende zaak met grondplannummer 34 en beperkt gerechtigde met betrekking tot de onroerende zaken met grondplannummers 4, 7, 16, 19, 20, 21, 23, 25, 26, 29, 32, 35 tot en met 42, 49, 50, 56, 61, 65a en 65b, 70a tot en met 70c en 70.1 en 167;

  • 3. De heer C.A.J.M. Kroon, eigenaar van de appartementsrechten 80 en 84 op de onroerende zaken met grondplannummers 93a en 93.1;

  • 4. de heer H.H.B. Lamers namens de heer J.M.E.G. Mesterom en mevrouw M.C.H.P. Mesterom alsmede de stichting AK familie Mesterom en Kruisdonk Beheer B.V., eigenaren van de onroerende zaak met grondplannummer 1;

  • 5. De heer ing. J.V.M. Aelmans namens:

    • a. de heer P.E.M.A. Haane en mevrouw Y.M.L. Claessens, eigenaren van de onroerende zaken met grondplannummers 39 en 40;

    • b. mevrouw M.E.P. Selanno-Roden, eigenares van de onroerende zaak met grondplannummer 35;

    • c. de heer J.A.C.M. Povel en mevrouw J. Povel-Koster, eigenaren van de onroerende zaak met grondplannummer 38;

    • d. de heer C.T.J.M. Kramp en mevrouw C.M.E. van Luijtelaar, eigenaren van de onroerende zaak met grondplannummer 36;

    • e. de heer J.J. van den Heuvel en mevrouw G.M.J. Bekkers, eigenaren van de onroerende zaken met grondplannummers 41, 44 en 46 en

    • f. de heer J.M.C. Slangen en mevrouw P.A.J. Brandts, eigenaren van de onroerende zaak met grondplannummer 13;

  • 6. De heer mr. F.M.H.G. Vertommen namens:

    • a. de Vereniging van Eigenaars Wyckerveldflat, eigenares van de onroerende zaak met grondplannummers 94a en 94.1, alsmede eigenares van het appartementsrecht 85 op de onroerende zaken met grondplannummers 93a en 93.1, 98a en 98.1, 101a, 101.1 en 101.2 en 105;

      en voorts voor zover het de onroerende zaken met grondplannummers 93a en 93.1, 98a en 98.1, 101a, 101.1 en 101.2 en 105 betreft namens de volgende appartementseigenaren:

    • b. de heer H.C.M. Mullers (appartementsrecht 35 en 93);

    • c. de heer M.A.G. Corsius (appartementsrecht 53);

    • d. mevrouw H.J.A. Bremer (appartementsrechten 59 en 95);

    • e. de heer T.J.H. van Mulken (appartementsrecht 74);

    • f. de heer C.A.J.M. Kroon (appartementsrechten 80 en 84);

    • g. de heer N. Pleumeekers en mevrouw J.M.M. Herman (appartementsrechten 102, 153 en 155);

    • h. mevrouw A.M.L. Reinards-Tans (appartementsrecht 117 en 161);

    • i. de heer M.L.M. Frijns (appartementsrechten 121 en 144);

    • j. de heer P.F. Buckley (appartementsrecht 124);

    • k. de heer J.A. Claessens (appartementsrecht 200);

    • l. de heer R.F. Dresens en mevrouw C.M.L. Bastiaens (appartementsrecht 3);

    • m. mevrouw M.E.W. Grouls en mevrouw M.A.M.E. Grouls (appartementsrechten 4 en 24);

    • n. de heer L. Dingena en mevrouw M.F. Hameleers (appartementsrechten 5 en 17);

    • o. mevrouw M.J.W. Ritzerfeld (appartementsrechten 169 en 220);

    • p. mevrouw G.P.M. Janssen (appartementsrecht 231);

    • q. de heer J.H.H. Dassen en mevrouw I.M.J. Keerssemeeckers (appartementsrechten 237 en 320);

    • r. mevrouw M.A.A. Pütz (appartementsrecht 248);

    • s. de heer W.J. Urselmann (appartementsrechten 253, 269 en 302);

    • t. de heer R. Siezenis en mevrouw M.J. Bleize (appartementsrechten 257 en 326);

    • u. mevrouw A. Sanowski (appartementsrecht 266);

    • v. mevrouw C.J. Paulussen (appartementsrechten 271 en 312);

    • w. de heer J.H.J. Heijnen (appartementsrechten 272 en 309);

    • x. de heer M.H.E. Wintjens (appartementsrechten 290 en 315);

    • y. de heer W.M. Sepp (appartementsrecht 296) en

    • z. de heer J.R.F.X.M. Gommers (appartementsrecht 324)

Overwegingen

Ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet kan onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de aanleg en verbetering van wegen- waaronder begrepen onteigening voor aanleg en verbetering van werken ter uitvoering van een tracébesluit als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet alsmede ten behoeve van de aanleg en verbetering van wegen en rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen ter uitvoering van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening.

Algemeen

Alvorens tot het behandelen van de zienswijzen van reclamanten over te gaan merken Wij in algemene zin op, dat het toenmalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat (thans Infrastructuur en Milieu) voor de noodzakelijke aanpassing van de rijkswegen A2 en A29 in juli 2004 is gestart met een procedure op grond van de Tracéwet. Gewezen kan worden op hetgeen omtrent het verloop van deze procedure wordt gesteld onder ‘Overige overwegingen’. Hier wordt opgemerkt, dat om diverse redenen in het besluitvormingsproces gekozen is voor de aanleg van een tunnel in de A2 Passage Maastricht. Op grond van marktbeleid was het Ministerie van Infrastructuur en Milieu gehouden om het project A2 via publiek private samenwerking op de markt te brengen. Hiertoe is een contract gesloten, dat onder Europese regelgeving in een concurrentiegerichte dialoog is aanbesteed. Het betreft een zogeheten design and build contract, waarbij de opdrachtnemer verantwoordelijk zal zijn voor het ontwerp en de bouw. Op 25 juni 2009 heeft de toenmalige Minister van Verkeer en Waterstaat bekend gemaakt dat het project A2 Maastricht gerealiseerd zal worden door marktpartij Avenue2. Deze partij heeft een integraal plan gepresenteerd waarin het gekozen tunnelalternatief is uitgewerkt in de vorm van de aanleg van twee tunnels boven elkaar met een scheiding van doorgaand verkeer en bestemmingsverkeer. Op het tunneldak is de zogeheten ‘Groene Loper’ (Parklaan geheten) gesitueerd, een verkeersluwe laan in de stad.

Ten behoeve van de uitvoering van het project hebben voorts vertegenwoordigers van het toenmalige Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de provincie Limburg en de gemeenten Maastricht en Meerssen op 29 juni 2006 een Samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarin onder meer is afgesproken dat de gemeente Maastricht gemachtigd is om actief de gronden en opstallen (gebouwen, bouwwerken) binnen het plangebied te verwerven. De gronden die zijn gelegen binnen de plangrenzen van het tracébesluit worden ten name van de Staat (Ministerie van Infrastructuur en Milieu) verworven. Binnen de gemeente Maastricht is het Ontwikkelingsbedrijf/Vastgoed verantwoordelijk gesteld voor bedoelde verwerving. Bij brief van 10 augustus 2010, met kenmerk dlb 2010/5711, zijn de belanghebbenden bij de verwerving door de Dienst Limburg van Rijkswaterstaat, namens de Minister van Verkeer en Waterstaat, hiervan op de hoogte gesteld. De belanghebbenden is medegedeeld dat de verwerving zal plaatsvinden conform de procedures van de onteigeningswet en dat genoemd ontwikkelingsbedrijf het minnelijk overleg voert met alle betrokken eigenaren, eventuele zakelijk gerechtigden en gebruikers/pachters binnen het plangebied van het tracébesluit. Hierbij is opgemerkt dat het bedrijf namens de minister aanbiedingen doet en voor zover nodig eindbiedingen uitbrengt. Verder is in de brief aangegeven dat in sommige specifieke gevallen een grondverwerver van de uitvoerder van het project, Avenue2, de minnelijke onderhandelingen zal voeren en de aanbiedingen namens de verzoeker zal uitbrengen.

Behandeling zienswijzen

Reclamante sub 1

Reclamante geeft aan dat zij naar aanleiding van de kennisgeving van de start van de onderhavige administratieve procedure en terinzagelegging van de onteigeningsstukken in de Staatscourant zelf bij de Corporate Dienst van Rijkswaterstaat het ontwerpbesluit met de lijst van de ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken heeft moeten opvragen. Zij is in het kader van de start van deze procedure namelijk niet als belanghebbende aangeschreven. Bij brieven van 28 februari 2011 en 14 maart 2011 heeft reclamante laten weten dat op de in de onteigening betrokken onroerende zaken kadastraal bekend gemeente Amby, sectie C, nummers 1946, 1993, 1954, 1996, 2158 en 2727 de bovengrondse 150 kV-hoogspanningslijn Schoonbron–Limmel aanwezig is. De zaken zijn ten behoeve van deze lijn belast met een zakelijk recht. Reclamante geeft aan dat zij als rechtsopvolgster van de bevoegde aanlegger eigenaar is van de hoogspanningslijn en verzoekt om bij de onteigening van de gronden rekening te houden met de aanwezigheid van deze lijn en de belemmerde strook alsmede, in het belang van de elektriciteitsvoorziening, met haar juridische positie als landelijk netbeheerder van het hoogspanningsnet. Om de rechten en plichten met betrekking tot de hoogspanningslijn van zowel de grondeigenaar, netbeheerder als eventuele gebruikers van de gronden goed vast te leggen is het noodzakelijk dat de zakelijke rechten gehandhaafd blijven. Voorts wijst reclamante erop, dat de werkzaamheden in de belemmerde strook van de hoogspanningslijn aan belangrijke beperkingen onderhevig zijn. Uitvoering van werkzaamheden in de nabijheid van de lijn, zonder inachtneming van de veiligheidsvoorschriften, is levensgevaarlijk. Reclamante wenst dan ook dat over de aanvang van eventuele werkzaamheden met haar en met de gemeenten Meerssen en Maastricht overleg wordt gevoerd.

Met betrekking tot deze zienswijze merken Wij het volgende op.

Ten aanzien van het niet aanschrijven van reclamante als belanghebbende merken Wij op, dat in de onderhavige procedure op grond van artikel 63, eerste lid, van de onteigeningswet juncto artikel 3:13 van de Algemene wet bestuursrecht zowel aan belanghebbenden als de aanvrager het ontwerpbesluit wordt toegezonden. Het eerste lid van zojuist genoemd artikel 3:13 bepaalt dat dit dient te geschieden voorafgaand aan de terinzagelegging van dat ontwerp. Bekende belanghebbenden zijn in ieder geval degenen die worden vermeld in de kadastrale registratie van de te onteigenen onroerende zaken en degenen waarvan de verzoeker om onteigening heeft aangegeven dat zij een persoonlijk en/of zakelijk recht hebben ten aanzien van de ter onteigening aan te wijzen zaken. Ten aanzien van reclamante heeft de verzoeker om onteigening niet aangegeven dat zij ten aanzien van één of meer ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken een zakelijk recht heeft. Daarnaast is reclamante niet als belanghebbende naar voren gekomen uit de gegevens die zijn vermeld in de openbare registers van het kadaster. Uit deze gegevens blijkt, dat de zakelijke rechten welke ten behoeve van de hoogspanningsverbinding op de onroerende zaken met de grondplannummers 19, 20, 21, 23, 29 en 31 zijn gevestigd niet op naam van reclamante staan, maar (nog) op naam van Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V.. Ondanks het feit dat reclamante inmiddels, zoals zij in haar zienswijze stelt, de betrokken hoogspanningsverbinding in eigendom heeft, is dit ten tijde van de start van de administratieve onteigeningsprocedure nog niet verwerkt in de kadastrale registratie. Op basis daarvan is reclamante niet als belanghebbende met betrekking tot de genoemde onroerende zaken opgemerkt en niet als zodanig aangeschreven. Het niet aanschrijven heeft reclamante echter niet in de weg gestaan om tijdig een zienswijze in te dienen. Derhalve overwegen Wij dat reclamante niet in haar belang is geschaad.

Ten aanzien van het gestelde omtrent de handhaving van de zakelijke rechten merken Wij op dat, als de verzoeker om onteigening er niet in slaagt om met de eigenaar van de onroerende zaken waarop de opstalrechten van reclamante gevestigd zijn tot overeenstemming te komen en het uiteindelijk tot een gerechtelijke onteigening komt, deze rechten ingevolge artikel 59, derde lid, van de onteigeningswet door inschrijving van het vonnis van onteigening zullen vervallen (titelzuiverende werking). In dat geval geldt op grond van artikel 41a juncto artikel 40 van de onteigeningswet dat reclamante hiervoor volledig schadeloos wordt gesteld. Daarbij verplicht de onteigeningswet niet tot een schadeloosstelling in een andere vorm dan geld, bijvoorbeeld door (her)vestiging van het opstalrecht. Hierbij merken Wij op dat de verzoeker om onteigening bereid is om de bestaande rechten van de leidingbeheerders na de onteigeningsprocedure te herstellen door de verlening van een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. Daarnaast zal de directie Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB) als eigenaar van de grond (namens de Staat), toestemming moeten verlenen voor het gebruik van de grond door middel van een gebruiksovereenkomst. Hiermee is voldoende verzekerd dat reclamante na de onteigening en de aanleg van het werk het beheer en onderhoud van de verbinding kan blijven uitvoeren.

Voor het overige merken Wij op, dat de verzoeker heeft toegezegd dat bij de uitvoering van de werkzaamheden op de onroerende zaken rekening zal worden gehouden met de aanwezige hoogspanningslijn en de geldende veiligheidsvoorschriften. Voordat met de uitvoering van werkzaamheden in de belemmerde strook wordt gestart zal er, zoals overigens gebruikelijk is, contact worden opgenomen met reclamante en met haar over de uitvoering worden overlegd.

Reclamante sub 2

Reclamante heeft bij brief van 14 maart 2011 bericht dat zij zich conformeert aan de zienswijze die TenneT TSO B.V. naar voren heeft gebracht met betrekking tot de 150 kV hoogspanningslijn Schoonbron–Limmel. Zij merkt op, dat de betrokken rechten nog op naam van Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V. staan en nog moeten worden overgeschreven op TenneT.

Met betrekking tot deze zienswijze merken Wij het volgende op.

Vooreerst verwijzen Wij naar hetgeen bij reclamante sub 1 is overwogen, in het bijzonder waar het gaat om de schadeloosstelling op grond van de onteigeningswet en het feit dat deze wet niet verplicht tot schadeloosstelling in een andere vorm dan geld, bijvoorbeeld door de (her)vestiging van een opstalrecht. Hierbij merken Wij op dat Ons uit de door de verzoeker om onteigening overgelegde stukken en verstrekte informatie is gebleken dat met reclamante sub 2 op diverse momenten overleg is gevoerd over de bescherming dan wel verlegging van de kabels en/of leidingen in of op de bovengenoemde onroerende zaken. Daarnaast is met reclamante overleg gevoerd over de aankoop van de onroerende zaak met grondplannummer 34. Inmiddels is hier overeenstemming over bereikt. De overeenkomst voor de aankoop van dit perceel is door reclamante getekend, doch de akte is nog niet notarieel verleden.

Om de ligging van de betrokken verbindingen ook juridisch van de nodige waarborgen te voorzien heeft de verzoeker om onteigening reclamante verder per brief van 10 maart 2011 laten weten dat, indien het nodig mocht blijken voor de betrokken percelen de gerechtelijke onteigeningsprocedure te doorlopen en als gevolg daarvan de opstalrechten van reclamante vervallen, hij bereid is de bestaande rechten van de leidingbeheerders na de onteigeningsprocedure te herstellen door verlening van een vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken. Overigens zal daarnaast de directie Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB) als eigenaar van de grond (namens de Staat), toestemming moeten verlenen voor het gebruik van de grond door middel van een gebruiksovereenkomst. Hiermee is voldoende verzekerd dat reclamante na de onteigening en de aanleg van het werk het beheer en onderhoud van de verbindingen kan blijven uitvoeren. Indien reclamante evenwel van mening is desondanks, als gevolg van het verlies van haar opstalrechten, aanvullende schade te lijden en zij over de vergoeding daarvan met de verzoeker geen overeenstemming weet te bereiken, kan zij daarvoor in de gerechtelijke fase van de onteigening als derde belanghebbende opkomen.

Reclamant sub 3

Reclamant brengt naar voren, dat de appartementsrechten betrekking hebben op twee aan de President Rooseveltlaan te Maastricht gelegen garageboxen, genummerd 85 en 89. Samengevat voert hij aan, dat hij niet afwijzend tegenover de aanleg van een tunnel in de Rijksweg A2 staat omdat het verkeer op de huidige weg veel overlast veroorzaakt ter plaatse van zijn woning die elders langs het tracé ligt. Hij wil voor het verlies van de betrokken garageboxen echter geen compensatie in geld ontvangen, maar wenst twee gelijkwaardige en aparte garageboxen terug te krijgen. Deze moeten minimaal dezelfde afmetingen hebben als de garages die hij thans bezit en dienen voorzien te zijn van elektriciteit. Ze mogen bovendien niet ver van zijn woning aan het Oranjeplein te Maastricht vandaan liggen.

Ter onderbouwing van zijn zienswijze voert reclamant aan, dat hij verschillende aanbiedingen in geld heeft ontvangen ten behoeve van de aankoop van de garageboxen. Reclamant heeft op 19 november 2009 en 1 april 2010 gesprekken gevoerd met de namens de verzoeker om onteigening optredende verwerver. Ook in deze gesprekken heeft hij te kennen gegeven dat hij geen geld wil maar compensatie in de vorm van twee gelijkwaardige garageboxen. Sinds het laatstbedoelde gesprek heeft reclamant hierover niets meer vernomen. Hij wijst erop dat hij niet zonder garages kan. De beide garageboxen hebben bijzondere afmetingen en zijn onder meer voorzien van elektriciteit. De ene box gebruikt reclamant voor de stalling van zijn auto en voor de opslag van goederen die bestemd zijn voor de inrichting van zijn boerderijen in Frankrijk, de andere gebruikt hij voor de stalling van zijn vouwwagen. Reclamant voert aan dat hij de garageboxen bovendien tijdens zijn soms enkele maanden durende verblijf in Frankrijk van dag tot dag doch zonder contract verhuurt. Uit het voorgaande moge volgens reclamant duidelijk zijn dat hij niet zonder de garageboxen kan.

Met betrekking tot de wens van reclamant om compensatie in de vorm van vervangende garageboxen merken Wij het volgende op.

Ingevolge artikel 40 van de onteigeningswet vormt de schadeloosstelling een volledige vergoeding voor alle schade die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn onroerende zaak lijdt. De hoogte van de schadeloosstelling staat echter in het kader van de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure niet ter beoordeling, maar komt bij het ontbreken van overeenstemming aan de orde in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Daarbij verplicht de onteigeningswet de onteigenende partij niet tot schadeloosstelling in de vorm van herhuisvesting, compensatiegronden voor bedrijfsvoeringen of een oplossing anderszins. Uitgangspunt is dat de wet belanghebbenden een volledige schadeloosstelling in geld waarborgt. Zienswijzen waarin belanghebbenden een wens tot schadeloosstelling in een andere vorm dan geld kenbaar maken overstijgen de mogelijkheden die de onteigeningswet biedt om binnen een redelijke termijn tot overeenstemming te komen. Desondanks kunnen vragen naar eventuele herhuisvesting, compensatiegrond voor bedrijfsvoeringen of een oplossing anderszins wel aan de orde komen in het kader van de toetsing van het gevoerde minnelijk overleg over de verwerving van de benodigde gronden. De noodzaak tot onteigening (als ultimum remedium) is immers mede afhankelijk van de wijze waarop dat minnelijk overleg is en zal verlopen. Hierbij geldt echter, dat de verzoeker om onteigening gehouden is aan zijn eigen, op de urgentie van de aanleg van het werk toegespitste planning.

Ten aanzien van het verloop van het minnelijk overleg tussen reclamant en de verzoeker om onteigening merken Wij op dat Ons uit door de verzoeker om onteigening overgelegde stukken en verstrekte informatie het volgende is gebleken. De gemeente Maastricht heeft op 19 november 2009 met reclamant overleg gevoerd. Reclamant gaf hierbij direct aan uitsluitend geïnteresseerd te zijn in vervangende garageboxen. In verband daarmee is met hem concreet gesproken over een aantal te koop staande garages aan de Bloemenweg, het Oranjeplein (bij de daar aanwezige appartementencomplexen), de Adelbert van Scharnlaan en Belfort. Reclamant heeft de garageboxen ook bekeken, doch deze bleken te klein of lagen op een te grote afstand van zijn woning. De gemeente heeft reclamant hierop bij brief van 21 december 2009 een bod gedaan gericht op de koop van de twee garageboxen. Op 11 februari 2010 vond een informatieavond plaats over een voorstel van Avenue2 tot de bouw van een nieuw appartementencomplex met parkeerplaatsen en garages. Met reclamant is hierover gesproken tijdens een overleg op 1 april 2010. De gemeente Maastricht heeft hem op de nieuwbouw attent gemaakt, doch gewezen op het feit dat kopers van een appartement in dit complex wellicht voorrang hebben om een parkeerplaats en/of garage af te nemen. In verband hiermee is ook en opnieuw gesproken over elders in de omgeving beschikbare garages. Ook deze bleken echter niet aan de eisen van reclamant te voldoen. Verder onderzoek door reclamant zelf heeft evenmin geschikte garages opgeleverd. De gemeente Maastricht heeft reclamant bij brief van 13 april 2010 een aangepast bod gedaan, welk bod bij brief van 13 augustus 2010 nog een keer, nu namens de verzoeker om onteigening, is herhaald. Bij brief van 23 december 2010 heeft de gemeente reclamant tevens geïnformeerd over de reden waarom de eigendommen moeten worden verworven en er geen tijdelijke gebruiksregeling kan worden aangeboden.

Het bovenstaande in ogenschouw nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker om onteigening voldoende doch vruchteloos gebleken pogingen heeft ondernomen om hetgeen voor de uitvoering van het werk nodig is langs minnelijk weg te verkrijgen. Op het moment van de start van de procedure door middel van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken stond genoegzaam vast, dat de verzoeker niet binnen een redelijke termijn met reclamant, al dan niet in de door hem gewenste vorm, tot overeenstemming kon komen. Het overleg met reclamant dient te worden voortgezet, waarbij de verzoeker heeft medegedeeld te blijven zoeken naar de mogelijkheid tot compensatie in de vorm van vervangende garageboxen. Het vinden van een oplossing in deze zin wordt echter bemoeilijkt door de zeer beperkte beschikbaarheid van garages die voldoen aan de eisen van reclamant, zowel voor wat betreft de afmetingen en inrichting als de ligging op geringe afstand van zijn woning. Dit overleg, dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet vooraf dient te gaan aan de start van de gerechtelijke onteigeningsprocedure, zal wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Indien reclamant meent schade te lijden als gevolg van het feit dat hij zijn garageboxen niet meer kan verhuren, wijzen Wij op het gestelde hiervoor omtrent artikel 40 van de onteigeningswet.

Reclamanten sub 4

Namens reclamanten wordt opgemerkt, dat zij bij brief van 19 januari 2011 beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hebben ingesteld tegen het besluit van 24 november 2010 waarbij het Tracébesluit ‘A2 Passage Maastricht’ is vastgesteld. Ook hebben reclamanten bij brief van 4 februari 2011 bij de Afdeling beroep ingesteld tegen het besluit van de gemeenteraad van Maastricht van 14 december 2010 tot vaststelling van de bestemmingsplannen ‘A2 Mariënwaard’ en ‘A2 Traverse’. Hetgeen in beide beroepschriften is aangevoerd dient in het kader van de onderhavige procedure als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Gewezen wordt op het feit dat reclamanten minnelijk overleg voeren om te komen tot een voor alle partijen acceptabele oplossing. Voor reclamanten houdt een dergelijke oplossing vooral in, dat hen de mogelijkheid wordt geboden tot – aanvullende – kantoorontwikkeling op het hun in eigendom toebehorende landgoed Kruisdonk. Zodra die oplossing is bereikt kunnen de lopende procedures worden beëindigd, maar vooralsnog verzetten zij zich tegen de voorgenomen onteigening.

Met betrekking tot deze zienswijze merken Wij op.

Aan hetgeen namens reclamanten in de beroepschriften tegen de vaststelling van het tracébesluit en de bestemmingsplannen wordt aangevoerd moet in het kader van de onderhavige procedure voorbij worden gegaan. De aangevoerde gronden zijn in hoofdzaak planologisch van aard en dienen in de procedures op grond van de Tracéwet en de Wet ruimtelijke ordening aan de orde gesteld te worden, zoals reclamanten ook hebben gedaan. Een inhoudelijke beoordeling van de aangevoerde gronden in de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure is derhalve niet aan de orde.

Hieromtrent overwegen Wij dat artikel 72a van de onteigeningswet voor het starten van de administratieve onteigeningsprocedure niet de eis stelt dat het bedoelde besluit of plan onherroepelijk is. Voor de start van de procedure geldt in het algemeen, dat een aanvang moet zijn genomen met de planologische inpassing van het werk ten behoeve waarvan onteigening wordt verzocht. Hierbij geldt voor de procedure op grond van de Tracéwet, dat er ten minste sprake moet zijn van een in ontwerp ter inzage gelegd tracébesluit, waarbij belanghebbenden bovendien de mogelijkheid moeten hebben gehad tot het naar voren brengen van zienswijzen van planologische aard in de planologische procedure voorafgaand aan of ten minste gelijktijdig met de mogelijkheid tot het naar voren brengen van zienswijzen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure. Voor de procedure gericht op de totstandkoming van een bestemmingsplan geldt voor de start van de administratieve onteigeningsprocedure eveneens dat een dergelijk plan in ontwerp ter inzage moet zijn gelegd. Ook in dat kader moeten belanghebbenden de mogelijkheid hebben gehad tot het naar voren brengen van zienswijzen van planologische aard in de planologische procedure voorafgaand aan of ten minste gelijktijdig met de mogelijkheid tot het naar voren brengen van zienswijzen in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure.

In de onderhavige procedure is aan de bedoelde eisen, zoals blijkt uit hetgeen onder ‘Overige overwegingen’ staat vermeld, voldaan. Ten tijde van de start van de onteigeningsprocedure was het tracébesluit en waren de bestemmingsplannen vastgesteld. Gelet hierop kon de verzoeker om onteigening de administratieve procedure laten starten. Hierbij merken Wij op, dat met de uitvoering van het werk eerst kan worden gestart nadat de toepasselijke planologische procedures zijn doorlopen en de benodigde vergunningen en ontheffingen zijn verleend.

Ten aanzien van het namens reclamanten gestelde omtrent het gevoerde minnelijk overleg en de wens tot – aanvullende – kantoorontwikkeling op hun landgoed, merken Wij op dat Ons uit door de verzoeker om onteigening overgelegde stukken en verstrekte informatie het volgende is gebleken. Vooreerst wijzen Wij op hetgeen bij reclamant sub 3 is overwogen omtrent artikel 40 van de onteigeningswet en de hoogte en aard van de schadeloosstelling.

Op 17 december 2008 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Maastricht, de vertegenwoordigers van reclamanten en vertegenwoordigers van een aantal huurders over de huisvestingsmogelijkheden op het landgoed Kruisdonk. Namens de gemeente is destijds aangegeven, dat grootschalige vastgoedontwikkeling ter plaatse niet tot de mogelijkheden behoort. Hierop hebben reclamanten de gemeente bij brief van 7 januari 2009 laten weten dat zij een (aanvullende) studie zouden laten verrichten naar de kansen en bedreigingen van het plan voor het landgoed, om op deze wijze concreet overleg te kunnen voeren met het uiteindelijk voor de realisering van het project geselecteerde consortium. De gemeente heeft reclamanten bij brief van 17 februari 2009 gewezen op de omstandigheid, dat de selectie van het winnende plan en de daarop volgende planologische uitwerking een vruchtbaar moment is om met de ambities aansluiting te zoeken. Vervolgens heeft de gemeente reclamanten bij brief van 25 februari 2010 geïnformeerd over de voorbereidingen van het A2-project en de start van de grondverwerving. Op 25 augustus 2010 en 21 september 2010 heeft verder overleg tussen partijen plaatsgevonden. In laatstbedoeld overleg is tevens mondeling een bod uitgebracht gericht op de aankoop van het in de onteigening betrokken gedeelte van de onroerende zaak. Namens reclamanten werd opgemerkt dat de hiervoor bedoelde studie achterhaald was. Zij gaven echter wel te kennen geen compensatie in geld te willen, maar medewerking aan planontwikkeling op het landgoed. In vervolg hierop heeft de gemeente het mondelinge bod bij brief van 27 september 2010 bevestigd. Bij brief van 14 oktober 2010 is dit bod namens reclamanten afgewezen. Reclamanten wensen de verkoop van het gedeelte van de onroerende zaak dat nodig is voor de realisering van het Tracébesluit ‘A2 Passage Maastricht’ te combineren met de verkoop van een ander gedeelte van deze onroerende zaak voor de uitvoering van het bestemmingsplan ‘A2 Mariënwaard’ – dat geen onderdeel van het onderhavige plan van het werk is – en wensen in dat kader één totaaloplossing.

Het bovenstaande in ogenschouw nemend zijn Wij van oordeel dat de verzoeker om onteigening voldoende doch vruchteloos gebleken pogingen heeft ondernomen om hetgeen voor de uitvoering van het werk nodig is langs minnelijk weg te verkrijgen. Op het moment van de start van de procedure door middel van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken stond genoegzaam vast, dat de verzoeker niet binnen een redelijke termijn met reclamanten, al dan niet in de door hen gewenste vorm, tot overeenstemming kon komen. Het overleg met reclamanten wordt voortgezet. Dit overleg dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet bij het ontbreken van minnelijke overeenstemming vooraf dient te gaan aan start van de gerechtelijke procedure, zal wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Reclamanten sub 5 a tot en met f

Namens deze reclamanten wordt puntsgewijs het volgende aangevoerd:

  • 1. het tracébesluit voorziet onder meer in de aanleg van een aansluiting naar het bedrijventerrein Beatrixhaven en in een reconstructie van de A2 en A79 in het knooppunt Kruisdonk. De A2 zal na de realisatie van de plannen als hoofdroute fungeren, de A79 als aftakking. Reclamanten zien zowel nut als noodzaak van de reconstructie en de verkeerskundige wijziging niet in. De huidige situatie functioneert prima. Er is een goede doorstroming, er zijn geen ongelukken en de capaciteit is – ook naar de toekomst gemeten – ruim voldoende. Dit wordt bevestigd door de zogeheten I/C-verhouding 2026, zoals aangehaald in de toelichting op het tracébesluit. Hieruit blijkt dat de noodzaak voor de aanpak van het knooppunt Kruisdonk ontbreekt. Verder is hier een grote kostenpost mee gemoeid en is er door de wijziging meer ruimte nodig dan bij handhaving van de bestaande situatie. Dit gaat ten koste van de achtertuinen van reclamanten. Voor zover er al sprake zou zijn van ‘enige gewenste logische verbetering van de verkeersafwikkeling’ lijkt deze redenering op onjuiste wijze en op voor reclamanten niet verifieerbare wijze tot stand te zijn gekomen. Er lijkt enkel sprake te zijn van een ‘voorkeur’ voor het ombouwen van de A2 naar een hoofdverkeersader en daarmee de gewijzigde verknoping van het knooppunt Kruisdonk. Dit is in de huidige economische tijdsgeest echter onvoldoende. Reclamanten wijzen in dit verband op de beroepen die zij tegen het tracébesluit hebben ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hierbij merken zij op, dat de Afdeling nog geen uitspraak heeft gedaan op deze beroepen. De onteigening is derhalve prematuur en het lijkt aan de orde om de uitspraak af te wachten alvorens de onteigeningsprocedure wordt opgestart;

  • 2. er is onvoldoende onderhandeld over de aankoop van de stroken grond die nodig zijn voor de aanleg van het werk. Vier reclamanten hebben aangegeven dat zij eerst zicht willen hebben op wat er ter plekke wordt gerealiseerd. Er is een gesprek geweest met de aannemer en landschapsarchitect en die zouden terug komen met een uitgewerkt plan. Tot op heden hebben deze reclamanten een dergelijk plan nog steeds niet ontvangen. Reclamanten sub 5f hebben na de opname van de locatie door de taxatiecommissie een onbegrijpelijk (laag) bod namens de verzoeker om onteigening ontvangen, waarop zij contact hebben gezocht met de betrokken verwerver. Deze heeft tijdens een vervolgoverleg toegezegd intern te bezien of het gehele pand kan c.q. dient te worden aangekocht. Ondanks inmiddels meerdere verstreken toezeggingen is er geen standpunt of opvatting hoe met dit dossier in de verwerving zal worden omgegaan. Tot slot hebben reclamanten sub 5e op 11 november 2010 een bod ontvangen. Hierna is de onteigeningsprocedure ingeleid, maar is er namens de verzoeker om onteigening niet onderhandeld. Van een redelijke overlegsituatie is derhalve geen sprake geweest. Pas op 17 februari 2011 is er volgens reclamanten gestart met gesprekken welke minnelijke verwerving tot doel hebben. Namens alle reclamanten wordt opgemerkt, dat er derhalve onvoldoende onderhandeld is, waarmee voorbij wordt gegaan aan het feit dat onteigening moet worden gezien als ‘ultimum remedium’;

  • 3. de urgentie van de onteigening is onvoldoende aangetoond. Als vuistregel voor het bepalen van de urgentie van de onteigening geldt de periode van vijf jaar. Hoewel de werkzaamheden aan het knooppunt Kruisdonk volgens informatie medio 2011 zouden starten, is nergens aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk de noodzaak bestaat om daar binnen vijf jaar mee te beginnen. De komende vijf jaar zal volop moeten worden gewerkt aan de ondertunneling van de A2 (als hoofdproject) en dient het verkeer via de tijdelijk aangelegde weg door Maastricht te rijden. Binnen deze periode zijn maximale inspanningen nodig om het verkeer in goede banen te leiden. De reconstructie van het knooppunt, waarvoor eigendommen van reclamanten nodig zijn, is naar hun mening gedurende de bouw van de tunnel (nog) niet aan de orde. Reclamanten trekken bovendien de gecommuniceerde planning van de werkzaamheden in twijfel. Medio 2011 is immers onhaalbaar omdat eerst de beroeps- en onteigeningsprocedures volledig afgerond moeten zijn.

Met betrekking tot deze zienswijzen merken Wij het volgende op.

Ad 1.

Ten aanzien van de stelling dat de huidige (verkeerskundige) situatie in het knooppunt Kruisdonk voldoet en dat nut en noodzaak van het werk en de reconstructie en verkeerskundige aanpassing van dit knooppunt derhalve niet is aangetoond merken Wij op, dat deze punten in hoofdzaak planologisch van aard zijn. Dit geldt eveneens voor het gestelde omtrent de kosten die met de realisering van het werk gemoeid zijn. De aangedragen punten dienen in de procedure op grond van de Tracéwet aan de orde te komen. In dat kader verwijzen Wij naar hetgeen hieromtrent is overwogen bij reclamanten sub 4.

Naar aanleiding van de stelling van reclamanten dat de onteigening prematuur is nu de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nog geen uitspraak heeft gedaan op de tegen het vastgestelde tracébesluit ingestelde beroepen wijzen Wij op hetgeen Wij reeds over de start van de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure in relatie tot de procedures op grond van de Tracéwet en Wet ruimtelijke ordening hebben opgemerkt in reactie op de zienswijzen van de reclamanten sub 4.

Ad 2.

Met betrekking tot het gestelde omtrent het gevoerde overleg overwegen Wij vooreerst, dat de onteigening moet worden gezien als een uiterst middel, waarnaar eerst (door het starten van de administratieve onteigeningsprocedure) kan en mag worden gegrepen, indien langs minnelijke weg redelijkerwijs niet of niet in de gewenste vorm overeenstemming kan worden bereikt. Daarbij geldt, dat in de procedure op grond van titel IIa van de onteigeningswet in het algemeen genoegzaam aan deze eis is voldaan, indien voor de tervisielegging van de onteigeningsbescheiden een aanvang met het minnelijk overleg is gemaakt. Dit overleg dient tot een redelijk punt te worden voortgezet alvorens, na gebleken noodzaak daartoe, de administratieve onteigeningsprocedure kan worden ingezet. Daarbij is het wenselijk doch niet altijd noodzakelijk, dat ten tijde van de tervisielegging van de onteigeningsbescheiden reeds een formeel bod is uitgebracht. Voldoende is, dat sprake is geweest van een redelijke doch vruchteloos gebleken poging om hetgeen onteigend moet worden langs minnelijke weg te verwerven. Alsdan kan een verzoeker om onteigening – teneinde op een redelijk tijdstip tot uitvoering van het betreffende plan van het werk over te kunnen gaan – in beginsel tot onteigening besluiten. Het zou te ver gaan de eis te stellen dat partijen reeds ten tijde van de tervisielegging van het plan van het werk in eerste instantie moeten zijn ‘uitonderhandeld’. Het is, zoals hiervoor beschreven, voldoende als op dit tijdstip met de onderhandelingen een aanvang is gemaakt en genoegzaam is komen vast te staan, dat deze onderhandelingen voorlopig niet tot het gewenste resultaat zullen leiden.

Het voorgaande in aanmerking nemend merken Wij ten aanzien van reclamanten het volgende op.

De locatie waar reclamanten sub 5a tot en met 5d woonachtig zijn staat plaatselijk bekend als Hoeve Waterrijk en is gelegen aan de Ambyerstraat Noord te Maastricht. Met betrekking tot reclamanten sub 5d merken Wij op dat de onroerende zaak met grondplannummer 36 volgens de kadastrale registratie in eigendom is van de Coöperatieve Bouwvereniging Eigen Huis Ba te Maastricht. De eigendom berust echter bij deze reclamanten, de kadastrale registratie dient hierop nog te worden aangepast.

Voorts is Ons uit de door de verzoeker om onteigening overgelegde stukken en verstrekte informatie het volgende gebleken.

Van de eigendommen van reclamanten sub 5a tot en met 5d zijn gedeelten nodig voor de verlegging van de A79 verband houdend met de aanpassing van het knooppunt Kruisdonk, alsmede voor de aanleg/aanpassing van de afrit van de A79 naar de Ambyerstraat Noord (aansluiting Bunde). Het gaat hier om delen van de achtertuinen van de woningen van reclamanten. In de fase van de planvorming was op deze gedeelten een talud met geluidsscherm en onderhoudsstrook met sloot voorzien, dit in verband met het feit dat de A79 en afrit hoger liggen dan de tuinen van reclamanten. Vanaf eind 2009 is op verschillende momenten met reclamanten en hun vertegenwoordiger overleg gevoerd over een andere uitvoering van het project, met een kleiner ruimtebeslag en daarmee uiteindelijk ook minder verlies van de achtertuinen als uitgangspunt. Op 23 november 2009 heeft overleg met reclamanten plaatsgevonden, waarin zij onder meer informeel over het project zijn geïnformeerd. Op 29 maart 2010 is opnieuw overleg gevoerd, waarin namens de verzoeker om onteigening een toelichting is gegeven op de uitvoering van het werk. In dit overleg is ook een variant gepresenteerd voor de uitvoering van het plan ter plaatse van de eigendommen van reclamanten. In deze variant, welke uiteindelijk is vastgelegd in het Tracébesluit ‘A2 Passage Maastricht’ en ter realisering waarvan thans ook de onderhavige onteigeningsprocedure is gestart, zijn alleen de achterste delen van de achtertuinen van reclamanten nog nodig voor de aanleg van het talud met geluidsscherm. De onderhoudsstrook met sloot is hierin vervallen.

Reclamanten gaven in bedoeld overleg onder meer aan zich te willen beraden over de situatie en stelden enkele vragen. Vervolgens is het overleg met reclamanten over de planuitvoering op 24 juni 2010, 8 juli 2010 en 16 september 2010 voortgezet. In het overleg van 8 juli 2010 zijn reclamanten onder meer uitgenodigd om aan te geven hoe zij de achterzijde van hun achtertuinen ingericht willen zien. Reclamanten hebben in dat verband een aantal wensen naar voren gebracht, onder meer op het punt van de terugplaatsing van bomen, de plaatsing van het geluidsscherm met een groene uitstraling en de aanleg van drainage. Op deze vragen is door Avenue2 per e-mail gereageerd.

Volgend op de genoemde overleggen zijn de woningen van reclamanten in oktober en november 2010 getaxeerd. Op 9 november 2010 heeft verder overleg met reclamanten en hun adviseur plaatsgevonden, waarbij mondeling biedingen zijn uitgebracht. Reclamanten en hun adviseur bleken niet bereid om verder te onderhandelen zolang er geen duidelijkheid kon worden verschaft over de invulling (beplanting) van het talud en de groenstrook langs de toekomstige nieuwe perceelsgrens. De biedingen zoals die op 9 november 2010 mondeling waren gedaan zijn vervolgens bij brieven van 11 november 2010 aan reclamanten sub 5a tot en met 5d bevestigd.

In verband met de wensen van reclamanten omtrent de invulling van talud en groenstrook zoals hiervoor bedoeld, heeft op 9 december 2010 een bespreking plaatsgevonden met reclamanten en een landschapsarchitecte. Avenue2 heeft naar aanleiding van deze bespreking een notitie opgesteld waarin de wensen van reclamanten met betrekking tot de inpassing van het talud in hun achtertuinen zijn vastgelegd en deze notitie is op 20 december 2010 door de gemeente Maastricht (projectbureau A2) per e-mail aan reclamante sub 5b gezonden met de vraag om deze ook door te sturen aan de andere reclamanten. Genoemde reclamante heeft hierop per e-mail van 24 december 2010 gereageerd met de mededeling dat zij de notitie aan de andere reclamanten heeft doorgezonden. Zij merkt verder op dat ze in de veronderstelling was dat de landschapsarchitecte medio januari 2011 met conceptontwerpen zou komen, waarop reclamanten dan zouden mogen reageren. Reclamante merkte op, dat de notitie nog te weinig inzicht geeft om wel of geen akkoord te kunnen geven aan de planuitvoering. Bovendien stelt reclamante onder meer een aantal vragen en geeft zij te kennen dat zij nog enkele zaken moet uitzoeken wat veel tijd kost. Reclamanten sub 5d hebben op 28 december 2010 op de hiervoor genoemde notitie gereageerd. Reclamanten zijn van mening dat de heraanplant van het talud nog te summier is, dat zij niet akkoord gaan met het ontvangen document en dat zij verdere details in de maand januari 2011 zullen toezenden.

Medio december 2010 heeft een vertegenwoordiger van de gemeente Maastricht (projectbureau A2) de adviseur van reclamanten medegedeeld dat zij het talud aan de achterzijde van hun tuinen desgewenst in onderhoud kunnen krijgen. De verzoeker om onteigening zal, bij de gekozen invulling dus niet zelf in het onderhoud voorzien, dit omdat de planuitvoering ter plaatse van de eigendommen van reclamanten in verband met de aanpassing niet meer voorziet in een onderhoudspad. Bedoelde vertegenwoordiger heeft met de adviseur afgesproken na te gaan of alle reclamanten dit kunnen onderschrijven. Een en ander is ook per e-mail van 17 januari 2011 te kennen gegeven aan de adviseur van reclamanten en met het verzoek om een nadere reactie. Per e-mail van 25 januari 2011 is een rappel aan de adviseur gestuurd in verband met het uitblijven van een reactie.

Het bovenstaande in aanmerking nemend, zijn Wij van oordeel dat de verzoeker om onteigening voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende doch vruchteloos gebleken pogingen heeft ondernomen om met reclamanten sub 5a tot en met 5d tot overeenstemming te komen. Op het moment van de start van de procedure door middel van de terinzagelegging van de onteigeningsstukken stond genoegzaam vast dat de verzoeker niet binnen een redelijke termijn met reclamanten, al dan niet in de door hen gewenste vorm, tot overeenstemming kon komen. Hierbij nemen Wij in aanmerking dat is getracht om rekening te houden met de wensen van reclamanten. Ook het na de start van de procedure gevoerde overleg in de vorm van e-mailverkeer tussen partijen op 25 februari 2011 en op 11 april 2011 heeft nog niet tot een oplossing geleid. Het overleg met reclamanten hierover en over de aankoop van de benodigde gedeelten van hun eigendommen gaat door. Dit overleg, dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet bij het ontbreken van overeenstemming aan de gerechtelijke procedure vooraf zal moeten gaan, zal wellicht tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Ten aanzien van reclamanten sub 5e merken Wij specifiek op, dat zij vanaf 29 maart 2010 betrokken zijn geweest bij het overleg dat toen al, zoals hiervoor aangegeven, met reclamanten sub 5a tot en met 5d werd gevoerd. Reclamanten sub 5e wonen op korte afstand van de Hoeve Waterrijk. Ter plaatse van hun eigendom is eveneens sprake van de aanleg van een talud met geluidsscherm verband houdend met de aanpassing van het knooppunt Kruisdonk en de aanleg/aanpassing van de afrit van de A79 naar de Ambyerstraat Noord (aansluiting Bunde). Aangezien het bij de reclamanten sub 5e echter niet de achtertuin behorend bij een woning betreft en ter plaatse sprake is van grotere percelen, is hier niet, zoals dat bij reclamanten sub 5a tot en met 5d wel het geval is, gekozen voor het laten vervallen van de onderhoudsstrook met sloot. Bedoelde strook en sloot zijn daarom wel in het tracébesluit opgenomen en ook in de onderhavige onteigeningsprocedure betrokken.

In het hiervoor genoemde overleg van 29 maart 2010 hebben reclamanten sub 5e te kennen gegeven dat zij niet tevreden zijn over het ontwerp. Zij hebben onder meer te kennen gegeven een nadrukkelijk signaal te wensen over een wijziging van het tracé. Zoals hiervoor is aangegeven, is het overleg met reclamanten op 24 juni 2010, 8 juli 2010 en 16 september 2010 voortgezet. De woning van reclamanten is vervolgens op 26 oktober 2010 getaxeerd, waarna in een overleg op 9 november 2010 mondeling een bod is uitgebracht. In dit overleg werd ook de vraagprijs van reclamanten genoemd, die aanzienlijk hoger bleek te liggen dan het bod. Hierop bleken reclamanten en hun adviseur niet bereid om verder te onderhandelen. Reclamanten gaven op 11 november 2010 per e-mail aan de gang van zaken tijdens het overleg van 9 november 2010 bezwaarlijk en zelfs onacceptabel te vinden. Om meerdere teleurstellingen te voorkomen hebben zij de gemeente Maastricht uitgenodigd om een en ander te bespreken. De bieding zoals die op 9 november 2010 mondeling werd gedaan is vervolgens bij brief van 11 november 2010 aan reclamanten sub 5e bevestigd. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente op 5 januari 2011 overleg met reclamanten en hun adviseur gevoerd. Hierin hebben reclamanten onder meer hun wensen kenbaar gemaakt voor wat betreft de inrichting van het talud en de strook met sloot. Ook hebben zij gevraagd naar de reden waarom bij de bewoners van de locatie Hoeve Waterrijk gekozen is voor het laten vervallen van de onderhoudsstrook en de sloot. De reden hiervan is toegelicht. In vervolg hierop is het traject, zoals dat hiervoor bij de behandeling van de zienswijzen van reclamanten sub 5a tot en met 5d reeds is weergegeven en dat betrekking had op de invulling van het talud, voortgezet.

Het bovenstaande in aanmerking nemend, zijn Wij van oordeel dat de verzoeker om onteigening voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende doch vruchteloos gebleken pogingen heeft ondernomen om met reclamanten sub 5e tot overeenstemming te komen. Op het moment van de start van de procedure door middel van de terinzagelegging van de stukken stond genoegzaam vast dat nog niet met reclamanten, al dan niet in de door hen gewenste vorm, overeenstemming kon worden bereikt. Ook het na de start van de procedure gevoerde overleg heeft nog niet tot een oplossing geleid. In dit verband merken Wij op, dat op 17 februari 2011 verder overleg heeft plaatsgevonden, waarbij een route is uitgezet om te komen tot minnelijke verwerving. Op 28 februari 2011 is het overleg voortgezet, waarbij namens reclamanten uitleg is gegeven over de onderbouwing van hun vraagprijs. De gemeente Maastricht heeft namens de verzoeker om onteigening toegezegd dat een tegenvoorstel zal worden gedaan. Het overleg met reclamanten hierover dient te worden voortgezet. Dit overleg, dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet bij het ontbreken van overeenstemming aan de gerechtelijke procedure vooraf zal moeten gaan, zal wellicht tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Met betrekking tot reclamanten sub 5f merken Wij op dat de verzoeker om onteigening bij e-mail van 15 augustus 2011 heeft medegedeeld dat de onroerende zaak van deze reclamanten is aangekocht. Aangezien de eigendom inmiddels ook op de verzoeker is overgegaan behoeft de onroerende zaak niet meer ter onteigening te worden aangewezen. De in dit besluit opgenomen lijst van ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken is hierop aangepast. In verband hiermee kan hier verder aan de zienswijze van reclamanten sub 5f voorbij worden gegaan.

Ad 3.

Ten aanzien van het gestelde onder 3 merken Wij op, dat namens reclamanten terecht wordt gesteld, dat in het kader van de onteigeningsprocedure in het algemeen aan het urgentievereiste is voldaan indien de verzoeker om onteigening binnen vijf jaar na de datum van het koninklijk besluit een begin maakt met de uitvoering van het werk waarvoor onteigend is. In de zakelijke beschrijving, die met de overige onteigeningstukken voor belanghebbenden ter inzage heeft gelegen, is gesteld dat de voorbereidende werkzaamheden voor de uitvoering van het werk reeds in volle gang zijn. Ook wordt hierin gesteld, dat de feitelijke werkzaamheden begin 2011 zullen starten. Naar reclamanten terecht opmerken, is het daar nog niet van gekomen nu met name de beroepsprocedures tegen het tracébesluit en het bestemmingsplan nog niet zijn afgerond. Dit betekent echter niet dat de urgentie aan de onteigening is komen te ontvallen, ook niet waar het gaat om de gronden van reclamanten. Wij merken op dat de werkzaamheden daadwerkelijk zullen starten zodra de planologische procedures zijn afgerond. In eerdergenoemde zakelijke beschrijving is reeds aangegeven dat de werkzaamheden naar verwachting vijf jaar in beslag zullen nemen. Binnen deze periode zal zowel de tunnel worden aangelegd als de aanpassing van het knooppunt worden gerealiseerd. Om dit laatste te kunnen bereiken zal ruimschoots binnen de hiervoor genoemde en voor de onteigening aan te houden termijn van vijf jaar met de uitvoering van het werk op de gronden van reclamanten dienen te worden gestart. De urgentie van de onteigening is hiermee in beginsel gegeven.

Reclamanten sub 6 a tot en met z

Namens reclamanten wordt puntsgewijs het volgende naar voren gebracht:

  • 1. een onteigeningstitel ontbreekt of is onduidelijk. Het tracébesluit en bestemmingsplan zijn nog in voorbereiding en niet onherroepelijk. Het onteigeningsbesluit bevat daarbij geen enkel voorbehoud in de vorm van een opschortende alsmede ontbindende voorwaarde. Het is derhalve niet mogelijk om op adequate wijze vast te stellen of en in hoeverre onteigening van de eigendommen noodzakelijk is. Het onteigeningsbesluit en de gevolgde procedure is met zo weinig waarborgen voor de te onteigenen eigenaren omkleed en dermate onduidelijk, dat dit in strijd is met de bepalingen van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) alsmede artikel 6 van de Grondwet;

  • 2. een onteigening van een gedeelte van een zaak, zoals hier aan de orde, is niet mogelijk omdat de bepaling van artikel 4, derde lid, van de onteigeningswet zich daartegen verzet. Voor de inrichting van het ‘tijdelijk werkterrein’ zullen opstallen en installaties gesloopt moeten worden die evenzeer tot het onteigende eigendom als tot de totale eigendom behoren. Zonder die onderdelen en installaties kunnen de overige delen van de eigendom niet meer conform hun functie bestaan. Daarmee wordt dat deel van de eigendom feitelijk waardeloos en onbruikbaar. Bruikbare alternatieven bestaan daarvoor niet;

  • 3. de stapeling van de besluitvormingsprocedures is niet in het belang van een goede besluitvorming en waarborging van de rechten van belanghebbenden en in strijd met artikel 6 van het EVRM. De stapeling van procedures in het kader van de milieueffectrapportage, het tracébesluit, bestemmingsplan en de gunning (c.q. planvorming) alsook de verwerving en onteigening is juist aangewend om de rechtsbescherming van belanghebbenden uit te hollen of onmogelijk te maken. Zienswijzen of bezwaren moeten worden ingebracht op momenten dat besluiten nog geenszins vaststaan of rechtskracht hebben, waarbij de bepalingen van de Crisis- en herstelwet afbreuk doen aan de rechtsbescherming. Reclamanten wensen verder in deze procedure individueel te worden aangesproken of benaderd, zij wensen geen voeging met andere lopende procedures in dezelfde kwestie;

  • 4. de zakelijke beschrijving en tekeningen die met de overige onteigeningsstukken ter inzage hebben gelegen bevatten onjuistheden waardoor het onteigeningsbesluit niet kan worden vastgesteld. In dit verband voeren reclamanten puntsgewijs het volgende aan:

    • a. de omschrijving van het werk geeft geen eenduidige aanduiding van de juiste locatie van het werk nu er juist vóór de vaststelling van het infrastructurele plan een nieuw hectometreringsplan is vastgesteld, waarbij blijkbaar een hectosprong wordt gemaakt op een andere plaats dan dat thans gebeurt. Hierdoor kunnen belanghebbenden niet of slechts gedeeltelijk vaststellen waar het werk begint en eindigt;

    • b. ten einde de urgentie te kunnen bepalen zal de zakelijke beschrijving toch ten minste moeten aangeven wanneer de uitvoering van het werk start. Ook dit gegeven ontbreekt in de beschrijving;

    • c. evenzeer ontbreken gegevens betreffende de planning en financiering, voor reclamanten toch onmisbare gegevens om het nut, de noodzaak en het publieke belang van de uitvoering van het werk te kunnen bepalen. Deze zijn overigens bij eerdere gelegenheden al zonder succes opgevraagd;

    • d. de zakelijke omschrijving gaat niet gedetailleerder in op de uit te voeren werken en is volgens reclamanten uiterst vaag. Op hetgeen exact gebeurt waar en waarom in een logische volgorde vanaf het begin van het werk tot aan het eind wordt niet ingegaan. Er ontbreekt met name een beschrijving van de diverse onderdelen van het werk van het begin tot het einde van het totale werk. Reclamanten menen dat nut, noodzaak en urgentie van de sloop veel inzichtelijker gemaakt kan worden met een beschrijving van het hoe en waarom juist op dit deel van het projectgebied een tijdelijk werkterrein moet worden ingericht voor de tijdelijke infrastructuur met een uiteenzetting waarom dat enkele tientallen meters zuidelijker, aan dezelfde zijde van de te realiseren tunnel, plotsklaps niet meer noodzakelijk is. Juist op dat punt wordt gekozen voor verlegging van de tijdelijke infrastructuur van west naar oost en vice versa. Gezien het feit dat de bouwput voor het realiseren van de tunnel steeds vanuit zuidelijke richting noordwaarts wordt verplaatst is het technisch mogelijk om de tijdelijke weg te laten verspringen door middel van fly-overs en andere methoden;

    • e. nu de nieuwe ontsluiting van het bedrijventerrein Beatrixhaven ten noorden van Maastricht als eerste zal worden gemaakt, is het zeer waarschijnlijk dat daar het meeste verkeer van de A2 af zal worden geleid. Daarmee is handhaving van de capaciteit van de huidige A2 op de stadstraverse (twee maal twee rijstroken waar 50 km/uur blijft toegestaan) noodzakelijk voor de handhaving van de bereikbaarheid van Maastricht en de verwerking van de geringe hoeveelheid voertuigen naar België dan wel andere Europese bestemmingen. Bovendien is in de plannen opgenomen dat een groot deel van het verkeer tijdens de uitvoering van het werk reeds ter hoogte van het knooppunt Kerensheide bij Sittard via België dan wel Duitsland zal worden geleid, waardoor de druk op de stadspassage van de A2 ook aanzienlijk zal afnemen. Daarom kan wellicht worden volstaan met twee rijstroken, één voor het verkeer in zuidelijke richting en één voor het verkeer in noordelijke richting. Volgens reclamanten is de voorwaarde in het plan van eisen op dit punt niet in eerste aanleg gesteld uit zorg voor de bereikbaarheid van Maastricht tijdens de uitvoering van het werk, maar strekt deze er in werkelijkheid toe om de sloop van hun eigendommen en die van anderen aannemelijk te maken en daarmee verkapte grondverwerving voor vastgoedontwikkeling. Dit in het financiële belang van de gemeente Maastricht en de aannemer van het werk, die hiermee zijn bedrijfswinsten zeker kan stellen;

    • f. het onteigeningsbesluit kan niet worden vastgesteld nu volstrekt onduidelijk is welke gronden met welke kadastrale grondaanduidingen nu dienen te worden aangewend voor de tijdelijke werkterreinen. Zo wordt door de verzoeker om onteigening gesuggereerd dat hij 97 aren en 3 centiaren van de totale oppervlakte van 13.105,5 nodig heeft. Reclamanten zijn van mening dat hierbij de onjuiste kadastrale gegevens in de grondtekening zijn vermeld en dat meer grond dan strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van het werk wordt onteigend. Een onteigening van dit geringe deel van de eigendommen van reclamanten lijkt op het eerste gezicht redelijk en weinig ingrijpend, maar dat is schijn. Feitelijk wordt hiermee het complete eigendom onbruikbaar gemaakt. In dit deel zijn vitale onderdelen en installaties ondergebracht die voor de hele eigendom van vitaal belang zijn. Vallen deze weg dan is de rest volstrekt onbruikbaar; hiermee wordt derhalve feitelijk meer onteigend dan op de kaarten en in de zakelijke beschrijving is aangegeven;

  • 5. het is wellicht zo dat de ombouw van de huidige N2 in de stadspassage vanuit verkeerstechnisch oogpunt noodzakelijk was of in de toekomst is, maar daarmee is geenszins vast komen te staan dat de ombouw van een bovengrondse weg naar een ondergrondse tunnel de beste oplossing is. Als dat wel zo is, dan wil dat niet zeggen dat dit belang zo groot is dat privaat eigendom daarvoor moet wijken. De sloop van de eigendommen van reclamanten is vanaf het begin doel op zich geweest met het oog op de financiering van het project door toekomstige vastgoedontwikkeling op de door onteigening verkregen gronden. Hierdoor konden hiaten in de financiering worden gestopt. Onteigening van de gronden van reclamanten is derhalve niet noodzakelijk voor aanleg van de tunnel op dat deel van de stadstraverse. Dit wordt versterkt door het feit dat het ontwerpplan moet worden gefinancierd met de opbrengst uit vastgoedontwikkeling, wat duidelijk wordt uit de samenwerkingsovereenkomst van 15 januari 2003 en uit de tweede aanvullende samenwerkingsovereenkomst danwel bestuursovereenkomst van februari 2006. Een onteigening volgens artikel 72a van de onteigeningswet is echter niet bedoeld voor het veiligstellen van bedrijfswinsten van de aannemer of de financiering van het werk, doch dient het belang van het mogelijk maken van de uitvoering van een werk van infrastructurele aard. Gelet op het verloop van de gunning is er ook geen inspanning geleverd om sloop te voorkomen. Zowel luchtverontreiniging als geluidsbelasting zijn er bij gesleept. Vraag blijft in hoeverre geluidsbelasting en luchtverontreiniging zullen afnemen nu de situatie bovengronds niet veel wijzigt en bij de tunnelmondingen luchtverontreiniging zal ontstaan met alle problemen voor grote delen van de stad. In hoeverre de veiligheid van de tunnels gewaarborgd is, is bovendien onzeker;

  • 6. de volgende twee onderdelen van de door reclamanten naar voren gebrachte zienswijze hebben betrekking op het minnelijk overleg en de appartementsrechtelijke aspecten bij de onteigening. Deze hebben kort gezegd betrekking op de tijdelijke aanhuur van de in de onteigening te betrekken zaken, voor zover deze in de appartementensplitsing zijn betrokken of in eigendom toekomen aan de Vereniging van Eigenaars (hierna: VvE), anderzijds op de mogelijkheden die het appartementsrecht biedt om de te onteigenen zaken uit de splitsing te halen. Daartoe voeren reclamanten aan dat onteigening niet noodzakelijk is omdat de verzoeker om onteigening de eigendommen nog niet langs minnelijke weg heeft trachten te verkrijgen, omdat geenszins vaststaat dat de gronden werkelijk nodig zijn voor de aanleg van de tunnel en omdat tijdelijk gebruik met herinrichting na de uitvoering tot de mogelijkheden behoort. Namens reclamante sub 6a wordt specifiek ten aanzien van de onroerende zaak kadastraal bekend gemeente Maastricht, sectie G, nummer 4515 (grondplannummers 94a en 94.1) opgemerkt, dat de noodzaak en urgentie in het geheel niet bestaat nu de verzoeker om onteigening deze zaak voor gebruik als werkterrein kan huren. Na het gereed komen van het werk kan de verzoeker het terrein terug leveren. Hetzelfde geldt voor een deel van het gezamenlijke eigendom van alle reclamanten, in het bijzonder het deel waarop een parktuin en een eigen weg zijn ingericht. Dit deel wordt als werkterrein ingericht en daar is geen tijdelijke infrastructuur voorzien en behoeft derhalve ook niet te worden onteigend. Ook dat kan worden gehuurd voor de duur van de uitvoering van de werken. In de zakelijke beschrijving wordt aangegeven dat gedeeltelijke onteigening van de eigendommen van reclamanten tot de mogelijkheden behoort. Er hoeft derhalve niet meer dan noodzakelijk is te worden onteigend en de rest kan worden gehuurd. Hiervan bestaan ook elders langs de stadstraverse voorbeelden. De verzoeker om onteigening heeft ten aanzien van de eigendommen verder nog geen enkele poging ondernomen om die langs minnelijke weg te verkrijgen dan wel het gebruik ervan te regelen in civielrechtelijke gebruiks- of huurovereenkomsten. De werkterreinen zijn ook niet nodig omdat men gekozen heeft voor een bouwmethode waarbij alle aan- en afvoer van materialen, bouwdelen en andere zaken in noordelijke en zuidelijke richting op de traverse danwel de voormalige N2/A2 zou worden gedaan (de zogenaamde tunneltrein). Er is een tijdelijk bouwterrein voorzien op een braakliggend terrein dat eigendom is van één van de stuurgroepleden zelf, namelijk de gemeente Maastricht. Er is ook niet duidelijk gemaakt hoe men het tijdelijke bouwterrein vanuit de tunneltrein wil bereiken nu daar de zogenaamd druk bereden tijdelijke vierbaans N2 is gelegen;

  • 7. aangezien de onteigenende partij inmiddels het grootste deel van de appartementsrechten in het te slopen gedeelte in eigendom heeft is onteigening geenszins noodzakelijk. Het splitsings- c.q. appartementsrecht van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek geeft voldoende aanknopingspunten om dit deel uit de splitsing te halen en een andere bestemming te geven. Daarnaast kan tijdelijk gebruik of herbestemming binnen de splitsing zonder het eigendoms- c.q. het appartementsrecht aan te tasten ook gerealiseerd worden. Daarna kan herontwikkeling van het vastgoed door de betrokken eigenaar van de appartementsrechten plaatsvinden. De verzoeker wil deze mogelijkheden blijkbaar niet in overweging nemen.

Alvorens Wij puntsgewijs ingaan op de zienswijzen zoals onder 1 tot en met 7 zijn weergegeven merken Wij in het algemeen het volgende op.

Reclamante sub 6a is eigenares van de onroerende zaak met de grondplannummers 94a en 94.1, welke kadastraal bekend staat als gemeente Maastricht, sectie G, nummer 4515. Van deze onroerende zaak is een oppervlakte van 12 m2 permanent nodig voor de uitvoering van het werk (grondplannummer 94a) en een oppervlakte van 479 m2 tijdelijk nodig (grondplannummer 94.1).

Op de oppervlakte van 479 m2 zullen Wij nog afzonderlijk onder ad 6 ingaan. Daarnaast heeft reclamante sub 6a samen met reclamanten sub 6b tot en met 6z appartementsrechten in een groot appartementencomplex gelegen langs de President Rooseveltlaan/A2 te Maastricht. Het complex bestaat uit vijf losstaande flatgebouwen. Deze gebouwen worden, gezien van zuid naar noord, in het project ook aangeduid als de blokken 1 tot en met 5. Blok 1, gelegen op de hoek van de President Rooseveltlaan/Professor Cobbenhagenstraat, hoeft voor de realisering van het onderhavige werk niet te worden gesloopt. Dit geldt ook voor het noordelijkst (in de richting knooppunt Geusselt) gelegen gebouw dat wordt aangeduid als blok 5. Voor zowel de feitelijke infrastructurele werken als voor de terreinen die tijdelijk nodig zijn om het werk te kunnen maken moeten de blokken 2 en 3 en het zuidelijke gedeelte van blok 4 worden gesloopt. De sloop zal plaatsvinden in 2011. De noordelijke helft van blok 4 hoeft op dit moment nog niet te worden gesloopt. De blokken 1 en 5 en het noordelijk gedeelte van blok 4 zullen in het kader van de ontwikkeling van het bestemmingsplan ‘Traverse’ volgens planning in 2019 worden gesloopt.

Van de hiervoor genoemde reclamanten sub 6a tot en met 6z hebben alleen de reclamanten genoemd onder 6a (voor zover het althans appartementsrecht 85 betreft) tot en met 6k een appartementsrecht in de te slopen blokken. Daarop heeft het onderhavige verzoek tot onteigening onder meer betrekking. Het gaat hier om appartementen en/of garages. De overige reclamanten zoals genoemd onder 6l tot en met 6z hebben een appartement en/of garage in de niet te slopen blokken die dan ook niet in het onderhavige verzoek om onteigening zijn betrokken. Zij zijn evenwel rechthebbende in het kader van hun aandeel in de gehele eigendom en als zodanig aangeschreven in het kader van de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure.

De te slopen blokken zijn gesitueerd op de onroerende zaken die kadastraal bekend staan als gemeente Maastricht, sectie G, nummers 4514, 4516, 4517 en 4518 (in alle gevallen overgegaan in gemeente Maastricht, sectie G, nummer 4522). Deze onroerende zaken zijn met de volgende oppervlakten in de onderhavige onteigening betrokken:

  • onroerende zaak kadastraal bekend gemeente Maastricht, sectie G, nummer 4514: een gedeelte van 19 m2 is permanent nodig voor de realisering van het werk (grondplannummer 93a) en een gedeelte van 980 m2 tijdelijk (grondplannummer 93.1);

  • onroerende zaak kadastraal bekend gemeente Maastricht, sectie G, nummer 4516: een gedeelte van 469 m2 is permanent nodig voor de realisering van het werk (grondplannummer 98a) en een gedeelte van 2921 m2 tijdelijk (grondplannummer 98.1);

  • onroerende zaak kadastraal bekend gemeente Maastricht, sectie G, nummer 4517: een gedeelte van 407 m2 is permanent nodig voor de realisering van het werk (grondplannummer 101a), een gedeelte van 743 m2 is tijdelijk nodig (grondplannummer 101.1) en een gedeelte van 2615 m2 is eveneens tijdelijk nodig (grondplannummer 101.2);

  • onroerende zaak kadastraal bekend gemeente Maastricht, sectie G, nummer 4518: een gedeelte van 147 m2 is tijdelijk nodig voor de realisering van het werk (grondplannummer 105).

De tijdelijk benodigde gedeelten van de onroerende zaken zullen worden benut voor de tijdelijke omleiding van de A2, welke noodzakelijk is om de dubbellaagstunnel op de plaats van de bestaande A2 te kunnen realiseren. Deze tijdelijke omleiding is voorzien op de plaats waar thans de blokken 2, 3 en 4 (gedeeltelijk) van het appartementencomplex staan. In het tracébesluit is het gedeelte dat nodig is voor de tijdelijke omleiding ‘bestemd’ als ‘Maatregelvlak Tijdelijk werkterrein, zone Tijdelijke weg (indicatief)’. De overige tijdelijk benodigde gedeelten zullen in overeenstemming met het tracébesluit worden benut als werkterrein. In het tracébesluit is het terrein gelegen achter de blokken 2, 3 en (gedeeltelijk) 4 daartoe ‘bestemd’ als ‘Maatregelvlak Tijdelijk werkterrein’. Het werkterrein kan ingevolge het tracébesluit worden benut voor de opslag van materieel en materiaal, werkplaatsen, installaties, bouwketen en parkeerplaatsen voor personeel en bezoekers, voor laad- en losplaatsen en grond-, zand- en slibdepots, voor verhardingen en andere infrastructurele werken, voor energievoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en afrasteringen. Uit het vastgestelde bestemmingsplan ‘Traverse’ blijkt dat de in de onteigening betrokken en permanent benodigde gedeelten van de genoemde onroerende zaken noodzakelijk zijn voor de realisering van de kruisende infrastructuur.

Het bovenstaande in aanmerking nemend merken Wij naar aanleiding van de door de verzoeker om onteigening overgelegde stukken en verstrekte informatie met betrekking tot de zienswijze het volgende op.

Ad 1.

Naar aanleiding van het gestelde omtrent het nog niet onherroepelijk zijn van het Tracébesluit ‘A2 Passage Maastricht’ en het bestemmingsplan ‘Traverse’ verwijzen Wij naar hetgeen Wij over de start van de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure in relatie tot de procedures op grond van de Tracéwet en de Wet ruimtelijke ordening hebben opgemerkt in reactie op de zienswijzen van reclamanten sub 4. Voor zover reclamanten sub 6a tot en met 6z van mening zijn, dat aan het onteigeningsbesluit zowel een opschortende als ontbindende voorwaarde moet worden verbonden verwijzen Wij eveneens naar hetgeen Wij reeds in reactie op de zienswijzen van de reclamanten sub 4 hebben overwogen, in het bijzonder waar het gaat om het feit dat met de uitvoering van het werk eerst kan worden gestart nadat de planologische procedures zijn doorlopen en de benodigde vergunningen en ontheffingen zijn verleend. Wij zijn van oordeel dat de belangen van reclamanten als eigenaar hiermee voldoende zijn gewaarborgd.

Voor zover reclamanten betogen dat het onteigeningsbesluit in strijd is met het EVRM en de Grondwet overwegen Wij het volgende. Artikel 1 van Protocol 1 bij het EVRM bepaalt onder andere dat iedere natuurlijke of rechtspersoon het recht heeft op het ongestoord genot van zijn eigendom. Dit artikel bepaalt ook dat aan niemand het eigendom zal worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. Deze waarborgen zijn opgenomen in de onteigeningswet. Verder merken Wij op, dat ingevolge artikel 6, eerste lid, van het EVRM, ten aanzien van onder dit artikellid vallende zaken uiteindelijk de beslissing moet kunnen worden ingeroepen van een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie. In dat verband is van belang, dat de burgerlijke rechter in zijn hoedanigheid van onteigeningsrechter ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad op grond van het bepaalde in artikel 6 van het EVRM desgevraagd gehouden is tot een toetsing van de onteigeningstitel op haar rechtmatigheid, ook buiten de hem in de onteigeningswet opgedragen taak. Hiermee is zowel het onteigeningsbesluit alsmede de gevolgde en nog te volgen procedure met voldoende waarborgen omkleed.

Ad 2.

Ten aanzien van het gestelde onder 2 merken Wij het volgende op. Artikel 4, derde lid, van de onteigeningswet bepaalt, dat een aandeel in een zaak of een recht niet afzonderlijk onteigend kan worden. In de onderhavige procedure is echter geen sprake van onteigening van een aandeel van de reclamanten in een zaak of in een recht, maar worden gedeelten van onroerende zaken ter onteigening aangewezen.

Met betrekking tot de stelling van reclamanten dat de na de sloop resterende delen van hun appartementencomplex niet meer conform hun functie kunnen blijven bestaan merken Wij het volgende op.

De verzoeker heeft te kennen gegeven dat Avenue2 voor het bloksgewijs slopen van het appartementencomplex een fasering heeft opgesteld. Na onderzoek is komen vast te staan dat de CV-ruimte gelegen is binnen de eerste sloopfase die, zoals hiervoor is opgemerkt, betrekking heeft op de blokken 2, 3 en 4 (gedeeltelijk). In verband daarmee heeft Avenue2 een plan opgesteld om de energielevering voor de overige niet te slopen blokken te waarborgen. Daartoe zal een gespecialiseerd bedrijf een mobiele installatie plaatsen om de energielevering aan de na de eerste sloopfase resterende blokken te waarborgen. Een en ander is toegelicht in voorlichtingsbijeenkomsten waarvoor ook reclamanten zijn uitgenodigd. Voor zover de appartementseigenaren in de niet te slopen blokken van het appartementencomplex schade menen te ondervinden, dient deze in de procedure tot vaststelling van de schadeloosstelling aan de orde te komen.

Mochten reclamanten overigens van mening zijn, dat de betrokken onroerende zaken geheel ter onteigening dienen te worden aangewezen, dan merken Wij op dat in de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure op grond van titel IIa van de onteigeningswet alleen die gronden ter onteigening kunnen worden aangewezen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van het werk. Onroerende zaken die slechts gedeeltelijk voor de realisatie van het werk nodig zijn kunnen mitsdien alleen voor dat gedeelte ter onteigening worden aangewezen. Ingevolge artikel 38 van de onteigeningswet hebben eigenaren in bepaalde omstandigheden de mogelijkheid om de gehele overname te vorderen van onroerende zaken waarvan slechts een gedeelte wordt onteigend. Deze mogelijkheid komt echter pas in het kader van de gerechtelijke onteigeningsprocedure aan de orde. Voordien kan aankoop van overige gedeelten dan wel aankoop van de gehele onroerende zaken in het minnelijk overleg tussen de verzoeker om onteigening en belanghebbenden betrokken worden.

Ad 3.

Op dit punt verwijzen Wij naar hetgeen over de start van de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure in relatie tot de procedures op grond van de Tracéwet en de Wet ruimtelijke ordening is opgemerkt ten aanzien van de zienswijzen van reclamanten sub 4. Uit het daar gestelde blijkt, dat de administratieve onteigeningsprocedure in belangrijke mate parallel kan lopen met de planologische procedures op grond van zojuist genoemde wetten. Aan het gestelde omtrent de al dan niet juiste toepassing van de bepalingen in het kader van de milieueffectrapportage, ruimtelijke besluitvorming en gunning, al dan niet op basis van de Crisis- en herstelwet, moet hier voorbij worden gegaan. Zienswijzen daaromtrent vallen buiten het kader van de onderhavige procedure en moeten worden ingebracht in de daarvoor bestemde procedures. Met betrekking tot het gestelde omtrent artikel 6 van het EVRM wijzen op hetgeen Wij reeds hiervoor onder Ad 1 hebben opgemerkt.

Ad 4a tot en met d.

Voor dit onderdeel van de zienswijze van reclamanten merken Wij in algemene zin op, dat de ter inzage te leggen onteigeningsstukken worden opgesteld overeenkomstig de bepalingen in artikel 63, tweede lid van de onteigeningswet en de ‘leidraad voor het opstellen van de onteigeningsstukken en het samenstellen van het onteigeningsdossier voor onteigeningen op grond van de titels II, IIa en IIc van de onteigeningswet’ (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, maart 2007). Deze stukken beogen een uitgewerkt en uitvoerig inzicht te verschaffen in de oppervlakten van onroerende zaken die noodzakelijk zijn voor de aanleg van de te maken werken. Niet gebleken is dat de ter inzage gelegde onteigeningsstukken in strijd zijn met de onteigeningswet en de voornoemde leidraad. De ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken zijn op de juiste wijze omschreven en zijn op de situatietekeningen en grondtekeningen aangegeven met een nauwkeurigheid van een schaal van 1:1000. De situatietekeningen voldoen hiermee aan de in de voornoemde leidraad vermelde voorkeurswaarde. De in dit geval gehanteerde schaalgrootte van 1:1000 biedt naar Ons oordeel voldoende detailinformatie en mogelijkheden om onder andere de oppervlakten van onroerende zaken tussen beide tekeningen te vergelijken. Voorts is in de zakelijke beschrijving van het werk duidelijk aangegeven waar het werk voor de onderhavige onteigeningsprocedure begint en eindigt. Aangegeven is dat het werk voor de onderhavige procedure begint bij de kruising van de A2 met de spoorlijn Maastricht-Heerlen en bij de aansluiting A79-Bunde en dat het werk voor deze procedure eindigt na de kruising van de A2 met de Voltastraat/Professor Cobbenhagenstraat. Voorts is in de zakelijke beschrijvingopgenomen wanneer de werkzaamheden zullen starten en is voldoende ingegaan op het publiek belang en de noodzaak van de onteigening. In aanvulling hierop wijzen Wij overigens op hetgeen Wij hiervoor in reactie op de zienswijzen van reclamanten sub 5a tot en met 5f over de urgentie hebben opgemerkt onder ad 3. Voor het overige is, zowel in de zakelijke beschrijving als de tekeningen conform het bepaalde in artikel 63, tweede lid, van de onteigeningswet naar Onze mening voldoende gedetailleerd aangegeven welke werken worden uitgevoerd, is ingegaan op een aantal locatiespecifieke aspecten en is ook een uiteenzetting opgenomen over de tijdelijke werken en werkterreinen.

Ten aanzien van het namens reclamanten gestelde onder 4d omtrent de locatie van de tijdelijke infrastructuur en de alternatieve methoden die voor de bouw van de tunnel beschikbaar zijn, merken Wij op, dat deze punten in hoofdzaak planologisch van aard zijn. De aangedragen punten dienen in de procedure op grond van de Tracéwet aan de orde te komen. In dat kader verwijzen Wij naar hetgeen hieromtrent is overwogen bij reclamanten sub 4.

Ad 4e.

Ten aanzien van de stellingen van reclamanten omtrent de noodzaak tot de realisering van het onderhavige werk in het licht van de verkeerssituatie alsmede het gestelde omtrent het plan van eisen merken Wij op dat deze eveneens planologisch van aard zijn. De aangedragen punten dienen in de procedure op grond van de Tracéwet aan de orde te komen. In dat kader verwijzen Wij naar hetgeen hieromtrent is overwogen bij reclamanten sub 4.

Ad 4f.

Ten aanzien van het gestelde van reclamanten onder 4f is Ons het volgende gebleken. De grondtekeningen alsmede de lijst van de te onteigenen onroerende zaken zijn opgesteld conform de kadastrale registratie alsmede op basis van het eerdergenoemde tracébesluit en bestemmingsplan. In de grondtekeningen is met verschillende kleuren en arceringen aangegeven welke gedeelten van onroerende zaken van reclamanten onteigend moeten worden omdat ze permanent nodig zijn voor het werk dan wel tijdelijk nodig zijn als werkterrein. Alle gearceerde gedeelten hebben conform de eerdergenoemde leidraad van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu unieke grondplannummers gekregen. In de lijst van te onteigenen onroerende zaken die samen met de andere onteigeningsstukken ter inzage heeft gelegen en die ook met het ontwerpbesluit aan belanghebbenden is toegezonden wordt per grondplannummer aangegeven welke oppervlakte van een onroerende zaak ter onteigening dient te worden aangewezen.

Gelet hierop kunnen Wij de opmerking van reclamant dat op grond van de stukken en het besluit onduidelijk is welke gronden zullen worden aangewend voor de tijdelijke werkterreinen niet duiden.

Overigens kunnen Wij de namens reclamanten genoemde te onteigenen oppervlakte van 973 m2 en de totale oppervlakte van 13.105,5 m2 niet plaatsen in het kader van de lijst van te onteigenen onroerende zaken. Wij wijzen op hetgeen Wij hiervoor reeds in het algemeen naar aanleiding van de zienswijze van reclamanten sub 6a tot en met 6z hebben opgemerkt, in het bijzonder omtrent de in de onderhavige onteigening betrokken onroerende zaken, de daarvan benodigde gedeelten en de toegekende grondplannummers.

Ten aanzien van de opmerking van reclamanten dat meer onteigend wordt dan strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van het werk overwegen Wij dat de grondslag voor de onderhavige onteigening op grond van titel IIa van de onteigeningswet wordt gevormd door het eerdergenoemde tracébesluit en bestemmingsplan. Hierbij zijn de grenzen van dit besluit en plan leidend. Met betrekking tot de stelling dat door de onteigening feitelijk de complete eigendom onbruikbaar verwijzen Wij naar hetgeen Wij reeds hiervoor onder ad 2 hebben opgemerkt. De mate waarin de onteigening gevolgen heeft voor de bruikbaarheid en de waarde van de overblijvende eigendom zal in de hoogte van de schadeloosstelling tot uitdrukking moeten komen. In dit verband verwijzen Wij naar hetgeen Wij reeds hebben opgemerkt omtrent het bepaalde in artikel 40 van de onteigeningswet en de hoogte van de schadeloosstelling in de reactie op de zienswijze van reclamante sub 1.

Ad 5.

Naar aanleiding van het gedeelte van de zienswijze dat betrekking heeft op de vraag of de aanleg van een tunnel in de A2 de beste oplossing is dan wel of daarvoor niet andere en/of betere opties denkbaar zijn merken Wij op dat deze aspecten planologisch van aard zijn en dientengevolge aan de orde dienen te komen in het kader van de daarvoor bestemde procedures op grond van de Tracéwet en Wet ruimtelijke ordening. In het kader van de administratieve onteigeningsprocedure kunnen hierover geen zelfstandige uitspraken worden gedaan. Evenzeer geldt dat voor de vraag of het project op de juiste wijze wordt gefinancierd en of het traject dat daartoe is gevolgd op de juiste wijze is doorlopen. In dat kader verwijzen Wij naar hetgeen hieromtrent is overwogen bij reclamanten sub 4.

Met betrekking tot het gestelde omtrent artikel 72a van de onteigeningswet merken Wij op, dat ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet onteigening kan plaatsvinden onder meer ten behoeve van de aanleg en verbetering van wegen- waaronder begrepen onteigening voor aanleg en verbetering van werken ter uitvoering van een tracébesluit als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Tracéwet alsmede ten behoeve van de aanleg en verbetering van wegen en rechtstreeks daaruit voortvloeiende bijkomende voorzieningen ter uitvoering van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening. Uit de zakelijke beschrijving en de overige onteigeningsstukken die voor belanghebbenden ter inzage zijn gelegd blijkt genoegzaam dat het verzoek tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening plaatsvindt voor de aanpassing van de infrastructurele werken de A2 en de A79 met bijkomende werken. Ten aanzien van de mening van reclamanten dat zij het onvoldoende aannemelijk achten dat de bewuste perceelsgedeelten om redenen van algemeen belang nodig zijn, verwijzen Wij naar hetgeen onder ‘Overige overwegingen’ is overwogen. De noodzaak van de onteigening is hiermee in beginsel gegeven. Dat de verzoeker om onteigening de realisering van de werken niet zelf ter hand neemt maar overlaat aan Avenue2 als marktpartij doet daaraan naar Ons oordeel niet af.

Naar aanleiding van het gestelde omtrent de luchtverontreiniging, geluidsbelasting en tunnelveiligheid merken Wij op dat dit in hoofdzaak planologisch van aard is en dientengevolge in de procedures op grond van de Tracéwet en de Wet ruimtelijke ordening aan de orde gesteld dienen te worden. In het kader van de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure kunnen geen zelfstandige uitspraken worden gedaan over de eventuele aan de aanpassing van de A2/A79 verbonden aspecten van geluidhinder en luchtkwaliteit. De behandeling daarvan dient te geschieden in het kader van de Wet geluidhinder en in het kader van de Wet luchtkwaliteit.

Ad 6 en 7.

Zoals Wij hiervoor reeds hebben opgemerkt richten de door reclamanten naar voren gebrachte zienswijzen zich op het minnelijk overleg en de appartementsrechtelijke aspecten bij de onteigening. Het gestelde onder 6 van de zienswijze heeft met name betrekking op het feit dat de verzoeker om onteigening volgens reclamanten nog geen pogingen heeft gedaan tot minnelijke verwerving en de eventuele mogelijkheid tot tijdelijke huur van de in de onteigening betrokken zaken, voor zover deze in de appartementensplitsing zijn betrokken of in eigendom toekomen aan de VvE. Het gestelde onder 7 van de zienswijze heeft vooral betrekking op de mogelijkheden die het appartementsrecht biedt om de te onteigenen zaken uit de splitsing te halen.

Omdat deze onderdelen nauw samenhangen zullen Wij in het algemeen op de appartementsrechtelijke achtergronden ingaan en zullen Wij vervolgens specifiek het gestelde onder 6 en 7 ingaan.

Ad 6 en 7 – Algemene appartementsrechtelijke achtergronden.

Ingevolge artikel 5:106, lid 4, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) omvat een appartementsrecht een aandeel in de goederen die in de splitsing zijn betrokken, dat de bevoegdheid omvat tot het uitsluitend gebruik van bepaalde gedeelten van het gebouw die blijkens hun inrichting bestemd zijn of worden om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Kort samengevat betekent dit dat iedere eigenaar mede-eigenaar is van de in de splitsing betrokken onroerende zaken (in geval van splitsing van een recht van erfpacht of opstal is hij deelgenoot in de gemeenschap, maar kortheidshalve zal hierna telkens van mede-eigendom worden gesproken). Daarnaast heeft hij een exclusief gebruiksrecht op bepaalde gedeelten (de privégedeelten) van de gemeenschappelijke zaak en medegebruik van de voor gemeenschappelijk gebruik bestemde gedeelten. Iedere appartementseigenaar is derhalve mede-eigenaar van alle in de splitsing betrokken zaken, derhalve ook indien de te onteigenen zaken zich niet in een gebouw bevinden waarin zich zijn eigen privégedeelten bevinden.

Zolang de splitsing voortduurt, hebben de appartementseigenaars jegens elkaar de plicht tot instandhouding van de bouw, de inrichting van de bouw of de inrichting van de grond tot stand te brengen en in stand te houden (artikel 5:108 BW). Om te bewerkstelligen dat de te onteigenen goederen zouden kunnen worden gesloopt, zou het derhalve allereerst noodzakelijk zijn dat de splitsing wordt gewijzigd in dier voege, dat de te onteigenen goederen aan de splitsing worden onttrokken. Dit is kennelijk wat reclamanten betogen, maar is zoals hierna onder ‘Ad 6 – Tijdelijk(e) huur/gebruik’ uiteen zal worden gezet, om diverse redenen niet mogelijk.

In het appartementsrecht geldt voorts dat iedere appartementseigenaar ingevolge artikel 5:120 BW het recht van medegebruik heeft van de tot gemeenschappelijk gebruik bestemde gedeelten. De VvE voert krachtens artikel 5:126 BW weliswaar het beheer over deze gemeenschappelijke gedeelten, maar is niet bevoegd om over de gemeenschappelijke eigendom te beschikken. Hiertoe zijn slechts de appartementseigenaars bevoegd gezamenlijk te beschikken. Dit uit zich tevens in het feit dat wijziging van de akte van splitsing dient plaats te vinden met medewerking van alle appartementseigenaars en toestemming van alle beperkt gerechtigden, alsmede eventuele beslagleggers (artikel 5:139 lid 1 BW). De akte van splitsing bepaalt immers de inhoud van de appartementsrechten en een wijziging van de akte van splitsing heeft daardoor gevolgen voor de inhoud van de eigendomsrechten van de diverse eigenaars.

Een uitzondering hierop vormt wijziging van de akte van splitsing ingevolge artikel 5:139 lid 2 BW met medewerking van het bestuur van de VvE, indien het besluit tot wijziging is genomen in een vergadering van eigenaars met een meerderheid van ten minste vier vijfden (4/5) van het aantal stemmen dat aan de appartementseigenaars toekomt. Omdat een wijziging die zonder medewerking van alle eigenaars plaatsvindt per definitie een aan de niet meewerkende eigenaars opgedrongen verandering van de inhoud van hun recht meebrengt, voorziet de wet in dit geval dat een eigenaar, die zich met het vergaderingsbesluit tot wijziging niet kan verenigen, binnen drie maanden volgende op de dag, waarop het besluit is genomen, vernietiging van dit besluit kan vorderen bij de rechtbank (artikel 5:140b BW). De rechtbank kan de vordering alleen afwijzen, wanneer de eiser geen schade lijdt of hem een redelijke schadeloosstelling wordt geboden en voor de betaling hiervan voldoende zekerheid is gesteld. Indien één eigenaar zich derhalve verzet tegen de wijziging, heeft hij kansen om een besluit daartoe in rechte te laten vernietigen.

Ad 6 – Tijdelijk(e) huur/gebruik.

Op grond van de door de verzoeker verstrekte informatie en overgelegde stukken merken Wij met betrekking tot de opmerkingen van reclamanten over de tijdelijke huur en het tijdelijk gebruik het volgende op. Uit paragraaf 2.6 van de zakelijke beschrijving blijkt dat voor de uitvoering van het werk tijdelijke werkterreinen nodig zijn. In het algemeen geldt voor tijdelijke bestemmingen dat deze na uitvoering van het werk de oorspronkelijke bestemming terug krijgen. In algemene zin stellen Wij voorop dat in de onderhavige administratieve onteigeningsprocedure op grond van artikel 72a van de onteigeningswet alleen die gronden ter onteigening kunnen worden aangewezen die strikt noodzakelijk zijn voor de aanleg en verbetering van infrastructuur. Gronden die tijdelijk nodig zijn omdat het werk anders niet kan worden gerealiseerd, kunnen als werkterrein eveneens op grond van artikel 72a van de onteigeningswet ter onteigening worden aangewezen. Alleen indien met de eigenaren/gebruikers in de minnelijke sfeer geen overeenstemming kan worden bereikt over huur of, indien dat niet tot de mogelijkheden behoort, eigendomsoverdracht of beëindiging van de gebruiksrechten, zal de noodzaak tot onteigening van de gronden als werkterrein aanwezig zijn.

Voor de grondplannummers 94a en 94.1 geldt dat de verzoeker om onteigening niet van bovenstaande lijn is afgeweken. In dit geval is wel door de verzoeker daarvan afgeweken ten aanzien van de grondplannummers 93.1, 98.1, 101.1, 101.2 en 105 en wel om de volgende reden. Zoals in de zakelijke beschrijving in paragraaf 4.5 is vermeld, is in het minnelijk overleg over de verwerving van de gedeelten van deze onroerende zaken geen huuraanbod gedaan nu artikel 5:108 van het Burgerlijk Wetboek voorschrijft dat appartementseigenaars de verplichting hebben tot onder meer het in stand houden van het gebouw in overeenstemming met de splitsingsakte en de ingevolge artikel 5:109 van het Burgerlijk Wetboek daarbij behorende splitsingstekening. Als gevolg hiervan zou de Staat na ommekomst van de gebruikstermijn genoodzaakt zijn de gebouwen en de grond weer in de oorspronkelijke toestand te herstellen. Hierbij komt, dat herstel in de oorspronkelijke tevens onevenredige kosten met zich mee zou brengen in verhouding tot het belang van de betrokken eigenaren.

Ter realisatie van de omleidingsweg dienen echter de blokken 1, 2 en 4 (gedeeltelijk) te worden gesloopt. Voor het tijdelijk gebruik, dan wel huur bestaan onder de omstandigheden zoals onder andere aangegeven in de zakelijke beschrijving diverse belemmeringen.

In dat kader is vooreerst, zoals Wij eerder hebben opgemerkt, relevant dat artikel 5:108 van het BW voorschrijft dat de appartementseigenaars de verplichting hebben tot onder meer het in stand houden van het gebouw in overeenstemming met de splitsingsakte en de ingevolge artikel 5:109 BW daarbij behorende splitsingstekening. Als gevolg van dit artikel zou de verzoeker om onteigening na ommekomst van de gebruikstermijn verplicht zijn de gebouwen en de grond weer in de oorspronkelijke toestand te herstellen. Dit is echter in dit geval niet mogelijk, doordat een deel van de gronden waarop thans de flatgebouwen staan (en ook een gedeelte van het achterterrein is gelegen) na de aanlegfase permanent benodigd zijn voor de realisering van de A2 kruisende infrastructuur, waardoor exacte herbouw niet mogelijk is. Zelfs al zou er gekozen worden voor een poort (boven de kruising) waarin appartementsrechten terugkomen, dan zal het nimmer mogelijk zijn om dit op dezelfde manier te realiseren. Er zal in dat geval een opstalrecht gevestigd dienen te worden voor de bovengelegen woningen. De appartementsrechten zijn na sloop dan per definitie niet meer juridisch exact hetzelfde (er zal dan immers sprake zijn van een recht van opstal in plaats van volle eigendom).

Gezien het voorgaande is de verzoeker om onteigening tot de conclusie gekomen dat het sluiten van een gebruiksovereenkomst ten aanzien van de flatgebouwen en ondergrond niet mogelijk is. Om deze reden is namens de verzoeker in het kader van het minnelijk overleg geen huurovereenkomst aangeboden en is volstaan met een aanbod tot koop.

Ten aanzien van de opmerking van reclamanten dat na tijdelijke verhuur of herbestemming herontwikkeling van het vastgoed kan plaatsvinden door de betrokken eigenaar van de appartementsrechten merken Wij het volgende op. Binnen het kader van de appartementensplitsing is zoals Wij hiervoor reeds hebben opgemerkt, iedere andere appartementseigenaar mede-eigenaar van het desbetreffende vastgoed, dat deel uitmaakt van de splitsing. De overige eigenaars dienen derhalve over iedere herontwikkeling, die als beschikkingsdaad moet worden gekwalificeerd, mee te beslissen. Een appartementseigenaar kan derhalve niet buiten de andere appartementseigenaars om vastgoed herontwikkelen dat tot zijn privé-gedeelten behoort, zodat dit in casu niet tot de mogelijkheden behoort. Wij tekenen hier overigens bij aan, dat in het onderhavige geval ook is gebleken dat er geen bereidheid tot medewerking van alle appartementseigenaren in dat kader bestaat.

Gelet op het vorenstaande en in aanmerking nemend dat de verzoeker om onteigening op een redelijk tijdstip tot uitvoering van het betreffende plan over moet kunnen gaan, merken Wij op dat naar Ons oordeel de verzoeker in redelijkheid heeft kunnen besluiten, in casu geen aanbod tot huur of tijdelijk gebruik uit te brengen. De opmerking van reclamanten dat tijdelijk gebruik of herbestemming binnen de splitsing ook zonder het eigendoms- c.q. het appartementsrecht aan te tasten gerealiseerd kan worden is gelet op het vorenstaande in het onderhavige geval niet aan de orde.

Tot slot merken Wij naar aanleiding van het onder 6 gestelde omtrent de werkterreinen op, dat deze nodig zijn voor de uitvoering van het onderhavige plan van het werk. Ook het op de eigendommen van reclamanten geprojecteerde werkterrein kan voor de uitvoering van het werk niet worden gemist. Dat een tijdelijk bouwterrein is voorzien op een braakliggend terrein dat eigendom is van de gemeente Maastricht, zijnde één van de stuurgroepleden, doet daaraan niet af. In verband met de omvang van het werk zijn over het gehele traject en aan beide zijden van de A2 werkterreinen noodzakelijk die ook in het tracébesluit zijn opgenomen. Op het gebruik van deze terreinen is verwijzen Wij naar de algemene reactie op de zienswijzen van reclamanten sub 6a tot en met 6z.

Ad 6 – minnelijk overleg.

Met betrekking tot het gestelde onder 6 overwegen Wij dat dit onderdeel in belangrijke mate betrekking heeft op het gevoerde minnelijk overleg. Vooreerst verwijzen Wij naar aanleiding hiervan naar hetgeen Wij reeds in het algemeen in reactie op de zienswijzen van de reclamanten sub 5, ad 2, hebben opgemerkt omtrent het voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure te voeren minnelijk overleg. Dit in aanmerking nemend gaan Wij eerst in op het met reclamanten sub 6a tot en met 6k gevoerde minnelijk overleg, omdat de eigendommen van deze reclamanten, zoals hiervoor reeds is aangegeven, voor de realisering van het werk dienen te worden gesloopt en in de onteigening betrokken zijn.

Reclamanten sub 6 a tot en met k.

Uit de door de verzoeker om onteigening overgelegde stukken en verstrekte informatie is Ons het volgende gebleken.

Reclamante sub 6a (VvE Wyckerveldflat).

Voor de verwerving en onteigening moet een onderscheid worden gemaakt tussen de onroerende zaak kadastraal bekend als gemeente Maastricht, sectie G, nummer 4515, die volledig bij reclamante in eigendom is, en de overige onroerende zaken die hiervoor reeds zijn genoemd in de algemene reactie naar aanleiding van de zienswijzen van de reclamanten sub 6a tot en met 6z. Van de onroerende zaak kadastraal bekend als gemeente Maastricht, sectie G, nummer 4515 is een gedeelte van 12 m2 (grondplannummer 94a) permanent benodigd voor de realisering van het werk en is een gedeelte van 479 m2 (grondplannummer 94.1) tijdelijk nodig als werkterrein.

Bij brief van 8 november 2010 heeft de gemeente Maastricht reclamante een aanbod gedaan tot het huren van een gedeelte van 473 m2 van bedoelde onroerende zaak. Verzocht is om dit voorstel voor te leggen aan de VvE en om binnen een termijn van drie weken na de dagtekening van de brief een reactie te geven. Daarnaast is voor de koop van het gedeelte van 12 m2 een bod uitgebracht, met eveneens het verzoek om dit voor te leggen aan de VvE en om hier binnen drie weken na dagtekening van de brief op te reageren.

Bij brief van 21 december 2010 heeft de gemeente Maastricht namens de verzoeker om onteigening een aangepast bod uitgebracht, gericht op de aankoop van het permanent benodigde gedeelte van 12 m2 en gericht op de huur van het tijdelijk benodigde gedeelte. Bij dit laatste is echter abusievelijk de oppervlakte van 473 m2 aangegeven in plaats van de oppervlakte van 479 m2. De gemeente heeft ook, voor het geval over de huur geen overeenstemming zou kunnen worden bereikt, een aanbod gedaan gericht op de aankoop van het gehele perceel. De gemeente heeft verzocht om de voorstellen aan alle leden van de VvE voor te leggen en hiertoe een ledenvergadering bijeen te roepen. Ook heeft de gemeente verzocht om op korte termijn op de biedingen te reageren. Hierop is echter van de zijde van reclamante geen enkele reactie vernomen.

Op 11 februari 2011 heeft een overleg plaatsgevonden tussen de adviseur van reclamante, de heer F. Vertommen, en de verantwoordelijke wethouder van de gemeente Maastricht. Hierin is eerstgenoemde nogmaals gewezen op het verzoek tot het bijeenroepen van een ledenvergadering met het oog op de huur en/of verkoop van de van reclamante benodigde gedeelten. Hiertoe was nog geen actie ondernomen, maar de adviseur zegde toe om in het voorjaar van 2011 (april/mei) een algemene ledenvergadering bijeen te roepen. Ons is gebleken dat hiertoe nog geen initiatief is genomen door de adviseur van reclamanten.

Met betrekking tot het appartementsrecht met nummer 85 dat reclamante sub 6a heeft met betrekking tot de onroerende zaken kadastraal bekend gemeente Maastricht, sectie G, nummers 4514, 4516, 4517 en 4518 (in alle gevallen overgegaan in sectie G, nummer 4522) merken Wij op, dat de gemeente Maastricht namens de verzoeker om onteigening bij brief van 13 juli 2010 een verzoek heeft gedaan tot het verlenen van medewerking aan een taxatie. Hieraan heeft reclamante echter geen medewerking willen verlenen. Op basis van een geveltaxatie heeft de gemeente reclamante namens de verzoeker bij brief van 13 augustus 2010 vervolgens een bod gedaan. Hierop is echter van de zijde van reclamante geen enkele reactie vernomen.

Ten aanzien van reclamante sub 6a en de van haar te verwerven onroerende zaak met de grondplannummers 94a en 94.1 overwegen Wij verder het volgende. Bij brief van 21 december 2010 van de gemeente is een onjuiste oppervlakte aangegeven voor wat betreft de huur van het tijdelijk benodigde gedeelte. In plaats van een oppervlakte van 479 m2 is een oppervlakte van 473 m2 genoemd. Naar Ons oordeel kan niet worden vastgesteld dat met reclamante geen overeenstemming kon worden bereikt over de huur of verwerving van de oppervlakte van 479 m2. Wel kan worden vastgesteld dat met reclamante nog geen overeenstemming kon worden bereikt over de huur van de oppervlakte van 473 m2. Ook het na de start van de procedure nog gevoerde overleg heeft niet tot overeenstemming geleid. De noodzaak tot de aanwijzing van die oppervlakte kan derhalve wel worden vastgesteld. In de in dit besluit opgenomen lijst van te onteigenen onroerende zaken hebben Wij de onroerende zaak met grondplannummer 94.1 derhalve gehandhaafd, waarbij de te onteigenen oppervlakte is teruggebracht naar 473 m2.

Reclamant sub 6b (de heer H.C.M. Mullers).

Ten aanzien van reclamant sub 6b kan specifiek worden opgemerkt dat vanaf 2007 gesprekken met reclamant plaatsvinden over de verwerving van zijn eigendommen (appartement en garage). Op 7 december 2007 zijn deze objecten getaxeerd. Bij brief van gelijke datum heeft reclamant op basis daarvan een bod ontvangen. Bij brief van 24 november 2009 heeft de adviseur van reclamant de gemeente Maastricht een berekening van de schadeloosstelling gezonden. Vervolgens heeft de gemeente reclamant bij brief van 21 december 2009 een tegenvoorstel gedaan bestaande uit twee varianten. Bij brief van 6 juli 2010 heeft de gemeente reclamant erop gewezen dat op dit tegenvoorstel nog geen reactie is ontvangen. De gemeente heeft reclamant uitgenodigd om alsnog in contact te treden met één van de namens haar optredende verwervers. De vertegenwoordiger van reclamant heeft hierop bij brief van 2 augustus 2010 gereageerd met een afwijzing en mededeling dat de schadeloosstelling aanzienlijk omhoog zal moeten. Bij brief van 13 augustus 2010 heeft de gemeente Maastricht reclamant vervolgens namens de verzoeker om onteigening nogmaals het bod voorgelegd zoals dat werd gedaan bij de brief van 6 juli 2010. Dit bod is namens reclamant bij brief van 20 september 2010 afgewezen. Bij brief van 18 oktober 2010 heeft de gemeente reclamant voorts nog op grond van zijn mede-eigenaarschap in de totale VvE een behandel- en medewerkingsvergoeding aangeboden.

De vertegenwoordiger van reclamant heeft de gemeente bij brief van 3 november 2010 bericht dat deze geenszins voornemens is medewerking te verlenen aan de vernietiging van zijn eigendom, waarmee hij ook geen interesse heeft voor de aangeboden vergoeding. Bij brief van 23 december 2010 heeft de gemeente reclamant geïnformeerd over de aanstaande indiening van het verzoek tot het starten van de administratieve onteigeningsprocedure voor die gedeelten die nodig zijn voor de realisering van het tracébesluit.

Reclamant sub 6c (de heer M.A.G. Corsius).

Ten aanzien van reclamant sub 6c kan specifiek worden opgemerkt dat bij brief van 6 juli 2010 de gemeente reclamant erop heeft gewezen dat zij ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe niet in de gelegenheid is gesteld om de eigendom (appartement) te taxeren en een aanbod te doen. De gemeente heeft reclamant uitgenodigd om alsnog in contact te treden met één van de namens haar optredende verwervers. De vertegenwoordiger van reclamant heeft hierop bij brief van 2 augustus 2010 gereageerd met een afwijzing en mededeling dat de schadeloosstelling aanzienlijk omhoog zal moeten. Bij brief van 9 augustus 2010 stelde de vertegenwoordiger de gemeente op de hoogte van de bereidheid van reclamant om toch medewerking te verlenen aan een taxatie van zijn appartement. Bij brief van 13 augustus 2010 heeft de gemeente reclamant namens de verzoeker om onteigening een – overigens nog niet op een taxatie gebaseerd – bod gedaan, bestaande uit twee varianten. Hierop heeft de vertegenwoordiger van reclamant bij brieven van 7 en 14 september 2010 gereageerd met een nieuwe berekening van de schadeloosstelling. Bij brief van 27 september 2010 heeft de gemeente Maastricht reclamant vervolgens namens de verzoeker om onteigening een tegenvoorstel gedaan, nu op basis van een uitgevoerde taxatie. Bij brief van 18 oktober 2010 heeft de gemeente reclamant voorts nog op grond van zijn mede-eigenaarschap in de totale VvE een behandel- en medewerkingsvergoeding aangeboden. De vertegenwoordiger van reclamant heeft de gemeente bij brief van 3 november 2010 bericht dat deze geenszins voornemens is medewerking te verlenen aan de vernietiging van zijn eigendom, waarmee hij ook geen interesse heeft voor de aangeboden vergoeding. Op 18 november 2010 heeft een overleg plaatsgevonden tussen reclamant en zijn adviseurs enerzijds en de verantwoordelijke wethouder van de gemeente Maastricht anderzijds, echter zonder dat overeenstemming is bereikt. Bij brief van 23 december 2010 heeft de gemeente reclamant geïnformeerd over de aanstaande indiening van het verzoek tot het starten van de administratieve onteigeningsprocedure voor die gedeelten die nodig zijn voor de realisering van het tracébesluit.

Reclamante sub 6d (mevrouw H.J.A. Bremer).

Ten aanzien van reclamante sub 6d kan specifiek worden opgemerkt dat bij brief van 6 juli 2010 de gemeente reclamante erop heeft gewezen dat zij ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe helaas niet in de gelegenheid is gesteld om de eigendommen (appartement en garage) te taxeren en een aanbod te doen. De gemeente heeft reclamante uitgenodigd om alsnog in contact te treden met één van de namens haar optredende verwervers. De vertegenwoordiger van reclamante heeft hierop bij brief van 2 augustus 2010 gereageerd met een afwijzing en mededeling dat de schadeloosstelling aanzienlijk omhoog zal moeten. Bij brief van 13 augustus 2010 heeft de gemeente reclamante op basis van een eigen inschatting namens de verzoeker om onteigening een bod gedaan, bestaande uit twee varianten. Dit bod is namens reclamante bij brief van 20 september 2010 afgewezen. Bij brief van 18 oktober 2010 heeft de gemeente reclamante voorts nog op grond van haar mede-eigenaarschap in de totale VvE een behandel- en medewerkingsvergoeding aangeboden. De vertegenwoordiger van reclamante heeft de gemeente bij brief van 3 november 2010 bericht dat reclamante geenszins voornemens is medewerking te verlenen aan de vernietiging van haar eigendom, waarmee zij ook geen interesse heeft voor de aangeboden vergoeding. Op 10 november 2010 heeft een overleg plaatsgevonden tussen reclamante en haar adviseurs enerzijds en de verantwoordelijke wethouder van de gemeente Maastricht anderzijds, echter zonder dat overeenstemming is bereikt. Bij brief van 23 december 2010 heeft de gemeente reclamante geïnformeerd over de aanstaande indiening van het verzoek tot het starten van de administratieve onteigeningsprocedure voor die gedeelten die nodig zijn voor de realisering van het tracébesluit.

Reclamant sub 6e (de heer T.J.H. van Mulken).

Ten aanzien van reclamant sub 6e kan specifiek worden opgemerkt dat op vrijdag 16 april 2010 telefonisch overleg met reclamant heeft plaatsgevonden over de verwerving van zijn eigendom (garage). Volgend hierop heeft de gemeente Maastricht reclamant bij brief van 19 april 2010 een aanbod gedaan. Op 7 juli 2010 is er telefonisch overleg gevoerd, waarna reclamant het bod bij brief van gelijke datum heeft afgewezen. Op 16 juli 2010 heeft de gemeente reclamant in een telefoongesprek een nieuw en verhoogd aanbod gedaan. De gemeente heeft hierop op 22 juli 2010 nogmaals met reclamant gebeld, waarbij deze aangaf dat hij niet akkoord kon gaan met het aangepaste bod. De gemeente heeft het bod zoals dat in het telefoongesprek van 16 juli 2010 werd gedaan bij brief van 13 augustus 2010 bevestigd. Bij brief van 18 oktober 2010 heeft de gemeente reclamant voorts nog op grond van zijn mede-eigenaarschap in de totale VvE een behandel- en medewerkingsvergoeding aangeboden.

De vertegenwoordiger van reclamant heeft de gemeente bij brief van 3 november 2010 bericht dat deze geenszins voornemens is medewerking te verlenen aan de vernietiging van zijn eigendom, waarmee hij ook geen interesse heeft voor de aangeboden vergoeding. Bij brief van 23 december 2010 heeft de gemeente reclamant geïnformeerd over de aanstaande indiening van het verzoek tot het starten van de administratieve onteigeningsprocedure voor die gedeelten die nodig zijn voor de realisering van het tracébesluit.

Reclamant sub 6f (de heer C.A.J.M. Kroon).

Reclamant heeft ook zelf een zienswijze naar voren gebracht die reeds hiervoor is weergegeven (zie reclamant sub 3). Voor het verloop van het minnelijk overleg met reclamant kan eveneens worden verwezen naar hetgeen Wij reeds daarover bij de behandeling van die zienswijze hebben opgemerkt.

Reclamanten sub 6g (de heer N. Pleumeekers en mevrouw J.M.M. Hermans).

Ten aanzien van reclamanten sub 6g kan specifiek worden opgemerkt dat bij brief van 6 juli 2010 de gemeente reclamanten erop heeft gewezen dat zij ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe niet in de gelegenheid is gesteld om de eigendommen (appartement en twee garages) te taxeren en een aanbod te doen. De gemeente heeft reclamanten uitgenodigd om alsnog in contact te treden met één van de namens haar optredende verwervers. De vertegenwoordiger van reclamanten heeft dit bij brief van 14 juli 2010 afgewezen, waarop de gemeente bij brief van 9 augustus 2010 een reactie heeft gegeven. Bij brief van 13 augustus 2010 heeft de gemeente reclamanten op basis van een eigen inschatting namens de verzoeker om onteigening een bod gedaan, bestaande uit twee varianten. Dit bod is namens reclamanten bij brief van 20 september 2010 afgewezen. Bij brief van 18 oktober 2010 heeft de gemeente reclamanten voorts op grond van hun mede-eigenaarschap in de totale VvE een behandel- en medewerkingsvergoeding aangeboden. De vertegenwoordiger van reclamanten heeft de gemeente bij brief van 3 november 2010 bericht dat zij geenszins voornemens zijn medewerking te verlenen aan de vernietiging van zijn eigendom, waarmee zij ook geen interesse hebben voor de aangeboden vergoeding. Bij brief van 23 december 2010 heeft de gemeente reclamanten geïnformeerd over de aanstaande indiening van het verzoek tot het starten van de administratieve onteigeningsprocedure voor die gedeelten die nodig zijn voor de realisering van het tracébesluit. Op 1 december 2010 heeft nog een overleg plaatsgevonden tussen reclamanten en hun adviseurs enerzijds en de verantwoordelijk wethouder van de gemeente Maastricht anderzijds. Naar aanleiding hiervan heeft alsnog een taxatie van de eigendommen van reclamanten plaatsgevonden, op basis waarvan de gemeente Maastricht reclamanten bij brief van 16 februari 2011 een aangepast bod heeft gedaan.

Reclamante sub 6h (mevrouw A.M.L. Reinards-Tans).

Ten aanzien van reclamante sub 6h kan specifiek worden opgemerkt dat de gemeente reclamante bij brief van 6 juli 2010 erop heeft gewezen dat zij ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe niet in de gelegenheid is gesteld om de eigendommen (appartement en garage) te taxeren en een aanbod te doen. De gemeente heeft reclamante uitgenodigd om alsnog in contact te treden met één van de namens haar optredende verwervers. Bij brief van 13 augustus 2010 heeft de gemeente reclamante op basis van een eigen inschatting namens de verzoeker om onteigening een bod gedaan, bestaande uit twee varianten. Bij brief van 18 oktober 2010 heeft de gemeente reclamante voorts nog op grond van haar mede-eigenaarschap in de totale VvE een behandel- en medewerkingsvergoeding aangeboden. Naar aanleiding van een alsnog uitgevoerde taxatie heeft de gemeente reclamante bij brief van 26 oktober 2010 opnieuw een bod gedaan bestaande uit twee varianten. De vertegenwoordiger van reclamante heeft de gemeente bij brief van 3 november 2010 bericht dat reclamante geenszins voornemens is medewerking te verlenen aan de vernietiging van haar eigendom, waarmee zij ook geen interesse heeft voor de aangeboden vergoeding. Op 18 november 2010 heeft een overleg plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van reclamante enerzijds en de verantwoordelijke wethouder van de gemeente Maastricht anderzijds. Namens reclamante is aangegeven dat zij graag naar een verzorgingstehuis wil verhuizen. De gemeente tracht dit verzoek in te willigen. Bij brief van 23 december 2010 heeft de gemeente reclamante geïnformeerd over de aanstaande indiening van het verzoek tot het starten van de administratieve onteigeningsprocedure voor die gedeelten die nodig zijn voor de realisering van het tracébesluit.

Reclamant sub 6i (de heer M.L.M. Frijns).

Ten aanzien van reclamant sub 6i kan specifiek worden opgemerkt dat bij brief van 6 juli 2010 de gemeente reclamant erop heeft gewezen dat zij ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe niet in de gelegenheid is gesteld om de eigendommen (appartement en garage) te taxeren en een aanbod te doen. De gemeente heeft reclamant nadrukkelijk uitgenodigd om alsnog in contact te treden met één van de namens haar optredende verwervers. De vertegenwoordiger van reclamant heeft hierop bij brief van 2 augustus 2010 gereageerd met een afwijzing en mededeling dat de schadeloosstelling aanzienlijk omhoog zal moeten. Bij brief van 13 augustus 2010 heeft de gemeente reclamant op basis van een eigen inschatting namens de verzoeker om onteigening een bod gedaan, bestaande uit twee varianten. Dit bod is namens reclamant bij brief van 20 september 2010 afgewezen. Bij brief van 18 oktober 2010 heeft de gemeente reclamant voorts nog op grond van zijn mede-eigenaarschap in de totale VvE een behandel- en medewerkingsvergoeding aangeboden. De vertegenwoordiger van reclamant heeft de gemeente bij brief van 3 november 2010 bericht dat deze geenszins voornemens is medewerking te verlenen aan de vernietiging van zijn eigendom, waarmee hij ook geen interesse heeft voor de aangeboden vergoeding. Op 18 november 2010 heeft nog een overleg plaatsgevonden tussen reclamant en zijn adviseurs enerzijds en de verantwoordelijke wethouder van de gemeente Maastricht anderzijds, echter zonder dat overeenstemming is bereikt. Bij brief van 23 december 2010 heeft de gemeente reclamant geïnformeerd over de aanstaande indiening van het verzoek tot het starten van de administratieve onteigeningsprocedure voor die gedeelten die nodig zijn voor de realisering van het tracébesluit.

Reclamant sub 6j (de heer P.F. Buckley).

Ten aanzien van reclamant sub 6j kan specifiek worden opgemerkt dat bij brief van 6 juli 2010 de gemeente reclamant erop heeft gewezen dat zij ondanks herhaaldelijk verzoek daartoe niet in de gelegenheid is gesteld om de eigendom (appartement) te taxeren en een aanbod te doen. De gemeente heeft reclamant uitgenodigd om alsnog in contact te treden met één van de namens haar optredende verwervers. De vertegenwoordiger van reclamant heeft hierop bij brief van 2 augustus 2010 gereageerd met een afwijzing en mededeling dat de schadeloosstelling aanzienlijk omhoog zal moeten. Bij brief van 13 augustus 2010 heeft de gemeente reclamant op basis van een eigen inschatting namens de verzoeker om onteigening een bod gedaan, bestaande uit twee varianten. Dit bod is namens reclamant bij brief van 20 september 2010 afgewezen. Bij brief van 19 oktober 2010 heeft de gemeente reclamant voorts nog op grond van zijn mede-eigenaarschap in de totale VvE een behandel- en medewerkingsvergoeding aangeboden. De vertegenwoordiger van reclamant heeft de gemeente bij brief van 3 november 2010 bericht dat reclamant geenszins voornemens is medewerking te verlenen aan de vernietiging van zijn eigendom, waarmee hij ook geen interesse heeft voor de aangeboden vergoeding. Op 10 november 2010 heeft een overleg plaatsgevonden tussen reclamant en zijn adviseurs enerzijds en de verantwoordelijk wethouder van de gemeente Maastricht anderzijds, echter zonder dat overeenstemming is bereikt. Bij brief van 23 december 2010 heeft de gemeente reclamant geïnformeerd over de aanstaande indiening van het verzoek tot het starten van de administratieve onteigeningsprocedure voor die gedeelten die nodig zijn voor de realisering van het tracébesluit.

Reclamant sub 6k (de heer J.A. Claessens).

Ten aanzien van reclamant sub 6c kan specifiek worden opgemerkt dat in vervolg op telefonisch overleg van 6 januari 2009 de gemeente Maastricht bij brief van gelijke datum een bod aan reclamant heeft gedaan voor de aankoop van zijn eigendom (appartement) alsmede hem heeft geïnformeerd over een vijftal te koop staande woningen. De vertegenwoordiger van reclamant heeft de gemeente bij brief van 26 november 2009 een tegenvoorstel gedaan. Op 1 maart 2010 heeft de gemeente opnieuw telefonisch contact gehad met reclamant. Hierbij is ook aan de orde gekomen dat het appartement door hem was verhuurd. Bij brief van gelijke datum heeft de gemeente reclamant een aangepast bod gedaan bestaande uit twee varianten. De gemeente heeft de huurder van het appartement bij brief van 22 juli 2010 geïnformeerd omtrent de huuropzegging en onder meer geïnformeerd over de vergoeding. De door de huurder ingeschakelde vertegenwoordiger reageerde hierop bij brief van 27 augustus 2010. Bij brief van 13 augustus 2010 heeft de gemeente Maastricht reclamant vervolgens namens de verzoeker om onteigening nogmaals het bod voorgelegd zoals dat werd gedaan bij de brieven van 1 maart 2009 en 6 juli 2010. Dit bod is namens reclamant bij brief van 3 november 2010 afgewezen. Op 8 november 2010 heeft overleg plaatsgevonden tussen reclamant en zijn adviseur enerzijds en de namens de gemeente optredende verwerver anderzijds. De gemeente heeft reclamant naar aanleiding hiervan bij brief van 26 november 2010 antwoord gegeven op een aantal vragen. De gemeente is voorts bij brief van 29 november 2010 op de hoogte gesteld van het vertrek van de huurder van het appartement van reclamant per eind december 2010. Bij brief van 23 december 2010 heeft de gemeente reclamant geïnformeerd over de aanstaande indiening van het verzoek tot het starten van de administratieve onteigeningsprocedure voor die gedeelten die nodig zijn voor de realisering van het tracébesluit.

Het bovenstaande in aanmerking nemend zijn Wij van mening dat de gemeente Maastricht namens de verzoeker om onteigening voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure voldoende doch vruchteloos gebleken pogingen heeft ondernomen om met reclamanten sub 6a tot en met 6k tot overeenstemming te komen. Op het moment van de start van de procedure door middel van de terinzagelegging van de stukken stond naar Ons oordeel genoegzaam vast dat nog niet met reclamanten, al dan niet in de door hen gewenste vorm, overeenstemming kon worden bereikt. Alle reclamanten hebben voorafgaand aan de start van de procedure aanbiedingen ontvangen gericht op de aankoop van hun eigendommen. In alle gevallen kon hierover echter met deze reclamanten geen overeenstemming worden bereikt. Het overleg met reclamanten wordt voortgezet. Dit overleg dan wel het overleg dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet bij het ontbreken van overeenstemming vooraf zal moeten gaan aan de gerechtelijke procedure zal wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing leiden.

Reclamanten sub 6l tot en met z.

Zoals Wij hiervoor in het algemeen naar aanleiding van de zienswijzen van reclamanten sub 6a tot en met 6z hebben opgemerkt, hoeven de eigendommen van de reclamanten sub 6l tot en met 6z voor de realisering van het werk nog niet te worden gesloopt. Deze eigendommen zijn dan ook niet betrokken in de onderhavige onteigeningsprocedure. Desalniettemin heeft de gemeente Maastricht deze reclamanten toch voor zover mogelijk aanbiedingen gedaan gericht op de aankoop van de eigendommen. De gemeente heeft de reclamanten sub 6l tot en met 6z voorts bij brieven gedateerd 18 oktober 2010 op grond van hun mede-eigenaarschap in de totale VvE een behandel- en medewerkingsvergoeding aangeboden. De vertegenwoordiger van reclamanten heeft de gemeente in vrijwel alle gevallen bij brief van 3 november 2010 bericht dat betrokkenen geenszins voornemens zijn medewerking te verlenen aan de vernietiging van hun eigendommen, waarmee zij ook geen interesse hebben voor de aangeboden vergoeding. De gemeente Maastricht heeft alle hier bedoelde reclamanten verder nog bij brieven van 23 december 2010 geïnformeerd over de aanstaande indiening van het verzoek tot het starten van de administratieve onteigeningsprocedure voor die delen die nodig zijn voor de realisering van het tracébesluit. Hierbij zijn reclamanten ook op de hoogte gesteld van de verwerving en redenen waarom het niet mogelijk is om de als werkterrein benodigde achterterreinen c.q. het naastgelegen terrein afzonderlijk van de overblijvende appartementseigenaren te huren. Tot slot is reclamanten ook medegedeeld dat na de verwerving c.q. onteigening van de voor de uitvoering van het tracébesluit benodigde gronden de daarop aanwezige opstallen moeten worden gesloopt. Ook moeten dan de splitsingsakte en -tekening worden gewijzigd. Aangegeven is, dat de benodigde gronden als het ware ‘uit de splitsing’ moeten worden gehaald, zodat de VvE in aangepaste vorm kan voortbestaan. Om dit te bewerkstelligen is reclamanten medegedeeld dat zij van de verzoeker om onteigening een verzoek zullen ontvangen tot medewerking aan de noodzakelijke wijziging van de splitsingsakte.

Het bovenstaande in aanmerking nemend zijn Wij van oordeel dat de gemeente Maastricht de reclamanten sub 6l tot en met 6z namens de verzoeker om onteigening op tijdige en juiste wijze op de hoogte heeft gesteld omtrent de gang van zaken rond de verwerving van de benodigde gedeelten van het appartementencomplex en de noodzakelijke wijziging van de splitsingsakte en -tekening. Daarbij kon en mocht, gelet op de gang van zaken, uit het met deze reclamanten gevoerde overleg worden opgemaakt dat ook zij geen medewerking wilden verlenen aan een nadere splitsing van appartementen, waarmee zij ook verantwoordelijk zijn geweest voor het niet kunnen huren van de gronden die tijdelijk als werkterrein moeten worden gebruikt. De gemeente heeft reclamanten een behandel- en medewerkingsvergoeding aangeboden. Daarnaast, heeft de gemeente ondanks het feit dat hun eigendommen nog niet worden gesloopt en hun appartementen niet betrokken zijn in de onderhavige onteigening, vrijwel alle reclamanten sub 6l tot en met 6z, aanbiedingen gedaan gericht op de aankoop daarvan. Dit heeft echter niet tot overeenstemming geleid.

Tot slot merken Wij naar aanleiding van het onder 6 gestelde omtrent de werkterreinen op, dat deze nodig zijn voor de uitvoering van het onderhavige plan van het werk. Ook het op de eigendommen van reclamanten geprojecteerde werkterrein kan voor de uitvoering van het werk niet worden gemist. Dat een tijdelijk bouwterrein is voorzien op een braakliggend terrein dat eigendom is van de gemeente Maastricht, zijnde één van de stuurgroepleden, doet daaraan niet af. In verband met de omvang van het werk zijn over het gehele traject en aan beide zijden van de A2 werkterreinen noodzakelijk die ook in het tracébesluit zijn opgenomen. Op het gebruik van deze terreinen verwijzen Wij naar de algemene reactie op de zienswijzen van reclamanten sub 6a tot en met 6z.

Ad 7 – Mogelijkheden binnen het appartementsrecht.

De stelling van reclamanten dat de gemeente Maastricht inmiddels het grootste deel van de appartementsrechten in de appartementensplitsing aan de President Rooseveltlaan en de Professor Cobbenhagenstraat te Maastricht, waarvan reclamante sub 6a de VvE is als bedoeld in artikel 5:112 aanhef en sub e juncto 5:124 e.v. BW, heeft verworven, is juist. De gemeente heeft 388 van de in totaal 410 appartementen aangekocht. Van de in totaal 171 garages heeft de gemeente er inmiddels 151 kunnen aankopen. Hieruit kan Ons inziens echter niet zoals reclamanten stellen, zonder meer de conclusie worden getrokken worden dat de onteigening niet noodzakelijk is omdat het appartementsrecht, zoals opgenomen in titel 5.9 BW, voldoende aanknopingspunten biedt om het te onteigenen deel uit de splitsing te halen en een andere bestemming te geven. De verzoeker om onteigening heeft te kennen gegeven dat de weg van wijziging van de akte van splitsing (verkleining van de splitsing) bij gebrek aan medewerking van alle eigenaars in casu nog niet van toepassing is en wel om de volgende redenen.

Nog niet alle appartementsrechten in de te onteigenen en te slopen gebouwen zijn minnelijk verworven. Het besluit tot verkleining van de appartementensplitsing zou derhalve voor de resterende eigenaars in de te onteigenen en slopen gebouwen, als dit al onaantastbaar zou kunnen worden genomen, betekenen dat zij een appartement bewonen in een vrije gemeenschap van de te slopen gebouwen. Hiermee zou echter nog niet de volledige eigendom door de verzoeker zijn verworven, waardoor alsnog onteigening nodig zou zijn, nu de desbetreffende eigenaars, ondanks herhaalde pogingen daartoe, niet bereid zijn gebleken hun appartementsrecht in het minnelijk traject te vervreemden.

Dit geldt evenzeer ten opzichte van de overige eigenaars in de nog niet te slopen gebouwen. Aangezien alle appartementseigenaars mede-eigenaars zijn van alle in de splitsing betrokken onroerende zaken, geldt voor deze eigenaars eveneens dat na verkleining van de splitsing, de te slopen gebouwen die aldus uit de splitsing worden gehaald, in vrije mede eigendom aan alle appartementseigenaars gezamenlijk toekomen. De overige eigenaars uit de blokken 1 en 5 kunnen zich alsdan als mede-eigenaars tegen sloop blijven verzetten, totdat verdeling heeft plaatsgevonden, die in beginsel afzonderlijk zal plaatsvinden.

Indien de in de onteigeningsprocedure betrokken goederen echter onteigend worden, dan worden deze aan de splitsing onttrokken en voorziet artikel 5:144 lid 1 aanhef en sub f BW in de mogelijkheid om de akte van splitsing op bevel van de kantonrechter te wijzigen, zodat deze weer overeenstemt met de toestand na onteigening. De opmerking van reclamanten dat tijdelijk gebruik of herbestemming binnen de splitsing ook zonder het eigendoms- c.q. het appartementsrecht aan te tasten gerealiseerd kan worden is gelet op het bovenstaande in het onderhavige geval niet aan de orde. Wij tekenen hierbij overigens aan, dat geen enkele nadere splitsing van de appartementen in dit geval denkbaar is nu gebleken is dat de eigenaren de daarvoor noodzakelijke medewerking weigeren. Gelet op het voorgaande en in aanmerking nemend dat de verzoeker om onteigening op een redelijk tijdstip tot uitvoering van het betreffende plan over moet kunnen gaan, merken Wij op dat naar Ons oordeel de verzoeker in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de bedoelde onroerende zaken in onderhavige verzoek tot onteigening op te nemen.

In aanvulling op hetgeen Wij hiervoor ten aanzien van de ingebrachte zienswijzen hebben overwogen merken Wij in op, dat de verzoeker om onteigening bij e-mailbericht van 17 mei 2011 heeft medegedeeld dat de onroerende zaken met grondplannummers 12, 65b en 79 inmiddels zijn aangekocht en derhalve niet meer ter onteigening hoeven te worden aangewezen. De in dit besluit opgenomen lijst van ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken is dienovereenkomstig aangepast.

Eveneens heeft de verzoeker in bovengenoemd e-mailbericht te kennen gegeven dat er inmiddels overeenstemming is bereikt over de appartementsrechten die op naam stonden van L.J. van der Veer (A33 en A90), H.J.M. Luijs (A138), I.M.J. Meijs-Maesen (A189, A190) met betrekking tot de onroerende zaken met grondplannummers 93a, 93.1, 98a, 98.1, 101a, 101.1, 101.2 en 105. Aanwijzing van deze grondplannummers ter onteigening blijft echter noodzakelijk, omdat nog niet alle appartementsrechten verworven zijn.

Met betrekking tot de onroerende zaken met grondplannummers 75 en 76 geldt dat de appartementsrechten die op naam stonden van de heer S.A.R. Hernández (A39 en A52) zijn door de verzoeker verworven. Deze grondplannummers moeten echter ook in de lijst gehandhaafd worden in verband met het zakelijk recht dat op deze onroerende zaken rust. In de in dit besluit opgenomen lijst van te onteigenen onroerende zaken hebben Wij de tenaamstelling van de onroerende zaken met grondplannummers 75 en 76 aangepast.

De verzoeker om onteigening heeft voorts bij e-mailbericht van 15 augustus 2011 medegedeeld dat de onroerende zaken met de grondplannummers 7, 13, 15, 20 en 33a en 33b inmiddels zijn aangekocht. De in dit besluit opgenomen lijst van ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken is hierop aangepast, in die zin dat de onroerende zaken met de grondplannummers 13, 15 en 33a en 33b hieruit zijn geschrapt. Van de onroerende zaken met de grondplannummers 7 en 20 is de tenaamstelling gewijzigd in de gemeente Maastricht. Deze zaken moeten in de lijst worden gehandhaafd in verband met de daarop rustende zakelijke rechten.

In genoemd e-mailbericht van 15 augustus 2011 heeft de verzoeker om onteigening ook te kennen gegeven dat overeenstemming is bereikt over het appartementsrecht op naam van P.C.A.M. Tanis (A162; grondplannummers 92a en 92.1). De lijst van ter onteigening aan te wijzen onroerende zaken is hierop aangepast. Tot slot heeft de verzoeker in genoemd bericht te kennen gegeven dat overeenstemming is bereikt met M.L.M. Frijns (A121 en A144), H.V.H.M. Tossings (A261 en A325) en A. Sanowski (A266) met betrekking tot de onroerende zaken met de grondplannummers 93a, 93.1, 98a, 98.1, 101a, 101.1, 101.2 en 105. Aanwijzing van genoemde grondplannummers blijft echter noodzakelijk, omdat nog niet alle appartementsrechten verworven zijn.

Overige overwegingen

Tracébesluit

Voor de aanleg van de A2 passage Maastricht met bijkomende werken is een procedure op grond van de Tracéwet gestart. De voorbereiding en uitvoering van grote infrastructurele projecten moet voldoen aan regels zoals met name vastgesteld in de Tracéwet en de Wet milieubeheer. Voor de A2 Passage Maastricht is daarbij de verkorte procedure van de Tracéwet van toepassing. Dit betekent dat geen Trajectnota wordt opgesteld, maar de vanuit de Wet milieubeheer verplichte procedure voor de milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure) aan het Ontwerp-Tracébesluit (OTB) hangt.

Voor de A2 Passage Maastricht is deze procedure in juli 2004 gestart met de Startnotitie A2 Passage Maastricht. Naar aanleiding van de startnotitie en het advies op de richtlijnen van de commissie voor de m.e.r. hebben de Ministers van Verkeer en Waterstaat en Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer besloten dat het milieueffectrapport (MER) in twee stappen tot stand zou komen.

Hierna zijn in een MER eerste fase (december 2005) twaalf alternatieven gepresenteerd, geanalyseerd en vergeleken. De onderzochte alternatieven en hun effecten zijn in maart 2006 gepresenteerd in het rapport ‘Eén plan voor stad en snelweg’. In het zogenoemde ‘Trechteringsbesluit’ van 29 juni 2006 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvestiging, Ruimtelijke Ordening en Milieu en in afstemming met de regio op basis van de resultaten uit de eerste fase MER gekozen voor een A2 in een tunnel onder de huidige traverse.

Na het Trechteringsbesluit is met het oog op de realisering van het werk gestart met de tweede fase MER en met de procedure voor het ontwerp-tracébesluit – tracébesluit (OTB – TB). Hierbij geldt dat op 31 maart 2010 de Crisis- en Herstelwet in werking is getreden. Het OTB A2 Passage Maastricht is na de inwerkingtreding van deze wet vastgesteld, wat onder meer betekent dat het niet meer verplicht is om de commissie m.e.r. te raadplegen of een meest milieuvriendelijk alternatief op te stellen.

In verband met de geschetste ontwikkelingen en aanpassingen heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij besluit van 28 juni 2010 het Ontwerp-Tracésluit A2 Passage Maastricht vastgesteld. Dit ontwerp heeft van 6 juli 2010 tot en met 6 augustus 2010 ter inzage gelegen. Bij besluit van 24 november 2010 heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie het Tracébesluit A2 Passage Maastricht vastgesteld. Dit besluit geldt verder als voorbereidingsbesluit, zoals bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Het tracébesluit heeft vanaf 9 december 2010 tot en met 20 januari 2011 ter inzage gelegen. In deze periode zijn 21 beroepschriften ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bestemmingsplan

De grondslag voor het te maken werk is tevens gelegen in het bestemmingsplan ‘Traverse’, dat in overeenstemming met het genoemde tracébesluit op 14 december 2010 door de gemeenteraad van Maastricht is vastgesteld. Dit plan heeft vanaf 27 december 2010 tot en met 7 februari 2011 ter inzage gelegen. In deze periode zijn acht beroepschriften ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De Rijksweg A2/N2 is in de jaren ’60 dwars door de stad Maastricht aangelegd als onderdeel van de verbinding Amsterdam-Luik. Tussen de jaren ’60 en nu is de verkeersintensiteit op de weg enorm toegenomen. De huidige situatie op en rond de A2 Passage Maastricht vraagt daarom dringend om een duurzame oplossing. Tussen de aansluitingen Geusselt en Europaplein doen zich reeds ernstige doorstromingsproblemen voor. Dit is niet alleen het gevolg van de alsmaar groeiende automobiliteit waardoor een capaciteitsgebrek optreedt, maar ook wordt het verkeer op de A2 op enkele kruispunten nog met verkeerslichten geregeld. Als gevolg hiervan ontstaan ook problemen op het aansluitende regionale en stedelijke hoofdwegennet, hetgeen nadelig is voor de kwetsbare bereikbaarheid van de regio Maastricht. De hoge verkeersbelasting en het optredende sluipverkeer veroorzaken daarnaast aanzienlijke leefbaarheidsproblemen in de langs de A2 liggende wijken. Het gaat daarbij om meer dan alleen technische milieuaspecten (zoals geluid en luchtkwaliteit) en verkeersveiligheid. Door de toenemende verkeersbelasting wordt de A2 ook een onneembare barrière in de stad Maastricht. Dit bemoeilijkt het in stand houden of verbeteren van stedelijke relaties en functies en belemmert de noodzakelijke stedelijke vernieuwing van de aangrenzende wijken.

De voorbereidende werkzaamheden zijn reeds in volle gang. De feitelijke werkzaamheden zullen conform planning begin 2011 starten en zullen naar verwachting vijf jaar in beslag nemen.

Het moet in het belang van een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer en de verkeersveiligheid noodzakelijk worden geacht, dat de Staat (Infrastructuur en Milieu) de eigendom verkrijgt van de in dit besluit genoemde onroerende zaken.

Zoals Wij hiervoor onder de overwegingen hebben opgemerkt, is ten aanzien van de onroerende zaak met grondplannummer 94.1 de te onteigenen oppervlakte van 479 m2 teruggebracht naar 473 m2 en zijn op verzoek van de verzoeker om onteigening voorts de onroerende zaken met de grondplannummers 12, 79 en 65b uit de in dit besluit opgenomen lijst van te onteigenen onroerende zaken geschrapt. Daarnaast is de tenaamstelling voor een aantal appartementsrechten met betrekking tot de onroerende zaken met grondplannummers 75, 76, 93a en 93.1 aangepast.

Voor het overige worden de door reclamanten naar voren gebrachte zienswijzen niet van zodanig gewicht geacht dat op grond daarvan het verzoek om een koninklijk besluit ex artikel 72a van de onteigeningswet moet worden afgewezen.

Beslissing

Gelet op de onteigeningswet,

Gehoord de Afdeling advisering van de Raad van State, advies van 3 augustus 2011, nr. W14.11.0217/IV, en gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu van 23 augustus 2011, nr. RWSCD BJV 2011/904, Rijkswaterstaat Corporate Dienst, Eenheid Bestuurlijk Juridische Zaken en Vastgoed;

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Ten behoeve van de aanleg van een gestapelde tunnel in de Rijksweg A2 en de aanpassing van het knooppunt Kruisdonk (A2/A79), gedeelte vanaf de kruising van de A2 met de spoorlijn Maastricht-Heerlen (A2 km. 252,25) en de aansluiting Bunde (A79 km. 1,12) tot en met de kruising van de A2 met de Voltastraat/Professor Cobbenhagenstraat (A2 km. 255,81), met bijkomende werken, in de gemeenten Meerssen en Maastricht zal ten algemenen nutte en ten name van de Staat (Infrastructuur en Milieu) worden onteigend de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekeningen die ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeenten Meerssen en Maastricht en bij Rijkswaterstaat Corporate Dienst ter inzage heeft gelegen als:

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Meerssen

Grondplan-

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

 

ha

a

ca

 

ha

a

ca

   

2.

geheel

wegen

0

09

00

B 5467

Gemeente Meerssen, Meerssen, zetel: Meerssen.

Eigendom telecommunicatienetwerk:

Eurofiber Nederland B.V., Maarssen, zetel: Amsterdam.

                   

4.

0

08

64

wegen

0

31

31

B 5233

Gemeente Meerssen, Meerssen, zetel: Meerssen.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

                   

7.

geheel

terrein (grasland)

0

04

45

B 5501

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Amby

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

 

ha

a

ca

 

ha

a

ca

   

16.

geheel

wegen

0

03

40

C 1947

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

                   

19.

0

00

10

terrein (natuur)

0

50

00

C 1996

Janssen Beatrixhaven Maastricht B.V., Maastricht, zetel: Maastricht.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

                   

20.

geheel

terrein (grasland)

1

48

66

C 1993

Als grondplannummer 16.

                   

21.

0

40

48

wegen

0

40

50

C 2158

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen (3x).

                   

23.

geheel

wegen

0

24

40

C 1946

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen (6x).

                   

25.

geheel

wonen erf - tuin

0

13

50

C 1992

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

                   

26.

geheel

wegen

0

03

25

C 1969

Provincie Limburg, Maastricht, zetel: Maastricht.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

                   

27.

geheel

wonen erf - tuin

0

19

00

C 1346

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht.

                   

29.

geheel

terrein (akkerbouw)

2

80

80

C 1954

Elk 1/2 eigendom:

Otten, Nicolaas Bernard Theresia, Meerssen;

Otten, Bernard Joseph Marie, Meerssen.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

                   

30.

geheel

erf - tuin

0

11

60

C 1953

Als grondplannummer 27.

                   

31.

geheel

water

0

16

50

C 2727

Waterschap Roer en Overmaas, Sittard, zetel: Sittard-Geleen.

                   

32.

0

96

08

wegen

1

36

30

C 2159

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen (4x).

                   

34.

geheel

bedrijvigheid (nutsvoorziening)

0

03

20

C 1955

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

                   

35.

0

06

77

bedrijvigheid (industrie) erf - tuin

0

31

80

C 2065

Roden van, Maria Elizabeth Pius, Maastricht.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen (2x).

                   

36.

0

01

77

wonen

0

07

50

C 2066

Cooperatieve Bouwvereniging Eigen Huis Ba, Maastricht, zetel: Maastricht.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

                   

37.

geheel

water

0

00

80

C 2728

Waterschap Roer en Overmaas, Sittard, zetel: Sittard-Geleen.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen (4x).

                   

38.

0

01

98

wonen

0

09

00

C 2067

Elk ½ eigendom:

Koster, Judith, gehuwd met Povel, Joris Alexander Christoffel

Marie, Maastricht;

Povel, Joris Alexander Christoffel Marie, gehuwd met Koster,

Judith, Maastricht.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

                   

39.

0

06

03

wonen erf - tuin

0

25

90

C 2068

Elk ½ eigendom:

Haane, Pierre Emile Marie Arthur, gehuwd met Claessens,

Yvonne Maria Leopoldina, Maastricht;

Claessens, Yvonne Maria Leopoldina, gehuwd met Haane,

Pierre Emile Marie Arthur, Maastricht.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

                   

40.

0

00

11

erf - tuin

0

04

55

C 2424

Als grondplannummer 39.

                   

41.

0

37

01

terrein (grasland)

0

97

15

C 2423

Elk ½ eigendom:

Heuvel van den, Johannes Josephus, gehuwd met Bekkers,

Gerdina Maria Jozef, Maastricht;

Bekkers, Gerdina Maria Jozef, gehuwd met Heuvel van den,

Johannes Josephus, Maastricht.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

                   

42.

geheel

water

0

07

10

C 2729

Als grondplannummer 37.

                   

167.

5

41

20

wegen

6

61

32

C 2785

De Staat (Verkeer en Waterstaat), Breda, zetel: ’s-Gravenhage.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen (4x).

                   

44.

0

25

58

wonen met bedrijvigheid terrein (grasland)

0

91

24

C 1759

Elk ½ eigendom:

Heuvel van den, Johannes Josephus, gehuwd met Bekkers,

Gerdina Maria Jozef, Maastricht;

Bekkers, Gerdina Maria Jozef, gehuwd met Heuvel van den,

Johannes Josephus, Maastricht.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

N V Waterleiding Maatschappij Limburg, Maastricht, zetel: Maastricht.

                   

45.

0

02

99

terrein (teelt - kweek)

0

72

85

C 1588

Als grondplannummer 27.

                   

46.

0

14

92

terrein (akkerbouw)

0

90

65

C 1760

Als grondplannummer 44.

                   

47.

0

04

06

terrein (grasland)

1

46

60

C 1587

Als grondplannummer 27.

                   

48a

0

05

93

water

0

15

15

C 2730

Als grondplannummer 31.

48b

0

00

59

       
                   

49.

0

0

61

terrein (natuur)

4

65

34

C 2712

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

N V Waterleiding Maatschappij Limburg, Maastricht, zetel: Maastricht.

                   

50.

0

00

34

water

0

04

72

C 2577

Waterschap Roer en Overmaas, Sittard, zetel: Sittard-Geleen.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

                   

51.

0

01

00

water

onbekend

C 2221

(ged.)

Opstal:

Waterschap Roer en Overmaas, Sittard, zetel: Sittard-Geleen.

Eigendom belast met opstal:

Stichting Mondriaan, Heerlen, zetel: Heerlen.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht:

Stichting ‘Overbunde’, Maastricht, zetel: Maastricht.

Opstalrecht nutsvoorzieningen:

N V Waterleiding Maatschappij Limburg, Maastricht, zetel: Maastricht.

       

terrein (akkerbouw)

onbekend

C 2221

(ged.)

Stichting Mondriaan, Heerlen, zetel: Heerlen.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht:

Stichting ‘Overbunde’, Maastricht, zetel: Maastricht.

Opstalrecht nutsvoorzieningen:

N V Waterleiding Maatschappij Limburg, Maastricht, zetel: Maastricht.

                   

52.

0

87

29

water

4

93

80

C 2085

Stichting Elisabeth Strouven, Maastricht, zetel: Maastricht.

Opstalrecht nutsvoorzieningen:

N V Waterleiding Maatschappij Limburg, Maastricht, zetel: Maastricht.

                   

54.

0

38

62

bedrijvigheid (horeca) justitie

8

74

70

C 2220

Stichting Xonar, Maastricht, zetel: Maastricht.

                   

55.

geheel

water

0

04

50

C 2731

Als grondplannummer 31.

                   

56.

geheel

terrein

0

02

40

B 1833

Als grondplannummer 32.

                   

58.

0

1

75

wegen

0

24

10

B 1793

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

N V Waterleiding Maatschappij Limburg, Maastricht, zetel: Maastricht.

                   

60.

0

03

75

terrein (grasland)

0

08

50

B 2389

99/100 eigendom:

Stassen, Jacobus Paulus Maria, Maastricht.

1/100 eigendom:

Nouville Ontwikkeling B.V., Heerlen, zetel: Heerlen.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

N V Waterleiding Maatschappij Limburg, Maastricht, zetel: Maastricht.

                   

61.

0

10

62

terrein (grasland)

0

30

90

B 1750

Als grondplannummer 49.

                   
 

Van de onroerende zaak, kadastraal bekend, gemeente Maastricht

Grondplan

nr.

Te onteigenen

grootte

Als

Ter grootte

van

Sectie

en nr.

Ten name van

 

ha

a

ca

 

ha

a

ca

   

1.

0

41

22

terrein (grasland)

3

01

25

I 3736

Elk een onbekend aandeel in eigendom belast met vruchtgebruik:

Mesterom, Hubertus Johannes Petrus Maria, Sint Maartensvoeren, België;

Mesterom, Waltherius Maria Hubertus Petrus, Lanaken, België;

Mesterom, Josephina Hubertina Maria Petrus, gehuwd met Boijmans,

Johannes Hubertus Geertruid Maria, Rekem, België;

Mesterom, Joannes Marie Elisabeth Gerardus, Lanaken, België;

Mesterom, Maria Cornelia Henrica Petronella, Lanaken, België.

Vruchtgebruik:

P.D.M. Participaties B.V., Maastricht, zetel: Maastricht.

                   

64.

0

0

74

water

0

00

80

G 6135

Waterschap Roer en Overmaas, Sittard, zetel: Sittard-Geleen.

                   

65a

0

36

23

terrein (nieuwbouw bedrijvigheid)

7

81

71

G 5913

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht.

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

               

66.

1

87

96

terrein (grasland)

1

99

60

G 4550

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht.

                   

70a

5

64

73

bedrijvigheid

23

97

62

G 5937

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht.

70b

0

04

53

(nutsvoorziening) recreatie

       

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de

70c

0

24

72

– sport

       

Belemmeringenwet Privaatrecht op gedeelte van perceel:

70.1

0

05

97

         

Aktivabedrijf Enexis Limburg B.V., Rosmalen, zetel: Rosmalen.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

Waterschap Zuiveringschap Limburg, Roermond, Roermond.

                   

75.

geheel

 

0

19

80

G 4541

overgegaan in:

In de (onder)splitsing betrokken zakelijk recht, eigendom:

Vereniging van eigenaren: Vereniging van Eigenaars van het flatgebouw aan de Viaductweg de nummers 31a tot en met 53d (oneven), Maastricht, zetel: Maastricht.

Niet in de (onder)splitsing betrokken zakelijk recht, gerechtigde:

Zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3, onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht: N.V. Nederlandse Gasunie, Groningen, zetel: Groningen;

           

G 4472 A0

Appartementencomplex Maastricht: Vereniging van eigenaren: Vereniging van Eigenaars van het flatgebouw aan de Viaductweg de nummers 31a tot en met 53d (oneven), Maastricht, zetel: Maastricht;

   

wonen (appartement)

     

G 4472 A1

t/m A48

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

   

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4472 A49

t/m A59

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

               

76.

geheel

 

0

01

24

G 4540

overgegaan in:

In de (onder)splitsing betrokken zakelijk recht, eigendom:

Vereniging van eigenaren: Vereniging van Eigenaars van het flatgebouw aan de Viaductweg de nummers 31a tot en met 53d (oneven), Maastricht, zetel: Maastricht;

           

G 4472 A0

Appartementencomplex Maastricht: als grondplannummer 75;

           

G 4472 A1

t/m A59

Appartementsrechten: als grondplannummer 75.

                   

81.

0

0

29

school erf

0

37

80

G 3817

Als grondplannummer 66.

                   

92a

0

40

79

 

0

76

25

G 4512

In de (onder)splitsing betrokken zakelijk recht, eigendom:

92.1

0

07

67

       

overgegaan in:

Vereniging van eigenaren: Vereniging van Eigenaars Pres. Rooseveltlaan Groot 125A t/m 191d, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4520 A1

t/m A22

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

tbv ontwikkeling A2-traverse (2x)

     

G 4520 A23

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4520 A24

t/m A32

       

parkeren

     

G 4520 A33

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4520 A34

t/m A56

       

wonen (appartement)

     

G 4520 A57

t/m A71

       

appartement (woonruimte berging)

     

G 4520 A72

       

wonen (appartement)

     

G 4520 A73

t/m 117

       

tbv ontwikkeling A2-traverse (2x)

     

G 4520 A118

       

wonen (appartement)

     

G 4529 A119

t/m 177

       

appartement (woonruimte berging)

     

G 4520 A178

       

wonen (appartement)

     

G 4520 A179

t/m A190

                   

93a

0

00

19

 

0

31

00

G 4514

In de (onder)splitsing betrokken zakelijk recht, eigendom:

93.1

0

09

80

       

overgegaan in:

Vereniging van eigenaren: Vereniging van Eigenaars Wyckerveldflat, Maastricht, zetel: Maastricht;

               

G 4522 A0

Appartementencomplex Maastricht: Vereniging van Eigenaars Wyckerveldflat, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

wonen (appartement)

     

G 4522 A1

en A2

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A3

Elk ½ eigendom:

Dresens, Robert Fernand, gehuwd met Bastiaens, Catharina Marie Louise, Maastricht;

Bastiaens, Catharina Marie Louise, gehuwd met Dresens, Robert Fernand, Maastricht;

             

G 4522 A4

Elk ½ eigendom:

Grouls, Maria Elisabeth Winanda, Baarn;

Grouls, Monique Anna Maria Elisabeth, gehuwd met Bakkers, Johannes Adrianus Petrus;

             

G 4522 A5

Dingena, Ludovicus, gehuwd met Hameleers Maria Francisca, Maastricht;

       

ivm planontwikkeling A2-traverse (2x)

     

G 4522 A6

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

wonen (appartement)

     

G 4522 A7

t/m A16

             

G 4522 A17

Dingena, Ludovicus, gehuwd met Hameleers Maria Francisca, Maastricht;

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A18

en A19

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

ivm planontwikkeling A2-traverse (2x)

     

G 4522 A20

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A21

t/m A23

       

parkeren

     

G 4522 A24

Elk ½ eigendom:

Grouls, Maria Elisabeth Winanda, Baarn;

Grouls, Monique Anna Maria Elisabeth, gehuwd met Bakkers, Johannes Adrianus Petrus;

       

wonen (appartement)

     

G 4522 A25

t/m A34

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A35

Mullers, Hendrikus Christiaan Michael, gehuwd geweest met Leenders, Catharina (overleden), Maastricht;

             

G 4522 A36

t/m A52

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A53

Eigendom belast met gebruik en bewoning:

Corsius, Martinus August Gertrudis, gehuwd met Zee van der, Lucie Catharina Anna, Maastricht.

Onbekend aandeel in gebruik en bewoning:

Corsius, Petrus Hubertus, gehuwd geweest met Frijns, Maria Helena (overleden), Maastricht.

Onbekend aandeel in gebruik en bewoning:

Frijns, Maria Helena (overleden), gehuwd geweest met Corsius, Petrus Hubertus, Maastricht;

             

G 4522 A54

t/m A58

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A59

Bremer, Hendrika Johanna Agnes, gehuwd met Gijzen, Jozef Karel Johannes, Valkenburg LB;

             

G 4522 A60

t/m A67

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

tbv ontwikkeling A2 project

     

G 4522 A68

       

wonen (appartement)

     

G 4522 A69

t/m A72

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A73

             

G 4522 A74

Elk ½ Eigendom:

Mulken van, Theodorus Johannes Hubertus, gehuwd geweest met Frenken, Elisabeth Maria Gerarda (overleden), Maastricht;

Frenken, Elisabeth Maria Gerarda (overleden), gehuwd geweest met Mulken van, Theodorus Johannes Hubertus, Maastricht;

             

G 4522 A75

t/m A79

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A80

Kroon, Cornelis Antoon Joseph Marie, gehuwd met Lemaire, Maria Josephina, Maastricht;

             

G 4522 A81

en A82

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

parkeren

     

G 4522 A83

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A84

Kroon, Cornelis Antoon Joseph Marie, gehuwd met Lemaire, Maria Josephina, Maastricht;

             

G 4522 A85

Vereniging van Eigenaars Wyckerveldflat, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A86

t/m A87

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

tbv ontwikkeling A2 project

     

G 4522 A88

en A89

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A90

t/m A92

       

wonen (appartement)

     

G 4522 A93

Mullers, Hendrikus Christiaan Michael, gehuwd geweest met Leenders, Catharina (overleden), Maastricht;

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A94

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A95

Bremer, Hendrika Johanna Agnes, gehuwd met Gijzen, Jozef Karel Johannes, Valkenburg LB;

             

G 4522 A96

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

wonen (appartement)

     

G 4522 A97

t/m A101

             

G 4522 A102

Pleumeekers, Nicolaas, gehuwd met Hermans José Maria Martina, Maastricht;

             

G 4522 A103

t/m 116

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A117

Reinards, Aloysius Marie Louis Hubert, gehuwd met Tans, Anna Maria Louise, Maastricht;

             

G 4522 A118

t/m A123

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A124

Buckley, Patrick Francis, Maastricht;

             

G 4522 A125

t/m A131

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A132

       

wonen (appartement)

     

G 4522 A133

t/m A144

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A145

t/m A148

             
       

tbv planontwikkeling A2 (2x)

     

G 4522 A149

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A150

t/m A152

             

G 4522 A153

Pleumeekers, Nicolaas, gehuwd met Hermans, José Maria Martina, Maastricht;

             

G 4522 A154

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A155

Pleumeekers, Nicolaas, gehuwd met Hermans, José Maria Martina, Maastricht;

             

G 4522 A156

t/m A160

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

wonen (appartement)

     

G 4522 A161

Reinards, Aloysius Marie Louis Hubert, gehuwd met Tans, Anna Maria Louise, Maastricht;

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A162

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

wonen (appartement)

     

G 4522 A163

t/m A168

             

G 4522 A169

Ritzerfeld, Maria Josephina Wilhelmina, Maastricht;

             

G 4522 A170

t/m A199

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A200

Vruchtgebruik:

Claessens, Jozef Alexander, Maastricht.

1/3 eigendom belast met vruchtgebruik:

Claessens, Raoul Jozef Constant, gehuwd met Vet de, Maria Anna Antoinetta Wilhelmina, Oss;

Claessens, Jozef Johannes, Zeist;

Claessens, Paul Jozef Alexander, gehuwd met Ahrbeck, Jennifer Lyn, Utrecht;

             

G 4522 A201

t/m A210

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A211

en A212

       

wonen (appartement)

     

G 4522 A213

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A214

t/m A216

             
       

parkeren

     

G 4522 A217

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A218

en A219

       

wonen (appartement)

     

G 4522 A220

Ritzerfeld, Maria Josephina Wilhelmina, Maastricht;

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A221

t/m A223

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

wonen (appartement)

     

G 4522 A224

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A225

t/m A230

       

wonen (appartement)

     

G 4522 A231

Janssen, Gertruda Petronella Maria, gehuwd met Willems, Henricus Chrisitaan, Maastricht;

             

G 4522 A232

t/m A236

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A237

Dassen, Johannes Hubertus Hendrikus, gehuwd met Keerssemeeckers, Irène Maria Josephina, Maastricht;

             

G 4522 A238

t/m A247

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A248

Pütz, Maria Anna Andrea, Maastricht;

       

tbv planontwikkeling A2

     

G 4522 A249

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

wonen (appartement)

     

G 4522 A250

t/m A252

             

G 4522 A253

Urselmann, Wilhelmus Johannes, Maastricht;

             

G 4522 A254

t/m A256

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A257

Siezenis, Robert, gehuwd geweest met Bleize, Margaretha Jacqueline (overleden), Maastricht;

             

G 4522 A258

t/m A260

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A261

t/m A263

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

appartement (woning met berging)

     

G 4522 A264

 
       

wonen (appartement)

     

G 4522 A265

             

G 4522 A266 t/m A268

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A269

Eigendom belast met vruchtgebruik:

Urselmann,Wilhelmus Johannes, Maastricht.

Vruchtgebruik:

Urselmann, Anna Maria Theresia (overleden), Valkenburg LB;

               

G 4522 A270 en A271

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

               

G 4522 A272

Heijnen, Jacobus Hubertus Joseph, gehuwd met Pitz, Gertruda Maria, Maastricht;

               

G 4522 A273

t/m A289

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

               

G 4522 A290

Wintjens, Martinus Hubertus Elisabeth, Maastricht;

               

G 4522 A291

t/m 294

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A295

             

G 4522 A296

Sepp, Werner Maximilian, gehuwd met

Wolfs Odilia Maria Theresia, Maastricht;

             

G 4522 A297

t/m A301

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A302

Urselmann, Wilhelmus Johannes, Maastricht;

             

G 4522 A303

t/m A308

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A309

Heijnen, Jacobus Hubertus Joseph, gehuwd met Pitz, Gertruda Maria, Maastricht;

             

G 4522 A310

t/m A314

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A315

Wintjens, Martinus Hubertus Elisabeth, Maastricht;

             

G 4522 A316

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

parkeren

     

G 4522 A317

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A318

en A319

               

G 4522 A320

Elk ½ eigendom:

Dassen, Johannes Hubertus Hendrikus, gehuwd met Keerssemeeckers, Irène Maria Josephina, Maastricht;

Keerssemeeckers, Irène Maria Josephina, gehuwd met Dassen, Johannes Hubertus Hendrikus, Maastricht;

               

G 4522 A321

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

       

parkeren

     

G 4522 A322

       

berging-stalling (garage-schuur)

     

G 4522 A323

             

G 4522 A324

Gommers, Jozef Rosalina Franciscus Xaverius Maria, Maastricht;

             

G 4522 A325

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht;

             

G 4522 A326

Elk ½ eigendom:

Siezenis, Robert, gehuwd geweest met Bleize, Margaretha Jacqueline (overleden), Maastricht;

Bleize, Margaretha Jacqueline (overleden), gehuwd geweest met Siezenis, Robert, Maastricht.

                   

94a

0

00

12

wonen

0

04

91

G 4515

Vereniging van Eigenaars Wyckerveldflat, Maastricht, zetel: Maasticht.

94.1

0

04

73

         
                   

95.

0

02

77

overbouwde poort straat wegen

0

05

35

G 4041

Erfpacht:

Woningstichting Servatius, Maastricht, zetel: Maastricht.

Eigendom belast met erfpacht:

Gemeente Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht.

                   

96.

geheel

poort

0

01

78

G 4519

Als grondplannummer 66.

                   

163.

geheel

bedrijvigheid (nutsvoorzieningen)

0

00

07

G 5168

N.V. Nutsbedrijven Maastricht, Maastricht, zetel: Maastricht.

                   

164.

geheel

erf - tuin

0

00

18

G 5169

Als grondplannummer 66.

                   

98a

0

04

69

 

0

33

90

G 4516

In de (onder)splitsing betrokken zakelijk recht, eigendom:

als grondplannummer 93a en 93.1;

98.1

0

29

21

     

overgegaan in:

               

G 4522 A0

Appartementencomplex Maastricht: als grondplannummer 93a en 93.1;

               

G 4522 A1 t/m

A326

Appartementsrechten: als grondplannummer 93a en 93.1.

                   

101a

0

04

07

 

0

37

65

G 4517

In de (onder)splitsing betrokken zakelijk recht, eigendom:

als grondplannummer 93a en 93.1;

101.1

0

07

43

     

overgegaan in:

101.2

0

26

15

     

G 4522 A0

Appartementencomplex Maastricht: als grondplannummer 93a en 93.1;

               

G 4522 A1 t/m A326

Appartementsrechten: als grondplannummer 93a en 93.1.

                   

103.

0

00

19

onderwijs

0

05

29

G 5340

Mosalira Stichting voor Primair Onderwijs, Maastricht, zetel: Maastricht.

                   

104.

geheel

onderwijs erf - tuin

0

26

99

G 4220

Als grondplannummer 66.

                   

105.

0

01

47

 

0

14

10

G 4518

In de (onder)splitsing betrokken zakelijk recht, eigendom:

als grondplannummer 93a en 93.1;

               

overgegaan in:

               

G 4522 A0

Appartementencomplex Maastricht: als grondplannummer 93a en 93.1;

               

G 4522 A1 t/m A326

Appartementsrechten: als grondplannummer 93a en 93.1.

                   

115.

0

20

94

terrein (grasland)

1

22

90

R 1140

Stassen, Jacobus Paulus Maria, Maastricht.

Opstalrecht nutsvoorzieningen:

N V Waterleiding Maatschappij Limburg, Maastricht, zetel: Maastricht.

                   

116.

0

41

52

terrein (grasland)

2

10

10

R 798

Coenen, Mathias Johannus, Maaseik.

Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel:

N V Waterleiding Maatschappij Limburg, Maastricht, zetel: Maastricht.

                   

Onze Minister van Infrastructuur en Milieu is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift aan de Afdeling advisering van de Raad van State zal worden gezonden.

Den Haag, 29 augustus 2011

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.

Naar boven