Tijdelijke subsidieregeling International Groundwater Resources Assesment Centre (Tijdelijke subsidieregeling IGRAC)

29 augustus 2011

Nr. IENM/BSK-2011/78242

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 2, aanhef en onderdeel d, 3 en 4 van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

IGRAC:

International Groundwater Rescources Assesment Centre

minister:

Minister van Infrastructuur en Milieu;

subsidieontvanger:

De stichting International Groundwater Rescources Assesment Centre IGRAC, gevestigd te Delft;

wet:

Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2

De minister kan voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015 op aanvraag eenmalig subsidie verstrekken aan de subsidieontvanger voor het verrichten van activiteiten door IGRAC als bedoeld in artikel 6 van het verdrag tussen de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation (UNESCO) en het Koninkrijk der Nederlanden inzake het vestigen en functioneren van het ‘International Groundwater Resources Assesment Centre’ in Nederland als een categorie II instituut onder auspiciën van UNESCO.

Artikel 3

Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing, met uitzondering van artikel 4:60.

Artikel 4

Het subsidieplafond voor de boekjaren 2011 tot en met 2015 bedraagt € 2.500.000,–.

Artikel 5

Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de naar het oordeel van de minister noodzakelijke, rechtstreeks aan de activiteiten als bedoeld in artikel 2 toe te rekenen en door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten.

Artikel 6

De aanvraag tot subsidie wordt uiterlijk 1 oktober 2011 schriftelijk ingediend bij de minister.

Artikel 7

Onverminderd artikel 4:35 van de wet kan de minister de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel de aanvraag niet voldoet aan artikel 6.

Artikel 8

  • 1. De minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van de subsidieaanvraag.

  • 2. In de beschikking wordt vermeld:

    • a. een omschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b. de looptijd van de subsidie;

    • c. het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld;

    • d. de inhoud van het controleprotocol.

Artikel 9

De subsidieverlening geschiedt onder de voorwaarde dat voor het deel van de subsidie dat ten laste van een nog niet vastgestelde begroting komt voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

Artikel 10

  • a. Onverminderd de artikelen 4:68, 4:69 en 4:70 van de wet is de subsidieontvanger verplicht tot:

  • b. het onverwijld doen van een schriftelijke melding aan de minister zodra aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

  • c. het verlenen van medewerking aan een onderzoek naar de rechtmatige en doelmatige aanwending van de ontvangen subsidiegelden, dat wordt verricht namens of in opdracht van de minister of door de Algemene Rekenkamer en het desverlangd verstrekken van alle informatie aan degene die met dit onderzoek is belast;

  • d. het de minister vooraf schriftelijk op de hoogte stellen in geval bekendheid wordt gegeven aan projecten, producten of standpunten met een politiek gevoelig of belangrijk beleidsmatig karakter;

  • e. het verlenen van medewerking binnen een door de minister te stellen termijn aan een door hem ingesteld evaluatieonderzoek teneinde te beoordelen op welke wijze de subsidieontvanger uitvoering heeft gegeven aan de in artikel 2 omschreven activiteiten;

  • f. het vormen van een egalisatiereserve;

  • g. het in acht nemen van het bij de subsidiebeschikking gevoegde controleprotocol.

Artikel 11

  • 1. Voorts kan de minister bij de beschikking tot subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot:

    • a. het geven van bekendheid aan de gesubsidieerde projecten en producten alsmede aan de resultaten ervan;

    • b. het zonder vergoeding aan de minister of een door de minister aangewezen derde verstrekken van door de minister benodigde, op gesubsidieerde projecten en producten gerichte informatie;

    • c. het verkrijgen van andere financiële middelen;

    • d. het uitbrengen van een verslag omtrent de voortgang van de uitvoering van de activiteiten steeds na afloop van een periode van twaalf maanden; en

    • e. andere verplichtingen die de minister wenselijk acht ter verwezenlijking van het doel van de subsidie.

  • 2. Tevens draagt de subsidieontvanger er zorg voor dat:

    • a. een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht dat een gescheiden administratie van kosten en baten wordt gevoerd voor de gesubsidieerde activiteiten enerzijds en de overige activiteiten anderzijds; en

    • b. een onderzoek als bedoeld in artikel 4:79, eerste lid, van de wet wordt uitgevoerd en dat dit onderzoek geschiedt met inachtneming van hetgeen daarover is bepaald in het controleprotocol.

Artikel 12

  • 1. De minister kan ambtshalve en gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening een beschikking tot bevoorschotting verstrekken.

  • 2. Het voorschot wordt uitgekeerd in termijnen waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot bevoorschotting worden bepaald met dien verstande dat de voorschotverlening ten hoogste 100 procent van de verleende subsidie bedraagt.

  • 3. De minister verleent geen voorschot indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen, dan wel indien de subsidieontvanger failliet is verklaard of hem surseance van betaling is verleend of op hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 13

De subsidieontvanger behoeft toestemming van de minister voor:

  • a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

  • b. het wijzigen van de statuten;

  • c. het ontbinden van de rechtspersoon; of

  • d. het doen van aangifte tot faillissement of het aanvragen van surseance van betaling.

Artikel 14

De subsidieontvanger dient de aanvraag tot subsidievaststelling, waarop paragraaf 4.2.8.5 van de wet van toepassing is, in binnen zes maanden volgend op het boekjaar 2015.

Artikel 15

  • 1. De minister geeft een beschikking tot subsidievaststelling binnen tweeëntwintig weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 2. Indien de beschikking niet binnen tweeëntwintig weken kan worden gegeven, stelt de minister betrokkenen daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3. De minister is bevoegd tot ambtshalve vaststelling van de subsidie indien de subsidieontvanger niet tijdig de aanvraag tot vaststelling heeft ingediend.

Artikel 16

De omvang van de egalisatiereserve aan het einde van het laatste boekjaar wordt bestemd ten gunste van het ministerie van Infrastructuur en Milieu ingeval van beëindiging van de subsidieverstrekking. De subsidieontvanger draagt in het laatste geval zorg voor storting van het bedrag binnen een door de minister te stellen termijn.

Artikel 17

Met het toezicht op de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen zijn belast de directeur en medewerkers van de auditdienst van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en, zo nodig, andere bij besluit van de minister aangewezen personen.

Artikel 18

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2016, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de subsidies die voor die datum zijn verleend.

Artikel 19

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling IGRAC.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J.J. Atsma.

TOELICHTING

IGRAC (‘International Groundwater Resources Assessment Centre’) komt voort uit een initiatief van de waterprogramma’s van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO). Het kenniscentrum richt zich op de grondwaterproblematiek in met name ontwikkelingslanden en landen in transitie. Vooral de kennis over grensoverschrijdende grondwatervoorraden heeft een politiek strategisch karakter. IGRAC is gevestigd in Delft.

De positie van IGRAC is in november 2007 vastgesteld tijdens de 34e Algemene Conferentie van UNESCO. Mede op verzoek van Nederland heeft de Algemene Conferentie ermee ingestemd om IGRAC onder auspiciën te brengen van UNESCO als instituut met een categorie II status. Dit houdt in dat er gebruik gemaakt kan worden van de naam, het logo en de netwerken van UNESCO. Het centrum maakt echter institutioneel geen deel uit van UNESCO en ontvangt ook geen structurele financiële UNESCO-bijdrage. De categorie II status is in mei 2011 herbevestigd in de Uitvoerende Raad van UNESCO (document 186 EX/14, part IX) en vastgelegd in het tussen UNESCO en het Koninkrijk der Nederlanden gesloten verdrag (verdrag inzake het vestigen en functioneren van het ‘International Groundwater Resources Assesment Centre’ in Nederland als een categorie II instituut onder auspiciën van UNESCO).

Een van de voorwaarden aan het verkrijgen van de UNESCO categorie II status is continuïteit. Nederland heeft daarom de financiering van IGRAC voor vijf jaar gegarandeerd in het eerdergenoemde verdrag. Middels deze subsidieregeling aan de stichting IGRAC wordt daaraan uitvoering gegeven. Voor de jaren 2011 tot en met 2015 bedraagt het subsidieplafond € 2.500.000,–, dat komt neer op jaarlijks € 500.000. Van IGRAC wordt verwacht dat het na vijf jaar andere financieringsbronnen heeft aangeboord.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Deze subsidieregeling ziet op de financiering van de stichting IGRAC. Deze Stichting is de rechtspersoon waarin het kenniscentrum IGRAC is ondergebracht.

Artikel 2

De in dit artikel opgenomen activiteiten staan in het verdrag tussen the United Nations Educational, Scientific and Cultural Organisation (UNESCO) met het Koninkrijk der Nederlanden als bedoeld in dit artikel. Het gaat om doelen en functies gericht op het bijdragen aan de wereldwijde beschikbaarheid van relevante informatie en kennis over de grondwaterbronnen van de wereld, met de nadruk op ontwikkelingslanden, ter ondersteuning van duurzaam gebruik en beheer van de grondwaterbronnen, ter bevordering van de rol van grondwater in het integrale beheer van water bronnen en het verhelderen van de impact van grondwater op de ecosystemen van de aarde.

Meer in het bijzonder zal de subsidieontvanger in het kader van het bevorderen van het algemene doel duurzaam gebruik en beheer van grondwater door wereldwijde uitwisseling van kennis, in het bijzonder de volgende specifieke doelen nastreven:

  • Het ontwikkelen van standaardprocedures voor het verzamelen en verwerken van vergelijkbare basisgegevens over de aquifer-systemen van de wereld;

  • Het samenstellen van gegevens die leiden tot het creëren van een wereldwijd informatiesysteem voor grondwater assesment dat toegankelijk is via internet en een website;

  • Het ondersteunen van National Comittees van UNESCO IHP en de activiteiten van het United Nations World Water Assessment Programme en het bevorderen van het samenstellen van gegevens op regionaal en mondiaal niveau;

  • Het vergroten van het publieke bewustzijn over het duurzame gebruik van grondwater bronnen, met inbegrip van technische ondersteuning op het gebied van communicatie via de media.

De uitvoering van de genoemde doelen en functies wordt verzorgd door de stichting IGRAC. Om de uitvoering van de verdragsrechtelijke verplichting die door Nederland is aangegaan met UNESCO te garanderen bestaat er, naast deze regeling, een privaatrechtelijke overeenkomst tussen Nederland en stichting IGRAC.

Artikelen 3 en 4

Op deze subsidieregeling is afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De subsidie wordt voor meerdere boekjaren verleend, het subsidieplafond is daarom aan de hele looptijd van de subsidieregeling verbonden.

Artikel 10

Artikel 10 bevat de gebruikelijke verplichtingen die zijn uitgebreid met de voor subsidie per boekjaar relevante verplichtingen. Voor een deel vloeien deze verplichtingen voort uit de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. De verplichting onder e heeft betrekking op evaluatieonderzoek. Het voornemen bestaat om in het derde jaar van deze subsidie een onderzoek uit te voeren naar de wijze waarop de stichting IGRAC de in artikel 2 genoemde activiteiten uitvoert. Dit mede in het licht van de wenselijkheid van een voortzetting van de werkzaamheden van de stichting middels andere financieringsbronnen na het einde van de subsidieregeling.

Artikel 12

Gelijktijdig met subsidieverstrekking zal voorschotverlening plaatsvinden tot ten hoogste 100% van het subsidiebedrag. Dit hangt samen met het gegeven dat gelet op het verdrag de verplichting bestaat tot en met 2015 subsidie te verlenen voor de uitvoering van de in dat verdrag omschreven activiteiten. Er bestaat geen aanleiding bevoorschotting in dat licht te beperken tot een lager percentage.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

J.J. Atsma.

Naar boven